direct naar inhoud van 4.3 Milieu-aspecten
Plan: Centrum Borgele
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P268-VG01

4.3 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

De in het plangebied aanwezige bedrijven behoren voor het grootste deel tot de categorie detailhandel, horeca, maatschappelijke dienstverlening en aan huis gebonden kantoorfuncties. Deze soorten bedrijven zijn veelal ingedeeld in milieucategorie 1 en 2, waarbij een beperkte invloed geldt voor de woonomgeving. Deze indeling volgt uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2007). Aan de Dreef is een tankstation gevestigd.

Nieuwe ontwikkelingen

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij bestaande bedrijven zal vanuit de systematiek van de 'omgekeerde werking' de vergunde rechten van die bedrijven beoordeeld en betrokken moeten worden bij de toelaatbaarheid van de plannen.

Voor de ontwikkeling van het centrum gebied Borgele zijn gezien de beperkte milieucategorieën geen belemmeringen.

4.3.2 Geluid

Algemeen

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit.

Voor planologisch nieuwe situaties geldt voor de geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen het volgende:

  • bij wegverkeer mag het geluidsniveau bij voorkeur niet hoger zijn dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde), met een maximale ontheffing tot 63 dB (grenswaarde);
  • bij industrielawaai bij voorkeur niet hoger dan 50 dB(A), met een ontheffing tot maximaal 55 dB(A);
  • bij spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Wegen met een maximaal toelaatbare snelheid van 30 km/uur kennen volgens de Wet geluidhinder geen geluidszone. Voor een goede ruimtelijke ordening wordt overigens ook aandacht besteed aan de geluidsbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen.

Voor planologisch nieuwe situaties zal op grond van de Wet geluidhinder onderzocht moeten worden of aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan. Is dat niet mogelijk, dan kan onderzocht worden of toepassing van bron- en/of overdrachtmaatregelen doelmatig is.

Burgemeester en wethouders zullen alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vaststellen indien voldoende verzekerd wordt, dat de verblijfsruimten en de tot de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten.

In de (interim) beleidsregel hogere grenswaarden van de gemeente Deventer, is aangegeven onder welke voorwaarden een hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde kan worden vastgesteld. Binnen de bebouwde kom kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld voor woningen die:

  • in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen, of door de gekozen situering of bouwvorm een akoestisch doelmatige afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen - in aantal ten minste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend -, of voor andere gebouwen of geluidsgevoelige objecten, of
  • ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of
  • ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing;

Het bouwbesluit stelt eisen aan de geluidwering van de gevel. Bij een geluidsbelasting van meer dan 53 dB (excl. aftrek 110g Wgh) moet onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidwering van de gevel. Voor bepaalde gezondheidszorg- en onderwijsfuncties geldt dit vanaf 48 dB.

Centrum Borgele

Voor het aspect geluid zijn de wegen De Dreef en De Kamp van belang. De onderzoekslocatie is gelegen buiten de invloedssferen van de Laan van Borgele en de Overstichtlaan. Deze laatste wegen zijn derhalve niet van belang en kunnen buiten beschouwing gelaten worden. Het geluidsaspect railverkeerslawaai is niet van belang en kan buiten beschouwing gelaten worden.

Op de Dreef en de Kamp geldt een maximum rijsnelheid van 30 km/u. Deze wegen zijn daarmee niet zoneplichtig in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op deze wegen wordt nochtans inzichtelijk gemaakt ten behoeve van de nieuw te projecteren woningen.

Geluidsberekeningen/rapporten

Wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting van voornoemde wegen op de nieuw te projecteren woningen is onderzocht door Tauw (Akoestisch onderzoek winkelcentrum Borgele, datum 29 februari 2012, kenmerk N002-1206081AIT-rvb-V02-NL).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de onderzochte wegen op de nieuw te realiseren grondgebonden woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op De Dreef op de westgevel van het te realiseren appartementencomplex ligt tussen de 53 dB en 58 dB. Ter plaatse van de noord- en zuidgevel is een geluidsbelasting berekend tussen 48 dB en 53 dB. Op de oostgevel is de geluidsbelasting lager dan 48 dB. Deze geluidsbelastingen worden als toelaatbaar beschouwd.

