direct naar inhoud van 5.2 Milieu-aspecten
Plan: Hunneperweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P204-VG02

5.2 Milieu-aspecten

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in één nieuwe ontwikkeling. Het betreft de realisatie van parkeervoorzieningen aan de overzijde van Hunneperweg 2, 4 en 6.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
5.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Het oprichten van parkeerplaatsen is niet vergunningplichtig in de zin van de Wet milieubeheer en ook wordt door het plan de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet belemmerd.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder voorziet niet in regelgeving over wegverkeer op een parkeerplaats. Geluid is niet relevant voor dit plan.

5.2.3 Bodem

Deze locatie is niet specifiek onderzocht, maar heeft wel onderdeel uitgemaakt van enkele andere bodemonderzoeken. Voor zover bekend hebben op deze locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom en xylenen gemeten. Voor de ruimtelijke procedure is de bodemhygiënische kwaliteit voldoende bekend. Deze vormt geen belemmering voor de aanleg van de parkeerplaatsen.

5.2.4 Externe veiligheid

Parkeerplaatsen worden in externe veiligheid regelgeving niet beschouwd als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Externe veiligheid is niet van belang voor dit plan.

5.2.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijzigingswet van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) werktitel 'Wet luchtkwaliteit' (Stb. 2007, 414), in werking getreden (Stb. 2007, 434). De 'Wet luchtkwaliteit' geeft aan dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben, de gestelde grenswaarden in acht dienen te nemen. Het gaat hierbij onder andere over de bevoegdheid op basis van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet Milieubeheer. De gemeente dient te beoordelen of medewerking aan het ruimtelijk plan nadelige gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Is dit het geval dan dient nagegaan te worden of de normstelling in acht genomen wordt en of bij overschrijding van de normen zodanige maatregelen worden genomen dat de overschrijdingen worden weggenomen of in elk geval beperkt.

Het plan betreft het realiseren van parkeerplaatsen. Het meest relevant ten aanzien van de luchtkwaliteit is de invloed van de Holterweg op het plangebied. Volgens de verkeersmilieukaart wordt ter hoogte van deze weg ruimschoots voldaan aan de normstelling volgens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt zowel in de huidige situatie (2008) als ook in de toekomstige situatie (2010 en 2020). In de verkeersmilieukaart is een maximale toename van 1000 motorvoertuigen per etmaal toegevoegd voor het beoogde gebruik (een grove overschatting). Ook met de gewijzigde verkeersintensiteiten worden de grenswaarden niet overschreden. Hiermee kan gesteld worden dat aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de mate van blootstelling aan verontreinigende stoffen geoorloofd is. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.

5.2.6 Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt op dit moment braak en is gelegen in een stedelijke omgeving. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet). Hierdoor zullen de natuurwaarden naar verwachting gering zijn. Wel zal de zorgplicht (ex artikel 2 van de Flora- en Faunawet) in acht genomen moeten worden. In dit kader zal zoveel mogelijk voorkomen moeten worden dat er nadelige gevolgen zijn van het handelen voor de in het wild levende dieren en planten (bijvoorbeeld het niet verontrusten of verstoren in kwetsbare perioden zoals de winterslaap, voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen). Het verwijderen van de aanwezige bomen en struiken dient buiten het broedseizoen voor vogels te gebeuren. Ecologie vormt voor dit plan verder geen aandachtspunt.