direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klooster 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P310-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Deventer is eigenaar van het perceel Klooster 10 en heeft een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan aangevraagd. Het pand Klooster 10 heeft jarenlang een woonfunctie gehad, door wijzigingen in gebruik een maatschappelijke bestemming gekregen in het nu geldende bestemmingsplan Binnenstad. Vanuit de aanvrager is het verzoek gekomen om opnieuw mogelijk te maken dat op de begane grond de functie wonen mogelijk gemaakt kan worden. Op de verdiepingen is dit, zoals in zijn algemeenheid in de hele binnenstad, al mogelijk. Verbreding van gebruiksfuncties, en een woonfunctie op de begane grond, passen binnen het algemene beleid van de gemeente om meer flexibiliteit te zoeken waar mogelijk. Ook past een woonfunctie in de omgeving. Een omgeving die gekarakteriseerd wordt door maatschappelijk, culturele, horeca en woonfuncties.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Klooster 10 ligt in de historische binnenstad van Deventer. Het is een rijksmonument en maakt onderdeel uit van het middeleeuwse kloostercomplex.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P310-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Klooster 10"

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied "Klooster 10" is onderdeel van de bebouwing waar de historische atheneumbibliotheek en het stadsarchief gevestigd zijn.

De begrenzing van het plangebied "Klooster 10" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P310-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Klooster 10"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan Binnenstad. Het voorliggende bestemmingsplan Klooster 10 vervangt voor dit perceel bestemmingsplan Binnenstad.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving situatie

Het voorliggende bestemmingsplan Klooster 10 is een plan alleen voor het genoemde perceel en pand. Op dit perceel staat een rijksmonument dat onderdeel is van het oude kloostercomplex. Het Klooster 10 is in de voorbije jaren volledig in gebruik geweest als woning. Op dit moment heeft het een (gedeelteijke) maatschappelijke functie, aansluitend op het stadsarchief en atheneumbibliotheek in het Klooster 12.

Het Klooster 10 staat nu leeg. Aangezien er geen andere bestemming is voor dit gemeentelijk eigendom wil de gemeente dit pand verkopen. Omdat het pand jarenlang in gebruik geweest is als woning en daarvoor ook goed geschikt is, bestaat de wens om dit weer mogelijk te maken voor het hele pand.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Landelijk en regionaal beleid

Het voorliggende bestemmingsplan Klooster 10 is een plan voor één specifiek perceel. Mede gezien de kleine schaal van de ontwikkeling is geen specifiek landelijk of regeionaal beleid van toepassing. Eventuele regelgeving die wel van toepassing is, wordt vertaald in het bestemmingsplan. Dit is bijvoorbeeld regelgeving ten behoeve van de bescherming van de dijken en grondwater.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.

Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

Eén van de doelstellingen is het stimuleren van intensiver gebruik van het bestaande stedelijk gebied en onnodige uitbreidingen te voorkomen.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan zorgt voor een mogelijkheid tot intensiver gebruik van het bestaand stedelijk gebied. Door het toevoegen van een functie kan het Klooster 10 voor meer functies gebruikt worden. Ook een toeveoging van een woonfunctie in de binnenstad, voorkomt een mogelijke extra woonvraag die gevonden moet worden in buitenstedelijk gebied.

3.3.2 Woonvisie 2008+ (2009)

In maart 2009 is de Woonvisie 2008+ vastgesteld door de gemeenteraad. De visie op wonen bestaat uit vier uitgangspunten:

  • 1. Voldoende woningen, van goede kwaliteit
  • 2. Een ongedeelde samenleving, op wijkniveau
  • 3. Keuzevrijheid voor alle inwoners
  • 4. Aanjagen van de doorstroming, beperken van de scheefheid


Deze vier uitgangspunten vormen de basis voor verdere uitwerking van het woonbeleid. Zie hiervoor:

http://www.deventer.nl/woonvisie

In de Woonvisie is wordt geconstateerd dat we woonvraag in het centrum toeneeemt. Waar mogelijk kan aan deze vraag tegemoet gekomen worden.

Conclusie

Het bestemmingsplan biedt meer ruimte voor wonen in de binnenstad. Tevens is er een afwijking opgenomen die het mogelijk maakt bestaande woningen om te zetten in zorgwoningen. Op deze wijze is het mogelijk de woningen aan te passen voor senioren en andere hulpbehoevenden. Ook dit draagt bij aan het bevorderen van de keuzevrijheid en zorgt voor een ongedeelde samenleving op wijkniveau.

