direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Familiebegraafplaats Berkendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P313-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Onderhavig plan voorziet in de aanleg van een familiebegraafplaats op het perceel, sectie I, nummer 66 nabij de Berkendijk, Bathmen, gemeente Deventer.

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer" bestemd als 'Agrarisch met waarden- Natuur en landschapswaarden'. Het plan is in strijd met artikel 5.1 onder a van het bestemmingsplan. Een familiebegraafplaats op eigen landgoed voldoet niet aan de bestemmingsomschrijving. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Familiebegraafplaats Berkendijk" voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Beschrijving ligging

Het plangebied ligt ten oosten van Looermark. Het voorliggende bestemmingsplan betreft het perceel kadatstraal bekend als gemeente Deventer, sectie I, nummer 66 aan de Berkendijk. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P313-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied "Familiebegraafplaats Berkendijk"

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied "Familiebegraafplaats Berkendijk" wordt globaal begrensd door:

  • aan de westzijde door de Looermark;
  • aan de zuidzijde door bosgrond;
  • aan de noordzijde door de Oudendijk;
  • aan de oostzijde door bosgrond.

De begrenzing van het plangebied "Familiebegraafplaats Berkendijk" is op de navolgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P313-VG01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied "Familiebegraafplaats Berkendijk"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 6 juni 2012. Hierin is het perceel bestemd als 'Agrarisch met waarden- Natuur en landschapswaarden'.
Een familiebegraafplaats op eigen landgoed voldoet niet aan de bestemmingsomschrijving.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past in het geldende bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan "Familiebegraafplaats Berkendijk" vervangt het geldende bestemmingsplan deels.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden, zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie.

2.2 Planbeschrijving

Het plangebied van 0,93 ha is opengesteld particulier eigendom en onderdeel van landgoed de Pothaar.

De locatie van de begraafplaats in een bijzonder plekje op het landgoed. Het is een open plek, een open kamer, te midden van een bosrijk gebied. Momenteel is de grond in gebruik als botanisch hooiland. Door de gekozen vorm, een ingetogen natuurbegraafplaats, wordt het huidige karakter van het gebied volledig behouden. De gronden blijven in gebruik als bloemrijk grasland. Op het eerste gezicht verandert er in het landschap niets. Slechts enkele (veld)keien met koperen plaatjes geven blijk van de aanwezigheid van de graven. De begraafplaats geeft daardoor geen extra betekenis aan het gebied, maar zorgt daarentegen wel voor het behoud van de huidige natuurlijke en ecologische waarde van dit stukje grond. Het landgoed en daarmee ook de begraafplaats zijn privé-eigendom. Het gebied is echter wel opengesteld voor wandelaars. Op de paden en wegen mag men wandelen. Op of om de begraafplaats worden geen extra paden aangelegd, met als belangrijkste reden dat alles zo natuurlijk mogelijk blijft. De begraafplaats en de graven moeten zoveel mogelijk opgaan in de natuur. Via het houten hek is het terrein van de begraafplaats wel te betreden, degene die daar behoefte aan heeft, kan de begraafplaats dan ook bezoeken.

Deze ingetogenheid en de haast onzichtbaarheid van de begraafplaats maken dat de begraafplaats geen maatschappelijke meerwaarde heeft voor het landgoed, maar dat deze daar volledig in op gaat en op die wijze prima inpasbaar is in het huidige landschap en ook op een logische plek in de landschappelijke context is gelegen.

Door de ingetogenheid en haast onzichtbaarheid van de graven, alleen een veldkei met koperen plaatje, is er landschappelijk geen beperking aan het aantal graven. Op grond van de Wet op de lijkenbezorging, het besluit op de lijkenbezorging en de inspectierichtlijn zijn er (technische) eisen aan een begraafplaats en aan de graven. Op basis van deze eisen zal o.a. het aantal graven dan ook worden vastgesteld cq. beperkt, deze zullen niet in het bestemmingsplan, maar wel bij vergunning verlening worden vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economische functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruikt gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en gemeenten hebben de vrijheid binnen deze ruimte te bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en de gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot de verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijke gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijke gebied.

Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen geen nationale belangen, zoals genoemd in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zullen de onderwerpen Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking opgenomen worden in het Barro.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Conclusie

Bij dit bestemmingsplan zijn de genoemde nationale belangen niet aan de orde. Om deze reden hoeft niet verder getoetst te worden aan de regels van het Barro.

3.2.3 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Deventer valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Conclusie

De Europese kaderrichtlijn doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan.

