direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duikerstraat 15 e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P306-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Op 7 mei is een aanvraag herziening bestemmingsplan binnengekomen voor het perceel Duikerstraat 15 in Deventer. Het verzoek is naar aanleiding van een grondruil en betreft het omzetten van gronden met een groenbestemming in een woonbestemming en gronden met een woonbestemming in een groenbestemming. Door een wijziging in situering van de woning op de kavel is de tuin van de woning deels binnen de bestemming 'Groen' van het geldende bestemmingsplan "Vijfhoek" komen te liggen. Het gebruik van deze gronden als tuin is planologisch niet mogelijk. In dit kader is besloten om de bestemming 'Wonen' aan deze gronden toe te kennen. In verband met de grondruil, die benodigd was voor voornoemde ontwikkeling, heeft de gemeente besloten om de overige gronden, welke op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd zijn als 'Wonen', her te bestemmen als 'Groen'. Deze gronden gaan namelijk deel uit maken van het openbaar groen van de gemeente.

Om bovenstaande juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Tegelijkertijd met bovenstaande aanpassing worden ook een tweetal ambtshalve technische wijzigingen van het bestemmingsplan Vijfhoek meegenomen in deze partiële herziening.

  • 1. het bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatse van de woningen Duikerstraat 1 t/m 15 wordt 3 meter in zuidwestelijke richting verschoven, en;
  • 2. de grens tussen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' ter plaatse van de Duikerstraat wordt dusdanig verlegd dat Duikerstraat geheel binnen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' komt te liggen.

Bij het opstellen van de nieuwe verbeelding ten behoeve van deze partiële herziening bleek namelijk dat het bestemmingsvlak 'Wonen' ter plaatsen van de woningen aan de Duikerstraat 1 t/m 15 niet geheel op de juiste locatie was gelegen. De oorzaak daarvan is dat voor het bepalen van de ligging van het bestemmingsvlak niet de kadastrale grens is gebruikt, zoals wel het geval was bij de kaveluitgifte, maar de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. De verschuiving van het bestemmingsplan betreft daarmee slechts een minimale technische aanpassing zonder ruimtelijke gevolgen, omdat de verbeelding hierdoor in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie ter plaatse. Daarnaast wordt ook de grens tussen de verkeersbestemming en de groenbestemming ter plaatse van Duikerstraat aangepast. Ook dit betreft een minimale technische aanpassing zonder ruimtelijke gevolgen met als doel de verbeelding in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse.

Deze twee ambtshalve technische wijzigingen zijn ruimtelijk niet relevant, aangezien het alleen grenscorrecties op de vastgestelde verbeelding betreffen en geen uitbreiding of verandering van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds bood. In de navolgende toelichting wordt hier dan ook verder niet op ingegaan.

Plangebied

Het plangebied van deze partiële herziening is gelegen aan de Duikerstraat. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het totale plangebied weergegeven met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging van het plangebied Duikerstraat 15 e.o.

De grondruil heeft plaatsgevonden op het perceel de Duikerstraat 15. Dat perceel is kadastraal bekend, gemeente Deventer, sectie G. nr 2462.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van de gronden waarop deze grondruil heeft plaats gevonden weergegeven met eveneens een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Ligging gronden waarop de grondruil heeft plaatsgevonden

Planologische regime

Voor het bovengenoemde perceel Duikerstraat 15 geldt momenteel het bestemmingsplan:

  • Vijfhoek (vastgesteld op 18 juli 2012).

Het beoogde gebruik van de gronden als tuin (oostelijk deel van het plangebied) en openbaar groen (westelijk deel van het plangebied) is in strijd met dit geldende bestemmingsplan. Aan de gronden in het plangebied zijn respectievelijk de bestemming 'Groen' en 'Wonen' toegekend.

Bestemming 'Groen'

Op grond van de bestemmingsregels zijn ter plaatse van de bestemming 'Groen' toegestaan:

  • groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • voet- en rijwielpaden, verhardingen; parkeervoorzieningen (onder voorwaarden);
  • in- en uitritten;
  • speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen e.d.;
  • nutsvoorzieningen.

