direct naar inhoud van 4.2 Milieu-aspecten
Plan: Kindcentrum Rivierenwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P281-VG01

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Een Kindcentrum met onder andere leslokalen, buitenschoolse opvang en een kinderdagverblijf is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het aanvragen van een milieuvergunning is niet noodzakelijk omdat het Kindcentrum valt onder de reikwijdte van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit. Wel zal een melding in het kader van het oprichten van het Kindcentrum gedaan moeten worden.

Bij de melding zal rekening gehouden moeten worden met de afstand van het Kindcentrum tot aan gevoelige bebouwing, zoals woningen. Ingevolge de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) moet voor onderwijsvoorzieningen als een basisschool rekening gehouden worden met een richtafstand van 30 meter voor geluid. De locatie is echter gelegen nabij hoofdinfrastructuur (Amstellaan, Snipperlingsdijk), waar al in enige mate een verhoogde geluidbelasting aanwezig is. Door deze ligging kan het gebied worden beschouwd als 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied is het mogelijk om voor geluid een kleinere richtafstand toe te passen. In dit geval is dat 10 meter.

Het ontwikkelen van het Kindcentrum is onderdeel van de herstructurering van het centrale gebied van de Rivierenwijk. Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan in ontwikkeling. De woonbebouwing zal op in ieder geval 10 à 11 meter afstand van het Kindcentrum opgericht worden. Deze afstand voldoet aan de richtafstand voor deze functie in een gemengd gebied.

In § 4.2.2 wordt nader ingegaan op het geluidsaspect.

Vanuit de inwaartse zonering zal het oprichten van Kindcentrum geen nadelige invloed hebben op bedrijven in de omgeving. Op circa 10 meter afstand is planologisch gezien een detailhandelsvestiging gevestigd. Ingevolge de VNGuitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) geldt voor detailhandelsvestigingen een afstand van 10 meter tot aan gevoelige bebouwing (Kindcentrum). De afstand van de nieuwe bebouwing komt op in ieder geval 10 meter afstand en belemmert daarmee niet de bedrijfsvoering van de detailhandelsvestiging.

Conclusie

De afstand van het Kindcentrum tot gevoelige bebouwing in de nabije omgeving is voldoende om te voldoen aan de richtlijnen vanuit de bedrijven en milieuzonering.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wettelijke kaders

Het kindcentrum veroorzaakt geluid en ondervindt geluid. Voor het geluidveroorzakende gedeelte gaat het vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Voor de te ondervinden aspecten geluidskwaliteit langs wegen en luchtkwaliteit langs wegen zijn de volgende wettelijke kaders van belang.

Geluidskwaliteit langs wegen

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van 48 dB.

Buiten de 48 dB-contour zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zonder meer te realiseren. Indien binnen de 48 dB-contour geluidsgevoelige bestemmingen dienen te worden gerealiseerd dient eerst te worden aangetoond dat de geluidsbelasting de waarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de buurtstraten met 30 km/u geldt formeel dat deze geen zone hebben en dat binnen de 48 dB-contour geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd kunnen worden.

Wanneer langs de zoneplichtige wegen hogere geluidsniveaus voorkomen dan de voorkeursgrenswaarde, dient onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen om te hoge geluidsniveaus te reduceren. Als het toepassen van deze geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend is, of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan uiteindelijk door het college van B & W een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

Binnen de bebouwde kom is ontheffing mogelijk wanneer de geluidsgevoelige bestemmingen:

  • in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen, of
  • door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afscherming gaan vervullen voor andere woningen (het aantal afgeschermde woningen moet gelijk of groter zijn dan het aantal afschermende woningen), of
  • ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
  • door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of
  • ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.

Uit het onderzoek moet blijken met welke geluidsbeperkende maatregelen de voorkeursgrenswaarde bereikt kan worden. Ook moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet kunnen worden toegepast.

Tenslotte stelt het Bouwbesluit in het geval van een hogere grenswaarde ook eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen. De grenswaarde voor het binnenniveau van de onderwijsinstellingen bedraagt hierbij 28 dB.

4.2.2.2 Kindcentrum als veroorzaker geluid naar de omgeving

Het kindcentrum valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit zijn geluidvoorschriften opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,lt) en het maximale geluidniveau (LA,max), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsook de door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. De geluidvoorschriften zijn in de navolgende tabel opgenomen.