3.3.3 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

In het voorliggende plan wordt ook op de begane grond een woonfunctie mogelijk gemaakt die gebruik maakt van de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.3.4 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer. In deze nota is het Klooster 10 onderdeel van het gebied 'historische binnenstad'. In dit gebiedis een apart beeldkwaliteitplan opgesteld: 'Kwaliteit voor ogen'.

Conclusie

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Klooster 10 zal aan de Welstandsnota / het beeldkwaliteitlplan worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie

4.1.1 Grondgebruik

Binnen het bestemmingsplangebied staat een gebouw. Voorheen was het gehele gebouw als woning in gebruik. Bij deze wijziging zal naast de huidige maatschappelijke functie, ook wonen op de begane grond mogelijk worden.. Op de verdieping(en) was en blijft wonen mogelijk.

4.1.2 Bodemgesteldheid en geomorfologie

Het natuurlijk landschap rond de stad Deventer bestaat grotendeels uit jong dekzand. Het jonge dekzand is door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd (ca. 120.000-10.000 jaar geleden). De dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw en vaak waren ze al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik.

Tijdens het laatste deel van de laatste ijstijd (ca. 15.000-10.000 jaar geleden) werd ook in het IJsseldal een grote hoeveelheid dekzand afgezet. Er werd een dekzandrug gevormd, die als waterscheiding fungeerde. Hierdoor stond het noordelijke deel van de IJssel bij Deventer niet meer in contact met de Rijn en werd door het IJsseldal alleen water van lokale beken naar het noorden afgevoerd. In de loop der tijd vond vernatting plaats, omdat de beken in het IJsseldal die naar het zuiden afwaterden door overstromingen uit het rivierengebied naar het noorden werden gestuwd. Hierdoor ontstond uiteindelijk tussen 350 en 600 een doorbraak in de waterscheiding en vanaf dat moment was (weer) sprake van een grote rivier in het IJsseldal. Het tijdstip waarop de waterscheiding doorbrak is nog onduidelijk. Duidelijk is wel dat in de prehistorie en de Romeinse tijd geen grote rivier door het IJsseldal stroomde.

Vanaf het doorbreken van de waterscheiding tot het aanleggen van de dijken stonden grote delen van het jonge dekzandlandschap onder invloed van de IJssel. De IJssel was een meanderende rivier, waarvan de hoofdgeul zich insneed in oudere lagen en zich bij het insnijden geleidelijk verplaatste. Hierdoor ontstond een brede stroomgordel met restgeulen. In perioden van hoog water trad de IJssel regelmatig buiten haar oevers en buiten de stroomgordel. Na de bedijking vanaf de 14de eeuw nam de invloed van de IJssel af, maar vonden nog wel af en toe dijkdoorbraken plaats.

De exacte ondergrond van het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van dichte bebouwing niet met zekerheid worden vastgesteld. De locatie ligt op de overgang van een fluviatiel terrasrest met daarover jong dekzand naar de uiterwaardzone van de IJssel. Vanaf het doorbreken van de waterscheiding tussen 350 en 600 na Chr. stond het gebied onder invloed van de IJssel. Mogelijk heeft de rivier delen van de oorspronkelijke ondergrond weggeslagen waardoor het plangebied als het ware deel uitging maken van de uiterwaardvlakte. Door de aanleg van houten kades verschoof de oever naar het westen waar ook de huidige IJsselloop ligt. De ruimte hierachter werd meters opgehoogd waardoor de invloed van het water afnam.

4.1.3 Conclusie

De aspecten grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie vormen geen belemmering voor onderhavig plan en worden hierdoor niet aangetast of bedreigd, aangezien onderhavig plan voorziet in een functiewijziging in bestaande bebouwing.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

Prehistorie

Hoewel op de hogere duinen elders in de binnenstad wel sporen uit de prehistorie zijn aangetroffen, is de kans op sporen uit deze periode in dit lager gelegen gebied relatief laag.

Middeleeuwen

De oudste bewoningskernen van de binnenstad zijn te vinden in een zone in de omgeving van de Polstraat en mogelijk ook in een zone rond het Muggeplein. Vanaf de 9de eeuw was langs de Polstraat en Noordenbergstraat waarschijnlijk sprake van een aaneengesloten bebouwingslint. De onderzoekslocatie ligt op de oever van de IJssel aan de rand van het bewoonbare gebied. Van de Noordenbergstraat richting de IJssel begint de natuurlijke bodem snel te dalen.

