direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eikendal 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D141-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aanleiding

De planontwikkeling van Villapark Eikendal is in 2003 begonnen. Na planvorming van enkele jaren heeft in 2007 de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld. In 2009 is gestart met de verkoop van kavels in Eikendal. De ontwikkelingssnelheid van Eikendal heeft tot nu toe een ander verloop gehad dan beoogd. De eerste fase ten noorden van het parkbos is bouwrijp en inmiddels zijn 5 villa's gerealiseerd. De ervaring van de afgelopen jaren heeft geleerd dat de vertaling van de ambities voor Eikendal in stringente en gedetailleerde regels op gespannen voet staan met de vraag van consumenten om individuele woonwensen te realiseren. Daarnaast blijkt de vraag naar de grote kavels zoals die vastgelegd zijn in de verkaveling zeer beperkt te zijn. We verwachten dat er op korte en middellange termijn een zeer beperkte vraag voor nieuwbouw in het oorspronkelijk beoogde marktsegment zal zijn.

Kader

De gemeenteraad heeft in 2012 en 2013 over de planontwikkeling van Eikendal gesproken, uiteindelijk zijn door de gemeenteraad in juni 2013 een aantal uitgangspunten vastgesteld voor de zogenaamde herijking van Eikendal.

Kern van de herijking is dat voor het gedeelte ten noorden van het parkbos de al ingezette koers en de verkaveling in essentie ongewijzigd blijft. Wel is er de wens om meer flexibiliteit in de bouw- en gebruiksmogelijkheden te creëren. Voor het gedeelte ten zuiden van het parkbos stellen we meer flexibiliteit voor. Hier leggen we voor de kaveloppervlakte een ondergrens vast van ca. 800 m2 voor vrijstaande woningen en voor twee-onder-één-kap woningen gelegd ca. 600 m2. Aan de oppervlakte verbinden we in principe geen bovengrens, wel willen we er voor zorgen dat woonconsumenten met een vraag naar grotere kavels met name in het noordelijke deel van Eikendal een plek kunnen vinden.

We willen maatwerk kunnen leveren om de woonwensen van toekomstige bewoners zo optimaal mogelijk, binnen de ambities van een villapark, vorm te kunnen geven. Samen met de toekomstige bewoners bepalen we wat de “ideale” kavelmaat is in relatie met de woonwensen.

Met het oog op de ontwikkeling van fase 1 en de toekomstige ontwikkelingen stellen we vast dat de realisering van fase 2 binnen een periode van 10 jaar niet aan de orde is. Deze gronden zijn geen gemeentelijk eigendom, maar er was wel een recht tot eerste koop gevestigd op de gronden (Wet voorkeursrecht gemeente). In een apart bestemmingsplan wordt de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' eraf gehaald en aangepast naar het huidige gebruik. Dit gebied blijft op termijn nog wel zoekgebied voor de ontwikkeling van woningen in de markt voor Eikendal. Maar gezien de huidige marktomstandigheden, is niet de verwachting dat binnen nu en 10 jaar woningbouw in fase 2 is voorzien. Gezien de planhorizon van 10 jaar voor een bestemmingsplan, is het bestemmingsplan niet het middel om de toekomstige zoekrichting voor nieuwe woningbouw als zodanig vast te leggen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0001.png"

Schematische faseverdeling Eikendal.

Een vernieuwd plan voor Eikendal

De gemeenteraad heeft de duidelijke wens uitgesproken het karakter van een groen villapark te willen handhaven. Dit herziene stedenbouwkundige plan voor Eikendal bouwt daarom expliciet voort op belangrijke principes en ambitie van het "oorspronkelijke" plan. We vertalen deze met name in het deel ten zuiden van het park in een nieuwe stedenbouwkundige en vooral flexibele hoofdopzet. Met dit stedenbouwkundig totaalplan leggen we de ruimtelijke kwaliteit en samenhang van Eikendal vast.

Met dit plan geven we invulling aan de wens van de raad om meer flexibiliteit in de bouwregels aan te brengen. Dit doen we onder meer door voor de beschrijving van de beeldkwaliteit aan te sluiten bij de systematiek en inhoud van de welstandsnota. De welstandsnota voorziet in een duidelijk kwaliteitskader en biedt daarnaast flexibiliteit voor verschillende architectonische oplossingen. De beschreven beeldkwaliteit in dit plan vervangt het beeldkwaliteitplan uit 2005. Door de welstandsnota als vertrekpunt voor de beeldkwaliteitcriteria te in dit plan te nemen ontstaat er in feite een naadloze overgang tussen de "ontwikkelingsfase" en "beheersfase" van Eikendal.

1.2 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan 'Eikendal'. Het nieuwe bestemmingsplan Eikendal 2014 vervangt dit plan.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

De ambities van het stedenbouwkundige plan voor Eikendal staan niet op zich. De ambities zijn enige tijd geleden onder meer vastgelegd in een beeldkwaliteitplan (2005) en een bestemmingsplan (2007) voor de eerste fase van Eikendal. Het plan ging voor de eerste fase uit van een zorgvuldig ontworpen parkbos, een stratenpatroon met veel ruimte voor groen en een verkaveling met kavels vanaf 1.500 m2. Met villapark Eikendal willen we een nieuwe kwaliteit toevoegen aan het woningaanbod in de gemeente Deventer. Wonen in villapark Eikendal is comfortabel wonen op de grens van het dorp Diepenveen met het prachtige omringende landschap.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de toekomstige situatie. Het stedenbouwkundige plan met bijbehorende beeldkwaliteitsparagraaf is toegevoegd als Bijlage 1 Eikendal - Stedenbouwkundig plan.

Stedenbouwkundige principes

Uitgangspunt voor het nieuwe stedenbouwkundige plan is het voortbouwen op de uitgangspunten uit de oorspronkelijke plannen. Eikendal moet ruimte, rust en privacy aan toekomstige bewoners kunnen bieden. Duurzaamheid komt in Eikendal tot uitdrukking in het zoveel mogelijk handhaven van bestaande kenmerken en het maken van een woonomgeving die tijdloos en robuust is. Daarnaast krijgt duurzaamheid onder meer vorm in de inrichting van de buitenruimte en zijn er mogelijkheden voor ecologische / duurzame bebouwing.

Lanen als dragers van Eikendal

De randen van Eikendal worden gevormd door de bestaande lanen met de oude eiken. Ook het centrale parkbos krijgt een rand met lanen. Hiermee is Eikendal verankerd in zijn omgeving en hebben de entrees tot Eikendal en de (fiets)routes door het gebied een weldadig groen karakter. De lanen en bospartijen zijn belangrijke structuren die zorgen voor verankering van het gebied in zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0002.jpg" 

Lanen, groenstructuur en het park

Park als hart van Eikendal

Centraal in Eikendal ligt het park. Dit vormt een aantrekkelijke groenstructuur en mooi adres voor de woningen liggend aan het park. Bij extreme neerslagsituaties heeft het parkbos tevens een waterbergende functie.

Ruimte voor biodiversiteit

Het bestaande en nieuwe groen heeft niet alleen tot doel een aangename woonomgeving te creëren, het groen heeft ook een ecologische waarde. De inrichting van het gebied is mede afgestemd op gewenste leefomstandigheden van beschermde flora en fauna.

Lommerrijke en gevarieerde woonstraten

Door Eikendal slingeren de groene en van bomen voorziene woonstraten met een wisselend profiel tussen de hagen langs de tuinen.

Eenheid in verscheidenheid

De beoogde wijze van ontwikkeling van Eikendal maakt een grote variati e van woningtypes en bouwsti jlen mogelijk. Kavels en woningen in dit hoge marktsegment eisen een grote mate van vrij- heid in vormgeving en materialisering. Oudere, gerenommeerde villaparken leren echter, dat een zekere eenheid in het openbaar gebied, in de kavelscheiding en beplanti ng de waardigheid van de buurt en daarmee van de individuele woningen ten goede komt. De samenhang van de buurt waar- borgen we door een robuuste en vooral groen beeld van de openbare ruimte

De kavels van Eikendal worden als vrije kavels op de markt gebracht. Kavels en woningen in dit hoge marktsegment eisen een grote mate van vrijheid in vormgeving en materialisering. De samenhang van de buurt waarborgen we door een robuuste en vooral groen beeld van de openbare ruimte.

Gevarieerde verkaveling en losse compositie van woningen

De kavels in Eikendal kennen een variati e in groott e en oriëntati e. De woningen houden afstand van de kavelgrens en van de straat. De plaatsing van de woning op de kavel laten we binnen deze kaders zo vrij mogelijk. Er is een onderscheid in kavelomvang: in het noordelijke deel is ruimte voor kavels vanaf ca. 1.500 m2, in het zuidelijke deel is ruimte voor kavels vanaf ca. 600 m2 (twee-onder- één-kap) en ca. 800 m2 (vrijstaand). Met deze kavelomvang is het naar onze overtuiging nog steeds mogelijk om de sfeer van een villapark te bereiken en tegelijkerti jd ruime mogelijkheden voor woon- wensen van toekomsti ge bewoners te creëren.

Meer mogelijkheden op markante plekken

Op markante plekken, zoals bij de entrees, liggen de zogenaamde "privilegekavels". In het oorspron- kelijke plan was sprake van "Berlagekavels", waarvoor specifi eke (en striktere) kwaliteitseisen aan de architectuur werden gesteld. Met de privilegekavels bieden we vooral extra mogelijkheden voor specifi eke woningtypologieën. We willen binnen Eikendal geen onderscheid maken in strikte en minder strikte architectonische randvoorwaarden.