Bestemming 'Wonen'

Op grond van de bestemmingsregels zijn ter plaatse van de bestemming 'Wonen' toegestaan:

  • woningen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  • zorgwoningen (onder voorwaarden).

Met de daarbij behorende:

  • tuinen en erven;
  • paden;
  • groenvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De gronden waarop de grondruil heeft plaatsgevonden zijn aangeduid met een zwart kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede geldend bestemmingsplan Vijfhoek

Aangezien het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Groen' een gebruik als tuin niet toestaat, kan deze ontwikkeling slechts juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden door het herzien van het bestemmingsplan en aan deze gronden de bestemming 'Wonen' toe te kennen. Het andere deel van het plangebied is herbestemd als 'Groen', omdat deze gronden gaan behoren tot het openbaar gebied.

Leeswijzer

Het eerstvolgende hoofdstuk geeft een beschrijving van het plan, de uitgangssituatie op de locatie en het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 volgt de ruimtelijke onderbouwing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het plan geldende beleidskaders, de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling en de zogeheten randvoorwaarden, zoals archeologie, water en de milieuhygiënische aspecten. Op basis van al deze aspecten wordt in dit hoofdstuk onderbouwd waarom de voorgenomen ontwikkeling acceptabel is. Hoofdstuk 4 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Huidige situatie

Ten zuidwesten van de Duikerstraat biedt het bestemmingsplan Vijfhoek de mogelijkheid acht woningen te realiseren. Deze woningen zijn gelegen in het Gooikerspark. Inmiddels zijn vijf van de acht woningen gerealiseerd. Bij de realisatie van de woning aan de Duikerstraat 15 heeft een grondruil plaats gevonden. Het betreft twee kleine delen onbebouwde grond ten noorden van de woning. Deze gronden zijn bestemd als 'Groen' en 'Wonen'. In het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan voor woningbouw aan de Duikerstraat, was de bouwkavel schuin afgesneden en behoorde de naastgelegen groenstrook niet bij het perceel Duikerstraat 15.

Toekomstige situatie

Doordat de situering van de woning en de tuin in het plangebied is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijk stedenbouwkindig plan voor de nieuwbouw aan de Duikerstraat is ervoor gekozen om een stukje openbaar groen op te nemen bij het perceel Duikerstraat 15 en tegelijkertijd een stukje van het oorspronkelijke perceel toe te voegen aan het openbaar gebied. Hiermee sluit het perceel ook goed aan op de ligging van het noordelijke gelegen pad. De gronden die worden toegevoegd aan het perceel Duikerstraat 15 worden uitsluitend gebruikt als tuin. Er is om die reden ook geen bouwvlak opgenomen. Het is wel toegestaan de gronden te gebruiken als parkeerplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Weergave toekomstige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Weergave toekomstige situatie woningen Duikerstraat 7 t/m 15

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

Inleiding

Om te oordelen of de in het vorige hoofdstuk beschreven (ruimtelijke) ontwikkeling mogelijk en wenselijk is, is deze getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook is het plan getoetst aan de wettelijk vastgestelde milieukwaliteitseisen, de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Monumentenwet. Tevens zijn de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding (de watertoets), het landschap en de mobiliteit beoordeeld en afgewogen.

3.1 Beleidskaders

Rijksbeleid

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse Europese en nationale ruimtelijke belangen betrokken. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees en rijksbeleid, o.a. de Nota Ruimte, worden nader uitgewerkt in provinciaal en gemeentelijk beleid en om die reden niet nader behandeld.

Provinciaal beleid

Geactualiseerde Omgevingsvisie 2013

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de belangrijkste beleidskaders als het gaat om ontwikkelingen op het grondgebied van de provincie. In de geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel, die op 10 september 2013 in werking is getreden, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn ook de rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen betreffende ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P306-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. In onderhavig project gaat het om een kleinschalige grondruil die onderdeel uitmaakt van de realisatie van enkele woningen die op grond van het geldende bestemmingsplan reeds mogelijk waren. De voorliggende ontwikkeling betreft daarmee de herinrichting van het bestaand stedelijk gebied en past daarmee binnen de beleidsuitgangspunten.