3.2.4 Het Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming van het land tegen overstromingen, op de beschikbaarheid van voldoende schoon drinkwater en voldoende water dat bruikbaar is voor verschillende andere doeleinden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de watertoets moet worden aangetoond op welke wijze in het betreffende ruimtelijke plan rekening is gehouden met de doelstellingen van het waterbeleid.

Conclusie

Het Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel werkt het beleid uit het Waterplan door in het gemeentelijke beleid, waarin het beleid nader is geconcretiseerd.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Actualisatie omgevingsvisie Overijssel (2013) en verordening

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de belangrijkste beleidskaders als het gaat om ontwikkelingen op het grondgebied van de provincie. In de geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel die op 10 september 2013 in werking is getreden schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.

De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van dat beleid. Andere onderdelen kunnen beter gewaarborgd worden door middel van bijvoorbeeld subsidies of samenwerkingsverbanden. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Conform de sturingsfilosofie van de provincie Overijssel zijn ontwikkelingen niet langer gebonden aan strikte voorschriften betreffende welke functie op welke plek moet plaatsvinden. De provincie biedt ruimte aan economische dynamiek en bevordert de ruimtelijke kwaliteit. Naast de bescherming van kwaliteiten staat de provincie voor het benutten van ontwikkeling en dynamiek voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling, zowel in de stedelijke als de groene omgeving, de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de speciaal opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken bepalend zijn.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn ook de rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen betreffende ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden.

Om deze sturingsfilosofie te waarborgen heeft de provincie in de Omgevingsverordening opgenomen dat in het bestemmingsplan dient te worden onderbouwd op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan deze onderbouwing wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering, de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken en welk ontwikkelingsperspectief van toepassing is. In deze paragraaf zal daarop nader worden ingegaan. Allereerst zal worden ingegaan op de principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

1. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER-ladder doorlopen worden. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (incl. schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden (zie Catalogus Gebiedskenmerken)

Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Aangezien er geen bebouwing wordt toegevoegd in dit plan, wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten.

2. Ontwikkelingsperspectieven

Naast het principe 'zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik' speelt ook landschappelijke inpassing een belangrijke rol als het gaat om behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Indien aan de gewenste ontwikkeling behoefte bestaat, is de vraag waar deze ontwikkeling het beste kan plaatsvinden.

In het provinciaal beleid is het grondgebied van de provincie opgedeeld op basis van zes ontwikkelingsperspectieven, drie ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en drie voor de stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven geven aan in welke richting het gebied zich dient te ontwikkelen en biedt een (ruimtelijk) kader voor ontwikkelingen binnen het gebied.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief "mixlandschap”. De omschrijving van mixlandschap is als volgt: Bij het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik en aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie wonen en andere bedrijvigheid. Ook hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkend structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop.

3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuur-landschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerken-catalogus de volgende gebiedskenmerken:

  • i. natuurlijke laag: het plangebied ligt op een dekzandvlakte. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door beplanting met natuurlijke soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Door ligging in bestaand bebouwd gebied en het feit dat het hier om een kleinschalige ontwikkeling gaat, waarbij alleen sprake is van hergebruik van bestaande bebouwing, is het moeilijker de kenmerken van de natuurlijke laag te herkennen en te benutten in de planontwikkeling. Doordat er sprake is van ingetogenheid en de haast onzichtbaarheid van de begraafplaats , zal het huidige landschap niet orden aangetast en blijven de aanwezige landschapselementen behouden.
  • ii. laag van het agrarisch cultuurlandschap: het plangebied wordt in de laag van het agrarisch cultuurlandschap aangeduid als 'oud hoevenlandschap'. Het 'oude hoevenlandschap' is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. De ambitie voor dit landschapstype is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. De erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap, o.a. de open esjes, de routes over de erven en de erf- en landschapsbeplantingen. Het toekennen van de aanduiding begraafplaats op het perceel geeft geen bezwaren voor de ontwikkeling van het agrarisch cultuurlandschap voor nu en in de toekomst.
  • iii. stedelijke laag: het plangebied wordt niet aangeduid in de stedelijke laag.
  • iv. lust- en leisurelaag: het plangebied wordt niet aangeduid in de lust- en leisurelaag.

Conclusie voor het plangebied

Het realiseren van een familiebegraafplaats past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Het plan is in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.

Omgevingsverordening

Om het beleid dat is verwoord in de Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009.

Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Voor onderhavig plangebied is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing sluit aan op de Omgevingsverordening.

Het plangebied zelf maakt geen deel uit de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Landschap, een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwin- of intrekgebied. Ook in het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied, een waterbergingsgebied of dijkring en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen.

Conclusie voor het plangebied

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening. De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief en de voorwaarden van de diverse gebiedskenmerken verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Waterbeheerplan waterschap Rijn en IJssel (2009)

Het waterbeheerplan 2010-2015 van waterschap Rijn & IJssel beschrijft het beleid voor alle taakgebieden. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak ze deze willen bereiken. Het gaat hierbij om onder andere het werken aan veilige dijken, een toekomstgericht watersysteem en samenwerking in de waterketen. Het waterschap Rijn & IJssel zet in haar aanpak in op ecologische kwaliteit en respecteert aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Waar mogelijk worden dijken en onderhoudspaden opengesteld voor recreatief gebruik. De maatregelen die in de planperiode uitgevoerd gaan worden en de bijbehorende financiele middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven.

Conclusie

De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4 Waterhuishouding. Deze watertoets is uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.3 Nota Rioleringsbeleid (2007)

In de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007 van het waterschap Groot Salland wordt de visie met betrekking tot de bestaande en nieuwe gemeentelijke rioolstelsels weergegeven. Daarbij wordt rekening gehouden met allerlei rijksontwikkelingen en -inzichten.

De nota is strategisch en beleidsmatig van karakter en beperkt zich tot de hoofdlijnen van het rioleringsbeleid. Er wordt met name aangegeven hoe om te gaan met het afstromende regenwater.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Gemeentelijk waterbeleid (2007)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de waterschappen Groot Salland, Rijn en IJssel en Veluwe, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid.

3.4.2 Beleid Bijzondere begraafplaatsen Deventer

Het beleid van de gemeente Deventer is zeer terughoudend als het gaat om het verlenen van een vergunning voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op eigen grond. Onder een aantal specifieke voorwaarden is het echter wel mogelijk. Deze voorwaarden worden hieronder beschreven en zijn tevens in de bijlage opgenomen.

De betreffende gronden zijn in eigendom van de aanvrager en er is is een lange historische binding van de aanvrager met het landgoed en de grond van de begraafplaats. ( voorwaarde 1). De grond is vrij van rechten van derden zodat een ononderbroken gebruik van de grond mogelijk is ( voorwaarde 2). Naast de historische binding heeft de aanvrager een meer dan intens verlangen aangetoond om te begraven op de locatie ( voorwaarde 3). De uitkomst van het preadvies was positief (voorwaarde 4). De aard, een open plek in het bos en het feitelijke gebruik van de grond, als grasland, maken het gebruik als begraafplaats mogelijk ( voorwaarde 5). Om daadwerkelijk de grond aan te wijzen als begraafplaats, dient de herzieningsprocedure in het kader van het bestemmingsplan te zijn afgerond. ( voorwaarde 6). In de grond liggen geen kabels, leidingen en andere nutsvoorzieningen in een straal van 20 meter rondom de gewenste begraafplaats (voorwaarde 7). De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied (voorwaarde 8). Er is een stichting opgericht om de begraafplaats te beheren met een bijbehorend openbaar begraafregister. (voorwaarde 9).
Door de ingetogenheid en de haast onzichtbaarheid van de begraafplaats, alleen een veldkei met koperen plaatje, is er landschappelijk gezien geen beperking aan het aantal graven ( voorwaarde 10). Op grond van de Wet op de lijkenbezorging, het besluit op de lijkenbezorging en de inspectierichtlijn zijn er wel (technische) eisen aan een begraafplaats en aan de graven ( voorwaarde 11). Op basis van deze eisen zal o.a. het aantal graven worden vastgesteld c.q. beperkt, deze zullen niet in het bestemmingsplan, maar wel bij vergunningverlening worden vastgesteld. De afstand van de begraafplaats tot gronden van derden bedraagt meer dan 30 meter, waardoor zij niet onevenredig worden gehinderd. Langs het perceel is wel een openbare weg gelegen, maar deze doorkruist het landgoed de Pothaar en ligt te midden van gronden in eigendom van de initiatiefnemer. Deze weg heeft ook geen belangrijke ontsluitingsfunctie. Met name recreatief en bestemmingsverkeer zullen van deze weg gebruik maken, waardoor de aanwezigheid van de gewenste, ingetogen natuurbegraafplaats geen belemmering vormt. (voorwaarde 12). De ingetogenheid en haast onzichtbaarheid van de begraafplaats, maken dat dat begraafplaats geen maatschappelijke meerwaarde heeft voor het landgoed, maar dat deze daar volledig in opgaat en op die wijze prima inpasbaar is in het huidige landschap en ook op een logische plek in de landschappelijke context is gelegen. ( voorwaarde 13). De locatie ligt buiten de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet ( voorwaarde 14).

