direct naar inhoud van 4.3 Milieu-aspecten
Plan: Voorstad-oost, wijk- en speelvoorzieningen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P255-OH01

4.3 Milieu-aspecten

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Een speeltuin met bijbehorende bebouwing wordt niet beschouwd als een gevoelig (geluid/geur) object in de zin van de Wet milieubeheer. Omliggende bedrijven worden door dit ruimtelijk plan dan ook niet belemmerd in hun vergunde rechten. Spelende kinderen kunnen geluid produceren naar de omgeving toe. De effecten hiervan zijn overwogen bij het onderdeel geluid. Het plangebied ligt nabij de externe veiligheidsbronnen doorgaand spoor en spoorwegemplacement, waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd/gerangeerd. Kinderen zijn beperkt zelfredzaam i.r.t. externe veiligheid. Het plan betreft het verplaatsen van een speeltuincomplex naar een locatie die beter bereikbaar is voor hulpdiensten. Voor een uitgebreide onderbouwing wordt verwezen naar het onderdeel externe veiligheid.

4.3.2 Geluid

Binnen de plannen voor de T&D locatie is een speeltuin voorzien. De speeltuinvereniging heeft nu een andere locatie in Deventer. Op basis van indicatieve bezoekersgetallen welke zijn aangeleverd door de speeltuinvereniging is een inschatting gemaakt van de te verwachten geluidsemissie.

Toetsingskader menselijk stemgeluid speeltuin

Het menselijk stemgeluid neemt een aparte positie in bij de beoordeling van geluidhinder in het kader van ruimtelijke planvorming. De aparte positie van menselijk stemgeluid bij de beoordeling van geluidhinder is ten eerste gelegen in de specifieke hinderlijkheid (de dynamiek van een stem, de lading van het gesprokene). Daarnaast blijkt beheersing van deze vorm van geluidhinder via (gedrags)voorschriften in de praktijk een lastige zaak. Voor nieuwe situaties moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestische afweging gemaakt worden. Juist in de ruimtelijk ordening kan door goede stedenbouwkundige oplossingen ernstige hinder door stemgeluid van spelende kinderen voorkomen worden. Analoog aan de beoordeling bij de milieuvergunning/omgevingsvergunning, is het berekende geluidsniveau van de speelplaats getoetst aan de richtwaarde uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Voor een woonwijk in de stad geldt als richtwaarde:

  • 50 dB(A) tussen 7:00 uur en 19:00 uur;
  • 45 dB(A) tussen 19:00 uur en 23:00 uur.


Een hoger niveau dan deze richtwaarde is volgens de handreiking toelaatbaar, bijvoorbeeld als het referentieniveau van het omgevingsgeluid hoger is. Uit een (indicatieve) berekening van dit referentieniveau blijkt dat het referentieniveau niet hoger is dan deze richtwaarde.

Resultaten

Uit de berekening blijkt dat ter hoogte van de bestaande woningbouw aan de Rielerweg een geluidsbelasting verwacht mag worden van circa 50 dB(A) in de dagperiode en 47 dB(A) in de avondperiode. De speeltuin is 's avonds open tot 20.00uur. Ter hoogte van de woningen aan de Oude Holterweg en de nieuwe woningen mag een geluidbelasting worden verwacht van 50 tot 55 dB(A) in zowel de dag- als avondperiode. Het verwachte geluidsniveau van de speeltuin is daarmee hoger dan de richtwaarde voor een woonwijk in de stad en het referentieniveau van het omgevingsgeluid.

