direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene aanduidingsregels
Plan: Ruimte voor de Rivier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D130-VG01

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Geluidzone - industrie
20.1.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' de volgende regel:

  • a. de gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, primair bestemd voor een zone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
20.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in lid 20.1.1 geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht.

20.2 Vrijwaringszone - dijk
20.2.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk' de volgende regel:

  • a. de gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.
20.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in lid 20.2.1 niet worden gebouwd.

20.2.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk van overwegend belang in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de dijk gehoord.

20.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 20.2.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.

  • b. Uitzonderingen

Het in lid 20.2.4 onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  • werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vereist was.

  • c. Toepassingsvoorwaarden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 20.2.4 onder a zijn slechts toelaatbaar:

  • indien het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de dijk.
20.3 Vrijwaringszone - straalpad
20.3.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad' de volgende regel:

  • a. de gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, primair bestemd voor straalverbindingen.
20.3.2 Bouwregels

Onverminderd hetgeen in de regels van de andere bestemming is bepaald, mag de hoogte van de bebouwing op de voor straalpad aangewezen gronden, niet meer dan 37 m boven Nieuw Amsterdams Peil (NAP) bedragen.

20.3.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.3.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde onder de andere bestemming, mits:

  • a. uit overleg met de straalpadbeheerder blijkt dat uit hoofde van de bescherming van de straalverbinding geen bezwaar bestaat, en;
  • b. dat voor een doelmatig gebruik van de gronden noodzakelijk is.
20.4 Milieuzone - zones wet milieubeheer
20.4.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-zones wet milieubeheer' de volgende regel:

  • a. de gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, primair bestemd voor een zone als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de Wet ammoniak en veehouderij.
20.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mogen op de gronden zoals bedoeld in lid 20.4.1 geen dierverblijven ten behoeve van een veehouderij worden opgericht.

20.4.3 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.4.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde onder de andere bestemming, mits in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

20.5 Milieuzone - geurzone
20.5.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een buiten het plangebied gelegen bedrijf waarvan de milieu-invloed zich uitstrekt tot binnen de plangrenzen.

20.5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mogen op de gronden zoals bedoeld in lid 20.5.1 geen geurgevoelige objecten worden opgericht.

20.5.3 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mogen op de gronden zoals bedoeld in lid 20.5.1 geen geurgevoelige functies worden opgericht.

20.6 Recreatiegebied
20.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied' geldt naast het bepaalde in Hoofdstuk 2, dat de gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede zijn bestemd voor:

  • a. een jachthaven;
  • b. watersportverenigingen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is buitenopslag van boten toegestaan;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. horecabedrijven die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten zijn aangeduid als categorie 3b;

met de daarbij behorende:

  • g. oevers en groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. verkeersvoorzieningen in de vorm van inritten, parkeer- en ontsluitingsvoorzieningen, wandel- en fietspaden, wegen, overige verhardingen, e.d.;
  • j. hijsinstallatie ten behoeve van boten;
  • k. straatmeubilair ten dienste van de bestemming, zoals zitbankjes, prullenbakken e.d.;
  • l. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.6.2 Bouwregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied' mogen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de functies zoals opgenomen in lid 20.6.1;
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, verlichting en een steiger voor de oeverrecreatie, mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 1.400 m2 bedragen;
  • e. voor de toepassing van het bepaalde in lid 20.6.2 onder d blijven buiten beschouwing vaartuigen die feitelijk worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;
  • f. er zijn maximaal twee bedrijfswoningen en één hijsinstallatie toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
      • de kruin van de dichtst bij gelegen dijk voor palen en masten in het water, waaronder begrepen palen bedoeld voor het verankeren van drijvende gebouwen en het opvangen van schommelingen in de waterstand;
      • 12 m voor palen en masten die bevestigd zijn op gebouwen;
      • 6 meter voor overige palen en masten;
      • 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
      • 4 meter voor overige bouwwerken, waaronder steigers.