direct naar inhoud van 9.4 Toetsing
Plan: Buitengebied Deventer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D125-VG02

9.4 Toetsing

Gebiedsbescherming

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

In het plangebied liggen verschillende gebieden die deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het gaat deels om bestaande natuur en deels om nog te realiseren natuur, zoals in figuur 9.1 is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0008.png"

Figuur 9.1 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (bron: Provincie Overijssel, Omgevingsvisie Overijssel)

Natuurbeschermingswetgebieden

In het plangebied ligt een beschermd natuurmonument; de Oostermaet (zie figuur 9.2). In het plangebied ligt daarnaast een deel van het Vogelrichtlijngebied Uiterwaarden IJssel. In de omgeving van het plangebied liggen nog enkele Habitatrichtlijngebieden (Boetelerveld, Uiterwaarden IJssel, Sallandse heuvelrug, en Veluwe, zie figuur 9.3) en Vogelrichtlijngebieden (Sallandse Heuvelrug, Veluwe, zie figuur 9.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0009.png"

Figuur 9.2 Beschermd Natuurmonument Oostermaet (bron: Gebiedendatabase Ministerie van EL&I)

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0010.png"

Figuur 9.3 Habitatrichtlijngebieden (bron: Natuurloket)

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0011.png"

Figuur 9.4 Vogelrichtlijngebieden (bron: Natuurloket)

De gebieden zijn hieronder nader omschreven.

Uiterwaarden IJssel

De Uiterwaarden IJssel omvatten het merendeel van de buitendijkse delen van het rivierengebieden van de IJssel; de hoofdstroom zelf is niet in het richtlijngebied meebegrensd. De IJssel is in zijn geheel aangemeld als Vogelrichtlijngebied. Een beperkt deel is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt hier een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. Andere reliëfrijke delen en gebieden die aansluiten op de zandgronden zijn van belang vanwege hardhoutooibos. De IJsselmonding is van belang voor rivierfonteinkruid. De uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning) en drijvende waterplantenvegetaties (zwarte stern). En is daarnaast van enig belang voor soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (aalscholver, ijsvogel). Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit, grutto en reuzenstern en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.

De 'Uiterwaarden IJssel' zijn als speciale beschermingszone onder zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn aangemerkt.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen:

  • van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150);
  • submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion (H3260);
  • rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p. (H3270);
  • * kalkminnend grasland op dorre zandbodem (H6120);
  • voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (H6430);
  • laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) (H6510);
  • * bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (H91E0);
  • gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs grote rivieren (Ulmenion minoris) (H91F0).

Daarnaast zijn de uiterwaarden aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • bittervoorn (H1134);
  • grote modderkruiper (H1145);
  • kleine modderkruiper (H1149);
  • rivierdonderpad (H1163);
  • kamsalamander (H1166);
  • bever (H1337).

De 'Uiterwaarden IJssel' zijn als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn aangewezen voor de vogelsoorten kleine zwaan, wilde zwaan, nonnetje, porseleinhoen, kwartelkoning, zwarte stern en ijsvogel.

Door de minister van EL&I zijn delen van de IJsseluiterwaarden in 1995 aangewezen als staatsnatuurmonument. In het aanwijzingsbesluit is aangegeven dat de IJsseluiterwaarden hun grote botanische betekenis ontlenen aan het voorkomen van meerdere, specifiek aan het rivierengebied gebonden plantengemeenschappen en plantensoorten. De ornithologische betekenis van het natuurmonument blijkt uit de grote diversiteit aan broedvogels.

