direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenbelttuin
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P323-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De Molenbelt tuin is een groene ontmoetings- en werkplek voor de buurt Voorstad Centrum in Deventer. In de tuin is ruimte voor spelen, ontmoeten en er is een moestuin.

De grond is nu nog in eigendom van Woonbedrijf Ieder1. De huidige bestemming is 'Wonen', wat geen passende bestemming is voor het huidige gebruik. Om het gebruik als buurttuin een passende bestemming te geven, is het noodzakelijk het bestemmingsplan te wijzigen.

Na het herzien van het bestemmingsplan zal de grond overgedragen worden aan de buurtbewoners, welke de grond hebben aangekocht.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in de wijk Voorstad Centrum. Het gebied ligt op de hoek Molenbelt, 2e Kruisstraat en de Van Suchtelenstraat.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied "Molenbelttuin" (rode cirkel)

De begrenzing van het plangebied "Molenbelttuin" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied "Molenbelttuin"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto met begrenzing plangebied "Molenbelttuin"

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het plangebied is het bestemmingsplan 'Voorstad-Centrum' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2008 en (deels) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 21 april 2009.

De huidige bestemming in het plangebied is 'Wonen'. De op de plankaart voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in niet gestapelde vorm met de daarbij behorende tuinen en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0004.jpg"

Een buurttuin past niet binnen de bestemming 'Wonen'. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de tuin een passende bestemming te geven. Ook om te voorkomen dat alsnog woningen gebouwd kunnen worden.

1.4 Leeswijzer

Het eerstvolgende hoofdstuk geeft een beschrijving van het plan, de uitgangssituatie op de locatie en het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 volgt de ruimtelijke onderbouwing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het plan geldende beleidskaders, de inpassing van de ontwikkeling en de zogeheten randvoorwaarden, zoals archeologie, water en de milieuhygiënische aspecten. Op basis van al deze aspecten wordt in dit hoofdstuk onderbouwd waarom de voorgenomen ontwikkeling acceptabel is. Hoofdstuk 4 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Geschiedenis

In het verleden waren in het plangebied diverse woningen en een voromalige supermarkt aanwezig. Deze bebouwing is in 2003 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw in de vorm van (zorg)appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0005.jpg"

foto's van de oorspronkelijke bebouwing (2003)

In 2004 is een vergunning 1e fase verleend voor de bouw van 12 zorgappartementen en 17 woningen. Deze vergunning heeft echter geen vervolg gekregen. In 2007 is het braakliggende terrein door buurtbewoners ingericht als 'pauzelandschap', wat wil zeggen dat het terrein in gebruik is genomen als ontmoetingsplek.

In 2008 is nog een vergunning aangevraagd voor het realiseren van een appartementencomplex, als zijnde de 2e fase op de in 2004 verleende vergunning. Het was echter niet mogelijk deze aanvraag in behandeling te nemen als 2e fase en is daarom buiten behandeling gelaten.

Tot op heden is geen nieuwe vergunning meer aangevraagd.

In 2014 was sprake van de verkoop van het perceel. Buurtbewoners hebben middels crowdfunding en overige financiering een bedrag bij elkaar gekregen en hebben een bod kunnen uitbrengen op de grond welke door Woonbedrijf Ieder1 is geaccepteerd.

De buurtbewoners willen met de aankoop van het terrein de buurttuin behouden.

2.2 Huidige en toekomstige situatie

De Molenbelttuin is een initiatief voor en door buurtbewoners. De tuin wordt geheel onderhouden door buurtbewoners. Een 15 tal bewoners bezitten een moestuintje waarin zij hun eigen verse groenten verbouwen. Op deze manier hebben al veel buurtbewoners elkaar goed leren kennen, het is een ontmoetingsplek geworden waar buurtbewoners op een laagdrempelige manier in contact komen met mensen die ook in de buurt wonen. Er worden regelmatig activiteiten georganiseerd zoals een oogstfeest en het gezamenlijk opzetten van een grote kerstboom.