Fasering

De ontwikkeling van het Eikendal is in 2009 met de uitgifte van de eerste kavels in gang gezet. In het noordelijke deel willen we de mogelijkheden blijven bieden voor woonconsumenten met de wens om een villa op een kavel vanaf 1.500 m2 te realiseren. We kiezen er hier voor om op de ingeslagen weg verder te gaan. Maar wel meer ruimte en flexibiliteit in het proces van de kaveluitgifte en mogelijkheden voor maatwerk naar toekomstige bewoners.

In het zuidelijke deel van het Eikendal wordt volgens de uitgangspunten van de herijking vanaf 2014 een nieuwe koers gevaren. Het zuidelijk deel wordt gefaseerd tot ontwikkeling gebracht. Daarbij wordt begonnen in het deel dat aan de Molenweg grenst. We willen de principes van dit deel ook toepassen in het deel tussen het bestaande perceel van boerderij “Eikendal” en de oostelijke grens van het plangebied. We verwachten dat ontwikkeling van dit deel vanaf 2020 aan de orde zal zijn. Voor dit deel zijn al wel stedenbouwkundige schetsen ontwikkeld, maar de manier van bestemmen is nog niet duidelijk. Daarom wordt eerst ervaring opgedaan met het zuidelijk deel waar via de nieuwe flexibiliteit ook in het bestemmingsplan doorgevoerd is (langs de Molenweg). De verwachting is dat vanaf 2020 het deel ten oosten van de bestaande boerderij ontwikkeld wordt. De uiteindelijke planologische vertaling vindt plaats in een uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0003.png"

Fasering bestemmingsplan Eikendal

Stedenbouwkundige plan

Het noordelijke deel van het Eikendal is op basis van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan al verder ingevuld. In dit gebied zijn de oorspronkelijk bedachte kavels uit het stedenbouwkundige plan al zichtbaar door de aangelegde beukenhagen tussen de kavels en is de infrastructuur aangelegd. Het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan is voor dit deel het vertrekpunt.

In het zuidelijke deel leiden de keuzes die gemaakt zijn in de herijking tot een andere stedenbouwkundige hoofdopzet. De oorspronkelijke ambitie en principes blijven onverminderd van kracht. We integreren de bestaande groenstructuren overtuigend in de ruimtelijke hoofdopzet, de structuur en inrichting van de openbare ruimte vormt een groen raamwerk voor de woonomgeving en de kavels hebben een riante afmeting die goed aansluit bij de omgeving. Het zuidelijke deel willen we van west naar oost ontwikkelen. Dit houdt in dat de kaveluitgifte begint in het deel tussen de Molenweg en het perceel van de boerderij 't Eikendal. De hoofdstructuur van dit deel leggen we met dit stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan vast om duidelijkheid te kunnen geven aan omwonenden en toekomstige bewoners. Ook gaan we in dit plan nader in op de specifieke mogelijkheden en flexibiliteit in dit deel.

De kaveluitgifte in het deel ten oosten van de boerderij 't Eikendal vindt naar verwachting vanaf ongeveer 2020 plaats. Door deze planning is het mogelijk om in de aanloop naar kaveluitgifte een stedenbouwkundig plan te maken dat goed aansluit bij de wensen van toekomstige bewoners. De ervaringen die we opdoen met de uitgifte van het eerste zuidelijke deel zullen daarbij goed van pas komen. Om deze reden kiezen we er voor om voor het tweede zuidelijke deel nog geen stedenbouwkundige hoofdopzet vast te leggen. Wel hebben we drie varianten ontwikkeld waarmee we de mogelijkheden in dit deel willen aangeven en ook voor omwonenden een beeld te kunnen schetsen van de verdere ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0004.png"

Ontwerp van een mogelijke verkaveling. Door flexibilisering kan de verkaveling binnen het raamwerk van de openbare ruimte verschillen

Openbare ruimte

Uitgangspunt is dat de inrichting van de openbare ruimte rust en kwaliteit uitstraalt. De openbare ruimte is een belangrijke drager van het gewenste groene beeld. In het noordelijke deel ontstaat een deel van het groene karakter van een villabuurt door de riante maat met ruimte voor bomen op de kavels. In het zuidelijke deel zijn de kavels minder groot, daarom is het essentieel dat met name in dit deel de openbare ruimte een robuust groen kader vormt voor de woonomgeving. De woonstraten langs het park hebben het karakter van een laan, met een continue begeleiding van bomen. De woonstraten slingeren door het woongebied, lange rechte straten komen niet voor. Passend bij een villapark veranderd het perspectief van het straatbeeld hierdoor steeds. De rijbaan wordt aan weerszijden begeleid door groene bermen. Bij een aantal kortere woonstraatjes in het noordelijke deel zijn de groene bermen smaller en is er slechts incidenteel ruimte voor bomen. Hier moet het groene beeld vooral ontstaan door bomen op de kavels. In het zuidelijke deel zijn de groene bermen per definitie breed en creëren we een aantal bijzondere groene ruimtes.

De rijbaan in zowel het noordelijke als zuidelijk deel is opgebouwd uit gebakken klinkers, met aan de randen een brede bies van natuursteen. De rijloper wordt hierdoor "visueel" versmald. Anders dan in het noordelijke deel krijgen voetgangers in het zuidelijke deel een eigen in het profiel een vrijliggend voetpad. Dit is belangrijk omdat er langs de straten meer woningen gerealiseerd worden dan in het noordelijke deel. Omdat we een groen beeld van de openbare ruimte willen, is de hoeveelheid verharding zo beperkt mogelijk. Parkeren vindt mede daarom in principe op de eigen kavel plaats. Daarnaast is er in de openbare ruimte informele parkeerruimte op de rijbaan voor bezoekers.

Ontsluiting

De hoofdontsluiting voor autoverkeer vindt plaats via de lanen langs het parkbos. Het noordelijk deel van Eikendal heeft daarnaast een aansluiting op de Kieftenweg. Het zuidelijk deel van Eikendal heeft daarnaast nog een aansluiting op Schuurmansweg.

Daarnaast is met name voor fietsers en voetgangers een fijnmazig netwerk van routes wenselijk. Niet alleen om de verschillende delen van Eikendal met elkaar te verbinden, maar vooral om een logische verbinding te krijgen met de omringende buurten van Diepenveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0005.png"

Onstluiting voor de auto (stippellijnen zijn indicatief) Ontsluiting langzaamverkeer ((stippellijnen zijn indicatief)

Verkaveling en bebouwing op maat

Door een grote mate van fl exibiliteit willen we maatwerk mogelijk maken per kavel. Daarmee is iedere kavel uniek. Binnen bandbreedtes zijn er zowel in het noordelijke als zuidelijke deel keuzemogelijkheden met betrekking tot de vorm en omvang van de kavel. In het zuidelijke deel zijn er zones waar het mogelijk is een twee-onder-één-kapwonning te realiseren. Anders dan in het oorspronkelijke plan kiezen we er voor geen kavelpaspoort te hanteren. De bouwregels voor een woning komen voort uit het bestemmingsplan en de beeldkwaliteitparagraaf in dit stedenbouwkundige plan.

In het noordelijke deel is binnen de stedenbouwkundige hoofdopzet een grote variatie in grootte en oriëntatie van kavels mogelijk. We hanteren de verkaveling uit het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan als vertrekpunt bij kaveluitgifte, maar we willen in samenspraak met toekomsti ge bewoners op kavelniveau tot maatwerk komen, uitgaande van een minimale omvang van ca. 1.500 m2. De uiteindelijke verkaveling kan er dus anders uitzien dan weergegeven is in de voorbeeldverkaveling.

In het zuidelijke deel maakt de hoofdopzet het mogelijk kavels van ca. 800 m2 voor vrijstaande woningen en ca. 600 m2 voor twee-onder-één kapwoningen in te passen. De afmeti ngen (breedte en diepte), vorm en bebouwingsmogelijkheden van de kavels passen bij de ambiti es voor een villapark en bij markt- conforme woonwensen.

Ook in het zuidelijke deel willen we vooraf geen blauwdruk voor de verkaveling vastleggen. We creëren flexibiliteit om tegemoet te komen aan wensen van toekomstige bewoners als deze een iets grotere of kleinere kavel zoeken. In de hoofdopzet zijn de kavels voor vrijstaande woningen en twee-onder-één- kapwoningen zoveel mogelijk uitwisselbaar. Op markante plekken maken we een zogenaamde "privilegekavel". Hier willen we naast mogelijkheden voor vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen ook bijzondere woonvormen zoals meergezinsvilla's toestaan.

Binnen de kaders van de stedenbouwkundige hoofdopzet zijn verschillende verkavelingen mogelijk, al naar gelang de vraag van toekomstige bewoners. Hiervoor hanteren we voor het deel tussen de Molenweg en het perceel van de boerderij 't Eikendal een zoneringskaart als vertrekpunt.

Voor het andere zuidelijke deel werken we dit nu nog niet uit, omdat er nog verschillende mogelijkheden voor de stedenbouwkundige hoofdopzet zijn. In de zoneringskaart zijn mogelijkheden en spelregels voor de verkaveling opgenomen. We geven vaste zones aan waarbinnen kavelgrenzen geschoven kunnen worden en verschillende verkavelingen mogelijk zijn.