Aan de Noordenbergstraat werden naar verwachting vanaf de 9de eeuw de eerste huizen gebouwd. De eerste huizen kenmerken zich door ingegraven palen. Tegen het eind van de 9de eeuw werd overgegaan op vakwerkhuizen waarvan de houten wanden rustten op de lemen vloer. In tegenstelling tot het Polstraatkwartier zijn in de omgeving geen aanwijzingen voor tufstenen huizen gevonden. Dit wijst erop dat de bebouwing nog vooral van hout was. Het ontbreken van tufsteenbouw kan betekenen dat de bewoners van deze wijk tot een andere groep behoorden dan de bewoners van het Polstraatkwartier en daardoor geen toegang hadden tot dit bouwmateriaal. Het is echter ook niet uit te sluiten dat het ontbreken van tufsteenbebouwing vooral wordt veroorzaakt door de stand van onderzoek in het Noordenbergkwartier. In de 14de en 15de eeuw werden de houten huizen geleidelijk vervangen door huizen van baksteen.

De naam Het Klooster verwijst hier naar het Buiskenshuis. Het Buiskenshuis was een gemeenschap van vrouwen die ontstond in 1401-1402 toen Reinier Buiskens in zijn tuin kleine woningen liet optrekken. In 1419 waren er al 24 zusters. In 1501 kreeg men toestemming voor het bouwen van een eigen kapel.

Nieuwe tijd

In de nieuwe tijd woonden in dit gebied vooral ambachtslieden en arbeiders. De meeste van de huizen in het gebied waren bescheidener van formaat dan in bijvoorbeeld het Polstraatkwartier en hadden in tegenstelling tot de woningen in de welvarender gebieden van de stad slechts bescheiden kelders.

In het Buiskenshuis werden na de reformatie geen zusters meer opgenomen en in de 17de eeuw viel het complex in delen uiteen. De kapel werd een turfpakhuis en later een glasatelier. Andere delen gingen in particuliere handen over en kregen een woonbestemming. Binnen de voormalige kapel werden de resten van een majolicaoven opgegraven. Een aanzienlijk deel van het complex is bewaard gebleven en nu in gebruik als stadsarchief.

Verwachting, selectie

De huidige herziening van het bestemmingsplan betreft slechts een wijziging van functie en heeft daarmee geen gevolgen voor het bodemarchief op de locatie.

Dubbelbestemming archeologie

Voor deze locatie blijven de bestaande dubbelbestemmingen van kracht. Een deel van de locatie heeft net als het grootste deel van de binnenstad Waarde- Archeologisch verwachtingsgebied grote informatiedichtheid. De rest van het perceel kent de Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied zeer grote informatiedichtheid. Voor beide waarden geldt dat er resten uit alle perioden, maar met name uit de middeleeuwen en nieuwe tijd, verwacht worden. Gebieden die op basis van de archeologische verwachtingskaart van RAAP Archeologisch Adviesbureau een zeer hoge verwachting hebben, dienen in het bestemmingsplan opgenomen te worden met de dubbelbestemming archeologisch verwachtingsgebied. Voor de voorwaarden die hier van toepassing zijn, wordt verwezen naar de planregels.

Voor het deel van het terrein met Waarde- Archeologisch verwachtingsgebied grote informatiedichtheid is in de planregels is vastgelegd dat bij ingrepen met een diepte van 30 cm of meer en een oppervlakte groter dan 10 m2 een archeologisch rapport kan worden verlangd. Omdat op het terrein van het Buiskenshuis rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van menselijke begravingen geldt ter plaatse de Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied zeer grote informatiedichtheid. Hiervoor is in de planregels vastgelegd dat bij ingrepen met een diepte van 30 cm of meer en een oppervlakte groter dan 5 m2 een archeologisch rapport kan worden verlangd.

De diepte van 30 cm is gekozen, omdat de middeleeuwse muur en vloerresten vaak niet dieper dan dit niveau zijn uitgebroken. De bovenste 0,3 m is verstoord bij de aanleg van bestrating of bebouwing.

