direct naar inhoud van 3.3 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Windturbines Kloosterlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D278-VG01

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

Voor de voorgenomen aanleg van de twee windturbines is door Archeologie Deventer een bureaustudie uitgevoerd. Dit onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of de voorgenomen bodemingrepen eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten zouden kunnen verstoren.

Beide locaties liggen in een gebied met een lage archeologische verwachting, zie onderstaande kaart. De lage archeologische verwachting wordt veroorzaakt door de relatief lage ligging van de locaties. Daarnaast liggen de locaties in een beekdal, dat niet alleen onder invloed van de afwaterende beek, maar ook van de IJssel stond. Deze relatief lager gelegen gebieden, die onder invloed van waterstromen stonden, waren in het verleden geen aantrekkelijke vestigingslocatie. Wel kunnen in beekdalen de resten verwacht worden van de randverschijnselen van bewoning op hoger gelegen delen langs de beekdalen, zoals vissteigers, afvaldumps, bruggen, stuwen etc.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van de geplande locaties voor windturbines liggen verschillende archeologische vindplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D278-VG01_0002.png"

Archeologische verwachtingskaart met historische elementen

Geomorfologie

Het natuurlijk landschap rond de stad Deventer bestaat grotendeels uit jong dekzand. Het jonge dekzand is door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd (ca. 120.000-10.000 jaar geleden). De dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw en vaak waren ze al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik.

Tijdens het laatste deel van de laatste ijstijd (ca. 15.000-10.000 jaar geleden) werd ook in het IJsseldal een grote hoeveelheid dekzand afgezet. Er werd een dekzandrug gevormd, die als waterscheiding fungeerde. Hierdoor stond het noordelijke deel van de IJssel bij Deventer niet meer in contact met de Rijn en werd door het IJsseldal alleen water van lokale beken naar het noorden afgevoerd. Uiteindelijk ontstond tussen 350 en 600 een doorbraak in de waterscheiding en vanaf dat moment was (weer) sprake van een grote rivier in het IJsseldal. Het tijdstip waarop de waterscheiding doorbrak is nog onduidelijk. Duidelijk is wel dat in de prehistorie en de Romeinse tijd geen grote rivier door het IJsseldal stroomde.

Vanaf het doorbreken van de waterscheiding tot het aanleggen van de dijken stonden grote delen van het jonge dekzandlandschap onder invloed van de IJssel. De IJssel was een meanderende rivier, waarvan de hoofdgeul zich insneed in oudere lagen en zich bij het insnijden geleidelijk verplaatste. In perioden van hoog water trad de IJssel regelmatig buiten haar oevers en buiten de stroomgordel. Na de bedijking vanaf de 14de eeuw nam de invloed van de IJssel af, maar vonden nog wel af en toe dijkdoorbraken plaats.

Twee locale beken wateren nog altijd af in de IJssel: de Schipbeek en de Dortherbeek. Van de Dortherbeek is duidelijk dat dit een oude natuurlijke beekloop is, die het achterliggende dekzandlandschap ontwaterde. De Schipbeek is waarschijnlijk een gedeeltelijk gegraven waterloop die door natuurlijke dekzandlaagtes afwaterde naar de IJssel. Historisch is bekend dat de in de 14de en 15de eeuw graafwerkzaamheden plaatsvonden aan de Schipbeek. Vanaf deze periode staat de beek in verbinding met beeksystemen in Twente en Duitsland. De Schipbeek en de Dortherbeek waterden via de Koerhuisbeek, waarschijnlijk een oude meander van de IJssel, af in de rivier.

Bij de aanleg van de A1 in de jaren '70 van de 20ste eeuw werd de loop van de Schipbeek aangepast aan de snelweg. De beek werd verlegd naar het zuiden en kwam parallel aan de A1 te liggen. Hierbij werd een deel van de oude loop van de Dortherbeek in het tracé opgenomen. Daarmee kreeg de Schipbeek een eigen monding in de IJssel ten zuiden van de Kieftenbeltskolk. De Dortherbeek werd voor een deel in deze nieuwe loop van de Schipbeek opgenomen en watert sindsdien via de Schipbeek in de IJssel af.

De beide locaties liggen in het voormalige beekdal van de Dortherbeek, op de oever van de huidige Schipbeek.

Bodemkunde

De bodem van de locaties bestaat uit een beekdalbodem met meanderruggen en -geulen. Hierin zijn beekafzettingen van zand en op de locatie van de westelijke windturbine ook van klei afgezet (locatie nr. 1 op bovenstaande kaart). Bodemkundig is er sprake van beekeerdgronden en mogelijk op de locatie van de westelijke windturbine ook van poldervaaggronden.