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

1. De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer

In 2013 heeft de gemeente Deventer een nieuwe archeologische verwachtingskaart op laten stellen. Bij het opstellen van deze kaart is gebruik gemaakt van recent geomorfologisch en historisch onderzoek. Deze nieuwe verwachtingskaart kent meer detail in de verwachtingswaarden dan de verwachtingskaart uit 2006.

Op basis van fysische geografie zijn locaties met een middelmatige of hoge verwachting aangewezen, waar de kans op archeologische resten uit de prehistorie tot de vroege middeleeuwen bestaat. Op de nieuwe verwachtingskaart zijn voorts op basis van historische bronnen (zoals kaarten) locaties van historische elementen aangewezen, waar archeologische resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd worden verwacht.

2. Afbakening van het gebied

Het plangebied is kadastraal bekend als Bathmen sectie I, nummer 66. Het plangebied is een weiland dat wordt omgeven door een loofbos. Aan de westkant grenst het plangebied aan de Berkendijk.

3. Geomorfologie en bodem

Het natuurlijk landschap van het buitengebied van Deventer bestaat grotendeels uit jong dekzand. Het jonge dekzand is door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd (ca. 120.000-10.000 jaar geleden). Dit jonge dekzandlandschap is ook te zien in de andere delen van Zuidwest-Salland en vertoont vaak grillige heuvelruggen en duidelijke hoogteverschillen. De dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw. Vaak waren de dekzandruggen al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik.

Tijdens het laatste deel van de laatste ijstijd (ca. 15.000-10.000 jaar geleden) werd ook in het IJsseldal een grote hoeveelheid dekzand afgezet. Er werd een dekzandrug gevormd, die als waterscheiding fungeerde. Er zijn verschillende theorieën over de locatie van deze dekzandrug, één van de mogelijkheden is tussen Deventer en Zutphen, andere wetenschappers plaatsen deze dekzandrug bij Doesburg. Hierdoor stond het noordelijke deel van de IJssel bij Deventer niet meer in contact met de Rijn en werd door het IJsseldal alleen water van lokale beken naar het noorden afgevoerd. In de loop der tijd vond vernatting plaats, omdat de beken in het IJsseldal die naar het zuiden afwaterden door overstromingen uit het rivierengebied naar het noorden werden gestuwd. Hierdoor ontstond uiteindelijk een doorbraak in de waterscheiding en vanaf dat moment was er (weer) sprake van een grote rivier in het IJsseldal. Ook over het tijdstip dat de waterscheiding doorbreekt zijn de wetenschappers het niet eens, mogelijk is dit pas rond 350 na Chr. Duidelijk is wel dat tijdens een groot deel van het Holoceen, de periode na de laatste ijstijd, er geen grote rivier door het IJsseldal stroomt.

Na het doorbreken van de waterscheiding tijdens het Holoceen tot het aanleggen van de dijken stonden grote delen van het jonge dekzandlandschap onder invloed van de IJssel. De IJssel was een meanderende rivier, waarvan de hoofdgeul zich insneed in oudere lagen en zich bij het insnijden geleidelijk verplaatste. Hierdoor ontstond een brede stroomgordel met restgeulen. In perioden van hoog water trad de IJssel regelmatig buiten haar oevers en buiten de stroomgordel. Daarnaast waren er overstromingen van lokale beken, zoals de Schipbeek en de Dortherbeek. De natuurlijke voorloper van de Schipbeek werd vanaf de 13de eeuw voor het verbeteren van de scheepvaart omgevormd en aangesloten op het systeem van de Regge en vanaf 1663 ook op de Buurserbeek.2 De af te voeren hoeveelheid water nam daardoor sterk toe. Omdat de beken typische regenrivieren waren, en in het westen een betrekkelijk vlak verloop kenden, was flinke regenval doorgaans genoeg om een overstroming te veroorzaken. Ook trad door de hoge stroomsnelheden nogal wat oevererosie op in de beekdalen, die op minder water waren berekend. Door toenemende erosie en extra aanbod van sediment uit de 'nieuwe' gebieden verzandden de geulen herhaaldelijk. De natuurlijke en gegraven beken met hun vele bochten en ondiepe geulen konden deze piekafvoer niet verwerken. Om het gevaar van overstromingen te keren en te voorkomen dat het water het binnenland bedreigde, heeft men de hogere dekzandruggen langs de Schipbeek met dijken aan elkaar verbonden. Toch overstroomde het achterland regelmatig, tot de rigoureuze verbeteringswerkzaamheden aan de Schipbeek, volgens een plan van Lely, daarin de dertiger jaren van de vorige eeuw een eind aan maakten.