Vrijstaande woningen kunnen op verschillende manieren een plek krijgen in de verkaveling. In bepaalde delen zijn ook twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. Op de zogenaamde privilegekavels kunnen bijzondere woonvormen / woonwensen vorm krijgen, bijvoorbeeld een grote meergezinsvilla waarin vier huishoudens onder één dak kunnen wonen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijks- en provinciaal beleid

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse Europese, nationale, en provinciale ruimtelijke belangen betrokken. Het gebied is in het provinciale beleid aangeduid als geplande woonwijk. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees-, rijks-, en provinciaal beleid, o.a. de Nota Ruimte en de Omgevingsvisie, worden nader uitgewerkt in gemeentelijk beleid en om die reden niet nader behandeld.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.

Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

In het structuurplan staat het huidige Eikendal benoemd als een nieuwe woonwijk. Daarnaast is het bieden van een gevarieerd woningaanbod één van de uitgangspunten in het structuurplan. Dit betekent dat de voorliggende herijking van Eikendal past binnen de uitgangspunten van het structuurplan.

3.3.2 Gemeentelijk waterbeleid (2007)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de waterschappen Groot Salland, Rijn en IJssel en Veluwe, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2010-2015 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. Vanaf 2008 heeft de gemeente er zorgplichten bijgekregen voor hemelwater en grondwater. Dit is een uitbreiding van de oude zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, Naast deze verbrede zorgplicht vraagt ook de klimaatverandering aandacht.

Conclusie

In de ontwikkeling is rekening gehouden met het waterbeleidsplan. Zo moet het regenwater op de eigen kavel geinfiltreerd worden en is in het park ruimte gereserveerd voor waterberging.

3.3.3 Omgevingsvisie externe veiligheid (2007)

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden.

Conclusie

De nieuwe situatie voldoet aan het gestelde ambitieniveau in het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. De mogelijkheden om van de risicobron weg te vluchten zijn voldoende. De bereikbaarheid van het gebied voor de hulpdiensten is voldoende. De situatie is acceptabel voor het aspect externe veiligheid.

3.3.4 Visie Duurzaam Deventer (2009)

In het Milieubeleidsplan 2003-2008 staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Het plan is daarom gebaseerd op de drie pijlers van het gemeentelijke beleid, zoals vastgelegd in de Stadsvisie. Vanuit milieuperspectief zijn per pijler de volgende milieu-uitgangspunten opgesteld:

  • ruimtelijke ontwikkeling en milieu: behoud van bestaande milieukwaliteiten, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • economische ontwikkeling en milieu: een duurzame ontwikkeling en betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal;
  • maatschappelijke ontwikkeling en milieu: de betrokkenheid van de burger.


In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer 2009 bestuurlijk vastgesteld. Deze visie bevat de kaders en beleidsrichtingen op hoofdlijnen voor een nieuw milieuprogramma. De maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een nieuwe aanpak van ons milieubeleid. En om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit en toekomstbestendigheid van ons leefmilieu, zal Deventer zich ontwikkelen tot een vitale, duurzame en innovatieve gemeente.

Het milieubeleid raakt de woon- en leefkwaliteit van inwoners en de economische basis van het bedrijfsleven. De gemeente heeft daarom drie speerpunten benoemd waarvoor extra inzet nodig is:

  • klimaat;
  • ecologie;
  • afval.


Het vraagstuk rond de klimaatverandering en de eindigheid van de fossiele energievoorraad raakt ons allemaal. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is.

Vanuit ecologisch perspectief profiteert de mens van de natuurlijke omgeving met al zijn variaties. Het behouden en verbeteren van deze omgeving is een ambitie van de gemeente, waarvoor verschillende ecologieprojecten zijn ontwikkeld voor de komende jaren. Zo worden ecologische waarden in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen gerespecteerd en eventueel gecompenseerd.

Veel afval dat vrijkomt is eigenlijk geen afval, maar grondstof voor nieuwe producten. In het nieuwe milieubeleid worden voorstellen gedaan om de hoeveelheid restafval terug te brengen en hergebruik van afvalstromen te bevorderen. Van bedrijven en organisaties wordt verwacht dat zij de wijze van produceren, hun producten en diensten meer en meer baseren op het cradle-to-cradle principe. Voor zover van toepassing zullen ook gebiedsontwikkelingen volgens dit principe plaatsvinden.

Voor de genoemde speerpunten is in Eikendal ruimte om hier invulling aan te geven. Maar het is niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degenen die in het plangebied ontwikkelingen gaan uitvoeren.

3.3.5 Sociale Structuurvisie (2004) en Sociaal Programma (2005)

De ambitie van de gemeente is om binnen het sociale domein met bewoners en instellingen te bouwen aan wijken en dorpen waar het prettig leven is.

In 2004 en 2005 zijn respectievelijk de Sociale Structuurvisie en het Sociaal Programma vastgesteld. Een van de uitwerkingspunten van het sociaal programma is het ontwikkelen van beleid voor voorzieningen en accommodaties is Deventer. Centraal daarin staat de vraag welke voorzieningen we voor onze burgers nodig hebben in de toekomst. Dan gaat het bijvoorbeeld om voorzieningen voor de jeugd, brede scholen, voorzieningen voor wonen, zorg en welzijn en ruimten voor burgerinitiatief. Dit beleid is beschreven in de 'Uitvoeringsschetsen voorzieningen en accommodaties in Deventer' vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2007.

Er zijn wel uitgangspunten bekend die meegenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Het gaat om de volgende zaken:

  • meer ruimte voor jongeren (Te gek een eigen plek; zie paragraaf hieronder);
  • de kracht van de stad centraal: het bestaande accommodatie-aanbod is sterk versnipperd; er is veel maar er wordt niet optimaal gebruik van gemaakt. Bij het vormgeven van haar regierol op accommodaties wil de gemeente nadrukkelijk alle bestaande accommodaties betrekken (denk aan verzorgingshuizen, sportkantines, speeltuingebouwen, zalen van kerken, scouting e.d.);
  • multifunctionaliteit: het bundelen van functies op het terrein van wonen, zorg en welzijn, en functies ten behoeve van spitsuurgezinnen (school, kinderopvang, winkels, bibliotheek e.d.). In accommodatietermen wordt bijvoorbeeld gedacht in de volgende concepten: brede scholen, scholen, jongerenruimtes, een gezondheidscentrum, een zorgknooppunt, een wijkvoorzieningencentrum, een Kulturhus.

Daarnaast is het gewenst dat gebouwen in buurten en wijken 'levensloopbestendig' zijn. Dit betekent dat gebouwen mee kunnen groeien met de bevolkingsontwikkeling in een wijk. In nieuwbouwwijken is eerst vaak veel behoefte aan bijvoorbeeld onderwijs, kinderopvang e.d. Later moeten die functies omgevormd kunnen worden in bijvoorbeeld zorg en dienstverlening. Dit betekent dat een brede maatschappelijke bestemming gewenst is om slagvaardig en snel in te kunnen spelen op de behoefte van een buurt of wijk.

3.3.6 Woonvisie 2008+ (2009)

In maart 2009 is de Woonvisie 2008+ vastgesteld door de gemeenteraad. De visie op wonen bestaat uit vier uitgangspunten:

  • 1. Voldoende woningen, van goede kwaliteit
  • 2. Een ongedeelde samenleving, op wijkniveau
  • 3. Keuzevrijheid voor alle inwoners
  • 4. Aanjagen van de doorstroming, beperken van de scheefheid


Deze vier uitgangspunten vormen de basis voor verdere uitwerking van het woonbeleid.

In de Woonvisie is voor Diepenveen is opgenomen dat ingezet moet worden op het verder ontwikkelen van zogenaamde 'pijplijnplannen'. Ook moet er bij niewe ontwikkelingen grote aandacht zijn voor passende stedenbouw en architectuur. Eikendal is een zogenaamd 'pijplijnplan', een plan dat al mogelijk was om gerealiseerd zou worden en waar geen nieuwe planontwikkeling in bijvoorbeeld nieuwe nog niet bekende gebieden voor nodig is. Ook wordt in de voorliggende herijking van Eikendal uitgebreid aandacht besteed aan een passende stedenbouwkundige situatie met bijbehorende architectuur. Het oorspronkelijke beeld dat neergezet zou worden in Eikendal (wonen in een parkachtige omgeving), blijft gehandhaafd. Maar er wordt meer aangesloten bij de marktvraag, waardoor ook kleinere, maar ook grotere kavels mogelijk zijn.

Voor meer informatie over de woonvisie: http://www.deventer.nl/wonen/woonvisie-2008

Conclusie

Hoewel dit bestemmingsplan een beperkte nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt (herijking), biedt het wel ruimte om aan de uitgangspunten uit de Woonvisie 2008+ tegemoet te komen.

Het bestemmingsplan biedt ruimere mogelijkheden dan voorheen, zoals ook meer aanbod van kleinere kavels en op enkele specifieke plekken ruimte met meer mogelijkheden, zoals gestapelde bouw. Op deze manier wordt beter aangesloten op de vraag vanuit de markt. Deze marktvraag is ook betrokken bij de huidige uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de voorliggende herijking.