Prehistorie

In 2000 is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied bedrijvenpark A1, dat ten zuiden van de A1 ligt. Hieruit zijn verschillende vindplaatsen uit de vroege en late prehistorie aan het licht gekomen. Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek heeft in de omgeving van boerderij de Olthof en ten noorden van boerderij Azink op een aantal locaties vervolgonderzoek plaatsgevonden.

Op de dekzandrug waarop boerderij de Olthof ligt werden sporen van haardkuilen en vuursteen uit het mesolithicum gevonden. Ook op de westelijke uitloper van deze dekzandrug, ten noorden van boerderij Azink, werden haardkuilen en vuursteen uit het mesolithicum gevonden. Ten noorden van de Olthof werden sporen uit het neolithicum (Klokbekerperiode) en vroege bronstijd aangetroffen; sporen van een urnengrafveld en een nederzetting uit de ijzertijd; en sporen van boerderijen en bijgebouwen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Ten zuiden van boerderij de Olthof werden ook sporen uit de late prehistorie aangetroffen. Het gaat hierbij om sporen van kuilen met aardewerk uit de midden bronstijd, een erf uit de late bronstijd, en boerderijplattegronden uit de vroege, midden en late ijzertijd.

Op de westelijke uitloper van dezelfde dekzand rug, ten noorden van boerderij Azink heeft op een later tijdstip (2010) proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit bleek dat op vrijwel het gehele onderzochte terrein archeologische resten aanwezig waren, uit onder andere de vroege of midden bronstijd, dat vervolgonderzoek noodzakelijk was. Tijdens de definitieve opgraving van het terrein werden boerderijplattegronden en bijgebouwen uit de ijzertijd aangetroffen. Daarnaast werden er sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen.

In het gebied tussen de Waterdijk en de Kruklandsweg en ten noorden van de Waterdijk zijn vindplaatsen uit de late prehistorie: midden bronstijd, late bronstijd en vroege ijzertijd aangetroffen. Ten noorden van de Waterdijk en in het noorden van het bedrijvenpark langs de A1 liggen nog enkele niet onderzochte locaties. Gezien de vindplaatsen langs de Waterdijk worden op deze locaties, die het dichtst bij de windturbine locaties liggen, resten uit de late prehistorie verwacht.

Ten noorden van de A1, ten oosten van de twee turbinelocaties en de monding van de huidige Dortherbeek in de Schipbeek, zijn bij het opgraven van de kloostergebouwen ook prehistorische vondsten gedaan: afvalkuilen uit de midden bronstijd en uit de midden of late ijzertijd.

Mogelijk liep het nederzettingsareaal van deze bewoning door tot aan de Dortherbeek en kunnen op de windturbinelocaties randverschijnselen van de bewoning verwacht worden.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Ten zuiden van de A1 en direct ten westen van de Molbergsteeg werden tijdens het proefsleuvenonderzoek de resten van een tolhuis uit de late middeleeuwen aangetroffen. Hierbij werden onder andere fundamenten van het gebouw en de restanten van een bakstenen vloer aangetroffen. Uit historische bronnen blijkt dat vanaf de 14de eeuw sprake is van een tol genaamd Ter Hunnepe. Het tolhuis functioneerde in de 15de eeuw ook als herberg en werd voor het eerst afgebeeld op de kaart van Thomas Berendtsz uit 1612.

In het beekdal van de Dortherbeek ten noordwesten van boerderij de Olthof werden de resten van een klooster aangetroffen. Het klooster werd rond 1225 gesticht als Cisterciënzer vrouwenklooster Maria ter Horst. Tussen 1253 en 1259 werd het klooster door brand verwoest en verlaten. De zusters vertrokken naar Duitsland. Rond 1266 werd het erve Somervaart aan de zusters geschonken en kon een nieuw klooster gebouwd worden. Deze latere locatie van Klooster Ter Hunnepe bij erve Somervaart is van 1968 tot 1998 opgegraven door de AWN (Archeologische Werkgemeenschap Nederland) afd. 18. De restanten van de kloostergebouwen werden onderzocht. De baksteen muren van de kloostergebouwen zijn tijdens het onderzoek niet verwijderd. Het terrein waarop deze resten liggen is aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde. Een deel van het bestemmingsplangebied van locatie 2 ligt op dit terrein.

In het beekdal van de Dortherbeek werden ook de resten van een middeleeuwse watermolen opgegraven. Op de dekzandrug werden twee oudere voorgangers van boerderij de Olthof opgegraven, daterend van vóór de 14de eeuw.