In de Monumentenwet is een oppervlakte van 100 m2 aangegeven als ondergrens. Bodemverstoringen die kleiner zijn dan deze oppervlakte worden uitgezonderd van archeologische verplichtingen. Gemeenten zijn vrij om deze ondergrens in verordeningen of bestemmingsplannen aan te passen. De binnenstad kent een zeer grote informatiedichtheid. Juist in de middeleeuwse stad hebben op een relatief kleine oppervlakte veel verschillende activiteiten plaatsgevonden die hun sporen hebben achtergelaten. Daarom wordt hier een vrijstellingsgrens van 10m2 gehanteerd. Zeker op een begraafplaats kan bij een zeer kleine bodemingreep veel informatie verloren gaan. Daarom is de ondergrens hier gesteld op 5 m2.

4.2.2 Cultuurhistorie

Deventer was een belangrijk centrum voor religieuze hervorming. Het 15e eeuwse Buiskensklooster is een voormalig zusterhuis van de Zusters van het Gemene Leven, een groep volgelingen van Geert Grote en de Moderne Devotie.

Naast het voormalige Buiskensklooster ligt een, voor het publiek toegankelijke, stadstuin. In de tijd dat de stad omsloten werd door een vestingmuur is een deel van de kloostertuin bebouwd geweest met huisjes. Door het verval van de woningen is een open plek ontstaan, de Kloostertuin, een groene long in de oude binnenstad. De tuin kenmerkt zich door een paar grote bomen, die als het ware het dak vormen. In de afgelopen jaren is door twee bewoners van de tuin een grote plantencollectie aangelegd, die recht doen aan het begrip 'Kloostertuin'.

Het Klooster 10 is onderdeel geweest van het voormalige kloostercomplex.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

Klooster 10 is een rijksmonument (nummer 12647). Het pand met een op de omstreeks 1860-1870 gebruikelijke wijze gepleisterde lijstgevel van vijf traveeën met middenrisaliet en zijlisenen. Het rijksmonument is onderdeel van het middeleeuwse kloostercomplex.

4.2.4 Nieuwe ontwikkelingen

Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet worden onderzocht of deze ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op eventuele cultuurhistorische en archeologische waarden ter plaatste.

4.3 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied ligt in de historische binnenstad met overwegend en enkele (lichtere) bedrijfsfuncties in de omgeving. Op de verdieping is wonen al mogelijk. Omliggende bedrijven worden vanuit de 'omgekeerde werking' niet extra belemmerd in hun bedrijfsvoering door de functieaanduiding wonen op de begane grond.

4.3.2 Geluid

De functie wonen is geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt binnen een 30 km/uur zone, waarvoor niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden uit die wet. Daarnaast wordt voldaan aan de richtafstanden volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009 t.o.v. omliggende bedrijvigheid. De woonfunctie is akoestisch passend in de omgeving. Geluid is verder niet relevant voor de ruimtelijke procedure.

4.3.3 Bodem

Op basis van beschikbare bodeminformatie is de locatie niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging volgens definitie Wet bodembescherming. Zowel de functie maatschappelijk als wonen worden vanuit bodemoptiek beiden beschouwd als verblijfplaats voor mensen. Ten aanzien van de gevoeligheid voor evt. bodembedreigende stoffen veranderd er dus niets met de beoogde functiewijziging. Voor de ruimtelijke procedure is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Van invloed op de kwaliteit van de leefomgeving is ook de luchtkwaliteit. Normstelling hieromtrent is vastgelegd in de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL

Volgens de Regeling en het Besluit niet in betekenende mate is vastgesteld dat woningbouwplannen voor minder dan 1500 woningen 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De huidige wetgeving over luchtkwaliteit stelt (de toename van) de concentraties van NO2 en fijn stof centraal. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra functie geen overschrijdingen zal veroorzaken.

4.3.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Een woonfunctie wordt beschouwd als kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het plangebied ligt nabij de risicobron de IJssel. Over de IJssel worden uitsluitend brandbare vloeistoffen vervoerd met een invloedsgebied van 30 meter. Het plangebied ligt hierbuiten. Daarnaast ligt de locatie buiten de winterdijk die door de Noorderbergstraat loopt. De winterdijk van de IJssel is in het Basisnet water aangewezen als uiterste invloedsgrens voor ongevallen met gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid is voor deze locatie niet relevant.

4.3.6 Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook ligt het plangebied niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het overwegend bebouwde karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn. Uitzondering hierop vormen mogelijk de aanwezigheid van vleermuizen en de dier- en plantensoorten die voorkomen in groene deelgebieden.