Afweging

Voor een speeltuin geldt geen eenduidig toetsingskader. De afweging of de voorziening op deze plaats noodzakelijk is en past in een aanvaardbaar woon-/leefklimaat is van belang. De speeltuin is nu op een andere plek in de wijk gesitueerd, in de hoek van de Gooierstraat, Tjoenerstraat en de Henri Dunantlaan. De geluidsbelasting als gevolg van de speeltuin op de gevel van de woningen rondom de huidige locatie is vergelijkbaar met de woningen rondom de nieuwe locatie. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid door bijvoorbeeld de Henri Dunantlaan is op de nieuwe locatie echter lager. Daarom valt het geluid van de speeltuin minder op. De nieuwe locatie ligt echter centraal in de wijk, waardoor de zichtbaarheid van de speeltuin in de nieuwe situatie beter opvalt en de bereikbaarheid wordt vergroot. Bij de speeltuin kan bij de aanleg rekening gehouden worden met de verhouding verhard onverhard. Een onverharde ondergrond geeft meer geluidsreductie dan een verharde ondergrond.

Conclusie

Hoewel het geluidsniveau van de speeltuin hoger is dan de richtwaarde en het referentieniveau van het omgevingsniveau is het belang van sociale veiligheid, bereikbaarheid, zichtbaarheid en centrale positionering van de voorziening in de wijk groter dan de lichte overschrijding van de richtwaarde. In de feitelijke inrichting van het terrein wil de gemeente zo veel mogelijk proberen om de geluidsproductie te reduceren.

Toetsingskader Activiteitenbesluit Wet milieubeheer
Het speeltuingebouw met de speeltuin kan meldingsplichtig zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Dit is afhankelijk van de aard en omvang van de activiteiten die plaats gaan vinden. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van het Activiteitenbesluit.

4.3.3 Bodem

In juni 2010 heeft Acorius advies een verkennend bodemonderzoek gedaan voor het hele T&D terrein (kenmerk: 1023001/jp). Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie B, nummer 15513. In het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de voormalige bebouwing recentelijk gesloopt is, waarna de bodem van het perceel gesaneerd is. De gemeente heeft na de sanering een positieve beschikking afgegeven over het resultaat van de grondsanering.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is het niet nodig om aanvullend onderzoek uit te voeren. De resultaten vormen geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijzigingswet van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) werktitel 'Wet luchtkwaliteit' (Stb. 2007, 414), in werking getreden (Stb. 2007, 434). Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De grenswaarden voor lucht zijn niet gewijzigd, wel het moment wanneer getoetst moet worden aan deze normen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens de Regeling en het Besluit niet in betekenende mate is vastgesteld dat woningbouwplannen voor minder dan 500 woningen 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Daarnaast gaat het om een verplaatsing van een speeltuin, dus per saldo zal de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening toch iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt dat het plangebied ruimschoots voldoet aan de normstelling voor luchtkwaliteit en veroorzaakt de geplande speeltuin geen overschrijding.

4.3.5 Externe veiligheid

Risicobronnen nabij het plangebied

Nabij het plangebied bevindt zich het spoorwegemplacement en het doorgaande spoor. Over het doorgaande spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Op het emplacement worden treinen met gevaarlijke stoffen gerangeerd. Het betreft treinen die vanuit Zutphen richting Deventer rijden en op het emplacement van rijrichting veranderen, om vervolgens richting Almelo te vertrekken. Dit keren van rijrichting wordt aangeduid als “kopmaken”.

Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over doorgaand spoor komend uit Apeldoorn.

Het doorgaand spoor en het spoorwegemplacement worden in het kader van het aspect externe veiligheid gezien als twee aparte risicobronnen.

Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven en installaties zoals in dit geval het spoorwegemplacement is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen Wet milieubeheer, en voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen zoals in dit geval het doorgaand spoor, in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 4 juli 2007 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer.

Het ambitieniveau voor het gebied waarin dit plangebied ligt, is de ambitie “Ruimte voor ontwikkeling” Dit gebied is op de kaart “Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid” van de Omgevingsvisie externe veiligheid in de kleur blauw weergegeven.

Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P255-OH01_0003.png"

Voor het plangebied waarbinnen de speeltuin ligt, het voormalige T&D terrein, is specifiek in die nota aandacht besteed. In de nota is vermeld dat een woonbestemming voor het terrein waarop ten tijde van de vaststelling van de nota een industriebestemming rustte, passend zou kunnen zijn, gezien de ligging in de stad. De vestiging van een speeltuin met wijkgebouw is passend bij een toekomstige woonwijk.

Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico

Zowel het doorgaande spoorvervoer van gevaarlijke stoffen als het spoorwegemplacement waar met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd hebben een laag plaatsgebonden risico. De kans op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval op het spoor of op het emplacement overschrijdt op geen enkele locatie langs het spoor de norm van eens in de miljoen jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

De berekening van het groepsrisico door middel van een kwantitatieve risicoanalyse is achterwege gelaten. Dit omdat beredeneerd kan worden dat de nieuwe locatie een lager risico ontvangt ten gevolge van het spoorwegemplacement en een minstens gelijk risico van het doorgaande spoorvervoer van gevaarlijke stoffen dan de oude locatie van de speeltuin en het wijkgebouw.

De huidige locatie van het wijkgebouw en de speeltuin ligt aan de Gooierstraat, nummer 9. Zoals in figuur 3.2 is te zien, is de locatie parallel aan het doorgaand spoor verplaatst. Beide locaties bevinden zich op 160 meter van het spoor. Op de oude locatie is geen ontwikkeling voorzien. De nieuwe locatie ligt op een grotere afstand van de wissellocatie die ter hoogte van de Amstellaan ligt. Een wissellocatie kent een hogere ongevalskans dan een doorgaand spoor. Tevens bevindt zich de nieuwe locatie zich verder af van de vervoerstroom van gevaarlijke stoffen vanuit Arnhem naar Almelo die op het emplacement kopgemaakt wordt. Het groepsrisico ten gevolge van het spoorvervoer voor deze locatie is daarmee minimaal gelijkblijvend of lager. Het groepsrisico ligt echter voor dit stadsdeel boven de oriënterende waarde, op basis van de toekomstprognoses voor vervoer van gevaarlijke stoffen uit 2007 voor het jaar 2020

Voor wat betreft het groepsrisico ten gevolge van het spoorwegemplacement is in het kader van de omgevingsvergunning milieu in 2007 een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld. De onderstaande figuur 3.2 en tabel 3.4 met ongevalslocaties is afkomstig uit dat rapport genaamd “Risicoberekeningen van het emplacement Deventer'' (d.d. 5 november 2007). Dit rapport is destijds beoordeeld en akkoord bevonden door het RIVM. Uit de afbeelding is af te leiden dat de nieuwe locatie verder af ligt van de drie ongevalsscenario's op het emplacement met de hoogste faalkans.

De afstand tot scenario 1 neemt toe van 250 naar 550 meter. De afstand van scenario 2 neemt toe van 220 meter tot 470 meter. De afstand van scenario 4 neemt toe van 200 naar 350 meter.

De afstand tot scenario 7 en 8 wijzigt niet. Overigens wordt scenario 8, BLEVE door brand bij risicoberekeningen niet meegenomen omdat de kans lager is dan 1 maal 10-9 per jaar en dus verwaarloosd mag worden.

Scenario 2 is het meest bepalende scenario. De afstand wordt hierbij meer dan verdubbeld.

Gezien het bovenstaande levert de nieuwe locatie een lager groepsrisico op voor de te realiseren bestemming dan op de oude locatie. Daarbij komt nog dat in de omgevingsvergunning milieu van het emplacement is bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van het rangeren van gevaarlijke stoffen op het emplacement nooit hoger mag zijn dan de oriënterende waarde, uitgaande van de in de bestemmingsplannen vastgelegde bebouwingssituatie in 1993. De bebouwing is ten opzichte van die tijd wel toegenomen. Dit heeft het groepsrisico echter in een beperkte mate verhoogd.

Samenvattend kan worden gesteld dat het groepsrisico ten gevolge van dit plan afneemt in relatie tot het spoorwegemplacement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P255-OH01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P255-OH01_0005.jpg"

Zoals eerder gememoreerd vormt de oriënterende waarde van het groepsrisico geen absolute bovengrens voor de mogelijkheid om dit plan te realiseren. In de Omgevingsvisie externe veiligheid is voor de Transportzone, waarin dit plan valt een ambitieniveau vastgelegd waarin de oriënterende waarde niet als bovengrens geldt.