Vanwege het feit dat deze geluidsbelastingen afkomstig zijn van wegen met een snelheidsregime van 30 km/u (die daarmee niet gezoneerd zijn in de zin van de Wet geluidhinder) is geen procedure tot het vaststellen van hogere grenswaarden aan de orde. Voor het geluidsklimaat binnen de nieuw te realiseren woningen in het appartementencomplex geldt dat, uitgaande van een gemiddelde gevelwering van minimaal 20 dB, sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen deze woningen.

Bedrijfslawaai

Ten aanzien van de bestaande supermarkt en de nieuw te projecteren grondgebonden woningen kan het volgende worden gesteld. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van het laden en lossen van vrachtwagens voldoet aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode.

Conclusies geluid:

  • Ten aanzien van de nieuw te realiseren supermarkt kan het volgende worden geconcludeerd:het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuw te projecteren grondgebonden woningen en de galerijflats, als gevolg van het laden en lossen van vrachtwagens, voldoet aan de grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode;
  • het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van het nieuwe appartementencomplex voldoet niet aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de dagperiode. De overschrijding bedraagt 5 dB(A) op de beoordelingshoogte 5 meter en 3 dB(A) op de beoordelingshoogte van 7,5 meter.
  • De berekende maximale geluidsbelasting als gevolg van laad- en losactiviteiten van de bestaande supermarkt bedraagt tussen de 72 en 77 dB(A) ter plaatse van de te realiseren grondgebonden woningen.
  • De berekende maximale geluidsbelasting als gevolg van de nieuw te realiseren supermarkt bedraagt ter plaatse van het nieuwe appartementencomplex 80 dB(A) en op de gevel van de nieuwe grondgebonden woningen 71 dB(A). Dit maximale geluidsniveau wordt veroorzaakt door het ontluchten van het remsysteem van de vrachtwagens.
  • De geluidsbelasting als gevolg van het inrichtingsgebonden verkeer ('indirecte hinder') voldoet voor zowel de bestaande als nieuwe supermarkt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Dit geldt voor alle beoordeelde gevels.
  • Conform het Activiteitenbesluit kunnen de laad- en losactiviteiten in de dagperiode buiten beschouwing worden gelaten. Een formele toetsing aan de grenswaarden vindt daarom niet plaats.
4.3.3 Bodem

Algemeen

De kwaliteit van de ondergrond is bepalend voor de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De volksgezondheid staat hierbij voorop. De eisen waaraan de bodemkwaliteit moet voldoen zijn vastgelegd in de Wet bodembescherming. De bestaande bodemkwaliteit is geschikt voor de huidige functies.

Verdachte activiteiten

Op basis van het milieuvergunningensysteem en het historisch bodembestand bevindt zich binnen het plangebied een tankstation met garagebedrijf aan de Dreef 140(a). Verder zijn binnen het plangebied geen activiteiten uitgevoerd die verdacht zijn voor bodemverontreiniging.

Bodemonderzoeken

Ter plaatse van het tankstation aan de Dreef 140a zijn diverse bodemonderzoeken en grondwatercontroles uitgevoerd. Hierbij is geen verontreiniging met oliecomponenten aangetoond. Daarnaast is binnen het plangebied in 1996 een bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Dreef 160. Bij dit onderzoek zijn zintuiglijk geen bijzonderheden aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehalten (>streefwaarde) aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen belemmering voor het gebruik van de locatie.

Verder zijn binnen het plangebied, voor zover bekend bij de gemeente, geen bodemonderzoeken uitgevoerd.

Nieuwe ontwikkelingen

Voorafgaand aan nieuwbouw of functiewijziging van bestaande bouw bestaat in het kader van het Bouwbesluit mogelijk de noodzaak om een onderzoek conform de NEN-5740 uit te voeren.

Conclusie

De enige voor bodemverontreiniging verdachte locatie in het plangebied betreft het tankstation en garagebedrijf aan de Dreef 140. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken op deze locatie is de locatie niet verdacht voor de aanwezigheid van een geval van ernstige verontreiniging volgens de Wet bodembescherming. Voor deze locatie geldt vanuit het activiteitenbesluit de plicht tot uitvoeren van een eindsituatie onderzoek. Mocht bij dit eindsituatie onderzoek een verontreiniging worden aangetoond dan is de houder van de inrichting op basis van het activiteitenbesluit verplicht om deze te saneren.