Het plangebied is gelegen in een stedelijke (verharde) omgeving. Uitgangspunt is dat er geen opstallen gesloopt worden of andere uitpandige bouwwerkzaamheden plaatsvinden aan dak en/of spouw. Doordat het een functiewijziging betreft en er geen sprake is van fysieke ruimtelijke ingrepen, heeft dit plan geen significante effecten op relevante natuurwaarden in gebieden zoals het Netwerk Overijssels Natuur (voormalige EHS), een beschermd natuurmonument of een Natura-2000 gebied. Ecologie vormt voor het plan voor functiewijziging van maatschappelijk naar wonen geen aandachtspunt.

4.3.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2009-2014 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Het thema duurzaamheid heeft met name betrekking op nieuwe ontwikkelingen. Aangezien in het plangebied 'Klooster 10' een functiewijzging voorzien is binnen bestaande bebouwing, hoeft er in het bestemmingsplan geen extra aandacht aan duurzaamheid te worden besteed.

4.4 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving is het van belang minimale (bouw)afstanden in acht te nemen. Om deze afstanden veilig te stellen zijn dubbelbestemmingen voor de betreffende leidingen opgenomen.

4.5 Waterhuishouding

De watertoets is een wettelijk verplicht instrument voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

Op 29 augustus 2014 is de watertoets ingevuld. Op basis van de ingevoerde gegevens op http://www.dewatertoets.nl// is gebleken dat er bij dit plan geen waterhuishoudkundige aspecten van belang zijn. Het Waterschap Groot Salland heeft geen belang bij dit plan. Binnen het bestemmingsplan of projectbesluit kunt u gebruik maken van de aangeleverde paragraaf geen waterschapsbelang.

Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.

4.6 Verkeer en parkeren

Uit oogpunt van verkeer en parkeren is er geen bezwaar voor de functiewijziging van de functie “maatschappelijk” naar de functie “wonen” voor het adres Klooster 10 te Deventer.

Het huidige bestemmingsplan laat voor het adres Klooster 10 meerdere (bedrijfs)functies toe. Uitgaande van een vloeroppervlakte van 246m2 (kadastrale ondergrond) en de laagst mogelijke parkeernorm van 0.6 pp/100m2 bvo (bron: Parkeernormen nota 2013, bedrijf arbeidsextensief, bezoekers extensief) bedraagt de theoretische parkeerbehoefte 0.6x2.46 = 1.5 parkeerplaats. Voor wonen geldt in de binnenstad een parkeernorm van 1.3 pp per woning. De voorgenomen functiewijziging van “maatschappelijk” naar “wonen” zal, op grond van deze aannames,dus niet leiden tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Ook voor het fietsparkeren geldt dat de fietsparkeerbehoefte van een enkele woning lager is dan voor elke andere bedrijfsmatige functie die momenteel op dit adres mogelijk is.

4.7 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

Overgang van analoog naar digitaal

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening deels inwerking getreden (Wro). In het oorspronkelijke wetsvoorstel is namelijk ook de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Het deel dat betrekking heeft op het digitaal opstellen en waarmerken van bestemmingsplannen is niet direct in werking getreden. Deze digitaliseringsverplichting geldt per 1 januari 2010. Dit betekent dat bestemmingsplannen (mits ze als ontwerp-bestemmingsplan ter inzage zijn gelegd) alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.


Standaardisering

Tevens is op 1 juli 2013 de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) in werking treden. Deze standaardiseringregels hebben nadrukkelijk geen betrekking op de inhoud van de bestemmingsplannen, maar op de uiterlijke verschijningsvorm in zowel digitale als analoge vorm. Hierbij kan gedacht worden aan standaardregels voor benamingen, kleuren en verschijningsvorm van bestemmingen of aanduidingen, de opbouw van de planregels en legenda, regels m.b.t. de digitale en analoge verbeelding, etc. In dit bestemmingsplan zijn deze nieuwe regels doorgevoerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt een verklaring gegeven van de inhoud van de bestemmingen. Deze inhoud is af te lezen van de bestemmingen en de aanduidingen op de plankaart en in tekst verklaard in de regels. De bestemmingen worden thematisch besproken.

In deze toelichting worden alleen de functionele verantwoording en uitzonderlijke situaties van een bebouwingsregeling belicht.