Plangebied

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van het dekzandlandschap ten oosten van de IJssel.

Het noordelijke deel van het plangebied ligt op een hoogte van 10,50 m + NAP en wordt gekenmerkt door een associatie van stuifzand en dekzandruggen en –koppen (afb. 1) . Voor dit type landschap geld een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (erven en grafvelden). Archeologische resten worden hier afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en zijn daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.

Het zuidelijke deel van het plangebied ligt op een hoogte van 10,25 m op een fluviatiele terrasrest met (jonge) dekzandwelvingen. Voor dit type landschap geldt een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten (erven en grafvelden). Archeologische resten bevinden zich hier meestal vlak onder maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar (geweest) voor bodemingrepen.

Net ten westen en ten zuiden van het bestemmingsplangebied bevindt zich een relatief grote hoge dekzandduin met plaggendek, die gekenmerkt wordt door een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten.

4. Archeologie en historie

Hieronder wordt per tijdsperiode aangegeven welke archeologische sporen en vondsten bekend zijn in de omgeving van het plangebied en wat er bekend is over het historische gebruik van het plangebied.

Prehistorie (8800 – 12 v. Chr.) en Romeinse tijd (12 v. Chr.-450 n. Chr.)

Er zijn in het bestemmingsplangebied geen archeologische vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Dit betekent niet dat er (vooral op het van nature hoge deel) geen prehistorische vondsten of vindplaatsen aangetroffen kunnen worden.

Tijdens een groot deel van de prehistorie, na de laatste ijstijd, stroomden alleen lokale beken door het IJsseldal. De verwachting is dat de hogere delen geschikt waren voor bewoning en andere vormen van landgebruik. Hier moet rekening gehouden worden met mogelijke

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P313-VG01_0003.jpg"

afbeelding: Archeologische verwachtingen

archeologische resten variërend van jachtkampjes uit de steentijd tot nederzettingen uit de metaaltijden en de vroege middeleeuwen.


De omgeving van het bestemmingsplangebied


Op circa 3,5 km ten westen van het bestemmingsplangebied is een ‘terrein van hoge archeologische waarde’ aangewezen. Het betreft terrein Nijendijk (monumentnr. 13.839), waar mogelijk een nederzetting uit de ijzertijd lag. Nog verder westelijk, op circa 6,5 km van het bestemmingsplangebied, ligt de “Bathmense Enk” (monumentnr. 13.840), waar sporen van bewoning in de ijzertijd en Romeinse tijd verwacht worden. Op de Bathmense Enk hebben diverse archeologische onderzoeken plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten wijzen uit, dat op de Enk waarschijnlijk sporen uit alle prehistorische perioden aanwezig zijn. De nadruk ligt daarbij op de ijzertijd en Romeinse tijd.


Middeleeuwen (450 – 1500 n.Chr)

Uit de middeleeuwen zijn in het bestemmingsplangebied geen vindplaatsen bekend.


De omgeving van het bestemmingsplangebied

In de directe omgeving stroomt de Oude Schipbeek. Deze waterloop was oorspronkelijk het natuurlijke beekdal van de Markelse beek. In opdracht van het stadsbestuur van Deventer werd deze waterloop zo nodig verlegd, verdiept en verlengd. De Oude Schipbeek diende vele belangen van de stad Deventer. De aanleg van het deel nabij het plangebied vond plaats in de tweede helft van de 14de eeuw. In 1402 was de Schipbeek, in opdracht van het bestuur van Deventer, doorgegraven tot Westerflier bij Borculo.3 Deventer zocht naar een verbinding met het Westfaalse achterland om de concurrentiepositie met de andere IJsselsteden te verbeteren en de jaarmarkten nieuwe impulsen te geven. Dat de (Oude) Schipbeek een deels gegraven waterloop is, is duidelijk te zien op de geomorfologische kaart (afb. 3). De Oude Schipbeek doorsnijdt net ten oosten van het bestemmingsplangebied de hoge dekzandduin. Bij de aanleg van waterlopen zijn meestal de laagst gelegen gronden opgezocht, maar soms werd voor een snelle afvoer of de afwatering van een moerasachtige laagte door een hoogte of dekzandrug heen gegraven.

