direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijvenpark A1, herziening oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D124c-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gemeenteraad van Deventer heeft op 18 november 2009 het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1' vastgesteld. Vervolgens is het bestemmingsplan op 11 januari 2012 door een uitspraak van de Raad van State grotendeels onherroepelijk geworden. De Raad van State heeft een beperkt gedeelte in het oostelijk gedeelte van het plangebied vernietigd. Deze gronden hadden een kantoorbestemming. Ter uitvoering van deze uitspraak is een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht, t.w. bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening'. Dit bestemmingsplan is op 18 juli 2012 vastgesteld en heeft betrekking op het oostelijk deel van het plangebied. Door een uitspraak van de Raad van State op 22 mei 2013 is dit bestemmingsplan integraal onherroepelijk geworden.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 februari 2014 het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' vastgesteld. Dit betreft een wijziging op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' en is gelegen in het noordoostelijk gedeelte van het plangebied. Dit wijzigingsplan is inmiddels onherroepelijk

Het is gewenst om de eerste partiële herziening op een aantal punten aan te passen en te actualiseren. Ten behoeve van de leesbaarheid is ervoor gekozen om het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, herziening oost' integraal in procedure te brengen. In hoofdstuk 2 zal ingegaan worden op deze specifieke aanpassingen.

Naast deze herziening is er ook een herziening voor het westelijk deel van A1 Bedrijvenpark in procedure gebracht. Dit betreft een herziening van het (moeder)bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1' en heet bestemmingsplan 'Bedrijventerrein A1, herziening west'. Deze herziening betreft alleen een aanpassing van de verbeelding, vanwege een actualisatie van de hoofdinfrastructuur. Alleen de feitelijke wijzigingen tussen de bestemmingen Bedrijventerrein en Verkeer zijn op de plankaart weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de stad Deventer en rijksweg A1 en ten westen van de spoorlijn Deventer-Zutphen. Aan de zuidzijde ligt het dorp Epse. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Molbergsteeg (zie paars vierkant hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D124c-VG01_0001.png"

Zoals aangegeven betreft het voorliggende bestemmingsplan een integrale herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening'. Tevens wordt het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' in deze herziening opgenomen (geconsolideerd). Op onderstaand kaartje is het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' weergegeven. De oranje vlek in het noordoosten betreft de locatie van het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D124c-VG01_0002.png"

2.2 Wijzigingen in de planregels

Ten opzichte van de 1e partiële herziening zijn de volgende wijzigingen in de planregels doorgevoerd:

  • 1. Artikel 3.1 onder 3 is aangepast en bijlage 3 is vervallen. Dit betreft een redactionele aanpassing; er is inhoudelijk niets veranderd aan de toepassing van het artikel. In plaats van een verwijzing naar een bijlage behorende bij het bestemmingsplan wordt verwezen naar een bijlage behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Artikel 3.1 onder 3 komt als volgt te luiden: "bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Omdat deze bijlage is vervallen kan tevens artikel 17.5 geschrapt worden. Op grond van dit artikel was het college bevoegd de bijlage te wijzigen.
  • 2. In artikel 3.1 is geregeld dat detailhandel niet is toegestaan. Formeel moeten de activiteiten van postorderbedrijven en andere vormen van internethandel (webshops), die gericht zijn op de verkoop en het eindverbruik door particulieren, aangemerkt worden als een vorm van detailhandel. Om een discussie over de toepassing van de planregels te voorkomen en omdat de gemeente Deventer van mening is dat dergelijke bedrijven vanwege hun ruimtelijke uitstraling thuis horen op een bedrijventerrein, is het betreffende artikel gewijzigd. Ook is toegevoegd dat de verkoop aan particulieren is toegestaan binnen groothandelsbedrijven waarvoor elders in Deventer binnen de detailhandelsstructuur geen ruimte is of inpassing niet mogelijk is (zie ook paragraaf 3.2). Tevens is de defintie 'groothandel' in de begripsbepalingen toegevoegd.
  • 3. In de artikelen 3.2.2. lid a onder 1 en onder 2 was de koppeling tussen de aanleg van de bufferzone en het moment waarop vervolgontwikkelingen mogen starten geregeld. Omdat een eenduidige toepassing van deze artikelen gewenst, is besloten deze artikelen aan te passen. Voorheen stond er namelijk "zijn of nagenoeg zijn". “zijn of” is in deze herziening geschrapt.
  • 4. Tot voor kort werden in bestemmingsplannen van de gemeente Deventer geen parkeernormen opgenomen, waardoor de parkeernormen uit de Bouwverordening van toepassing waren. In dit bestemmingsplan waren echter wel aparte parkeernormen vastgelegd. Omdat de gemeente streeft naar standaardisatie en een eenduidige toepassing van bestemmingsplannen en parkeernormen is er voor gekozen om de artikelen die verwijzen naar de parkeernormen te schrappen. Daarom waren in het ontwerpbestemmingsplan artikel 3.2.2 onder a sub 3, artikel 3.4.3 en bijlage 5 geheel geschrapt. Vanwege het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening (per 29 november 2014) dienen nu in bestemmingsplannen parkeereisen opgenomen te worden. Hiertoe zijn de artikelen 13.2-13.4 toegevoegd.
  • 5. In artikel 3.2.2 onder c was geregeld dat het bebouwingspercentage op de bij eenzelfde bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden niet minder dan 50 % mag bedragen. Omdat in de praktijk blijkt dat veel bedrijven voor een optimale bedrijfsvoering een lager bebouwingspercentage nodig hebben, is deze eis geschrapt. Hiermee is tevens artikel 3.4.1 geschrapt. Op grond van dit artikel was het college bevoegd om af te wijken van voornoemde eis. Omdat het nu bij recht mogelijk is om een lager bebouwingspercentage toe te passen kan deze afwijkingsbevoegdheid vervallen.
  • 6. In artikel 3.2.2 onder e is onvoldoende rekening gehouden met de bouw van bouwwerken geen gebouw zijnde die hoger zijn dan 2 m (anders dan technische installaties). Vanuit de praktijk is het gewenst dat bouwwerken, geen gebouw zijnde gebouwd kunnen worden met een grotere hoogte dan 2 m achter de voorgevel. Er is een nieuwe regel toegevoegd waarbij "voor de uitoefening van het bedrijf noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn" zijn toegestaan met een maximale hoogte van 8 m. Deze hoogte is afgestemd op de maximale hoogte die in het zuidelijk deel van het bedrijvenpark is toegestaan.
  • 7. In arikel 3.3. en 4.3 zijn nadere eisen opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn op basis van dit artikel bevoegd nadere eisen te stellen om de zijdelingse perceelsgrens te bepalen. Vanuit een oogpunt van deregulering kunnen deze nadere eisen geschrapt worden. Hierdoor kan ook artikel 18 vervallen waarin de procedure van de nadere eis is geregeld.
  • 8. In artikel 3.5.1 is de opslag buiten bouwwerken binnen de bestemming Bedrijventerrein geregeld. De maximale hoogte van de opslag buiten bouwwerken is gerelateerd aan de hoogte van de bebouwing, maar mag niet hoger zijn dan 10 m. Omdat de maximale hoogte in het zuidelijk deel niet hoger mag worden dan 8 m en langs de A1 niet hoger mag zijn dan 30 m, wordt de maximale hoogte van opslag gesteld op 10 m. Hierdoor geldt voor alle percelen dezelfde bepaling. Tevens is de afstand van 10 m tot wegen verkleind tot 5 m, omdat een afstand van 5 m afdoende wordt geacht.
  • 9. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 februari 2014 het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' vastgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.7.1 (wijzigingsbevoegdheid). Omdat toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid kan het betreffende artikel vervallen. Verder is in de artikelen 3.7.2 en 3.7.3 geregeld dat de milieucategorie in de zone rond het de nieuwe hotel- en congresaccommodatie via een wijzigingsbevoegdheid verhoogd kan worden. Omdat de bestemming voor een hotel- en congresaccommodatie inmiddels is uitgewerkt is in zijn in dit bestemmingsplan de milieucontouren vastgelegd zoals die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat hiermee artikel 3.7 in zijn geheel geschrapt kan worden.
  • 10. Door de integratie van wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' is er een nieuw artikel ingevoegd, t.w. artikel 4 'Gemengd - Hotel- en congresaccommodatie'. In dit artikel is zo veel mogelijk de structuur overgenomen van het moederplan. Ten opzichte van het wijzigingsplan kunnen daarom eveneens de bepalingen m.b.t. de vereiste parkeernorm (artikel 4.2.2 onder a sub 3 en artikel 4.4.3), het minimale bebouwingspercentage van 50% (artikel 4.2.2. onder c en artikel 4.4.1), de aanpassing van de koppeling met de bufferzone (4.2.2. onder a sub 1 en sub 2) geschrapt worden. Tevens is in de artikelen 17.2 lid 1 en lid 2 de zinsnede "aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1" vervangen door de zinsnede "bestemming Gemengd - hotel- en congresaccommodatie". Ten slotte zal binnen deze bestemming opslag buiten bouwwerken niet aan de orde zijn. Derhalve kan binnen deze bestemming dit artikel geschrapt worden.
  • 11. Artikel 1.1 en artikel 1.2. zijn aangepast aan de eisen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
  • 12. Tenslotte worden de overige (sub)leden hernummerd door het wegvallen van voornoemde (sub)leden en het toevoegen van artikel 4.