Algemeen

De bebouwing is vastgelegd in bouwvlakken, waarbij de goot- en/of bouwhoogtes op de plankaart zijn terug te vinden en in de regels nader zijn omschreven. Voor de achtergelegen bebouwing en de open ruimtes is aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen. De gebieden waar niet gebouwd mag worden, hebben geen bouwvlak. Er is de mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning aan de achterkant van de bebouwing buiten het bouwvlak te bouwen. Hier zijn wel voorwaarden aangekoppeld. Op deze manier is er enige flexibiliteit in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

De percelen die in overwegende mate een enkelvoudige bestemming kennen of buiten de concentratie- en ontwikkelingsgebieden liggen, hebben een aparte bestemming gekregen, zoals de bestemmingen Maatschappelijk, Kantoor, Dienstverlening, Detailhandel en Horeca.

In het bestemmingsplan is het binnen de maatschappelijke bestemming mogelijk gemaakt dat via een afwijking het gebruik van de tweede bouwlaag en hoger voor andere functies dan wonen is toegestaan.

Binnen de maatschappelijke bestemming zijn ambachtelijke bedrijven toegestaan. Deze ambachtelijke bedrijven zijn over het algemeen kleinschalig en ambachtelijk van aard. Dit is toegestaan omdat in dit deel van de binnenstad functiemenging wordt nagestreefd. De meeste van de bedrijven zijn nabij woningen gelegen en een negatieve beïnvloeding van de woonfunctie moet worden voorkomen. Daarom wordt uitgegaan van een basisregeling die bedrijven uit de milieucategorieën A en B toestaat. De betekenis van de toelaatbaarheid is als volgt:

  • a. Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • b. Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;

Gelet op de gewenste flexibiliteit is de mogelijkheid opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen voor niet onder categorie A en B vallende bedrijven die aanvaardbaar kunnen zijn, omdat ze qua invloed op de woonomgeving vergelijkbaar zijn met de wel genoemde. In de looptijd van het bestemmingsplan kunnen zich immers bedrijfssoorten of (andere) productieprocessen aandienen die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten Bijlage 2 van de regels) zijn opgenomen en die toch binnen de planuitgangspunten passen.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Artikel 3 Maatschappelijk

De bestemming “Maatschappelijk” is wat betreft functies een zeer ruime bestemming, die betrekking heeft op alle gebouwen met een maatschappelijke dienstverlenende functie, zoals musea, een bibliotheek, scholen, kerken, (para)medische centra, kinderdagverblijven en cultuur- en ontspanningsdoeleinden. Diverse kleine persoonlijke en dienstverlenende bedrijven en bestaande horecabedrijven zijn aangeduid.

De bestemming laat toe dat in bijvoorbeeld de schoolgebouwen één van de andere genoemde maatschappelijke functies wordt gevestigd.

Archeologie

De archeologische verwachtingsgebieden en waardevolle gebieden in de binnenstad worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen:

Alle delen van de binnenstad hebben dezelfde archeologische verwachting. Er zijn verschillen in bijvoorbeeld trefkans, informatiedichtheid en mate van verstoring. Daarom worden op de plankaart en in de planregels vier dubbelbestemmingen gehanteerd. In het algemeen geldt voor iedere bestemming: indien de archeologische waarden worden bedreigd door grondingrepen van een bepaalde omvang, dienen de archeologische waarden te worden beschermd door technische maatregelen of voorafgaand aan de verstoring door middel van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde specialist te worden onderzocht. De onderbouwing voor de archeologische verwachtingsgebieden is terug te vinden in bijlage 2 van de toelichting.

Beschermd stadsgezicht:

De dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht ligt nagenoeg over het gehele plangebied, met uitzondering van een deel ter hoogte van het station en een deel aan de Pikeursbaan en de Verzetslaan. Deze dubbelbestemming valt samen met het op grond van de Monumentenwet aangewezen gebied van het Beschermd stadsgezicht. Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd stadsgezicht te beschermen.

De waarden van het Beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in vrijwel alle bebouwde bestemmingen en dan vooral in de verfijnde bebouwingsregelingen van de panden vastgelegd. Algemeen uitgangspunt ten aanzien van het Beschermd stadsgezicht is het beschermen en zo mogelijk versterken van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden in het plangebied.

Eén van de middelen om deze waarden te kunnen behouden is het aangeven van een driedeling in beschermde gevelwanden:

Specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1

De gebieden met deze aanduiding zijn vanuit ruimtelijk en cultuurhistorisch perspectief het meest waardevol. Naast situering van de bebouwing en de schaal, de hoofdvorm en het ritme, is ook de detaillering en de architectuur van het individuele pand van belang. In de gevelwanden binnen deze gebieden vormen de vele monumenten de leidraad voor het beschermingsregime.