  • 2. Beleidsambities

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. Dit zijn de gebieden binnen de provincie waar sprake is van de verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het Gooikerspark is een uitloper van het landelijk gebied die tot ver in het stedelijke gebied strekt. Het park fungeert als groene bufferzone tussen de wijken Colmschate en de Vijfhoek. Verschillende functies komen hier samen; landbouw, recreatie, natuur en verspreid liggende woningen. De woningen aan deze zijde Duikerstraat zijn altijd onderdeel geweest van het stedenbouwkundige plan van de Vijfhoek en vormgegeven als liggend in en direct omsloten door het park. De grondruil doet geen afbreuk aan deze stedenbouwkundige opzet en past daarmee binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuur-landschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerken-catalogus de volgende gebiedskenmerken:

  • i. natuurlijke laag: het plangebied ligt op een dekzandvlakte, vlak nabij de grens van deze dekzandvlakte met een beekdal. De ambitie behorende bij een dekzandvlakte is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door beplanting met natuurlijke soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Dekzandvlakten en -ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het reliëf van deze dekzandvlakte is nog heel goed zichtbaar in het landschap. Bij het ontwerp en de inrichting van het Gooikerspark is ook rekening gehouden met de kenmerken en eigenschappen van deze natuurlijke laag. De nu voorliggende grondruil is kleinschalig en doet geen afbreuk aan deze landschappelijke kenmerken en eigenschappen.
  • ii. laag van het agrarisch cultuurlandschap: het plangebied wordt in de laag van het agrarisch cultuurlandschap aangeduid als 'Oude Hoevenlandschap'. Ook hier ligt het plangebied vlak nabij een grens. In dit geval tussen het 'Oude Hoevenlandschap' en het 'Maten- en flierenlandschap'. Het 'Oude Hoevenlandschap' is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het 'Maten- en flierenlandschap is een kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Door de komst van de Vijfhoek zijn de kernmerken en karakteristieken van deze oude cultuurlandschappen niet meer als zodanig zichtbaar en herkenbaar. Alleen het Gooikerspark dat als uitloper van het landelijk gebied tot ver de stad inloopt is nog iets van dit agrarische cultuurlandschap te herkennen. De nu voorliggende ontwikkeling betreft een zeer kleinschalige grondruil die onderdeel uitmaakt van de realisatie van enkele woningen gelegen in het Gooikerspark. Deze grondruil doet geen afbreuk aan de bestaande kermerken en karateristieken van het aanwezige landschap.
  • iii. stedelijke laag: het plangebied wordt niet aangeduid in de stedelijke laag. Het Gooikerspark, de groene bufferzone tussen Colmschate en de Vijfhoek, is door de provincie niet opgenomen in de stedelijke laag, maar aangeduid als stadsrandzone in de lust en leisure laag;
  • iv. lust- en leisurelaag: het plangebied wordt in de lust- en leisurelaag aangeduid als stads- en dorpsranden. De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur. Het Gooikerspark is een uitloper van het landelijk gebied die tot ver in het stedelijke gebied strekt. Het park fungeert als groene bufferzone tussen de wijken Colmschate en de Vijfhoek. Verschillende functies komen hier samen; landbouw, recreatie, natuur en verspreid liggende woningen. De woningen aan deze zijde Duikerstraat zijn altijd onderdeel geweest van het stedenbouwkundige plan van de Vijfhoek en vormgegeven als liggend in en direct omsloten door het park. De grondruil doet geen afbreuk aan deze stedenbouwkundige opzet en tast de overige functie van deze stadsrandzone niet aan.

 

Conclusie voor het plangebied

De beoogde ontwikkeling in het plangebied is zo kleinschalig dat het geen gevolgen heeft voor bestaande kenmerken van het landschap. Het betreft een grondruil dat onderdeel uitmaakt van de realisatie van reeds geplande woningen en laat als zodanig geen nieuwe bebouwing toe. Het plan is daardoor in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken en past daarmee binnen de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

Geactualiseerde Omgevingsverordening 2013

Om het beleid, dat is verwoord in de Omgevingsvisie, door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009 en in 2013 geactualiseerd.

Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Voor het plangebied Duikerstraat 15 is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverrodening.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Landschap, een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwin- of intrekgebied. Ook in het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watregebied of een waterbergingsgebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen.

Het plangebied ligt wel in een zogenaamde laagvliegroute, die is opgenomen vanwege externe veiligheid. Dit levert geen belemmering op aangezien dit bestemmingsplan geen hoge bebouwing toeslaat. Het plangebied ligt tevens in in de 'boringsvrije zone diep pakket van Salland', in het kader van de drinkwatervoorziening. De ligging in de boringsvrijezone vormt ook geen belemmering voor het onderhavige plan, aangezien er geen ontgravingen dieper van 50 m. plaatsvinden. Ook is het plangebied is het kader van de waterveiligheid gelegen binnen dijkring 53: Salland. In paragraaf 3.6 Waterhuishuoding is aan de ligging binnen deze dijkring aandacht besteed.

Voor het plangebied is in de Omgevingsverordening één ontwikkelingsperspectief benoemd. Net als in de omgevingsvisie ligt het plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, accent veelzijdig ruimtegrbuik'. Zoals eerder aangegeven past de gewenste grondruil binnen dit ontwikkelingsperspectief.

De omgevingsverordening verzet zich gezien het bovenstaande niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Gemeentelijk beleid

Structuurplan Deventer 2025

Het Structuurplan 'Deventer 2025: synergie van stad en land' is in april 2004 vastgesteld door de raad. In het Structuurplan Deventer 2025 wordt de ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 van de gemeente beschreven. Het plan geeft in grote lijnen aan waar in de toekomst gewoond en gewerkt zal worden, maar ook waar ruimte is voor natuur, recreatie en landbouw. Het Structuurplan Deventer 2025 vormt de basis voor andere structuurvisies en voor bestemmingsplannen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het herbestemmen van kleine delen grond als gevolg van een grondruil. Op dergelijke kleinschalige ontwikkelingen is de structuurvisie niet op van toepassing.

Het Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het herbestemmen van kleine delen grond als gevolg van een grondruil. Een stukje openbaar groen wordt betrokken bij de woonkavel en een stukje van de woonkavel wordt toegevoegd aan het openbaar groen. Aangezien het om zeer kleine stukjes grond gaat worden de visie en de ambities uit het groenbeleidsplan niet geschaad.

3.2 Cultuurhistorie en Monumenten

Op grond van de wet Modernisering Monumentenzorg (de MoMo), die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke en/of Rijksmonumenten

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Een nadere beoordeling van dit aspect kan buiten beschouwing worden gelaten.

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3 Archeologie

Naast de monumentale en cultuurhistorische waarden moeten ook de archeologische (verwachtings)waarden worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Dit is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ, 1 september 2007). Doel van deze wet is: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Geomorfologie

Het natuurlijk landschap van de gemeente Deventer bestaat grotendeels uit dekzand. De basis van het landschap wordt gevormd door een Pleistoceen rivierlandschap. Als gevolg van opeenvolgende sedimentatie en erosie door afwisselend wind en water is in het pleniglaciaal (73.000 – 12.500 BP) een terrassenlandschap ontstaan. In het laat glaciaal (12.500 – 10.000 BP) is over dit terrassenlandschap als gevolg van (vaak lokale) verstuiving in de laatste ijstijd een pakket (jong) dekzand afgezet. Deze laag stuifzand vormde op de terrassen en in de oude rivier- en beekdalen kenmerkende ruggen en koppen, die goed geschikt waren voor akkerbouw. De overgangen van een hoger naar een lager gelegen gebied (de flanken van de dekzandruggen) werden vaak gekozen als nederzettingslocatie. De lager gelegen delen zijn veel minder intensief gebruikt, veelal als weide- of hooiland, en werden vaak pas in de volle of late middeleeuwen en nieuwe tijd bewoond.