3.3.7 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het stedenbouwkundig plan en de vertaling daarvan in het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt aan realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.3.8 Bomenbeleidsplan (2007 – 2017)

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

De nieuwe bomenverordening moet nog formeel worden vastgesteld. Met het vaststellen van deze verordening wordt ook de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen en de subsidieregeling voor particulieren voor onderhoud aan Bijzonder Beschermwaardige Bomen vastgesteld.

Conclusie

De bescherming van de bomen verloopt via een apart spoor. In het voorliggende bestemmingsplan is het bestaande en nieuwe structuurgroen opgenomen in een passende bestemming, die bestaande en nieuwe structuur- en beeldbepalende groenstructuren beschermt.

3.3.9 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

In het voorliggende plan is in de woonbestemming de mogelijkheid gegeven om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie

4.1.1 Grondgebruik

Het gebied is voornamelijk in gebruik als agrarisch gebied; gras- en weideland. Verspreid binnen het plangebied liggen enkele woningen en boerderijen. In de archeologische verwachtingskaart zijn ook delen aangegeven die ondiep vergraven zijn (35-45 cm -Mv) of zijn geëgaliseerd (afb. 2 gearceerde delen). In de toekomst zal binnen het gebied extra woningbouw gerealiseerd worden.

4.1.2 Bodemgesteldheid en geomorfologie

Het natuurlijk landschap van het buitengebied van de gemeente Deventer bestaat grotendeels uit jong dekzand. Het jonge dekzand is door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd (ca. 120.000-10.000 jaar geleden). Hierdoor zijn afwisselend dekzandhoogtes en dekzandlaagtes ontstaan. De dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw. Vaak waren deze al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik.

De invloed van water op het landschap is goed zichtbaar in het bestemmingsplangebied. Dit ligt gedeeltelijk in een beekdallandschap en gedeeltelijk in een dekzandlandschap. De hogere delen worden gevormd door lage dekzandduinen, fluviatiele terrasrest met (oud) dekzand en dun plaggendek en een associatie van stuifzand en dekzandruggen en koppen. Op de lage dekzandduinen heeft zich, bodemkundig gezien, een laagpodzol gevormd. Deze ontstaan meestal op relatief hoger gelegen gronden. Podzolgronden ontstonden in het Vroeg-Holoceen op de dekzandgronden en zijn van nature relatief arme gronden. Boeren troffen daarom vanaf de middeleuwen maatregelen om de bodems te verrijken en bruikbaar te maken. Zij bemesten de grond met plaggen vermengd met mest. Op deze wijze werd de grond rond de nerzetting geschikt voor akkerbouw en groeide in hoogte. Een met plaggen bemeste akker rond een nederzetteing wordt een 'es' of 'enk' genoemd. Hier bevindt zich bovenop de pozol zoms een meer dan een meter dikke laag vruchtbare teelaarde (het 'plaggendek'). Onder een plaggendek zijn archeologische resten vaak goed bewaard gebleven. Wanneer het plaggendek dunner is dan 50cm spreekt men van laagpodzolgronden. Binnen het dekzandgebied komen twee delen voor de gedefineerd zijn als een (uitgestoven) laagte/depressie. Hier heeft zich een veldpodzol bodem gevormd. Veldpodzolen ontstaan meestal op iets lager gelegen en daardoor iets vochtigere denkzandgebieden.

De lagere delen liggen op dalvormige laagtes met beek- en/of rivierafzettingen. Hier is op plaatsen waar het water stagneerde een beekeerdgrond ontstaan. Kenmerkend voor beekeerdgronden is een sterk wisselende grondwaterstand; de grond staat in de winter onder water en in de zomer daalt het grondwater tot 1 meter diepte of meer. De schommelende waterspiegel maakte exploitatie van of bewoning op de gronden moeilijk, waardoor beekeerdgronden vaak als weide of woeste grond in gebruik waren

4.1.3 Conclusie

De aspecten grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie vormen geen belemmering voor onderhavig plan en worden hierdoor niet aangetast of bedreigd, aangezien onderhavig plan hoofdzakelijk een berheergericht karakter heeft, waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden vastgelegd.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

Prehistorie

In het plangebied liggen geen bekende vindplaatsen uit de prehistorie. Dit betekent echter niet dat ze niet aanwezig zijn.

Middeleeuwen en Nieuwe tijd

Er zijn geen middeleeuwse vindplaatsen bekend. Binnen het plangebied liggen vier historische boerderijen die te dateren zijn in de Nieuwe Tijd (zie tabel). Omdat de boerderijen een vroegste vermelding hebben die jonger is dan 1800 en waarschijnlijk geen oudere voorganger hebben, worden in de bufferzone van 50 m alleen randverschijnselen van het 19de –eeuwse erf verwacht en geen oudere voorgangers. Er zijn geen historische aanwijzingen voor andere resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd.

Naam   Eerste vermelding   Grootte boerderij buffer  
Het Eikendal   1832   50 m  
Voskers   Onbekend   -  
De Kiefte   1754   50 m  
De Rode Hane   1832   50 m  

Historische elementen

Er zijn binnen het plangebied geen historische elementen bekend.

Verwachting, selectie

Op de archeologische verwachtingskaart die in 2013 opgesteld is door RAAP, is op basis van nieuw geomorfologisch en historisch onderzoek meer detail aangebracht in de verwachtingswaarden. Vanwege de lage landschappelijke ligging hebben delen van het bestemmingsplangebied een lage archeologische verwachting gekregen. In deze natte gebieden is de aanwezigheid van archeologische resten met oog op de bodemgesteldheid en de problematiek van het grondgebruik niet aannemelijk. Er worden slechts randverschijnselen verwacht van bewoning op de hoger gelegen delen in de omgeving.

De hoger gelegen gronden in het bestemmingsplangebied en de locaties van (buffers van) historische boerderijen zijn een middelmatige en hoge verwachting toegekend. De hoger gelegen gebieden waren namelijk geschikte locaties voor bewoning en ander landgebruik. Hier worden dan ook resten verwacht daterend vanaf de prehistorie – nieuwe tijd.

Dubbelbestemming archeologie: Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied

Ter bescherming en veiligstelling van de op en in de grond verwachte archeologische waarden is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Archeologisch verwachtingsgebied' opgenomen (afb. 3). Onder deze dubbelbestemming vallen alle gebieden met een middelmatige en hoge archeologische verwachtingswaarde en de bufferzones van historische boerderijen. Dit betekent, dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 200 m2 en waarbij de graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld reiken, enige vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit geval kan een rapport worden verlangd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden ter plaatse in voldoende mate zijn vastgesteld.

Geen dubbelbestemming archeologie

Voor de verstoorde delen binnen het bestemmingsplangebied en de delen met een lage verwachting zal in het bestemmingsplan geen waarde archeologie hoeven te worden opgenomen. Eventuele werkzaamheden kunnen zonder voorwaarden bij een vergunning uitgevoerd worden.

Wel is hier volgens de Monumentenwet meldingsplicht van kracht waardoor eventuele archeologische vondsten gemeld dienen te worden bij de gemeentelijk archeoloog.

4.2.2 Cultuurhistorie

Wanneer de eerste menselijke invloed in het gebied rond Diepenveen kenbaar wordt is niet duidelijk. Wel zijn in de nabije omgeving op vele koppen van dekzandgebied, indien deze niet zijn afgegraven, vondsten uit het Mesolithicum (11.000-8.000 v. Chr.), Neolithicum (8.000 – 2.100 v. Chr.) en de IJstijd (800 - 0 v. Chr.) gedaan. Het gaat hier om resten van vuursteen werktuigen en later bewoning. Uit de periode van de Romeinse tijd en de middeleeuwen (0 – 1.400 n. Chr.) is de enige vondst een belangrijke muntschat direct ten noorden van de Wechelerweg. In het onderhavige plangebied Eikendal zijn voornoemde vondsten niet bekend.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.4 Nieuwe ontwikkelingen

Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet worden onderzocht of deze ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op eventuele archeologische waarden ter plaatste.

4.3 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • hoogspanning;
  • ecologie;
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn

naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

Uit een inventarisatie uit het gemeentelijke bedrijvenbestand blijkt een drietal bedrijven relevant:

Adres   Soort bedrijf   Richtafstand   locatie  
Randerstraat 31a   rundveehouderij   100m   buiten plangebied  
Randerstraat 34a   manege   100m   buiten plangebied  
Schuurmansweg 20a   sportcomplex   50m   buiten plangebied  

Ten aanzien van de manege kan gesteld worden dat de invloed van dit bedrijf in het bestemmingsplan Eikendal 2005 reikte tot binnen de zone met een uitwerkingsbevoegdheid voor de bestemming wonen. In dit nieuwe bestemmingsplan is deze uitwerkingsbevoegdheid komen te vervallen en krijgt het gebied zijn agrarische bestemming terug, die het ook had voor 2005. Daarmee ligt het invloedsgebied van de manege buiten de plandelen die wonen mogelijk maken.

Geconcludeerd kan worden dat met dit plan voldaan wordt aan de richtafstanden volgens de VNG systematiek en daarmee de vergunde rechten van omliggende bedrijven wordt gerespecteerd en tevens vanuit dit aspect sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.3.2 Geluid

In het bestemmingsplan Eikendal 2005 is middels akoestisch onderzoek onderbouwd dat aan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder voldaan kon worden, zonder dat er hogere grenswaarden noodzakelijk waren. Middels dit bestemmingsplan wordt een flexibeler planopzet mogelijk gemaakt voor o.a. kleinere kavels. De woningen worden in deze opzet echter niet dichter op de omliggende wegen geprojecteerd. Daarmee is er volgens de Wet geluidhinder geen sprake van een akoestisch nieuwe situatie.