Op basis van bovenstaande informatie vormt de bodemkwaliteit binnen het plan “centrum Borgele” geen belemmering voor de huidige bestemming en geen belemmering voor het realiseren van de toekomstige bestemming.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Normstelling omtrent de luchtkwaliteit is vastgelegd in de  Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen, werktitel 'Wet luchtkwaliteit' (Stb. 2007, 414). De wet geeft aan dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben, de gestelde grenswaarden in acht dienen te nemen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project niet, al dan niet per saldo, tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

De huidige wetgeving over luchtkwaliteit stelt (de toename van) de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) centraal. Een goede ruimtelijke ordening verplicht de gemeente ook over de blootstelling na te denken. Het Besluit gevoelige bestemmingen geeft nadere regels voor de ruimtelijke ordening voor specifieke situaties. In dit besluit zijn nadere eisen gesteld aan de mate van blootstelling en bebouwingsmogelijkheden van gevoelige bestemmingen (waaronder scholen) in relatie tot luchtkwaliteit.

Toetsing winkelcentrum Borgele

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking. Wanneer de bijdrage van de extra voertuigen aan de luchtkwaliteit als 'niet in betekendende mate' (NIBM) beschouwd kan worden is deze inpasbaar op grond van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Omdat het plan niet alleen de realisatie van woningen behelst, maar ook de ontwikkeling van een supermarkt, is de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) niet van toepassing. Hierom is met behulp van berekeningen het effect van het plan bepaald.

Het onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit is uitgevoerd door Tauw (Luchtkwaliteitonderzoek Winkelcentrum Borgele, datum 15 maart 2012, kenmerk N001-1206081KMS-rlk-V02-NL).

Uit de berekening volgt dat de bijdrage van extra gegenereerde voertuigen op De Dreef aan de jaargemiddelde concentratie 0,2 ug/m3 bedraagt voor NO2 en 0,1 ug/m3 voor PM10. De bijdrage aan extra voertuigen op De Kamp aan de jaargemiddelde concentratie bedraagt 0,3 ug/m3 voor NO2 en 0,0 ug/m3 voor PM10.

Conclusie luchtkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging langs de beschouwde wegen. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer.

4.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de kans dat personen in de omgeving van een activiteit met gevaarlijke stoffen slachtoffer worden van een ongeval met die stoffen. Regelgeving hieromtrent ligt ondermeer vast in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de circulaire vervoer gevaarlijke stoffen.

Het externe veiligheidsbeleid van Deventer ligt vast in de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer van juli 2007. In deze nota zijn voor verschillende delen van de gemeente ambitieniveaus vastgelegd.

Toetsing ontwikkeling Winkelcentrum Borgele

Over de spoorlijn Deventer – Zwolle vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Bij bebouwing binnen 200 meter van dit spoor moet bij wijziging van bebouwing een kwantitiatieve risicoanalyse opgesteld worden. Ook als niets wijzigt zou dit moeten omdat de hoogte van het groepsrisico bij besluitvorming bekend moet zijn. Het plangebied valt echter buiten de invloedssfeer van deze spoorlijn.

Ten noorden van het beschreven gebied loopt een hogedrukaardgasbuisleiding richting Apeldoorn met nummer A 651 met een druk van 66,2 bar en een diameter van 300 mm. Het invloedsgebied van deze leiding is 170 meter en valt buiten het plangebied.

Daarnaast loopt er een hogedrukaardgasbuisleiding richting Diepenveen met nummer N551-20 met een druk van 40 bar en een diameter van 150 mm. Het invloedsgebied van deze leiding is 70 meter.

Verder zit aan “De Otter” een schakelstation voor hogedrukaadgasbuisleidingen. Bij dit station moet 25 meter rondom het hogedrukgedeelte vrijgehouden worden van bebouwing. Hogedrukleidingen die de wijk inlopen moeten 5 meter aan weerszijden van de leiding, gerekend uit het hart worden vrijgehouden van bebouwing.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid speelt bij de onderhavige ontwikkeling geen rol.

4.3.6 Ecologie

Algemeen

Het herinrichten en toevoegen van groene elementen structuren, die direct bereikbaar zijn vanuit de woningen, draagt bij aan een prettig leefmilieu en zal de biodiversiteit bevorderen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moeten altijd getoetst worden aan de Flora- en faunawet. In de Woonvisie en de Visie Duurzaam Deventer (Koersdocument Milieubeleidsplan 2009-2014) zijn ecologische ambities vastgelegd.