Een groep buurtbewoners heeft zich georganiseerd in een stichting om het beheer van de grond op zich te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0006.jpg" Foto van de huidige situatie

De huidige situatie in het plangebied is ook de toekomstige situatie. Het huidig gebruik als buurttuin en ontmoetingsplek wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. Hiermee vervalt de planologische mogelijkheid tot het realiseren van woningbouw.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

Inleiding

Om te oordelen of de in het vorige hoofdstuk beschreven (ruimtelijke) ontwikkeling mogelijk en wenselijk is, is deze getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook is het plan getoetst aan de wettelijk vastgestelde milieukwaliteitseisen, de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Monumentenwet. Tevens zijn de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding (de watertoets), het landschap en de mobiliteit beoordeeld en afgewogen.

3.1 Beleidskaders

3.1.1 Rijksbeleid

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse Europese en nationale ruimtelijke belangen betrokken. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees en rijksbeleid, o.a. de Nota Ruimte, worden nader uitgewerkt in provinciaal en gemeentelijk beleid en om die reden niet nader behandeld.

3.1.2 Provinciaal beleid

Geactualiseerde Omgevingsvisie 2013

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de belangrijkste beleidskaders als het gaat om ontwikkelingen op het grondgebied van de provincie. In de geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel, die op 10 september 2013 in werking is getreden, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn ook de rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen betreffende ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P323-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. In onderhavig project gaat het om het vastleggen van de feitelijke situatie als buurttuin en het verwijderen van bouwmogelijkheden. Het plan past binnen de beleidsuitgangspunten.

  • 2. Beleidsambities

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Steden als Motor', waarbij het gebied is gelegen binnen de (schil van de) binnenstad. De steden zijn bedoeld voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding. Met het vervallen van de woonbestemming vervalt er weliswaar een mogelijkheid tot inbreiding, maar met het inpassen van de buurttuin wordt er een stimulans gegeven aan de sociale ontwikkeling van de wijk. De ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuur-landschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerken-catalogus de volgende gebiedskenmerken:

  • i. natuurlijke laag: het plangebied ligt op een dekzandvlakte. De ambitie behorende bij een dekzandvlakte is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. In het plangebied is nauwelijks sprake van deze natuurlijke kenmerken.
  • ii. laag van het agrarisch cultuurlandschap: het plangebied wordt in de laag van het agrarisch cultuurlandschap aangeduid als 'bebouwing'. Er hoeft bij de inrichting van het plangebied geen rekening gehouden te worden met ambities uit deze laag.
  • iii. stedelijke laag: het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als 'historische centra, binnensteden, landstadjes'. Binnen deze aanduiding is de ambitie om het eigen karakter van het centrum op te zoeken en te versterken. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten moet in stand gehouden worden en waar mogelijk versterkt of hersteld. Ook het behouden en versterken van de leefbaarheid van de centra door het behouden en versterken van de mix van functies en integrale oplossingen voor de functionele claim op de openbare ruimte is een ambitie van de provincie. Met het legaliseren van de buurttuin, wat een ontmoetingsplaats is voor buurtbewoners, wordt de leefbaarheid in de wijk versterkt. Het plan past binnen de kenmerken en de ambitie binnen deze laag.
  • iv. lust- en leisurelaag: het plangebied wordt in de lust- en leisurelaag niet aangeduid.

 

Conclusie voor het plangebied

De beoogde ontwikkeling in het plangebied is in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken en past daarmee binnen de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

Geactualiseerde Omgevingsverordening 2013

Om het beleid, dat is verwoord in de Omgevingsvisie, door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009 en in 2013 geactualiseerd.

Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Voor het plangebied is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverrodening.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Landschap, een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwin- of intrekgebied. Ook in het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied of een waterbergingsgebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen.

Het plangebied ligt wel binnen de 'boringsvrije drinkwater', in het kader van de drinkwatervoorziening. De ligging in de boringsvrijezone vormt geen belemmering voor het onderhavige plan, aangezien er geen ontgravingen dieper van 50 m. plaatsvinden. Ook is het plangebied is het kader van de waterveiligheid gelegen binnen dijkring 53: Salland. In paragraaf 3.6 Waterhuishouding is aan de ligging binnen deze dijkring aandacht besteed.

Voor het plangebied is in de Omgevingsverordening één ontwikkelingsperspectief benoemd. Net als in de omgevingsvisie ligt het plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'historische binnenstad'. Zoals eerder aangegeven past het gewenste gebruik binnen dit ontwikkelingsperspectief.