Tabel geluidvoorschriften Activiteitenbesluit

  Dagperiode   Avondperiode   Nachtperiode  
  (07.00 – 19.00 uur)   (19.00 – 23.00 uur)   (23.00 – 07.00 uur)  
LAr,lt op de gevel van woningen   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAr,lt) binnen in- of aanpandige woningen   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LA,max op de gevel van woningen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
LA,max binnen in- of aanpandige woningen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  

De in de tabel opgenomen voorschriften voor de maximale geluidniveaus zijn niet voor toepassing op laad- en losactiviteiten.

Op grond van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit blijft buiten beschouwing het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang.

4.2.2.3 Onderzoeken en resultaten

Wegverkeergeluid

Het adviesbureau Tauw heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geluidseffecten van de voorgenomen ontwikkelingen (ref: Akoestisch onderzoek Kindcentrum Rivierenwijk, kenmerk N001-121029AIT-pws-V02-NL, datum 7 september 2012). In dit onderzoek is aandacht gegeven aan de geluidsaspecten wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai op het kindcentrum.

Resultaten geluidsberekeningen verkeerslawaai

Het onderzoek wegverkeerslawaai heeft zich gericht op geluid, afkomstig van het verkeer op de Amstellaan en de Snipperlingsdijk.

De geluidbelasting die vanwege het verkeer op de Amstellaan wordt ondervonden bedraagt 62 dB. Vanwege de Snipperlingsdijk bedraagt de geluidbelasting maximaal 53 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen niet, of niet in afdoende mate, toepasbaar zijn en bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, en financiële aard.

Dit heeft tot gevolg dat hogere grenswaarden moeten worden vastgesteld. De berekende gecumuleerde geluidbelasting op de grenzen van het plangebied varieert tussen de 58 en 68 dB. De oostzijde is de meest geluidluwe zijde. De binnenwaarde van 28 dB vanwege het Bouwbesluit dient gewaarborgd te worden. Hierbij kunnen eisen worden gesteld aan de minimale geluidwering van de geveldelen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of hieraan voldaan wordt.

Railverkeerslawaai

Vanaf 1 juli 2012 is hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer van kracht geworden onder de werknaam SWUNG-1. Als gevolg van deze nieuwe wetgeving dient bij akoestisch onderzoek in het kader van het opstellen van bestemmingsplannen te worden uitgegaan van de registergegevens zoals door de Rijksoverheid gepubliceerd wordt op internet. In het Geluidregister zijn referentiepunten opgenomen waarop een geluidproductieplafond van toepassing is.

In het Besluit geluidhinder zijn de geluidzones langs spoorwegen opgenomen. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van de in het Geluidregister vastgestelde hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt. De referentiepunten langs het betrokken spoor ondervinden geluidbelastingen van maximaal 65,8 dB. Hierdoor bedraagt de breedte van de geluidzone 300 meter vanaf de spoorweg (gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf).

Het plangebied is gelegen buiten de invloedssfeer van de spoorlijnen Deventer – Almelo en Deventer – Zutphen. Op grond hiervan speelt het aspect railverkeerslawaai geen rol van betekenis.

Resultaten geluidbelasting op de omgeving

Het geluid, veroorzaakt door het kindcentrum, is eveneens onderzocht door Tauw (ref: Akoestisch onderzoek Kindcentrum Rivierenwijk Deventer, kenmerk R001-1210297RSA-rvb-V01-NL, datum 10 oktober 2012).

Voor de beoordeling aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit van de optredende geluidbelastingen als gevolg van het kindcentrum dienen de geluidbelastingen te worden beschouwd exclusief het geluid vanwege de spelende kinderen.

Het stemgeluid vanwege de spelende kinderen op de buitenspeelplaatsen is wel meegenomen in het kader van goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan het Activiteitenbesluit leert dat ter plaatse van alle beoordelingspunten kan worden voldaan aan de grenswaarden voor de gemiddelde geluidniveaus (LAr, LT). Ter plaatse van het te realiseren woonblok aan de zuidzijde is de geluidbelasting als gevolg van arriverende en vertrekkende personenauto's van ouders en personeel bepalend voor de totale geluidbelasting.

De maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het manoeuvreren van de vrachtwagen en personenauto's en door het stemgeluid van de spelende kinderen. Ter plaatse van het zuidelijke woonblok worden in de dag- en nachtperiode de voorschriften uit het Activiteitenbesluit overschreden. Deze overschrijding bedraagt 3 dB(A) in de dagperiode (tussen 07 en 19 uur) en bedraagt 13 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23 en 07 uur). Deze maximale geluidniveaus zijn afkomstig van personenauto's van personeel en brengende en halende ouders.

De overschrijding in de nachtperiode wordt veroorzaakt door de twee personenauto's van de personeelsleden die voor 07 uur 's ochtends (en daarmee in de nachtperiode) arriveren. De frequentie waarmee de maximale geluidsniveaus plaatsvinden in de nachtperiode is zeer beperkt vanwege het geringe aantal voertuigen (twee) en ook nog eens in de periode net voor 07 uur. Vanwege het gegeven dat ook voertuigbewegingen van vertrekkende bewoners vóór 07 uur zullen plaatsvinden kan gesteld worden dat de maximale geluidniveaus van de arriverende medewerkers niet te onderscheiden zullen zijn van het geluid vanwege vertrekkende bewoners.

Gedurende de dagperiode treden maximale geluidniveaus op vanwege laad- en losactiviteiten. De hoogste waarde bedraagt 77 dB(A) en gebeurt één maal per week, gedurende enkele minuten. Omdat de vrachtwagen op de openbare weg blijft is het niet mogelijk om geluidbeperkende maatregelen te treffen. Zoals eerder aangegeven worden bij toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit de maximale geluidniveaus ten gevolge van laad- en losbewegingen buiten beschouwing gelaten.

4.2.2.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande worden deze geluidniveaus acceptabel en inpasbaar geacht.

Vanuit het aspect geluid zullen voor de oprichting van het Kindcentrum hogere grenswaarden vastgesteld moeten worden naar aanleiding van wegverkeerslawaai.

Vanuit het Kindcentrum zelf ontstaat ook geluidsoverlast, maar daarvan kan worden geconcludeerd dat de situatie die ontstaat een acceptabele situatie betreft ten aanzien van het woon- en leefklimaat.

Bij het inrichten van het Kindcentrum zal rekening gehouden moeten worden met de locatie waar de geluidgevoelige functies worden gevestigd, evenals de locatie van de buitenruimten. Dit wordt meegenomen in het ontwerp van het gebouw.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Bodemonderzoeken

Op de locatie is in juli 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door een combinatie van Hoogveld Milieutechniek BV en Grondvitaal BV (projectnummer 1219143-HA-010108). Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Besluit bodemkwaliteit. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging;
  • In de bovengrond is een matig verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de toetsingswaarde voor nader onderzoek en blijft beneden de interventiewaarde. Daarnaast zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kwik en PCB's aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • In de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de streefwaarde en blijft beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

In augustus/september 2012 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd door de combinatie van Hoogveld Milieutechniek BV en Grondvitaal BV (projectnummer 1219143/a-ha-010108). Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Besluit bodemkwaliteit. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • In de individuele monsters van de bovengrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan lood aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde en blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Op basis van deze resultaten is op de locatie geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging.
4.2.3.2 Conclusie

Op een deel van de locatie is in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat in de individuele monsters maximaal een licht verhoogd gehalte aan lood is aangetoond. Daarnaast zijn in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De locatie is, op basis van de uitgevoerde onderzoeken, geschikt voor het geplande gebruik (school).

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen.

Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden voldoen aan de grenswaarden, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De voorgenomen ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Het adviesbureau Tauw heeft een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de luchtkwaliteit van de voorgenomen ontwikkelingen (ref: NIBM-toets kindcentrum Rivierenwijk Deventer, kenmerk N002-1210297MTU-ege-V01-NL, datum 25 juli 2012). Het doel van het onderzoek is te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' bijdragend (NIBM) aan de luchtkwaliteit ter plaatse kan worden beschouwd.

4.2.4.2 Omvang NIBM

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.


Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' al kan liggen bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Voor onderhavige ontwikkeling is de volgende verkeersgenererende werking bepaald: een aantal van 271 motorvoertuigen per etmaal. Op grond van de eerste analyse met de 'nibm-tool' kan echter niet uitgesloten worden dat de ontwikkeling in betekenende mate zou kunnen bijdragen. Daarom is een berekening uitgevoerd op een 'meest maatgevend rekenpunt' met gebruikmaking van het Car II-rekenmodel (versie 11.0, standaardrekenmethode 1 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007).

4.2.4.3 Berekening

De luchtkwaliteit is berekend op basis van de gegenereerde verkeersintensiteiten, de emissieparameters en achtergrondprognoses zoals opgenomen in het CAR II-model. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden.

Het onderzoek naar de luchtkwaliteit richt zich met name op de grenswaarden van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Resultaten stikstofdioxide (NO2)

Uit de rekenresultaten blijkt ten eerste dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 niet wordt overschreden. Daarnaast blijkt dat de ontwikkeling op het meest maatgevende rekenpunt een bijdrage geeft van 0,0 µg/m3. Hierdoor dient de ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' (NIBM) beschouwd te worden.

Toetsing aan de grenswaarden leert dat de concentratie met maximaal 19,0 µg/m3 voor stikstofdioxide ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 zal blijven.

Resultaten fijn stof(PM10)

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan het jaargemiddelde van de concentratie. Het aantal dagen dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het uurgemiddelde van 50 µg/m3 blijft beneden de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Daarnaast blijkt dat de ontwikkeling op het meest maatgevende rekenpunt een bijdrage geeft van 0,0 µg/m3. Hierdoor dient de ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' (NIBM) beschouwd te worden.

Toetsing aan de grenswaarden leert dat de concentratie met maximaal 21,4 µg/m3 ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 zal blijven.

4.2.4.4 Conclusie

De grenswaarden zoals deze gesteld zijn voor het aspect luchtkwaliteit worden niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de normen ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.
Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.
In de regelgeving is bepaald dat bij ruimtelijke plannen die gelegen zijn in het invloedsgebied van een risicobron, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico gevoerd dient te worden. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” van toepassing. Deze circulaire begrensd dit invloedsgebied tot 200 meter vanaf de vervoersas. Voor bedrijven en installaties hangt de omvang van het invloedsgebied af van het type installatie.

4.2.5.2 Geen relevante risicobronnen voor dit plangebied

Het invloedsgebied (1% letaliteit) van het meest nabijgelegen risicovolle bedrijf, Descol aan de Duurstedeweg 7 te Deventer, bedraagd 462 meter en reikt niet tot dit plangebied.

De handeling van het kopmaken (van rijrichting veranderen) van gevaarlijke stoffen op het Deventer spoorwegemplacement maakt volgens de brief van het ministerie van IM over het wetsvoorstel Basisnet aan de Tweede Kamer d.d. 11 juni 2012, deel uit van het doorgaand spoorverkeer. Op het emplacement vinden geen andere rangeerhandelingen plaats met gevaarlijke stoffen. Het Deventer spoorwegemplacement valt daarmee onder de werkingssfeer van de voornoemde circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”. Het plangebied ligt op 310 meter van het emplacement en het doorgaande spoor Deventer – Almelo. Het spoor en het emplacement is geen relevante risicobron voor dit plan.

4.2.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid kan voor het plangebied buiten verdere beschouwing worden gelaten.

4.2.6 Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook ligt het plangebied niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet). Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland.

In de directe omgeving van het terrein zijn diverse ecologische onderzoeken uitgevoerd (2006, 2007 a en b en 2009) waarbij geconcludeerd is dat er zich geen beschermde planten en of dieren bevinden (voor zover het een vergelijkbaar biotoop betreft. Het terrein (veldbezoek op 13 juni 2012) ligt sinds 2007 braak en is spontaan begroeid geraakt met een ruderale vegetatie. Er zijn geen beschermde planten en/of dieren aangetroffen.

Conclusie

Met betrekking tot de ecologie zijn er geen aanvullende maatregelen en/of onderzoeken nodig.

4.2.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2009-2014 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In het plangebied 'Kindcentrum Rivierenwijk' wordt gestreefd naar een gemiddelde GPR score van 7,5 en het label 'Frisse scholen klasse B'. Dit streven is opgenomen in het Programma van Eisen.

Conclusie

Bij het ontwerpen van het Kindcentrum zal voldoende aandacht zijn voor het aspect duurzaamheid.