De Schipbeek maakte het ook mogelijk het veengebied ten oosten van Bathmen op grotere schaal te exploiteren. De regenrivier stond in de zomer vrijwel droog. De land- en waterwegen vulden elkaar aan. Als het slecht weer was en veel regende, waren de oost-west routes over land moeilijk begaanbaar, maar de Schipbeek goed bevaarbaar, en als het ’s zomers droog was, gold het omgekeerde. Door het graven van de Schipbeek werd de route over land naar het oosten onderbroken Vanwege de scheepvaart waren er weinig oversteekplaatsen. Later werden er op verschillende plekken zogenaamde vonders gebouwd, dit zijn simpele houten bruggen. Bruggen werden enkel aangelegd op belangrijke handelswegen van bovenregionale betekenis.

In 1352, in de tijd van de plannen voor de aanleg van de Schipbeek, sloot de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, een verdrag met de steden en edelen in het Oversticht. Doel was de handel van de eigen ingezetenen en van de kooplieden die naar de jaarmarkten kwamen te beschermen door de bouw van landweren. Landweren waren vele kilometers lange wallen, begroeid met dicht doornig struikgewas en met de steile kant naar waar men de vijand vermoedde.4 De handelsroute naar het oosten werd beveiligd door het combineren van dewaterloop met een landweer. Bij deze Sallandse landweer hoorden zware bakstenen wachttorens en kastelen bij de belangrijke doorgangen. Vanaf de Swormertoren bij Colmschate lag de landweer ruim 10 kilometer langs de Schipbeek tot het erf Oosterveld, even voorbij kasteel Arkelstein. Het tracé vanaf erf Oosterveld richting Holten is niet met zekerheid vastgesteld. Het vermoeden bestaat dat ten noorden van het bestemmingsplangebied, aan de noordzijde van de Schipbeek, verbindingsstukken van de landweer hebben gelegen. De landweer liep vervolgens door moerasgebied richting Holten naar kasteel de Waardenborg. In de 16e eeuw beschikten de legermachten over groter en zwaarder materiaal en verloor de Sallandse landweer haar verdedigende functie. Bovendien vervalt de landsgrens tussen Gelre en het Oversticht onder het regiem van Karel de Vijfde.

Nieuwe tijd (1500 – heden)

In de nieuwe tijd maakte het bestemmingsplangebied deel uit van de marke Bathmen en Loo. Het gebied was in gebruik als woeste grond (afb. 2). Op de topografische kaart van 1900 (afb. 4) is te zien dat het hoge (noordelijke) deel van het bestemmingsplangebied in gebruik is als bouwland, en het iets lager gelegen (zuidelijke) deel als grasland.

De omgeving van het bestemmingsplangebied

Op circa 100 m afstand, aan de andere (oost) zijde van de Oude Schipbeek lag het erf Snatergat. In 1682 is Everhard Westerhuijs, schout van Bathmen en Holten, eigenaar van een boerderij waar Hendrick Snatergat boer is. In 1726 komt de naam Beekvlied voor, wat duidt op een zomerverblijf voor de eigenaar. Deze spieker stond op de plaats waar de Boterbeek in de Schipbeek stroomt en lag binnen een stelsel van sloten en hoge wallen.5

In 1781 was er sprake van een herenhuis Beekvliet, in 1794: een huis, een hoveniershuis, een zomerhuisje, een grote schuur, vijvers en een boomgaard. Op de kaart van 1832 is er geen huis meer in het verlengde van de Boterbeek; wel ligt er een hoekige gracht naast de boerderij, alsof daarbinnen een nieuwe herenhuis is gebouwd (afb. 2). De Boterbeek werd later rechtdoor getrokken, over de plaats van het oude huis/spieker.

6. Archeologische verwachting

De archeologische verwachtingskaart 2013 (versie 2014) van de gemeente Deventer is in hoge mate gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Bij de archeologische studies die van het gemeentelijk grondgebied zijn gemaakt kunnen namelijk op grond van geomorfologische en geologische kenmerken en de bodemgesteldheid verschillende landschappen worden onderscheiden die ieder een eigen ontwikkeling en bewoningsmogelijkheden hebben gekend. De nieuwe verwachtingskaart heeft dan ook een sterke fysisch geografische basis die recht doet aan de complexiteit van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. De archeologische verwachtingskaart vormt daarmee de grafische weergave van een voorspellingsmodel dat gebaseerd is op het principe dat archeologische resten niet willekeurig over een gebied zijn verspreid, maar gerelateerd zijn aan bepaalde landschappelijke kenmerken of eigenschappen.