Zelfredzaamheid

Spelende kinderen in de speeltuin worden als minder zelfredzaam beschouwd. Het wijkgebouw heeft een buurtfunctie. Bezoekers daarvan worden als zelfredzaam beschouwd. Wat betreft zelfredzaamheid van de kinderen kan worden opgemerkt dat de locatie ten opzichte van de oude locatie gunstiger ligt ten opzichte van het spoor en binnen het nu braakliggende gebied van het voormalige T&D terrein zover mogelijk van het spoor af is gesitueerd.

  • Ontvluchtingsroutes in de omgeving van het plangebied

De omgeving van het plangebied is voorzien van een fijnmazig net van wegen en fietsroutes die ook gelden als vluchtroutes. Er kan altijd van de risicobron af worden gevlucht.

  • Sirenedekkingsgebied

Het gehele plangebied is voorzien van voldoende sirenedekking zodat de alarmering goed hoorbaar is.

  • Bereikbaarheid

Bereikbaarheid van de risicobronnen het spoorwegemplacement en het doorgaand spoor

Het spoorwegemplacement waarop met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee ontsluitingwegen. Eén via de Berkelweg en één via de Oude Bathmenseweg. Deze toegangen maken het mogelijk om bij verschillende windrichtingen toch de eventuele ongevalslocatie te kunnen benaderen.

  • Bereikbaarheid op planniveau

Het plangebied is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee routes. Een route via de Veenweg aan de westzijde van het plangebied en aan de oostzijde via de Henri Dunantlaan en vervolgens de Rielerweg. De Rielerweg is uitgevoerd als fietsstraat en is vanaf de Henri Dunantlaan niet voor autoverkeer toegankelijk. Voor de brandweer is een voorziening getroffen zodat deze route voor de hulpdiensten toegankelijk blijft. Het plangebied ligt op korte afstand van de brandweerkazerne. Via de Veenweg route is die afstand 800 meter, via de Henri Dunantlaan 1500 meter. De aanrijtijd is daarmee zeer kort te noemen.

  • Bereikbaarheid op perceelsniveau

Naast de bereikbaarheid die is vastgelegd in de infrastructuur van het plangebied behoren percelen tevens aan bereikbaarheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in artikel 2.5.3 van de Bouwverordening gemeente Deventer 1992/2007. Bij bouwvergunningverlening voor het wijkgebouw wordt getoetst op deze eisen. De eisen komen er kortweg op neer dat de toegangswegen geschikt moet zijn voor de hulpdiensten. Ook moeten opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar zijn zodat een verbinding gelegd kan worden tussen de bluswatervoorziening en de brandweerauto's.

  • Bestrijdbaarheid

Rampenbestrijdingplan spoor: Ten behoeve van het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement en het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is een Rampenbestrijdingsplan spoor opgesteld. Dit plan wordt iedere vier jaar herzien. Het plan beschrijft specifiek hoe bij een zwaar ongeval op het spoor of het emplacement met gevaarlijke stoffen welke organisatorische maatregelen worden getroffen en welke middelen worden ingezet om het ongeval te bestrijden en het gebied te ontruimen.

Eindafweging

Het plaatsgebonden risico is geen belemmering voor dit plan. Het groepsrisico neemt af ten opzichte van de oude locatie. De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt overschreden. Dat vormt echter geen belemmering om deze speeltuinlocatie te verplaatsen. Dit ook gezien in het licht van het besluit van de gemeenteraad (4-7-2007) waarin de 'Omgevingsvisie externe veiligheid' is vastgesteld. Het ambitieniveuau van het voormalige T&D terrein is in deze visie benoemd als 'ruimte voor ontwikkeling'. Het nieuwe wijkgebouw en de speeltuin passen in deze visie.