Beschermd natuurmonument Oostermaet

Het beschermd natuurmonument is onderdeel van het landgoed Oostermaet. Het gebied is een voormalig beekdal met delen van aangrenzende dekzandruggen, een vochtige bosweide, omgeven door een houtwal, een elzenhakhoutbosje en enkele hogere delen met een heischraal grasland en een loofbos. Deze variatie in milieuomstandigheden is de basis voor de gevarieerde soortenrijkdom in het gebied. Er heeft zich een aantal plantengemeenschappen ontwikkeld waarvan minder algemene tot zeldzame plantensoorten deel uitmaken. Het natuurmonument is bovendien van groot belang aanwezige rijke paddestoelenflora, waaronder een aantal minder algemene soorten zoals het vuurzwammetje, de berkridderzwam, rode boleet en de kerntrilzwam. Het natuurmonument fungeert als broedgebied voor een groot aantal vogelsoorten, waaronder minder algemene tot zeldzame soorten, zoals gekraagde roodstaart, boompieper en geelgors en fungeert tevens als foerageergebied voor uilen en roofvogels, zoals bosuil, havik en buizerd. Het gebied is tevens van belang als leef- en voortplantingsgebied voor diverse soorten amfibieën en reptielen, zoals levendbarende hagedis en kleine watersalamander. Het natuurmonument is mede door de vele abiotische microgradiënten en het kleinschalig patroon van bloemrijk grasland, struwelen en bosschages van bijzonder belang voor insecten, waaronder minder algemene tot zeldzame (nacht)vlinder- en loopkeversoorten, zoals de aardbeivlinder, kleine ijsvogelvlinder, lederloopkever en slakkenroofkever.

Boetelerveld

Het Boetelerveld ligt ten zuidoosten van Raalte en ten westen van de Sallandse Heuvelrug. Het gebied herbergt de laatste vochtige heide met gewone dophei (Erica tetralix) in Salland. In het reservaat zijn, naast de uitgestrekte natte en vochtige heide en de vochtige grove dennenbossen, ook kleine oppervlakten aanwezig met blauwgrasland, zwak gebufferde vennen, heischraal grasland en jeneverbesstruweel. Het bos in het centrale deel verdeelt het natte heidegebied in twee stukken.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje):

  • oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (H3130);
  • noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010);
  • juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130);
  • * soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (H6230);
  • grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) (H6410);
  • slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150).

Daarnaast is Boetelerveld aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • kamsalamander (H1166);
  • drijvende waterweegbree (H1831).

Sallandse Heuvelrug

De Sallandse Heuvelrug wordt gevormd door een glaciale zandrug die een totale lengte heeft van veertien en een variabele breedte van ongeveer 1 tot 6 km. In het sterk geaccidenteerde terrein bevatten de heuveltoppen (gemiddelde hoogte tussen de 45 en 70 m boven NAP) grote, aaneengesloten struikheibegroeiingen met enkele jeneverbesstruwelen en zure vennen. In de lagere delen en op de flanken van de heuvelrug komt een vochtiger heidetype voor, waaronder ook een hellingveentje. De flanken van de stuwwal zijn grotendeels begroeid met naaldbos, loofbos en gemengd bos van verschillende leeftijden.

De Sallandse Heuvelrug is als speciale beschermingszone onder zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn aangemerkt.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje):

  • dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160);
  • noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010);
  • droge Europese heide (H4030);
  • juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130);
  • * soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (H6230);
  • * actief hoogveen (H7110).

Daarnaast is Sallandse Heuvelrug aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • kamsalamander (H1166).

De Sallandse Heuvelrug is als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn aangewezen voor de vogelsoorten korhoen, nachtzwaluw en roodborsttapuit.

Veluwe

De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1.400 ha stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (onder andere Leemputten bij Staverden) of droge (onder andere Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje):

  • psammofiele heide met Calluna en Genista (H2310);
  • psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum (H2320);
  • open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (H2330);
  • oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (H3130);
  • dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160);
  • submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitrichio-Batrachion (H3260);
  • noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010);
  • droge Europese heide (H4030);
  • juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130);
  • * soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (H6230);
  • grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) (H6410);
  • * actief hoogveen (H7110);
  • slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150);
  • atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) (H9120);
  • sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli (H9160);
  • oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (H9190);
  • * bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (H91E0).

Daarnaast is de Veluwe aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • gevlekte witsnuitlibel (H1042);
  • vliegend hert (H1083);
  • beekprik (H1096);
  • rivierdonderpad (H1163);
  • kamsalamander (H1166);
  • meervleermuis (H1318);
  • drijvende waterweegbree (H1831).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

De licht beschermde brede wespenorchis heeft honderden groeiplaatsen in het plangebied tussen de laanbeplanting, in de bermen en/of in groenstroken. Groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem zijn op vele plaatsen in de sloten aanwezig. De ruige plantsoenen in het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol, diverse klokjessoorten en dergelijke.