De omgevingsverordening verzet zich gezien het bovenstaande niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Deventer 2025

Het Structuurplan 'Deventer 2025: synergie van stad en land' is in april 2004 vastgesteld door de raad. In het Structuurplan Deventer 2025 wordt de ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 van de gemeente beschreven. Het plan geeft in grote lijnen aan waar in de toekomst gewoond en gewerkt zal worden, maar ook waar ruimte is voor natuur, recreatie en landbouw. Het Structuurplan Deventer 2025 vormt de basis voor andere structuurvisies en voor bestemmingsplannen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het legaliseren van een buurttuin. Op dergelijke kleinschalige ontwikkelingen is de structuurvisie niet op van toepassing.

Het Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het legaliseren van de buurttuin in Voorstad Centrum. Het toevoegen van groen in de stad is een van de ambities in het beleidsplan. Het bestemmingsplan past dan ook binnen het Groenbeleidsplan.

3.2 Cultuurhistorie en Monumenten

Op grond van de wet Modernisering Monumentenzorg (de MoMo), die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Een nadere beoordeling van dit aspect kan buiten beschouwing worden gelaten.

Het plangebied kent eveneens geen cultuurhistorische waarden. Ook dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3 Archeologie

3.3.1 Archeologische verwachting

In 2013 is een nieuwe archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Deventer opgesteld. De verwachting in deze kaart is opgebouwd uit twee lagen: de fysisch geografische verwachting en de historische verwachting. Uitgangspunt is hierbij dat tot de vroege middeleeuwen de mens zich vooral naar het landschap schikte en dat de ontwikkeling van het landschap daarom kan worden gebruikt om de kans op archeologische resten te voorspellen. Vanaf de late middeleeuwen gaat de mens dit landschap steeds meer naar zijn hand zetten, waardoor een zuiver fysisch deterministisch model niet meer volstaat. Daarom is op basis van historische bronnen een historische verwachting toegevoegd.

Fysisch geografische verwachting

Het bestemmingsplangebied en omstreken bestaat geomorfologisch gezien voornamelijk uit een rivierduinlandschap. Hier zijn op de hogere delen laat glaciale en/of vroeg holocene duinen gelegen. In het uiterste noorden van het bestemmingsplangebied ligt een lage dekzandduin met plaggendek, een zogenaamd esdek.

Tijdens booronderzoek in het bestemmingsplangebied, uitgevoerd in 2003, is de bodemopbouw ter plaatse beschreven. De eerste 1,5 m blijkt licht tot zwaar verstoord te zijn door diverse bouwactiviteiten. Daaronder bevindt zich een middeleeuws esdek met aan de onderzijde een akkerlaag. De dikte van dit pakket varieert. Onder de akkerlaag ligt een pakket schoon zand met een dikte van ongeveer 0,3 m. Daaronder is een tweede bodemlaag te zien. Op 2,8 m onder maaiveld ligt weer geel dekzand. De aanwezigheid van een extra bodemlaag werd nogmaals duidelijk toen eind mei 2004 een diepriool in de 2de Kruisstraat werd aangelegd. Hier waren onder het esdek twee zandlagen te zien die waren gescheiden door bodemvorming. Het zand is waarschijnlijk over een langere periode afgezet en verstoven vanuit de rivierbedding van een rivier. Beide lagen kunnen waarschijnlijk in de prehistorie worden gedateerd.

Archeologische elementen

In het bestemmingsplangebied is in het verleden archeologisch onderzoek uitgevoerd door Archeologie Deventer (project 239). In 2003 werd een booronderzoek uitgevoerd om te kijken of het bodemarchief nog intact was. Bij rioolwerkzaamheden in de 2de Kruisstraat in 2004 werd een waarneming gedaan, waarbij aanvullende informatie over de bodemopbouw werd verkregen. Naar aanleiding van deze waarneming werd in 2005 een deel van het huidige bestemmingsplangebied opgegraven. Hier werden paalkuilen aangetroffen die vermoedelijk uit de ijzertijd en/of het begin van de Romeinse tijd dateren (800 voor Chr. – 70 na Chr.). De sporen waren niet aan een bepaalde structuur toe te wijzen. Twee greppels en enkele (paal)kuilen zijn een stuk jonger en dateren in de late middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd (1250-1795).