Op de westelijke uitloper van de dekzandrug waarop boerderij de Olthof ligt werden verkavelingstructuren en een erf uit de middeleeuwen opgegraven, waarvan de oudste fase te dateren is tussen de 10de en de 13de eeuw.

Historische situatie

In het bestemmingsplangebied van locatie 2 lag een stenen brug over de Schipbeek. Deze brug werd voor het eerst afgebeeld op de kaart van Thomas Berendt uit 1612. Ook op de Topografisch Militaire Kaart van 1866 is deze brug nog aanwezig.

Tussen de brug en de locatie van Klooster Ter Hunnepe lag de Dortherdijk. Deze dijk is te zien op een schetsje dat in 1690 werd gemaakt naar aanleiding van een grensgeschil tussen Overijssel en Gelre. Op het schetsje zijn de dijk, de Dortherbeek en de Anthoniskapel te zien.

Iets ten noorden van locatie 1 en in het bestemmingsplangebied van locatie 2 wordt de Overijsselse Landweer gereconstrueerd, een verdedigingssysteem van sloten en wallen uit de 14de eeuw. De landweer werd door het Oversticht aangelegd tegen aanvallen vanuit Gelre en liep grotendeels langs de Schipbeek. De exacte locatie van landweren is moeilijk te voorspellen (zie hiervoor de archeologische verwachtingskaart met historische elementen).

Meestal wordt de kadastrale kaart van 1832 gebruikt om meer duidelijkheid te verkrijgen over de locaties van de landweren. Van deze kaart is het laatmiddeleeuwse cultuurlandschap af te leiden, omdat de grote landschappelijke veranderingen door de mechanisatie van bouw, sloop en landbouw in 1832 nog niet hadden plaatsgevonden. In 1832 waren de landweren zelf niet meer in gebruik, maar zijn ze vaak nog wel te herkennen als grasperceel in eigendom van de stad Deventer. Ook kunnen resten van de landweer als smalle houtwallen of hakhoutpercelen te herkennen zijn.

Op de kadastrale kaart van 1832 zijn in de buurt van de twee windturbinelocaties geen aanwijzingen te vinden. Verder naar het oosten, in de directe omgeving van Klooster ter Hunnepe zijn aan de Deventer kant van de Dortherbeek smalle graspercelen te zien. Eén van deze percelen ligt min of meer haaks op de Dorterbeek en loopt van de Dortherbeek naar de Schipbeek. Dit perceel is grasgrond in eigendom zijn van de stad Deventer. Het perceel sluit aan op een smal grasperceel en een smal hakhoutperceel in eigendom van de stad Deventer die langs de noordelijke oever van Schipbeek lopen en deze blijven volgen tot de toenmalige gemeentegrens met Bathmen. Deze percelen vertegenwoordigen mogelijk restanten van de landweer.

Ten zuiden van de Dortherbeek zijn geen aanwijzingen voor landweren te vinden. Er zijn enkele smalle bospercelen, maar deze omzomen bouwland en zijn niet langgerekt zoals de percelen ten noorden van de beek. Ook zijn deze percelen niet in eigendom van de stad Deventer.

Het is daarom niet waarschijnlijk dat resten van de landweer op de windturbinelocaties worden aangetroffen. Dit valt echter niet uit te sluiten.

Historisch grondgebruik

Op de kaart van Thomas Berendtsz uit 1612 zijn, behalve de stenen brug over de Dortherbeek en het tolhuis, geen elementen aangegeven aan de Gelderse kant van de Dorterbeek, waar de twee turbinelocaties liggen. Op de Hottingerkaart uit ca. 1787 zijn aan de Gelderse kant van de Dortherbeek alleen landbouwgronden te zien. Tussen de Dortherbeek en de Schipbeek zijn Klooster Ter Hunnepe en boerderij Mol te zien. Op de kadastrale kaart van 1832 zijn de twee locaties in gebruik als weiland. Dit blijft het geval tot de A1 wordt aangelegd.

Conclusie

Op basis van de geomorfologische gegevens kan geconcludeerd worden dat de beide locaties in een beekdal liggen dat op sommige momenten ook onder invloed stond van de IJssel. Omdat het om een relatief lager gelegen gebied gaat, dat onder invloed van waterstromen stond, waren deze locaties geen aantrekkelijke vestigingslocatie in het verleden. Wel kunnen in beekdalen de resten verwacht worden van de randverschijnselen van bewoning op hoger gelegen delen langs de beekdalen, zoals vissteigers, afvaldumps, bruggen, stuwen etc. Aan beide zijden van de Dortherbeek zijn vindplaatsen uit de late prehistorie bekend, mogelijk zijn randverschijnselen van deze bewoning op de turbinelocaties te verwachten.