Als het plangebied effect kan hebben op of nabij relevante natuurgebieden zoals de ecologische hoofdstructuur (EHS) een beschermd natuurmonument of een natura-2000 gebied is toetsing en verantwoording noodzakelijk.

Toetsing Borgele

Zoals eerder aangegeven is bij ruimtelijke ingrepen, waartoe voorliggende reconstructie zeker behoort, van belang te weten of er beschermde planten en dieren in het geding zijn.

Hiertoe is door adviesbureau SAB een onderzoek uitgevoerd (ref. Quick scan flora en founa, inclusief vleermuisonderzoek Deventer, Arkelstein en Wittenstein, datum 4 augustus 2010 projectnummer 90561). Daarnaast is door ecologisch adviesbureau ECOquickscan en ecologisch adviesbureau Laneco nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen.

Beschermde planten zijn in het gebied niet aangetroffen maar wel beschermde dieren. Zo komt in het gebied de Gewone dwergvleermuis en de Huismus voor. Twee zomerverblijfplaatsen en vier paarverblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis zijn waargenomen.

De aanwezigheid van deze, op grond van de Flora- en faunawet, beschermde soorten brengt met zich mee dat sloop en nieuwbouw dusdanig afgestemd worden dat deze niet in hun voortbestaan worden bedreigd.

Naast de gevolgen die voortkomen uit de Flora- en faunawet is in voornoemd onderzoek ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de inrichting van het plangebied en het voorkomen van tijdelijke vestiging van beschermde soorten , zoals:

  • het voorkomen van het tijdelijk vestigen van de Steenmarter indien de gebouwen voorafgaand aan de beoogde ontwikkelingen leeg komen te staan. Dit kan worden tegengegaan door de toegankelijkheid van de gebouwen voor de Steenmarter te voorkomen (tegengaan vandalisme, schade aan deuren en ramen te herstellen en/of dichttimmeren van ramen en deuren);
  • voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst tegen de muur op > 2,5 meter hoogte in nieuwe te bouwen woningen;
  • het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Ecologisch gezien zijn inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten het best;
  • er kunnen neststenen worden aangebracht ten behoeve van Gierzwaluwen op >2,5 meter hoogte in de muur, of bij een steile dakvorm als dakpannen. Deze beschermde soort verliest steeds meer nestmogelijkheden. De huidige bebouwing is voor deze soort niet geschikt;
  • nestgelegenheid aanbrengen voor de huismus, bijvoorbeeld door het plaatsen van 'vogelvides' onder de eerste rij dakpannen en/of het ophangen van nestkasten.

Mitigerende maatregelen

Uit de Flora- en faunawetgeving vloeit voort dat nestelplaatsen van beschermde soorten die verloren gaan gecompenseerd dienen te worden. Om dit te borgen zijn voor het gebied de volgende mitigerende maatregelen opgesteld.

  • Ter voorbereiding van het ongeschikt maken van de bebouwing moeten ruim van tevoren (één jaar) alternatieve verblijfplaatsen worden geboden in de vorm van vleermuiskasten;
  • In het plangebied zijn vier paarverblijven en twee zomerverblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuizen aangetroffen. De overheid hanteert in de regel een verhouding van 1:5. Dit betekent dat in het plangebied of de directe omgeving twintig vleermuiskasten dienen te worden opgehangen.
  • Het plangebied in de huidige staat bevat struiken en gras. De struiken zouden waar mogelijk kunnen worden verwijderd of kort gesnoeid. Het gras moet blijvend worden kort gehouden zodat het minder aantrekkelijk is voor insecten. Hierdoor wordt het voedselaanbod voor vleermuizen beperkt waardoor het plangebied minder geschikt wordt;
  • Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden dient alle te slopen bebouwing ongeschikt te worden gemaakt voor vleermuizen. De te nemen maatregelen bestaan onder andere uit het voeren van felle gevelverlichting. Deze verlichting wordt ingeschakeld van twee uur voor zonsopgang tot twee uur erna, gedurende een week. Vleermuizen worden zodoende gestimuleerd om een andere verblijfplaats op te zoeken;
  • Waar spouwmuren aanwezig zijn dienen deze te worden geopend op dusdanige wijze dat tocht ontstaat in de luchtspouw;
  • Alle losse onderdelen zoals boeiboorden, hemelwaterafvoer en gevelbetimmering moeten worden verwijderd door midddel van voorzichtig strippen;
  • Twee weken na het ongeschikt maken dient door een ter zake kundig iemand te worden onderzocht of vleermuizen nog steeds gebruikmaken van de bebouwing. Wanneer geen vleermuizen meer worden aangetroffen kan worden overgegaan tot reguliere sloopwerkzaamheden.