Archeologische verwachtingswaarde

Het plangebied heeft geen archeologisch verwachtingswaarde. Ook voorziet het plan niet in het verstoren van de ondergrond. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4 Milieukwaliteitseisen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

Wet milieubeheer/ Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De Staat van bedrijfsactiviteiten uit de brochure geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied').

Onderzoek

Het plangebied kan worden getypeerd als een stedelijke woonomgeving. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. De beoogde functiewijziging belemmert hierdoor geen bedrijven in de omgeving van het plangebied. Daarnaast vormt de beoogde functiewijziging geen belemmering voor de gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bodem

Voor zover bekend is de locatie niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de ruimtelijke procedure is geen aanvullend bodemonderzoek nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Geluid

De voorgenomen planologische wijziging maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk. In dit kader is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Voor het aspect luchtkwaliteit heeft een beknopt onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling. Het doel van het onderzoek is bepalen of de voorgenomen ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' bijdragend (NIBM) aan de luchtkwaliteit ter plaatse kan worden beschouwd. Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' al kan liggen bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Voor onderhavige ontwikkeling is helder dat de verkeersgenererende werking onder de 500 motorvoertuigen per etmaal zal blijven en daarmee niet noemenswaardig zal wijzigen door het veranderen van de bestemming. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de Verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Externe veiligheid

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor hogedrukaardgasbuisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI).

Binnen het plangebied kunnen, door het ontbreken van een bouwvlak, geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gevestigd. Hiermee bestaat geen verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Ecologie

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de initiatiefnemer verplicht vooraf te toetsen of de voorgenomen activiteit in strijd is met de natuurwetgeving in Nederland. De natuurwetgeving is onderverdeeld in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Omgevingsplan) en soortbescherming (Wet flora en fauna). Het doel van het ecologisch onderzoek is om te bepalen wat de effecten zijn van de geplande ontwikkeling op beschermde natuurwaarden en welke procedure gevolgd moet worden.

Gebiedsbescherming

De beoogde ontwikkeling heeft geen enkele invloed op de wezenlijke kenmerken van beschermde natuurgebieden, zoals het Overijssels Netwerk Natuur (voormalige Ecologische Hoofdstructuur) of een Natura 2000 gebied zoals de Rijntakken (Uiterwaarden IJssel).

Soortbescherming

De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de ter plaatse aanwezige beschermde soorten. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadskantoor. Ook is een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm geïnitieerd samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG - publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Wij willen de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

3.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden.

3.6 Waterhuishouding

Watertoets

De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Watertoetsproces

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Groot Salland op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het plan voorziet uitsluitend in een grondruil en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Groot Salland gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 3.1) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 eerste lid, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, zowel economisch als maatschappelijk.

Economische uitvoerbaarheid

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden. Het betreft een aanpassing van het bestemmingsplan als gevolg van een grondruil die reeds heeft plaats gevonden en notarieel reeds is vastgelegd.

De enige kosten voor de gemeente Deventer zijn de begrote kosten voor de planvorming. Deze kosten kunnen worden doorberekend op grond van de Legesverordening.

Gelet op artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Het voorliggende plan voorziet in een grondruil, waardoor er geen sprake is van een aangewezen bouwplan op grond van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Inspraak

Dit bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het initiatief heeft uitsluitend betrekking op een grondruil, die geen negatieve ruimtelijk effecten heeft op zijn omgeving. Ook de ambtshalve tecnische aanpassingen van de verbeelding hebben geen ruimtelijke effecten op hun directe omgeving, omdat het slechts minimale technische aanpassingen van de verbeelding betreft om deze verbeelding in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Dit is immers wettelijk bepaald.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie reageert vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen.

Provincie:

Dit plan valt binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel, aangezien het hier slechts gaat om een grondruil en minimale technsiche aanpassingen van de verbeelding. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Waterschap:

Door het invullen van de digitale watertoet is het waterschap Groot Salland geïnformeerd over voorliggende ruimtelijke ontwikkeling. Uit het invullen van de digitale watertoets is gebleken dat er geen waterbelangen worden geraakt. Nader advies van het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.