De beschreven risico's de mogelijke scenario's en de maatregelen die op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn genomen zijn zo optimaal mogelijk gezien de ligging van de locatie in de al bebouwde omgeving en ten opzichte van het emplacement. De maatregelen die ter verbetering van bereikbaarheid die in de omgeving van het plangebied zijn gerealiseerd komen ook ten goede van dit plan. Toetsing aan de Omgevingsvisie externe veiligheid laat zien dat dit plan op deze locatie passend is. Daarbij laten de toekomstige ontwikkelingen in het kader van het Basisnet spoor een verbetering van de veiligheidssituatie zijn. Het ontwerp van het Basisnet spoor is op 8 juli 2010 gepubliceerd. In 2011 wordt vaststelling van het Basisnet spoor verwacht. Er is sprake van een aanvaardbare situatie.

4.3.6 Ecologie
4.3.6.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook ligt het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het nu nog overwegend onbebouwde karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn.

Een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan kan wel ecologisch waardevoller en duurzamer worden gemaakt door er een soort natuurspeelplaats van te maken. Te denken valt aan stapelmuurtjes, takkenhutten, boomstronken, ondiep water, veel gras en groen, keien en zand.

4.3.7 Duurzaamheid

In het Milieubeleidsplan 2003-2008 staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Het plan is daarom gebaseerd op de drie pijlers van het gemeentelijke beleid, zoals vastgelegd in de Stadsvisie. Vanuit milieuperspectief zijn per pijler de volgende milieu-uitgangspunten opgesteld:

  • ruimtelijke ontwikkeling en milieu: behoud van bestaande milieukwaliteiten, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • economische ontwikkeling en milieu: een duurzame ontwikkeling en betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal;
  • maatschappelijke ontwikkeling en milieu: de betrokkenheid van de burger.


Ter voorbereiding op het nieuwe milieubeleid voor de periode 2009-2015 is de Visie Duurzaam Deventer in juni 2009 bestuurlijk vastgesteld. Deze visie bevat de kaders en beleidsrichtingen op hoofdlijnen voor het nieuwe milieuprogramma dat naar verwachting eind 2009 wordt vastgesteld. De maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een nieuwe aanpak van ons milieubeleid. En om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit en toekomstbestendigheid van ons leefmilieu, zal Deventer zich ontwikkelen tot een vitale,duurzame en innovatieve gemeente.


Het milieubeleid raakt de woon- en leefkwaliteit van inwoners en de economische basis van het bedrijfsleven. De gemeente heeft daarom drie speerpunten benoemd waarvoor extra inzet nodig is:

  • klimaat
  • ecologie
  • afval


Het vraagstuk rond de klimaatverandering en de eindigheid van de fossiele energievoorraad raakt ons allemaal. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. De belangrijkste consequenties voor de komende jaren zijn als volgt:

  • Nieuwe woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen worden vrijwel CO2 neutraal gebouwd
  • Bestaande woningen zijn in 2018 50% energiezuiniger
  • Gemeentelijke gebouwen zijn in 2015 50% energiezuiniger
  • Openbare verlichting en openbaar vervoer wordt CO2neutraal
  • Fietsverkeer wordt gefaciliteerd
  • Bedrijven streven naar een 4% hogere energie-efficiëntie per jaar.


Vanuit ecologisch perspectief profiteert de mens van de natuurlijk omgeving met al zijn variaties. Het behouden en verbeteren van deze omgeving is een ambitie van de gemeente, waarvoor verschillende ecologieprojecten zijn ontwikkeld voor de komende jaren. Zo worden ecologische waarden in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen gerespecteerd en eventueel gecompenseerd.


Veel afval dat vrijkomt is eigenlijk geen afval, maar grondstof voor nieuwe producten. In het nieuwe milieubeleid worden voorstellen gedaan om de hoeveelheid restafval terug te brengen en hergebruik van afvalstromen te bevorderen. Van bedrijven en organisaties wordt verwacht dat zij de wijze van produceren, hun producten en diensten meer en meer baseren op het cradletocradle principe. Voor zover van toepassing zullen ook gebiedsontwikkelingen volgens dit principe plaatsvinden.