2.3 Wijzigingen op de verbeelding

Ten opzichte van de 1e partiële herziening zijn de volgende wijzigingen op de verbeelding doorgevoerd.

  • De wegenstructuur is aangepast aan de hand van de meest recente profielen. Hierdoor zijn wegen en bochtstralen op een aantal plekken gewijzigd op basis van de feitelijke situatie of de bestekken van de wegen die in aanleg zijn.
  • Een aantal hoogtes en goothoogtes in de bestemming Bedrijventerrein langs de A1 bleek onjuist te zijn. Zo bleek er een minimale bouwhoogte van 30 meter te zijn opgenomen, terwijl dit juist een maximale bouwhoogte zou moeten zijn. Deze "schoonheidsfoutjes" zijn in dit bestemmingsplan hersteld.
  • Het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' is op de verbeelding toegevoegd en geïntegreerd. De gebiedsaanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied 1', 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' komen hiermee te vervallen (kaartje hieronder in rood). Omdat gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om een hotel- en congresaccommodatie mogelijk te maken, kunnen de milieucategorieen rondom deze nieuwe functie met een categorie worden verhoogd.
  • In de zone ten zuiden van rijksweg A1 is een strook opgenomen met de bestemming Groen. Deze zone is bestemd voor retentie. Het is gewenst dat deze zone een bedrijfsterreinbestemming krijgt. Het betreft nu een schuine strook die een efficiënte uitgifte van kavels bemoeilijkt. Door het rechttrekken van de bestemming kan zowel de uitgifte van bedrijfskavels als het aanleggen van de benodigde retentie efficiënter plaatsvinden. Via het exploitatieplan is geregeld dat de benodigde retentie (afmetingen en inhoud) afgedwongen kan worden. De betreffende strook is hieronder in blauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D124c-VG01_0003.png"

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke onderbouwing

3.1 Algemeen

Deze herziening ziet hoofdzakelijk op een aantal aanpassingen waarbij geen nationale, provinciale, dan wel waterschapsbelangen in het geding zijn. Kortheidshalve wordt daarom verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' en de toelichting op wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie'. Hierin is uitvoerig ingegaan op de van toepassing zijnde beleidskaders, behoefte-onderzoeken, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie en archeologie, mobiliteit, etc.

De verhoging van de milieucategorieën rond de nieuwe hotel- en congresaccommodatie en het wegbestemmen van de retentiezone dient echter wel nader te worden onderbouwd. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan. Tevens is nieuw detailhandelsbeleid in voorbereiding. De relevante aspecten in relatie van tot A1 Bedrijventerrein worden hierna behandeld.