Binnen het landschap van de gemeente Deventer zijn 93 geomorfogenetisch/ bodemkundig karakteristieke eenheden onderscheiden die zijn verdeeld over zeven geomorfologische hoofdeenheden. RAAP hanteert voor zijn karteringen een eigen karteringsmodel dat zowel geomorfologische als bodemkundige eigenschappen combineert met archeologische verwachtingen. Aan alle geomorfogenetische eenheden is een profieltype gekoppeld. In dit profieltype zijn de verwachte sporendichtheid en de verwachte diepteligging van het archeologisch niveau en daarmee de mate van conservering meegenomen. Deze profieltypen zijn ingedeeld in een aantal verwachtingswaarden. Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten (vondst- en/of spoorcomplexen) binnen een landschappelijke eenheid kunnen voorkomen.

Op basis van geomorfogenetische kenmerken zijn drie verwachtingszones onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.

Archeologische onderzoeken hebben aangetoond, dat de hoogste locaties in het verleden favoriet waren voor bewoning. Het gaat voornamelijk om dekzandhoogtes, waar eventuele archeologische sporen worden beschermd door een plaggendek. Op basis van geomorfologie en archeologische sporen op vergelijkbare locaties is het hoger gelegen deel van het bestemmingsplangebied op de nieuwe archeologische verwachtingskaart uit 2013 (versie 2014) een hoge verwachtingswaarde toegekend (afb. 3). Hier mogen sporen worden verwacht van bewoning en (ander) landgebruik in de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen.

In het iets lager gelegen (zuidelijke) deel van het bestemmingsplangebied geldt een middelmatige verwachting voor sporen uit de prehistorie tot de vroege middeleeuwen.

De verwachting voor archeologische resten uit de perioden van de middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd is laag. Het bestemmingsplangebied behoorde tot de woeste gronden en is pas in de 19de eeuw gecultiveerd tot bouw- en grasland.

Van verwachting naar bestemmingsplan 

Het deel van het gebied dat op de verwachtingskaart op basis van de geomorfologie een hoge verwachting kent, is op de bestemmingsplankaart opgenomen met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie – beleidscategorie waarde 3.

Hier mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 en 500 m² en dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Naar aanleiding van de melding kan met een veldbezoek de archeologische verwachting getoetst en aangevuld worden. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Het deel van het gebied dat op de verwachtingskaart op basis van de geomorfologie een middelmatige verwachting kent, is op de bestemmingsplankaart opgenomen met een dubbelbestemming Waarde – Archeologie – beleidscategorie waarde 2. De kans dat een bodemingreep in een gebied met een middelmatige verwachting archeologische resten verstoort, is kleiner dan in de gebieden met een hoge verwachting. In deze beleidscategorie mogen werkzaamheden dieper dan 0,5 m tot een oppervlakte van 1000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 en 2.500 m² en dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Naar aanleiding van de melding kan met een veldbezoek de archeologische verwachting getoetst en aangevuld worden. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Bij de bestemming familie begraafplaats zijn de hierbij horende ingrepen naar verwachting kleiner dan 200 m². Deze relatief kleine ingrepen geven bij vindplaatsen uit de periode tot de vroege middeleeuwen over het algemeen te weinig inzicht in de samenhang tussen de sporen.

Gezien de aard van de bestemming, een familiebegraafplaats, kan gesteld worden dat de ingrepen die bij deze bestemming horen, per ingreep slechts enkele m² betreffen. Ook de frequentie van de ingrepen is zeer beperkt.

De ingrepen voor het delven van een graf zijn niet vergunningplichtig voor archeologie binnen de bestemming familie begraafplaats.