Historisch gezien zijn er geen aanwijzingen voor resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd op de turbinelocaties. De locatie van de stenen brug, de Dortherdijk en het kloosterterrein van Klooster ter Hunnepe liggen voor een deel in het bestemmingsplangebied van locatie 2. Deze locaties hebben een middelhoge (stenen brug en dijk) en hoge archeologische verwachting (klooster) (zie de archeologische verwachtingskaart met historische elementen).

Vanwege het grootschalige grondverzet in dit gebied tijdens de aanleg van de A1, wordt ervan uit gegaan dat de kans groot is dat eventuele resten verstoord zijn.

Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied

Gebieden die op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer een middelhoge en hoge verwachting hebben, dienen in het bestemmingsplan en de plankaart opgenomen te worden met de dubbelbestemming Waarde - archeologisch verwachtingsgebied. Dit geldt voor de locatie van de burg en de Dortherdijk. Voor de voorwaarden die hier van toepassing zijn, wordt verwezen naar de planregels.

In de planregels is vastgelegd dat bij ingrepen met een diepte van 50 cm of meer en een oppervlakte groter dan 100 m2 een archeologisch rapport kan worden verlangd. Hieronder zal worden uitgelegd waarom voor deze grenzen is gekozen.

De diepte van 50 cm is gekozen, omdat dit in de meeste gevallen de diepte van de bouwvoor is. In bouwvoor is de bodem volledig verstoord door grondbewerking.

In de Monumentenwet is een oppervlakte van 100 m2 aangegeven als ondergrens. Bodemverstoringen die kleiner zijn dan deze oppervlakte worden uitgezonderd van archeologische verplichtingen. Gemeenten zijn vrij om deze ondergrens in verordeningen of bestemmingsplannen aan te passen. Voor de gebieden buiten de historische binnenstad is deze 100 m2 echter een redelijke grens. In een ontgraving met een oppervlakte van kleiner dan 100 m2 is de waarneembaarheid van archeologische sporen in de meeste gevallen niet duidelijk genoeg en zijn uit de waargenomen sporen lastig structuren aan te wijzen. Daardoor wegen de kosten van archeologisch onderzoek niet op tegen de informatie die uit de ontgraving tot 100 m2 te halen is. In ontgravingen vanaf 100 m2 zijn sporen en structuren duidelijker waarneembaar en kan relatief meer informatie worden gedocumenteerd. Door de ondergrens op 100 m2 te leggen, worden vooral kleine particuliere initiatieven ontzien.

In de meeste gevallen zal bij een oppervlakte van 100-200 m2 geen archeologisch onderzoek worden gevraagd. Alleen wanneer de ingreep zal plaatsvinden in de buffer van een historische boerderij of in de directe omgeving van een archeologische vindplaats, zal enige vorm van archeologisch onderzoek worden gevraagd. De resten die op dergelijke locaties worden verwacht dienen beter in kaart te worden gebracht om de verwachtingskaart te verfijnen en de archeologische kennis van het gebied te vergroten. Daarnaast geldt, dat wanneer steeds kleine uitbreidingen worden toegestaan, in de loop van de jaren het historische erf of de archeologische vindplaats steeds stukje voor stukje verstoord wordt, zonder dat hierbij archeologische resten gedocumenteerd zijn. Hierdoor zou de vindplaats of de archeologische resten van het erf ongezien kunnen verdwijnen.

De informatiedichtheid en –waarde zijn ten opzichte van de kosten van een volledig archeologisch onderzoek echter te klein om voor oppervlakten van 100-200 m een volledig onderzoek te eisen. Daarom zal geen volledig archeologisch onderzoek worden opgezet, maar kan worden volstaan met een archeologische waarneming. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd.

Wanneer een oppervlakte van 200 m2 of meer zal worden verstoord zal in de meeste gevallen wel een volledig archeologisch onderzoek worden opgezet.

Waarde – Archeologisch waardevol gebied

De locatie van Klooster Ter Hunnepe is op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) aangewezen als Terrein van hoge archeologische waarde. Deze terreinen dienen door middel van het bestemmingsplan te worden beschermd. Omdat het om terreinen van hoge archeologische waarde gaat is het uitgangspunt in alle gevallen het behoud van de vindplaats.

In het geval van bestemmingsplan Bergweide, Hanzepark-Kloosterlanden, Veenoord gaat het om het terrein van het voormalige klooster Ter Hunnepe

Op deze locatie zijn in het geheel geen bouwwerkzaamheden toegestaan en is voor grondwerkzaamheden een aanlegvergunning noodzakelijk, omdat elke vorm van grondwerk leidt tot een onevenredige verstoring van het onderliggende bodemarchief.