Historische verwachting

Op historische kaarten uit de 16de tot en met 18de eeuw staan in de omgeving van het bestemmingsplangebied een tweetal molens, drie schansen, moestuinen met huizen en een herberg afgebeeld. Deze vroegste historische kaarten zijn in veel gevallen niet nauwkeurig genoeg om de exacte locatie van deze of andere - vooral kleinere - bouwwerken vast te kunnen stellen. De dichtstbijzijnde molen, de Eekmolen, bevond zich ca. 60 m ten oosten van het bestemmingsplangebied. Op de kadastrale kaart van 1832 is het gebied van het bestemmingsplangebied aangegeven als bouwland.

3.3.2 Archeologisch advies

In maart 2014 is op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek in 2005 een selectiebesluit geformuleerd. In het selectiebesluit is het volgende besluit opgenomen: “Een deel van de randzones aan de zuid-, noord- en westzijde van het perceel zijn niet vrij gelegd en daardoor niet onderzocht. Ten dele was dit niet mogelijk door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Verder bevonden zich daar verstoringen die het gevolg waren van de bouw en de sloop van de bebouwing langs de straten. […] De sporen in het opgegraven deel wijzen niet op de aanwezigheid van relevante sporen en structuren in de niet onderzochte delen binnen de plangebiedsgrens. Het onderzoek heeft hiermee afdoende inzicht opgeleverd in de archeologische opbouw van het terrein. Daarom kan op basis van het onderzoek het gehele bouwkavel worden vrijgegeven. Aan een eventuele omgevingsvergunning zullen dan ook geen voorwaarden worden verbonden."

In het bestemmingsplangebied is derhalve geen archeologische dubbelbestemming nodig.

In het bestemmingsplangebied kunnen toevalsvondsten worden gedaan. In de monumentenwet is een verplichting opgenomen tot het melden van dergelijke vondsten.

3.4 Milieukwaliteitseisen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie.
3.4.1 Wet milieubeheer/ Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Met dit plan wordt de tijdelijke functie een buurt(speel/moes)tuin, permanent bestemd en vervalt de woonfunctie. Een buurt(speel/moes)tuin is geen gevoelige functie i.r.t. vergunde rechten van eventueel in de omgeving gelegen bedrijven. In die zin heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor omliggende bedrijven.In de omgeving van het plangebied zijn enkele buurt gerelateerde detailhandelbedrijven gevestigd Deze functies gaan prima samen met de nieuwe woonfuncties en deze bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door deze nieuwe woningen. Ook wordt gezien de in de VNG publicatie vermelde richtafstanden in-casu een voldoende woon- en leefklimaat mag worden verondersteld.

3.4.2 Bodem

Op de locatie zijn, voor zover bekend, geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. Uit voorgaande bodemonderzoeken (2000 en 2005) blijkt dat op de locatie zintuiglijk bijmengingen met puin en kooldeeltjes worden aangetroffen. Analytisch zijn licht tot lokaal matig verhoogde gehalten aangetoond.

3.4.2.1 Resultaten bodemonderzoek

In augustus 2014 is door Arnicon een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie (projectnummer H14-0489-O). De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

  • uitvoering heeft plaatsgevonden volgens de kwaliteitsnormen van het Besluit bodemkwaliteit;
  • vanwege het gebruik als moestuin is de grond aanvullend geanalyseerd op bestrijdingsmiddelen (OCB's);
  • zintuiglijk zijn zwakke tot sterke bijmengingen met puin en/of baksteen aangetroffen. Lokaal zijn bijmengingen met beton (zwak tot sterk), koolas (zwak) en slakken (zwak) aangetoond. Naar aanleiding van de zintuiglijke waarnemingen is 1 extra grondanalyse uitgevoerd;
  • in de bovengrond zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink, PCB 's en/of PAK aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden en blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • in de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink en/of PAK aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden en blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • in het grondwater zijn licht verhoogd gehalten aan barium en molybdeen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.
3.4.2.2 Conclusie ruimtelijke procedure en voor omgevingsvergunning

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling en functiewijziging van de locatie.