Op de landgoederen en/of natuurgebieden in het plangebied komen zwaarder beschermde en meer bijzondere soorten voor. In de vochtige graslandvegetaties komen soorten als addertong, dotterbloem, pinksterbloem, moerasviooltje, gevlekte rietorchis en grote keverorchis (Rode Lijstsoort) voor. De schralere vegetaties worden gekenmerkt door bosaardbei (Rode Lijstsoort), tormentil, stijve ogentroost, en gewone veldbies. Langs watergangen worden soorten als holpijp, cyperzegge, gele lis, waterzuring, echte valeriaan en moeraswalstro aangetroffen. In de watergangen en poelen komen grote lisdodde, grote waterweegbree en cyperzegge voor. Op de zandgronden worden onder andere koningsvaren, jeneverbes, struik- en dopheide aangetroffen.

In de delen van het plangebied nabij de IJssel komen eveneens beschermde en bijzondere soorten voor. Vooral oude, licht zavelige, steile dijken die jaarlijks gemaaid worden, bevatten op een aantal plaatsen zeer bloemrijke graslanden met zeldzame stroomdalsoorten. Een van de in dit opzicht beste dijktrajecten is het gedeelte tussen Olst en Deventer, met onder meer moeslook, bevertjes, karwijvarkenskervel, kleine pimpernel, gewone agrimonie, veldsalie, kleine ruit, duifkruid (allen Rode Lijstsoorten) en weidegeelster. Deze laatste is in ons land vrijwel beperkt tot het IJsseldal, waar ze trouwens ook is aan te treffen in tamelijk zwaar bemeste graslanden. Een andere zeldzame soort op dijken in het IJsseldal is de distelbremraap (Rode Lijstsoort), vooral in de omgeving van Deventer.

Vogels

In het plangebied broeden verschillende vogelsoorten van bos, water en tuin. Met name de landgoedbossen en erfbeplantingen zijn erg belangrijk voor de vogels. In de bossen komen soorten voor als boompieper, geelgors, fluiter en gekraagde roodstaart. In het plangebied komen ook diverse uilen en roofvogels voor, waaronder bosuil, kerkuil, boomvalk, sperwer, havik en buizerd. Verder kunnen genoemd worden:graspieper, zwarte roodstaart, zwarte specht, huiszwaluw, ijsvogel, holenduif en groene specht.

De uiterwaarden van de IJssel zijn een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning) en drijvende waterplantenvegetaties (zwarte stern). En zijn daarnaast van enig belang voor soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (aalscholver en ijsvogel).

Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit en grutto en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.

Zoogdieren

In het plangebied komen voor de licht beschermde soorten als egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, konijn, haas, vos en ree maar ook eekhoorn, boommarter en waterspitsmuis. Tevens zijn uit het hele gebied waarnemingen bekend van de beschermde steenmarter. Vooral ten zuiden van de A1 nabij de Dortherbeek zijn waarnemingen van dassen bekend.

In het plangebied komen tevens vleermuizen voor. In het gebied zijn onder andere laatvlieger, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en rosse vleermuis waargenomen. De vleermuizen gebruiken bebouwing en oudere bomen als vaste verblijfplaatsen. De groenstructuren in het plangebied kunnen tevens onderdeel zijn van vaste vliegroutes en foerageergebieden.

Amfibieën

Algemene, licht beschermde amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in het hele plangebied. Deze soorten leven in de watergangen en poelen in het plangebied en gebruiken het plangebied (bebouwing, tuinen, bos- en heidelandschappen etc.) als schuilgelegenheid en winterverblijfplaats.

In het plangebied is de zwaar beschermde kamsalamander waargenomen. Deze soort heeft een voorkeur voor kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen. Het voortplantingsbiotoop bestaat voornamelijk uit matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Veel vindplaatsen zijn beek- of rivierbegeleidend, zoals langs de IJssel.

Waar hoog gelegen uiterwaarden grenzen aan oude strangen en kolken of voorzien zijn van poelen, vinden soorten als kamsalamander, knoflookpad en rugstreeppad een geschikt leefgebied. De kamsalamander is langs de IJssel beperkt tot een aantal hogere uiterwaarden. De knoflookpad is eveneens zeldzaam in het IJsseldal. Ze overwintert in akkers en stuifzandkoppen van oude rivierduinen. De rugstreeppad is een pioniersoort, die te vinden is op allerlei zandige oevers langs de rivier.