Op basis van een actueel verkeersmodel vanuit de gemeentelijke verkeersmilieukaart (Goudappel Coffeng), blijkt dat de invloed van de omliggende wegen nog steeds gering is en er ook in de nieuwe planopzet sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Onderstaande afbeelding geeft de akoestisch situatie weer rond het plangebied, geprognosticeerd voor 2020 en ook representatief voor 2023. Binnen de groen delen wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan. Geluidsbelastingen zijn gereduceerd met 5 dB(A) ex art 110g Wgh. Overige bronnen zijn niet relevant voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0006.png"

Wegverkeerslawaai na aftrek art 110g Wet geluidhinder

4.3.3 Bodem

Historische gegevens

Op basis van informatie uit het historisch bodembestand (HBB) en de milieuvergunningendatabase (MPM) blijkt dat in het plangebied geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden.

Bodemonderzoek

In de periode 1999-2008 zijn binnen het plangebied diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De belangrijkste conclusies uit deze onderzoeken zijn per deelgebied samengevat.

Noordelijke plandeel (Econsultancy 2008)

Zintuiglijk zijn er op of in de bodem geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van verontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt aangetoond.

In het grondwater zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium, koper, kobalt en zink gemeten. De gemeten gehalten overschrijden de streefwaarden maar blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

Zuidelijke plandeel (Tauw 1999 en 2006)

Ter plaatse van de boerderij 't Eikendal zijn achter het woonhuis organoleptisch zwakke tot sterke puinbijmengingen aangetroffen, die kunnen duiden op de aanwezigheid van een puinstort. Verder zijn geen bijzonderheden aangetroffen. In de grond en in het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetoonde gehalten geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Eind 2006 heeft Tauw BV onderzoek gedaan naar de eventuele puinstort achter Schuurmansweg 1, Boerderij 't Eikendal. (Tauw BV, 6 december 2006, projectnummer R001-4432490.) Op de locatie is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond zijn zwakke tot sterke bijmengingen met puin aangetroffen en matige bijmengingen met stenen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium, zink en/of PAK aangetoond. In de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte aan nikkel (ook na herbemonstering) aangetoond en zijn licht verhoogde gehalten aan chroom, koper en minerale olie aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan nikkel is naar verwachting van nature aanwezig. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de streefwaarden maar blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt voor beide plandelen geen belemmering voor de toekomstige functie (wonen met tuin). Voorafgaand aan nieuwbouw en uitgifte van percelen is vanuit de omgevingsvergunning, activiteit bouw, een nieuw verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 nodig.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.

Het bestemmingsplan maakt planologisch de realisatie van 47 extra woningen mogelijk (incl. het gedeelte met de bestemming 'Wonen - uit te werken). Uit een berekening met de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' niet overschreden wordt, bij een toename van het verkeer met 282 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 6 mvt/woning/dag en 10% zwaar verkeer). De ontwikkeling is daarmee niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra woningen geen overschrijding zullen veroorzaken.

4.3.5 Ecologie

Voorgeschiedenis

Het plangebied is in het verleden op diverse aspecten van ecologie onderzocht. Er is een algemeen natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in 2004 (Grontmij Advies & Techniek BV 2004). Als gevolg van een wetswijziging in de Flora- en faunawet is dit nogmaals gedaan in 2006 (Oranjewoud 2006) met een uitgebreid onderzoek naar uilen en spechten in 2007 (Oranjewoud 2007). Omdat in het plangebied aanwezige uilen (Kerkuil, Steenuil en Ransuil) mogelijk hinder zouden ondervinden van de ontwikkeling van Het Eikendal in fase II is er in 2010 een compensatieplan voor uilen opgesteld (Oranjewoud 2010) met daarin uitgevoerde mitigerende maatregelen als het plaatsen van nestkasten voor Kerk- en Steenuil. Op basis van deze gegevens en de genomen maatregelen is een ontheffing voor Kerkuil, Ransuil en Steenuil in het kader van de Flora- en faunawet door het toenmalige ministerie van LNV afgegeven (kenmerk FF/75C/2007/0303).

Omdat de onderzoeken al vóór 2007 zijn uitgevoerd en niet meer relevant zijn doordat de situatie in het plangebied en de plannen enigszins zijn veranderd, zijn de ecologische gegevens geactualiseerd (Bijlage 2).

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden met natuurwaarden wordt enerzijds geregeld door de Natuurbeschermingswet (vooral Natura 2000 gebieden langs de IJssel) en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (vooral Ecologische Hoofdstructuur, IJsselzone). Het plangebied bevindt zich in een EHS of Natura 200 gebied. Wel ligt ten oosten van het plangebied een EHS. In 2013 is een Natuurtoets ten behoeve van de realisering van onderhavig plan uitgevoerd. Er zijn gezien de afstand tot de beschermde gebieden geen negatieve effecten op de beschermde gebieden ten gevolge van de beoogde bouwplannen te verwachten.

Soortbescherming

De Flora- en faunawet verplicht om bij ruimtelijke ingrepen na te gaan of beschermde planten en/of dieren door een voorgenomen ingreep benadeeld worden. Aangezien deze soorten overal kunnen voorkomen is in 2013 een Natuurtoets uitgevoerd. In het plangebied zijn beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of te verwachten. Per soort wordt er nader ingegaan op relevante ecologische aandachtspunten. 

Vleermuizen

Als bebouwing, bosjes of bomenrijen met potenties voor vleermuizen wordt gesloopt of gekapt, zijn negatieve effecten op potentiële vaste verblijfplaatsen en vliegroutes voor vleermuizen te verwachten. Het is in dat geval noodzakelijk om te beoordelen welke (mogelijke) effecten op zullen treden en nader onderzoek uit te voeren volgens het huidige Vleermuisprotocol naar het gebruik van vaste verblijfplaatsen en vliegroutes door vleermuizen. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zal beoordeeld worden welke maatregelen moeten worden genomen om negatieve effecten op aanwezige vleermuizen te voorkomen. Het is van belang om in de omgeving van de vleermuisbunker de nachtelijke donkerte te bewaren;

Steenmarter

Als bebouwing wordt gesloopt is het noodzakelijk om voorafgaand aan de sloop een inspectie uit te laten voeren door een ter zake kundige op het gebied van zoogdieren. Als aanwezigheid van Steenmarter aan de hand van (bewonings)sporen, prooidieren, latrines of zichtwaarnemingen is vastgesteld, is het van belang te werken conform de aanwijzingen in de Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector of een ontheffing bij het Ministerie van EZ aan te vragen. In beide situaties moet een (beknopt) werkprotocol worden opgesteld. Aangezien de ontwikkeling in Eikendal voorziet in nieuwbouw en niet in de sloop van bestaande bebouwing zijn geen aanvullende onderzoeken nodig.

Huismus

Als bebouwing wordt gesloopt, zijn negatieve effecten op potentiële jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismus te verwachten. Het is in dat geval noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren naar aanwezigheid van Huismus volgens de geldende soortenstandaard voor Huismus in de optimale inventarisatieperiode van 1april-15 mei.

Kerkuil en Steenuil

Het is noodzakelijk om ten aanzien van Kerkuil en Steenuil nadere informatie te verzamelen over aanwezige broedlocaties binnen het plangebied in de periode van 2011-2013 en een straal van circa 2 kilometer daarbuiten. Daarnaast is het van belang dat een activiteitenplan wordt opgesteld ten behoeve van een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet voor Kerkuil en mogelijk ook voor Steenuil. In het activiteitenplan moet worden opgenomen hoe huidige broedlocaties en foerageergebieden van beide soorten binnen het plangebied behouden kunnen blijven. Indien dit niet mogelijk is, moet worden vermeld hoe alternatieve foerageergebieden en broedlocaties buiten het plangebied en de invloedssfeer van de plannen geschikt kunnen worden gemaakt.

Overige broedvogels

Voor alle overige broedvogels dient u de werkzaamheden uit te voeren (of te starten) buiten de periode dat de nesten worden gebruikt. Indien op een locatie geen broedende/nestelende vogels aanwezig zijn, mag het aanwezige geschikte broedbiotoop ook tijdens het broedseizoen verwijderd worden.

Laag beschermde planten-, zoogdier- en amfibieënsoorten

Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde planten-, zoogdier- en amfibieënsoorten geldt, bij ruimtelijke ingrepen, vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van vervolgstappen is voor deze soorten dan ook niet aan de orde.

Aanvraag ontheffing Flora- en faunawet

Voor de aantasting van foerageergebieden van de Kerkuil en Steenuil is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk, omdat verbodsartikelen in deze wet overtreden worden. Op 20 december 2007 heeft de gemeente Deventer een ontheffing art. 75 van de Flora- en faunawet verleend gekregen voor vijf jaar. Een nieuwe aanvraag voor deze ontheffing is nodig en opnieuw aangevraagd.

4.3.6 Externe veiligheid

Risicobronnen nabij het plangebied

Nabij het plangebied bevindt zich één relevante risicobron. Het betreft een hogedrukaardgasbuisleiding die langs de Molenweg is gelegd.

Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor de hogedrukaardgasbuisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 4 juli 2007 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is vanuit het aspect externe veiligheid gezien het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgesteld. Dit gebied is op de kaart “Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid” van de Omgevingsvisie externe veiligheid weergegeven met de kleur groen.

Het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” samengevat in de onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Woonwijken   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Niet wenselijk resteffect meewegen  

Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico

Aardgasbuisleiding

Het plan ligt in het invloedsgebied van een hogedrukaardgasbuisleiding met nummer N-551-20-KR met een druk van 40 bar een een diameter van 159,00 mm. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen is de “CAROLA” rekenmethodiek voor het bepalen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voorgeschreven. In dat kader is met behulp van dit rekenprogramma het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de leiding berekend. Het betreft het rapport “QRA hogedrukaardgasleidingen (Carola) Eikendal Deventer van 12 september 2013 (Bijlage 3). Hierbij is de bestaande situatie en de nieuwe situatie berekend. Het gebied is nog niet bebouwd. De bestaande situatie betreft een gebied dat bestemd is voor wonen. Dat geldt ook voor de nieuwe bestemming, met dien verstande dat de woningdichtheid licht toeneemt. De mogelijke woningdichtheid is voor de berekening gemaximaliseerd om een “worst case” benadering te hanteren. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico niet verandert en ruim onder de oriënterende waarde blijft. Tevens blijkt uit de berekeningen dat de leiding geen PR 10-6 contour bezit. Het plan voldoet daarmee aan de risiconormering en aan het ambitieniveau “Ruimte voor wonen”.

Regionaal brandweeradvies

Op 8 november 2013 is advies uitgebracht door de Veiligheidsregio IJsselland. Hierbij wordt verzocht de wijk van twee zijden bereikbaar te maken en zodanig in te richten dat van de risicobron af gevlucht kan worden. De ontsluiting van het plangebied voldoet aan dit advies.

Daarnaast wordt geadviseerd om in te gaan op de overstromingsrisico's bij dit plan. Dit is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast dienen de bewoners geïnformeerd te worden over het handelingsperspectief bij een calamiteit. Dit wordt buiten het kader van het bestemmingsplan geregeld.

Per brief van 11 februari 2014 is aanvullend advies uitgebracht door de Veiligheidsregio IJsselland, specifiek op de vluchtmogelijkheden van woningen die ontsloten worden op de Molenweg.

Bereikbaarheid

De hogedrukaardgasbuisleiding zijn voor de hulpdiensten vanuit verschillende windrichtingen goed bereikbaar. De leiding loopt parallel aan de Molenweg wat vanuit zijwegen de leiding vanuit verschillende windrichtingen benaderbaar maakt. Ook het plangebied is tweezijdig bereikbaar.

Bestrijdbaarheid

Bij een fakkelbrand van een hogedrukaardgasbuisleiding kan de bron niet direct bestreden worden. De aandacht ligt op het voorkomen van uitbreiding van secundaire branden. De brand van de bron wordt bestreden door het leidingdeel in te blokken en uit laten branden.

Zelfredzaamheid

In het bestemmingsplan is een planregel opgenomen die de ontsluiting van woonbestemmingen regelt. Dit waarborgt dat van de risicobron af gevlucht kan worden. Voor enkele woningen die uitsluitend op de Molenweg worden ontsloten geldt dat in mindere mate. Hierover heeft de Veiligheidregio IJsselland per brief van 11 februari 2014 geadviseerd dat de invloed hiervan zo beperkt is dat hiervoor geen speciale maatregel getroffen hoeft te worden. Bij het ontvluchten van het plangebied kan een keuze gemaakt worden om in meerdere richtingen te vluchten. Het plan valt onder het sirenedekkingsgebied.

Eindafweging verantwoordingsplicht groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico blijft onveranderd door de gewijzigde bestemming die een lichte toename van woningen toelaat. De leiding bezit geen PR 10-6 contour. De nieuwe situatie voldoet aan het gestelde ambitieniveau in het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. De mogelijkheden om van de risicobron weg te vluchten zijn voldoende. De bereikbaarheid van het gebied voor de hulpdiensten is voldoende. De situatie is acceptabel voor het aspect externe veiligheid.

4.3.7 Hoogspanningslijnen

Het plangebied wordt doorkruist door de 110 kV hoogspanningslijn Harculo- Platvoet. Op 3 oktober 2005 heeft VROM schriftelijk de gemeenten geadviseerd over het te voeren beleid met betrekking tot gezondheidsrisico's afkomstig van hoogspanningslijnen. Het advies luidt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (o tot 15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (µT). In het advies wordt door VROM met nieuwe situatie, i.r.t. verblijftijd en mate van blootstelling, bedoeld het oprichten van woningen, scholen, kinderdagverblijven e.d. In aanvullend VROM advies uit 2008 is een nadere toelichting gegeven op het aspect langdurig. Langdurig is gedurende minimaal 1 jaar met een verblijftijd van minimaal 14-18 uur per dag. Er wordt bij gemeentelijke planvorming rekening gehouden met dit VROM-advies.

Het oprichten van de woning betreft in relatie tot het VROM-advies een nieuwe situatie. Zoals het plan nu gepresenteerd is, kunnen nieuwe woningen binnen de indicatieve zone volgens de netkaart van VROM (50m) worden opgericht. Voor bestemmingsplan Eikendal 2005 is daarom destijds specifiek onderzoek uitgevoerd, waarmee het magneetveld hoger dan 0,4 microtesla (µT) in beeld is gebracht. Omdat de rekenmethodiek sindsdien is gewijzigd is een actueel onderzoek (rapport GE130100-R01 MP d.d. 11 september 2013, Petersburg Consulant B.V., Bijlage 4) uitgevoerd, waarin de 0,4 microtesla (µT) actueel in beeld is gebracht. Deze contour is gelegen op 40 meter uit de hartlijn aan weerszijden van de hoogspanninglijn. In onderstaande afbeelding is de actuele 0,4 microtesla (µT) weergegeven. Deze contour zal ook vastgelegd worden op de digitale verbeelding. Binnen die contour kunnen geen woningen opgericht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D141-VG01_0007.png"

Ligging 0,4 microtesla (µT) contour

4.3.8 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2009-2014 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

Het thema duurzaamheid heeft een plek gekregen in het plan Eikendal. Dit is met name in de thema's water en ecologie vertaald.

Water

Het thema 'Water' is een belangrijk speerpunt bij de duurzame ontwikkeling van Het Eikendal. In de huidige situatie kennen bepaalde delen van  het plangebied een hoge grondwaterstand. De opgave is erop gericht om toekomstig wateroverlast in het woongebied te voorkomen, zonder op voorhand uit te gaan van bijvoorbeeld integrale ophoging. De bestaande kwaliteiten van het water hebben een plek gekregen in het uiteindelijkekunnen aanleiding zijn voor de uiteindelijke planopzet. Zo wordt een strook langs de Molenweg als 'nat' gebied ingericht en is ook in het park ruimte. Maar het gaat ook om maatregelen op het gebied van integraal waterbeheer, afkoppelen verhard oppervlak, minimaliseren verharding, infiltratie, regenwaterretentie en vertraagde afvoer.

Natuur en ecologie

Naast het thema 'Water', is het thema 'Natuur en ecologie' een tweede speerpunt voor een duurzame ontwikkeling van Het Eikendal. Een aantal maatregelen is van toepassing bij de verdere planuitwerking: de nieuwe ecologische verbindingen (o.a. centrale park) en de realisatie/ behoud van natuurvriendelijke oevers.

Specifiek is in het park van Eikendal bos toegevoegd, een vleermuizenkelder gerealiseerd en enkele nestkasten voor uilen opgehangen. Op deze wijze is er voor deze beschermde diersoorten op grond van de Flora- en faunawet een verblijfplaats gecreëerd.

4.4 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied ondergrondse en bovengrondse leidingen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving is het van belang minimale (bouw)afstanden in acht te nemen. Om deze afstanden veilig te stellen zijn dubbelbestemmingen voor de betreffende leidingen opgenomen. Het gaat in het plangebied om een water- en een hoogspanningsleiding. Ten westen van het plangebied, onder de Molenweg, ligt een gasleiding.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Vorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.5.2 Algemeen

Het aspect 'water' speelt bij de inrichting van Eikendal een belangrijke rol. De locatie is deels gelegen in een nat gebied waardoor het aspect water een grote invloed heeft. Over de waterhuishouding is met het Waterschap Groot Salland (WGS) uitvoerig overleg gevoerd. Volgens het beleid op het gebied van water moet het verlies aan capaciteit door de komst van woningbouw, compensatie gevonden worden. Dit is gevonden in het parkbos en de watergang langs de Kieftenweg en Molenweg. De berging wordt op deze locaties gecompenseerd. In totaal wordt 24.000 m3 berging gecompenseerd op de genoemde locaties. Om de woningbouw mogelijk te maken worden de kavels opgehoogd om voldoende drooglegging te kunnen realiseren en daarmee de kavels geschikt te maken voor woningbouw.

4.5.3 Grondwater

Wat betreft de grondwatersituatie in het plangebied kan worden gesteld dat het grondwater zich gemiddeld op 0,80 tot 1,20 m –mv bevindt. In extreme situaties kan dit tot 0 worden gereduceerd, dit heeft tot gevolg dat er gedurende langere of kortere periodes water op het maaiveld blijft staan.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het zuidelijk en oostelijk deel van het plangebied bevindt zich tussen NAP. +4,00 en 4,20 m. In het overige deel van het plangebied ligt de GHG rond ca. NAP +3,80 m.