3.4.3 Geluid

Het plan voorziet niet in de realisering van nieuwe geluidgevoelige functies. Geluid is vanuit de Wet geluidhinder dan ook geen item. Ook zal er geen sprake zijn van bedrijfsmatige activiteiten op basis waarvan de activiteiten als 'inrichting' in de zin van de Wet milieubeheer beschouwd moet worden. Daarmee is regelgeving op het gebied van geluid vanuit de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit niet van toepassing. Daarnaast wordt opgemerkt dat het initiatief vanuit de buurt is ontstaan met veel draagvlak in de buurt. Er zijn geen klachten bekend. Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat er een acceptabele (geluid-)hinder zal ontstaan door de buurt(speel/moes)tuin.

3.4.4 Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.

Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'nibm-tool' mag verondersteld worden dat de ontwikkeling daarom niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen.

In de NIBM-tool is de stof PM2,5 ('fijner stof') nog niet inbegrepen. Aannemelijk dient te worden gemaakt dat aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Voor de component PM2,5 geldt dat vanaf het jaar 2015 een jaargemiddelde grenswaarde van 25 ug/m3 van kracht is. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat in het algemeen een vaste concentratieverhouding bestaat tussen PM10 en PM2,5. Hieruit volgt dat wanneer aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan hiermee ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan. Gezien de achtergrondconcentraties PM10 in Overijssel die meestal lager zijn dan zelfs de grenswaarde voor PM2,5 en de bijdrage van de ontwikkeling gering is, kan gesteld worden dat voor het aspect luchtkwaliteit met de onderhavige ontwikkeling zal worden voldaan.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat het plan voor een buurt(speel/moes)tuin geen overschrijding zal veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.

3.4.5 Externe veiligheid

Externe Veiligheid (EV) gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Wat betreft het aspect externe veiligheid is er binnen het grondgebied van Deventer sprake van drie typen risicobronnen die zijn gereguleerd door verschillende regelgeving. Gezien de ligging van het plangebied buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev)de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), is externe veiligheid voor dit plan geen aandachtspunt.

3.4.6 Ecologie
3.4.6.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde natuurgebieden. Beschermde gebieden als het N2000 gebied Rijntakken- IJsseluiterwaarden ligt voldoende afstand net als het Provinciaal Netwerk Natuur (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur). Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Deventer en de aard van de bebouwde kom veranderd niet. Het plan heeft geen invloed op de doelstellingen voor beide genoemde beschermde gebieden.

3.4.6.2 Soortenbescherming

Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Wet Flora- en fauna. Feitelijk bezien heeft de planologische functiewijziging geen nadelige effecten op evt. beschermde waarden, omdat de buurt(speel/moes)tuin reeds is gerealiseerd. Er hoeft dus niet gekapt, gesloopt e.d. te worden als uitvloeisel van dit ruimtelijke besluit. Daarnaast wordt opgemerkt dat er met de nieuwe bestemming ook naar de toekomst toe meer mogelijkheden ontstaan voor natuurwaarden dan met de voormalige woonbestemming.

3.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden.

3.6 Waterhuishouding

3.6.1 Watertoets

De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

3.6.2 Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.6.3 Watertoetsproces

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Groot Salland op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het plan voorziet uitsluitend in het voorzien in een passende bestemming voor een bestaande buurttuin. Het Waterschap Groot Salland gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

3.6.4 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 3.1) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Inmiddels worden in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 eerste lid, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, zowel economisch als maatschappelijk.

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden. Met het plan wordt een passende bestemming gegeven aan de reeds bestaande Molenbelttuin.

De enige kosten voor de gemeente Deventer zijn de kosten voor de planvorming. Deze kosten kunnen worden doorberekend op grond van de Legesverordening.

Gelet op artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Het voorliggende plan voorziet in het legaliseren van een buurttuin, waardoor er geen sprake is van een aangewezen bouwplan op grond van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

4.2.1 Inspraak

Dit bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het initiatief heeft uitsluitend betrekking op het vastleggen van de bestaande situatie, die door de buurt zeer gewenst is. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Dit is immers wettelijk bepaald.

4.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie reageert vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen.

Provincie:

Dit plan valt binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap:

Door het invullen van de digitale watertoet is het waterschap Groot Salland geïnformeerd over voorliggende ruimtelijke ontwikkeling. Uit het invullen van de digitale watertoets is gebleken dat er geen waterbelangen worden geraakt. Nader advies van het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.