Reptielen

Op enkele plekken komt in het plangebied de levendbarende hagedis voor. Deze soort leeft bij voorkeur op enigszins vochtige heide of heide met vennen en in structuurrijke weg- en spoorbermen en ruigten. Hiernaast komt de ringslang in kleine aantallen voor.

Vissen

In het plangebied komen de kleine en grote modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn voor. Nevengeulen en strangen van de IJssel herbergen veel vissoorten, zoals zwaar beschermde bittervoorn en rivierdonderpad, die hier paaien en opgroeien. De zwaar beschermde grote modderkruiper kan worden aangetroffen in stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals sloten, vennen, plassen en meanders. De matig beschermde kleine modderkruiper komt in een groot aantal watertypen voor, zoals sloten, beekjes en meren.

Insecten

Met name in de natuurgebieden, zoals Oostermaet, zijn het bloemrijk grasland, struwelen en bosschages van bijzonder belang voor insecten, waaronder minder algemene tot zeldzame (nacht)vlinder- en loopkeversoorten, zoals de aardbeivlinder (Rode Lijst), kleine ijsvogelvlinder (Rode Lijst), lederloopkever en slakkenroofkever.

Paddenstoelen

Plaatselijk is ook een rijke paddenstoelenflora aanwezig. Van het beschermd natuurmonument Oostermaet is bekend dat daar de minder algemene soorten vuurzwammetje, berkridderzwam, rode boleet en kerntrilzwam voorkomen.

Tabel 9.1 Indicatie van beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D125-VG02_0012.png"

Verwachte ontwikkelingen

De belangrijkste ontwikkelingen die in het kader van dit bestemmingsplan kunnen worden verwacht met betrekking tot natuur, betreffen de verdere realisering van de EHS en agrarische ontwikkelingen, zoals ontwikkelingen die zich in het kader van het reconstructiebeleid voordoen, maar ook de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor vrijkomende agrarische bebouwing, Rood voor Rood en dergelijke.

Toetsing

Gebiedsbescherming

De gerealiseerde delen van de EHS worden als natuur bestemd. Nieuw te realiseren natuur wordt via een nadere afweging mogelijk gemaakt.

Overige ontwikkelingen die zich in het plangebied voordoen, mogen de bestaande natuur niet aantasten en de nieuw te realiseren natuur niet onmogelijk maken.

Op basis van de bevindingen uit het planMER (Arcadis, december 2009, kan gesteld worden dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven vooral wordt beperkt door natuur- en milieuwetgeving. Vooral door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet geurhinder en veehouderij wordt de ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijen aanzienlijk beperkt. Als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn geen significante effecten op Natuurbeschermingswetgebieden te verwachten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of ontheffing moet worden aangevraagd op grond van de Ffw. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft, hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld. Bij deze toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.

Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts en beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn3. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten4 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.

  • De kleine modderkruiper, grote keverorchis, steenmarter (tabel 2), grote modderkruiper, bittervoorn (beide tabel 3, bijlage 1 AMvB), vleermuizen, kamsalamander, knoflookpad, rugstreeppad (allen tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats binnen toekomstige ontwikkelingslocaties zijn aanwezig. Indien voorafgaand aan een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling aan de hand van veldonderzoek vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten worden vastgesteld en aangetast worden door deze ontwikkeling, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
  • De rivierdonderpad komt buitendijks voor en in de Schipbeek. Hier worden geen toekomstige ontwikkelingen voorzien die de rivierdonderpad kunnen schaden.

Ter behoud van de ecologische kwaliteiten in het gebied zijn de volgende sectorale beleidslijnen relevant:

  • behoud en bescherming en verbetering van de bestaande natuurgebieden en gebieden met natuurwaarden;
  • behoud van de bijzondere biotopen voor planten, weidevogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en overige soorten;
  • behoud van de goede waterkwaliteit en de afwisselende biotopen is essentieel voor behoud van verschillende soortengroepen (zwaar beschermde soorten) als zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en planten;
  • realiseren van de EHS en het op onderdelen versterken hiervan met een accent op 'natte onderdelen' en op verbetering van de ruimtelijke samenhang en de milieukwaliteit;
  • het verbinden van de verschillende gebieden (ook omliggende gebieden in andere gemeenten) vergroot de biodiversiteit.