De overheersende stromingsrichting in het eerste watervoerende pakket is westelijk gericht. In het algemeen kan worden gesteld dat de lokale grondwaterstromingsrichting van het freatisch grondwater kan worden beïnvloed door de aanwezigheid van ondergrondse infrastructuur (riolering, gedempte sloten e.d.), grondwateronttrekkingen en waterlopen.

4.5.4 Oppervlaktewater

Het plangebied Het Eikendal is aangewezen als kwaliteitswater. Het waterschap is verantwoordelijk voor het bereiken van een water(bodem)kwaliteit en een aquatisch ecosysteem met verdergaande doelstellingen. Dit betekent dat er hogere eisen aan de kwaliteit en de inrichting van de watergang worden gesteld dan bij een watergang met een basiskwaliteitdoelstelling.

De realisatie van het plangebied Eikendal mag de haalbaarheid van het natuurdoeltype niet in de weg staan. Dit betekent dat in een aantal gevallen niet de huidige situatie maar de situatie na uitvoering van kwaliteitsverbeterende maatregelen de referentiesituatie is. Voor de aanleg van de woonwijk geldt dat er een aantal maatregelen getroffen moet worden:

  • Een natuurvriendelijke inrichting van de watergang, waarbij een breedte van minimaal 15 meter gereserveerd moet worden vanuit de insteek. Deze 15 meter bestaat onder andere uit een strook voor een natuurvriendelijke oeverinrichting. De strook van minimaal 15 meter geldt tussen de watergang en particulier terrein of openbaar groen. Naast de watergang is een onderhoudspad van 5 meter nodig. Dit komt neer op een ruimtebeslag van minimaal 20 meter;
  • Geen afname van kwel in en buiten het plangebied, bij voorkeur een toename van kwel;
  • Het water van de daken en de straten mag geloosd worden op de watergang met als voorwaarde dat dit d.m.v. een bodempassage plaatsvindt.

Er mag in het plangebied geen overig oppervlaktewater gerealiseerd te worden om verandering in kwel en/of infiltratie te voorkomen. Extra oppervlaktewater heeft een drainerende werking.

4.5.5 Hemelwater

De opzet van de hemelwaterafvoer is infiltreren, dan bergen en vervolgens pas afvoeren op het oppervlaktewater door middel van een bodempassage met landelijke afvoer. Dit betekent dat er bij de verdere uitwerking van het plan aandacht moet zijn voor infiltratie c.q. berging. De infiltratie moet in principe op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor het onderhavige plangebied geldt dat het afkomende hemelwater van alle verharde oppervlakken (zowel dak-, weg- als terreinverhardingen) zo mogelijk in de grond geïnfiltreerd wordt. Omdat het te infiltreren water schoon moet zijn mogen geen uitlogende materialen (zoals zink en koper) voor de verharde oppervlakken worden gebruikt.

Zoals voorgaand aangegeven moet het regenwater (daken en terreinverhardingen) van de kavel zoveel mogelijk op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Onder normale meteorologische omstandigheden kan in de bodem ter plaatse van de onderzoekslocaties het hemelwater, afkomstig van de toekomstige nieuwbouw, geborgen worden en infiltreren. De inhoud van de infiltratie voorziening kan worden bepaald op 10 mm per m² aansluiting dakoppervlak. Alle buien tot 10 mm worden dan volledig geïnfiltreerd in de bodem. Tijdens en na hevige en/of langdurige neerslag of bij hoge grondwaterstand kan mogelijk niet alle hemelwater worden geïnfiltreerd. Vanwege de relatieve ondiepe gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), is oppervlakkige berging van hemelwater op eigen terrein noodzakelijk.

Het hemelwater van de openbare wegen wordt oppervlakkig afgevoerd naar de bermen en infiltreert daar in de bodem. Bij extreme buien voor het overtollige water oppervlakkig af naar de retentievoorziening in het middengroen. Deze retentievoorziening voert via een bodempassage af op de watergangen langs de Molenweg en Kieftenweg. In het onderzoek naar de waterhuishouding in het Eikeldal, Deventer (waterschap Groot Salland april 2004) is op basis van de bodemkundige kaart en grondwaterstanden aangenomen dat de infiltratie bij voldoende ontwatering mogelijk is en dat de grond van het plangebied matig doorlatend is.

4.5.6 Afvalwater

De kern Diepenveen is voorzien van een gemengd rioolstelsel. In het plangebied wordt een vuilwaterstelsel gerealiseerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de vuiluitworp op de Zandwetering van het gemengde stelsel en het dwa-stelsel samen niet mag toenemen. Het afvalwater uit het plangebied wordt deels geloosd op het vrijvervalsysteem van Diepenveen via een nieuw te bouwen gemeentelijk rioolgemaal. Daarnaast wordt het overige deel van het afvalwater direct geloosd onder vrijverval op het gemengde rioolstelsel van Diepenveen. Beide lozingen komen uit op de kruising van de Schuurmansweg en de Molenweg.

Om aan de afnameverplichting te voldoen heeft het waterschap de pompovercapaciteit van het hoofdrioolgemaal Zandwetering te Diepenveen verhogen. Hierbij wordt in een overstort situatie de extra lozing van het Eikendal ondervangen.

4.5.7 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.

4.6 Verkeer en parkeren

In het algemeen kan gesteld worden dat bij de nieuwbouw van bouwwerken de parkeernormen uit de gemeentelijke Bouwverordening van toepassing zijn. Dit houdt in dat de parkeervraag van de woningen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.

4.7 Welstand

Op dit moment geldt voor het plangebied het welstandsbeleid dat vastgelegd is in het beeldkwaliteitplan Het Eikendal 2005. In dit beeldkwaltiteisplan zijn vrij veel regels opgesteld. Aangezien dit niet meer past bij het uitgangspunt van de herijking, meer vrijheid en minder spelregels, is een nieuw welstandskader opgesteld voor Eikendal.

Het nieuw opgestelde beeldkwaliteitplan sluit in grote lijnen aan bij de kaders van 'thematische bebouwing' en deels op die van 'solitaire bebouwing' van de welstandsnota van de gemeente Deventer. Voor meer informatie is de beeldkwaliteitsparagraaf uit het herziene stedenbouwkundige plan Eikendal te lezen in Bijlage 1 Eikendal - Stedenbouwkundig plan. In het laatste hoofdstuk is de beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen, welke samen met het bestemmingsplan vastgesteld wordt.

4.8 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Conclusie

In het voorliggende plan is in de uitwerking van het stedenbouwkundige plan voldoende rekening gehouden met het politiekeurmerk en de genoemde aspecten. Ook wordt in de aan te leggen verlichting zo veel mogelkijk tegemoet gekomen aan het creeren van het gewenste gevoel van veiligheid. Behalve over sociale veiligheid bij de inrichting van het openbaar gebied gaat het politiekeurmerk ook over de gewenste woninggebonden inbraakpreventie.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is grotendeels gericht op het mogelijk maken van de ontwikkeling van de wijk Eikendal. Om dit mogelijk te maken, geeft dit bestemmingsplan de mogelijkheid om in de uit te geven gebieden woningbouw te realiseren. Daarnaast zijn er een aantal bestaande woningen in het plangebied. Voor deze woningen geldt dat zo veel mogelijk aangesloten is bij de huidige planologische mogelijkheden. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de aankomende tien jaren wordt bevroren. Onnodige starheid van het plan moet voorkomen worden. Kleinschalige ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie zijn in meerdere of mindere mate wel mogelijk.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Bestemming: Agrarisch met waarden

Het perceel ten noorden van de Schuurmansweg 3 is bestemd als Agrarisch met waarden. Het gebied is feitelijk een weide / grasland. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde is mogelijk, tot een bouwhoogte van 1,20 meter. Er mogen geen gebouwen worden opgericht.

Bestemming: Groen

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2. Tevens is via een afwijking de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes. Tenslotte mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits via een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.

Bestemming: Natuur

Enkele belangrijke bestaande elementen binnen het plangebied bestaat uit bos. Deze percelen zijn bestemd als Natuur. Deze bestemming komt tegemoet aan de uitstraling van deze gebieden die met deze bestemming ook blijft gewaarborgd.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op alle wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en alle stegen en pleinen in het plangebied. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen langs deze straten vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken. De bestemming is bedoeld voor een inrichting van de openbare ruimte die verblijf in de binnenstad aantrekkelijk maakt. Binnen de bestemming is in het algemeen de vestiging van horecaterrassen planologisch mogelijk. De juiste locatie en de voorwaarden voor de aard van de terrassen wordt geregeld via andere gemeentelijke regelgeving.

Bestemming: Water

De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.

Bestemming Wonen

In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen bestaande- en te realisaren woningkavels.

Voor de bestaande woningen in het plangebied is vrij gedetailleerd aangegeven waar het bouwvlak ligt en is met een zone 'bijgebouwen' aangegeven waar de aan- uit- en bijgebouwen gebouwd mogen worden. Het bebouwingspercentage voor de bestaande woningen is 100% per bouwvlak. De bestaande woningen aan de Schuurmansweg hebben een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 10 m. Voor de gebouwde en nog te bouwen nieuwbouwwoningen in Eikendal geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 7 m en 11 m.