Kleur- en materiaalgebruik wordt geregeld via de Welstandsnota. In het bestemmingsplan is in de algemene bouwregels een afstemmingsinstructie met de Welstandsnota opgenomen. De regels die van toepassing zijn op de beschermingsniveaus worden hieronder uitgewerkt. Als basis voor de bebouwing in de binnenstad geldt hier de plaats van de bebouwing. De plaatsing wordt onder meer bepaald door de volgende punten:

  • a. Gevellijn

Daar waar in de rooilijn gebouwd moet worden, geldt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand'. Hierbij is de driedeling aangehouden van de kaart waarop de historisch ruimtelijke waarde van de binnenstad is aangegeven behorende bij het aanwijzingsbesluit.

  • b. Gevelbreedte

De bestaande bebouwing wordt in het algemeen gedomineerd door betrekkelijk kleinschalige gebouwen met een beperkte gevelbreedte. Het behoud hiervan wordt geregeld via een bepaling dat de gevels niet breder mogen zijn dan 8,00 meter (met uitzondering van de bestaande situaties).

  • c. Kapvormen

In het plangebied komen overwegend de volgende kapvormen voor: zadeldak, schilddak en afgeknot schilddak, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen. Om het bestaande bebouwingsbeeld zo veel mogelijk te kunnen behouden, is vastgelegd dat de gebouwen waar zowel de goot- als de bouwhoogte is geregeld, worden voorzien van een traditionele kapvorm. Binnen de marges van de op de plankaart opgenomen goot- en bouwhoogte, kunnen de kappen worden gerealiseerd. Bestaande afwijkingen worden gerespecteerd door middel van de regeling 'bestaand', welke als uitzonderingsbepaling in de regels is opgenomen.

  • d. Gevelindelingen

De gevelindeling van de gebouwen kenmerkt zich doordat de hoogte van de openingen van de in de rooilijn gebouwde gevels in het algemeen groter is dan de breedte van de openingen. Dit principe is ook vastgelegd.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 8: Algemene bouwregels

Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Artikel 11: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 12: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

Algemene aanduidingsregels

Artikel 10.1: milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Over het hele plangebied ligt de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. In verband met grondwaterwinning in de directe omgeving van het plangebied, is de bescherming van het grondwater van groot belang. Voor werkzaamheden, zoals het ophogen en ontgronden van gebieden, het graven en dempen van sloten en waterlopen, maar ook het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Voor normaal onderhoud (nader omschreven in de regels) geldt een uitzondering.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 13: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 14: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

Omdat dit postzegelbestemmingsplan in de ontwerpfase haar procedure gestart is, betekent dit dat er geen inspraakmogelijkheid is. Het Rijk stelt niet meer verplicht om het plan in vooroverleg te brengen. Het voorliggende plan voorziet in een ontwikkeling die past binnen het provinciaal beleid. Vooroverleg is daarom niet nodig met de provincie. Met het waterschap is het vooroverleg uitgevoerd op basis van de Watertoets.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan waarbinnen al wonen toegestaan was, maar nu uitgebreid wordt naar de begane grond. De bebouwing is al aanwezig. Dit bestemmingsplan biedt beperkt nieuwe ontwikkelingsruimte toe voor de reeds aanwezige functies. Wat aan uitbreiding nog mogelijk is, is eventuele onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan en blijft binnen het gestelde in 6.2.1 Bro.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Klooster 10 geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Dit bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het plan is overeenkomstig het vastgesteld ruimtelijk beleid. Deze overwegingen hebben ertoe geleid dat afgezien is van het houden van inspraakmogelijkheden op dit bestemmingsplan. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

Vooroverleg:

Rijk 
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport(ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen reageert.

Provincie
De provincie heeft een zogenaamde lijst met plannen waarvoor vooroverleg niet nodig is. Het voorliggende plan voorzietin een ontwikkeling die past binnen het provinciaal gebiedskenmerk en past binnen de prestatieafspraken tussen de gemeente en provincie op het gebied van wonen.

Waterschap
Door het invullen van de digitale watertoets in het waterschap Groot Salland geïnformeerd over voorliggend bestemmingsplan. Ook is het waterschap betrokken bij de planvorming en via het invullen van de watertoets.