Na planrealisering

Om ook na realisering van de plannen de ecologische functionaliteit te behouden dienen maatregelen te worden genomen met een permanent karakter. Het gaat hierbij om de volgende opties:

  • Aanleg van spuwmuren met een luchtspouw. Ventilatie door middel van open stootvoegen van minimaal 15 mm breedte en gebruik van hard isolatiemateriaal. Op verschillende plaatsen in de gebouwen kan in de buurt van open stootvoegen kippengaas worden geplaatst op het isolatiemateriaal. Dit geeft vleermuizen meer houvast;
  • Plaatsen van vleermuiskasten in de spouwmuur. Door de luchtspouw 4 centimeter breed uit te voeren ontstaat de mogelijkheid om een vleermuizenkast in de spouw bij de open stootvoegen te plaatsen;
  • Voeren van oriëntatieverlichting. Ter voorkoming van uitstralend licht, en de negatieve effecten daarvan op de vleermuizen;
  • Vrije ruimte achter gevelbetimmering (minimaal 15 millimeter). Vleermuizen kunnen hierachter wegkruipen;
  • Behoud of herplant van struiken. Hiermee ontstaat een foerageergebied voor vleermuizen.

Conclusie ecologie:

De noodzakelijke natuuronderzoeken zijn uitgevoerd waarin compensatiemaatregelen zijn aangegeven. Als deze maatregelen worden uitgevoerd, wordt voldoende rekening gehouden met ecologie.

4.3.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, hebben met name bij de nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend gekregen.

In 1998 is landelijk de Energie Prestatie op Locatie (EPL) geïntroduceerd. De EPL is een maat voor de energetische kwaliteit voor een gehele bouwlocatie, inclusief de energievoorziening die voor en/of in deze locatie is aangelegd. De EPL kent een schaal van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor een ideaalsituatie waarbij geen fossiele brandstoffen worden gebruikt. Bij nieuwbouwlocaties moet het principe van de 'trias energetica' worden meegenomen. In het Milieubeleidsprogramma 2007-2008 stelt de gemeente Deventer de EPL voor nieuwbouwlocaties op 7.0. Deze norm kan onder meer gehaald worden door het plaatsen van zonneboilers, warmtepompen en efficiënt en zuinig verlichten van wegen en paden. De wijze waarop aan deze norm voldaan kan worden, moet onderzocht worden in een energievisie voor de locatie. Deze visie moet nog worden opgesteld.

Op gebouwniveau hanteert de gemeente het GPR-gebouwsysteem als basis voor de kwaliteitseisen aan woningen/gebouwen. Het GPR systeem is een registratiesysteem dat prestaties weergeeft van items op het gebied van milieu en (woon-)kwaliteit. Voor elk thema geeft GPR Gebouw een kwaliteitsscore op een schaal van 1 tot 10. Hoe hoger de kwaliteit - of hoe lager de milieubelasting - hoe hoger de score. Een score van 5 komt - indien relevant - overeen met het niveau van het Bouwbesluit. Het systeem kent zes thema-onderdelen en wel: Energie, Materialen, Afval, Water, Gezondheid en Woonkwaliteit. De ontwikkelende partij zal een sublicentie van het softwarepakket aangeboden worden. De duurzaamheidsambities voor de nieuwbouw in centrum Borgele worden in samenspraak met de initiatiefnemer en aan de hand van GPR Gebouw vastgesteld. In het plangebied 'Centrum Borgele' zijn nieuwe ontwikkelingen voorzien. Bij deze ontwikkeling worden verschillende duurzaamheidthema's betrokken. In een later stdium worden hierover met de initiatiefnemer afspraken gemaakt.