Voor de nog niet gebouwde woningen is meer flexibiliteit geboden in de bouwregels. Bouwvlakken zijn globaal gemaakt, waardoor makkelijker geschoven kan worden in de grootte van de kavels. Ten opzichte van bestaande bebouwing (Eikendal Noord), zijn de grenzen van de flexibelere bouwvlakken aangepast aan de grenzen van bouwvlakken die in het oude bestemmingsplan Eikendal. Dit betekent dus dat er voor deze bestaande woningen in Eikendal Noord er slechts heel beperkt woningen dichter bij kunnen komen, ten opzichte van wat nu mogelijk is.

Verder geldt voor alle nog niet verkochte percelen een bouwpercentage van 30% per bouwperceel (kavel). Ook mag er per bouwperceel maximaal 1 woning gebouwd worden. De minimale bouwafstand voor het hoofdgebouw ten opzichte van de voor- zij- en achtergevel zijn vastgelegd.

Op één plek is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meergezinswoningen' opgenomen. Op deze plek was in het oude bestemmingsplan de bouw van de zogenaamde 'hofwoning' mogelijk. Deze plek leent zich er stedenbouwkundig voor om bijvoorbeeld met meerdere kopers een grotere kavel te kopen er hier een 'meer-onder-één-kapvilla' te bouwen. Om enig volume te waarborgen, is dit mogelijk als er 3 of meer woningen gebouwd worden. Het bouwpercentage blijft gelijk (30%), maar gestapeld en een plat zijn wel mogelijk. De uitgangspunten zijn ten opzichte van het oude plan verruimd, door het bouwvlak ruimer te maken. In de praktijk bleek het huidige bouwvlak erg specifiek en slecht ontwikkelbaar.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van een zorgwoning. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

Bestemming Woongebied

De woningen in het zuidwestelijke gedeelte van Eikendal behoren tot de bestemming Woongebied.

Voor deze bestemming gelden zo veel mogelijk dezelfde bouwregels opgenomen als in de bestemming Wonen. Omdat de bestemming Woongebied een globaal karakter heeft, is de ligging van bijvoorbeeld de wegen en groenvoorzieningen nog niet vastgelegd. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze meer algemene bestemming zijn daarom ook opgenomen in de bestemming Woongebied.

Voor de nog niet gebouwde woningen is meer flexibiliteit geboden in de bouwregels. Bouwvlakken zijn globaal gemaakt, waardoor makkelijker geschoven kan worden in de grootte van de kavels. Ten opzichte van bestaande bebouwing (Eikendal Noord), zijn de grenzen van de flexibelere bouwvlakken aangepast aan de grenzen van bouwvlakken die in het oude bestemmingsplan Eikendal. Dit betekent dus dat er voor deze bestaande woningen in Eikendal Noord er slechts heel beperkt woningen dichter bij kunnen komen, ten opzichte van wat nu mogelijk is.

Verder geldt voor alle percelen een bouwpercentage van 30% per bouwperceel (kavel). Ook mag er per bouwperceel maximaal 1 woning gebouwd worden. Op een aantal plekken kunnen per bouwperceel meerdere woningen gebouwd worden. Op deze plekken is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meergezinswoningen' opgenomen. De minimale bouwafstand voor het hoofdgebouw ten opzichte van de voor- zij- en achtergevel zijn vastgelegd.

Op tweel plekken is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meergezinswoningen' opgenomen. Dit zijn plekken die zich stedenbouwkundig lenen om bijvoorbeeld door met meerdere kopers een grotere kavel te kopen, een 'meer-onder-één-kapvilla' te bouwen. Om enig volume te waarborgen, is dit mogelijk als er 3 of meer woningen gebouwd worden. Het bouwpercentage blijft gelijk (30%), maar gestapeld en een plat zijn wel mogelijk. Ook blijven de minimale bouwafstanden van het hoofdgebouw ten opzichte van de voor-, zij-, en achtergevel gelijk ten opzichte van percelen waar één woning of een twee-onder-één-kapvilla gebouwd wordt. De maximale goothoogte kan wel tot 11 m verhoogd worden.

In het woongebied kunnen ook twee-onder-één-kapvilla gebouwd worden. Omdat door de bouw van twee aanéén gebouwde woningen meer massa (steen) ontstaat, kan het groene karakter onder druk komen te staan. Om dit te voorkomen, is een regel opgenomen dat de twee-onder-één-kapvilla niet breder mag zijn dan de helft van de breedte van de twee bouwpercelen waarop de twee-onder-één-kapvilla gebouwd wordt. In de verkaveling kan blijken dat dit niet volledig haalbaar is, door bijvoorbeeld een hele diepe, maar smalle kavels. Voor deze gevallen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van een zorgwoning. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

Bestemming Wonen - Uit te werken

Deze globale, nader uit te werken bestemming beslaat de gronden in het zuidoostelijke deel van het plangebied. In deze bestemming zijn regels gegeven op welke wijze de bestemming nader moet worden uitgewerkt. Voordat een uitwerkingsplan van kracht is geworden kan (behoudens door een afwijking) nog geen omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. Daarnaast zijn er uitwerkingsregels in het plan opgenomen om de bouwmogelijkheden objectief te begrenzen. Zo is het aantal woningen gemaximeerd op 50.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Archeologie: Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied

De archeologische verwachtingsgebieden en waardevolle gebieden in dit bestemmingsplan worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. In het algemeen geldt voor iedere bestemming: indien de archeologische waarden worden bedreigd door grondingrepen van een bepaalde omvang, dienen de archeologische waarden te worden beschermd door technische maatregelen of voorafgaand aan de verstoring door middel van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde specialist te worden onderzocht. De onderbouwing voor de archeologische verwachtingsgebieden is terug te vinden in hoofdstuk 4 van de toelichting.

Hoogspanning: Leiding - Hoogspanningsverbinding

De algemene bepalingen omvatten de op de verbeelding aangeduide hoogspanningsverbinding. Op de verbeelding staan zones hiervan aangeduid. De regels bepalen dat hier in principe niet gebouwd mag worden. Slechts onder strikte voorwaarden zijn hier enkele uitzonderingen op mogelijk. De onderbouwing van de breedte van de zone is terug te vinden in hoofdstuk 4 van de toelichting.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 13: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 14: Algemene bouwregels

Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.

Artikel 15: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Verder is een bepaling opgenomen die kinderopvang tot 6 kinderen onder bepaalde omstandigheden toestaat in woningen. Dit betreft gastouderopvang, maar ook kleinschalige kinderdagverblijven. Een van de uitgangspunten is dat deze functie wel in de woonomgeving past en dat de uitstraling van het pand als woning behouden blijft.

Artikel 16: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 17: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 18: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 19: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

Omdat dit bestemmingsplan in de ontwerpfase haar procedure is gestart, is er geen inspraak mogelijk. Het Rijk stelt het niet meer verplicht om het plan in het vooroverleg te brengen. Het voorliggende plan is een aanpassing van een bestaand gebied waar in het voorgaande bestemmingsplan ook al woningbouw mogelijk was. Het gebied is in het provinciaal beleid ook aangemerkt als toekomstige woonlocatie en het aanbod dat gerealiseerd wordt, past binnen de bestaande prestatieafspraken. Vooroverleg voor dit plan is daarom niet nodig. Het vooroverleg met het waterschap is uitgevoerd op basis van de Watertoets.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

De gronden voor de realisatie van Eikendal (fase 1), zijn in bezit van de gemeente. Voor het voorliggende bestemmingsplangebied is door het college van burgemeester en wethouders een grondexploitatie vastgesteld. In de grondexploitatie is rekening gehouden met de voorliggende herijking en een aangepaste uitgiftesnelheid ten opzichte met wat oorspronkelijk beoogd is. Het tekort op de oorspronkelijke grondexploitatie is gedekt. De voorliggende herijking is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 14 maart 2012 heeft een inloopbijeenkomst in het kader van de discussienotitie over de voorgenomen herijking van het planconcept voor Villapark Eikendal plaatsgevonden. Dit was een drukbezochte bijeenkomst met enerzijds mensen die geïnteresseerd zijn in het kopen van een kavel en anderzijds huidige bewoners en omwonenden die kennis kwamen nemen van de voorgenomen plannen.

Bij de uitwerking van de discussienotitie in de voorgestelde herijking van het planconcept, is zoveel mogelijk rekening gehouden met deze gemaakte opmerkingen. Het voorstel voor de herijking van het planconcept is tijdens een inloopavond op 5 maart 2013 gepresenteerd aan huidige bewoners, omwonenden en potentieel geïnteresseerden. Naar aanleiding van deze avond zijn drie reacties ontvangen. Bij de uitwerking in het stedenbouwkundig plan en het voorliggende bestemmingsplan is hier zoveel mogelijk rekening gehouden.

Tijdens de terinzage periode van het ontwerpbestemmingsplan wordt er een inloopbijeenkomst georganiseerd.

Vooroverleg

Rijk:

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport(ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen zal reageren.

Provincie:

Het voorliggende plan voorziet in een ontwikkeling die past binnen het provinciaal gebiedskenmerk en past binnen de prestatieafspraken tussen de gemeente en provincie op het gebied van wonen.

Waterschap:

Door het invullen van de digitale watertoets in het waterschap Groot Salland geïnformeerd over voorliggend bestemmingsplan. Ook is het waterschap betrokken bij de planvorming en via het invullen van de watertoets.