4.1.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren aanwezig. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven en milieuzonering

De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft voor bedrijfsactiviteiten richtafstanden weer voor aan te houden afstanden tot gevoelige functies om een voldoende woon- en leefklimaat te kunnen blijven garanderen. Voor een begraafplaats wordt een richtafstand van 10 meter aangegeven. Binnen deze afstand van het plangebied zijn geen gevoelige functies gelegen. De functie begraafplaats zelf is niet geluid- of geurgevoelig. Omliggende agrarische bedrijven worden vanuit de 'omgekeerde werking' dan ook niet extra belemmerd in hun bedrijfsvoering door deze ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.2.2 Geluid

Algemeen

De functie is niet geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Er wordt voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009. Het gebied is getypeerd als rustig buitengebied met weinig verkeer. De bedrijfsmatige activiteiten zijn akoestisch passend in deze omgeving. Geluid is verder niet relevant voor deze ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.3 Bodem

Algemeen

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie: begraafplaats.

Op basis van beschikbare bodeminformatie is de locatie niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging volgens de definitie van de Wet bodembescherming. Voor de ruimtelijke procedure is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Van dit gebied zijn geen bodemkwaliteitsgegevens bekend. Het dichtstbijzijnde onderzoek is aan de Oudendijk 9 in Bathmen. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan enkele zware metalen (arseen, nikkel, zink) aangetroffen. Dit is niet belemmerend voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Van invloed op de kwaliteit van de leefomgeving is ook de luchtkwaliteit. Normstelling hieromtrent is vastgelegd in de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde

• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt

• een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging

• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL

Volgens de Regeling en het Besluit niet in betekenende mate is vastgesteld dat woningbouwplannen voor minder dan 1500 woningen 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De huidige wetgeving over luchtkwaliteit stelt (de toename van) de concentraties van NO2 en fijn stof centraal. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra functie geen overschrijdingen zal veroorzaken.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.5 Ecologie
4.2.5.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de initiatiefnemer verplicht om vooraf te toetsen of de voorgenomen activiteit in strijd is met de natuurwetgeving in Nederland. De natuurwetgeving is onderverdeeld in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Omgevingsplan) en soortbescherming (Wet Flora en fauna). Het doel van het ecologisch onderzoek is om te bepalen wat de effecten zijn van de geplande ontwikkelingen op beschermde natuurwaarden en welke procedure gevolgd moet worden.

Op grond van onze ecologische data en de aard van het terrein is het echter niet waarschijnlijk dat er zich beschermde soorten planten en/of dieren op het perceel bevinden. Nader ecologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.2.5.2 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen kabels en leidingen.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Zoals in § 3.2.4 is aangegeven is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.4.2 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld. Door deze tabel in te vullen wordt op een goede manier inzicht gegeven aan de verschillende wateraspecten en daarmee voldaan aan de wettelijke plicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P313-VG01_0004.png"

In bovenstaande tabel is in de kolom 'intensiteit' te lezen dat het plan voor een thema een relevante score scoort met de intensiteit '1'. Dit betekent dat voor het voorliggende plan een verkorte watertoets van toepassing is. Relevant beleid ten aanzien van het waterthema dat relevant is voor het voorliggende plan, wordt daarom opgenomen in deze waterparagraaf.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem moet met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast moeten wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

Toets

Het plan ligt in de buurt van een watergang die beheerd wordt door Waterschap Rijn en IJssel. Het plan heeft hier echter geen invloed op.

Daarnaast blijkt uit monitoring dat begraafplaatsen geen significant effecthebbenop grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, mits voldoende afstand wordt aangehouden van de grafdiepte ten opzichte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Situaties die leiden tot direct of indirect contact met de mens, zoals het recreëren in het water en het gebruik van het water voor het besproeien van consumptiegewassen, zouden zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 bevat begripsomschrijvingen. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdient een enkel, voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrip aandacht. Het betreft hier met name het begrip bestemmingsvlak

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de bestemming in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Maatschappelijk: Artikel 3 Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een familiebegraafplaats toegestaan.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 5: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Artikel 6: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 7: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 8: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Bro is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Hieronder wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden. De ontwikkeling die door dit plan wordt mogelijk gemaakt, betreft een particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het project worden door de initiatiefnemer gedragen.

6.3 Resultaten inspraak

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een functieverandering, het is geen grootschalige nieuwe ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het concept - ontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg waterschap
Voor het plan is een watertoets uitgevoerd. Het Waterschap Rijn en IJssel is op de hoogte gebracht van het plan. Het Waterschap heeft op 11 november 2014 aangegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende ontwerp-bestemminsgplan.

Vooroverleg provincie
Onderhavig bestemmingsplan valt binnen de provinciale vooroverleglijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven.

Vooroverleg Rijk
Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig. Hierover heeft de VROM-inspectie een brief gestuurd naar alle gemeenten (d.d 18 mei 2010).