3.2 Detailhandelsbeleid 2014-2020

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 2 juli 2014 de conceptvisie 'Detailhandelsbeleid 2014-2020'  vastgesteld en voor inspraak vrijgegeven. In deze visie wordt ook ingegaan op detailhandel op bedrijventerreinen en meer specifiek het A1 Bedrijventerrein. Dit beleidsdocument zal in de loop van 2014 ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

In paragraaf 4.8 van het nieuwe beleid wordt ten aanzien van internetwinkels en/of afhaalpunten het volgende aangegeven:

"De groeiende handel via het internet betekent niet alleen dat er winkels verdwijnen, maar ook dat er 25 nieuwe winkelconcepten bijkomen. Zo bieden steeds meer webshops hun klanten de mogelijkheid om goederen te bekijken, bestellen, of op te halen in een bedrijfspand. Deze internetwinkels worden gezien als 'normale' detailhandel. Voorkomen moet worden dat zij zich verspreid gaan vestigen over het bedrijventerrein. Dergelijke webwinkels worden bij voorkeur geclusterd gevestigd op bestaande winkellocaties. Dat heeft als bijkomend voordeel dat ze ook nieuw publiek naar deze locaties trekken en dat 30 verkeersstromen beter worden geconcentreerd. Internetwinkels die geen direct contact tussen bedrijf en klant bieden (postorder en pure internetwinkels) worden niet beschouwd als detailhandel en kunnen zich in principe overal vestigen".

Formeel moeten de activiteiten van postorderbedrijven en andere vormen van internethandel (webshops), die gericht zijn op de verkoop en het eindverbruik door particulieren, aangemerkt worden als een vorm van detailhandel. De gemeente Deventer is van mening is dat dergelijke bedrijven vanwege hun ruimtelijke uitstraling thuis horen op een bedrijventerrein en daarom is het betreffende artikel gewijzigd.

Ook is in de planregels de mogelijkheid opgenomen dat "de verkoop aan particulieren is toegestaan binnen groothandelsbedrijven waarvoor elders in Deventer binnen de detailhandelsstructuur geen ruimte is of inpassing niet mogelijk is". Het moet dan gaan om groothandelsbedrijven die binnen hun bedrijfsvoering goederen leveren aan particulieren. Groothandel is "het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijfsmatige afnemers (hieronder begrepen alle ondernemingen, instellingen en andere organisaties – zowel met als zonder winstoogmerk), die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit". Als randvoorwaarde geldt dat aangetoond moet worden dat deze verkoop aan particulieren alleen is toegestaan als er elders in Deventer, binnen de detailhandelsstructuur, geen ruimte is of aanpassing niet mogelijk is. In de concept-detailhandelsvisie wordt op dit aspect niet specifiek ingegaan. In de definitieve visie zal hieraan wel aandacht besteed worden.

3.3 Milieu-aspecten

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van een bedrijf op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. De ruimtelijke scheiding hierin bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen 

In de VNG-uitgave is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als "gemend gebied". Het omgevingstype "gemengd gebied" wordt in de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" als volgt omschreven:

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

In deze specifieke situatie ligt het plangebied in de nabijheid van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie en richtafstanden.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype 'rustige woonwijk'  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  

De herziening van het vigerend bestemmingsplan voorziet erin dat de milieucategorisering op de verbeelding beperkt wordt gewijzigd. Enerzijds betreft het de bedrijfskavels rond de nieuwe hotel- en congresaccommodatie (maximaal categorie 3.1 oplopend naar 3.2) en anderzijds de wijziging van de retentiezone in bedrijventerrein (maximaal categorie 3.2, aansluitend op de omliggende gronden).

Door deze wijziging blijft een goed woon- en leefklimaat voor woonfuncties gegarandeerd. De dichtsbijzijnde woningen liggen op een afstand meer dan 200 meter.

Inwaarts zoneren

Voor het gehele Bedrijvenpark A1 wordt de systematiek gehanteerd van inwaarts zoneren, zoals ook beschreven in de eerder genoemde VNG-uitgave. In grote lijn betekent dit het planologisch toelaten van lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein nabij woonwijken en zwaardere milieucategorieën toestaan op grotere afstand midden op het bedrijventerrein. De categorieen aan de randen van het bedrijvenpark worden niet gewijzigd.

Naast bovenstaande met betrekking tot inwaarts zoneren en richtafstanden, wat invulling geeft aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening', gelden voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, (algemene) regels die voortvloeien uit deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. Die regels gelden ook als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsbevoegdheid waarmee bedrijven uit een hogere milieucategorie inpasbaar zijn, indien zij qua bedrijfsopzet en daarmee gepaard gaande milieubelasting gelijk zijn te stellen aan de bij recht bestemde milieucategorie.

Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat vanwege de beoogde wijziging van het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, voor wat betreft industrielawaai geen sprake is van een significant negatief effect ten opzichte van het in 2009 vastgestelde en in 2011 herziene bestemmingsplan.

Gevolgen voor lucht

Voor het vigerend bestemmingsplan is een luchtonderzoek uitgevoerd (Tauw 2008). In dat luchtonderzoek heeft toetsing plaatsgevonden aan de eisen die daarvoor zijn gesteld in de Wet milieubeheer (onderdeel luchtkwaliteitseisen, hierna 'Wet luchtkwaliteit' genoemd).

Voor het vaststellen van de luchtkwaliteit is onderscheid gemaakt tussen twee type bronnen:

  • 1. Emissies van verkeer;
  • 2. Emissies van industriële bronnen, bedrijfsactiviteiten.

Er vinden geen wijzigingen in de verkeersintensiteiten plaats, waardoor geen aanleiding bestaat voor nieuw onderzoek.

Met betrekking tot de vestiging van bedrijven op het Bedrijvenpark A1 geldt dat zij allen moeten voldoen aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in Nederland. Bedrijven die zich nieuw vestigen moeten aantonen dat de bijdrage aan het achtergrondniveau in de omgeving van het bedrijf niet leidt tot een overschrijding van de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Als dit wel het geval is moeten nadere maatregelen worden voorgeschreven.

Wat betreft de luchtkwaliteit in relatie tot het N2000-gebied is aan de hand van het luchtonderzoek voor het vigerend bestemmingsplan nagegaan of sprake is van een toename van de stikstof deposities in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Daarbij is vastgesteld dat geen effecten van stikstofdepositie door de oprichting en exploitatie van het bedrijvenpark worden verwacht. Het luchtonderzoek van Tauw in 2008 gaat uit van de meest representatieve omschrijving 'overige industrie' bestaande uit de CBS subcategorieën bouwmaterialenindustrie, voeding- en genotsmiddelenindustrie en overige industrie (niet zijnde chemie, basismetaal en energie). Dit betreft bedrijven met een milieucategorie hoger dan 3.2. Daarbij is bij het luchtonderzoek een worst case benadering aangenomen. Verder wordt met herziening vestiging van MER-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Dit tezamen geeft geen aanleiding tot aanvullend onderzoek naar de gevolgen van de categorieverhoging naar 3.1 en 3.2 in relatie tot het N2000-gebied (IJssel- uiterwaarden).

Externe veiligheid

Actualisatie van de beschikbare onderzoeken is niet noodzakelijk, deze bevatten worst case aannames, zijn gebaseerd op de nieuwste vervoersprognoses en nieuwste inzichten. Ook in de herziening zal vestiging van bevi-bedrijven worden uitgesloten; zoals nu uitsluitend toestaan via planwijziging.

Natuuronderzoek

Er is geen aanleiding voor nieuw of aanvullend ecologisch onderzoek; zie tevens het aspect lucht. De herziening leidt niet tot nieuwe ingrepen in het gebied. Wat betreft Natura-2000-toets (invloed op IJssel uiterwaard) wordt verwezen naar het aspect lucht.

3.4 Waterhuishouding

De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Relevant beleid Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Wijziging Waterhuishoudingsplan 2012

Met betrekking tot het inrichtingsplan voor het A1 Bedrijvenpark is er een wijziging gekomen in de retentie in het middengebied van fase Oost. In het vorige inrichtingsplan was hier een zone gepland met een watergang en retentie waarop het HWA riool van het bedrijvenpark kon lozen. Deze retentie stond in verbinding met de overige retentiegebieden. De zone was echter zodanig ingetekend dat deze een efficiënte verkaveling van het plangebied in de weg stond. Besloten is dan ook om de retentie in het middengebied niet meer als vast op het inrichtingsplan en in het bestemmingsplan op te nemen, maar als een indicatieve inrichting. Deze kan eventueel gewijzigd worden indien dit nodig is voor om een goede verkaveling te maken.

Op basis van de herziene inrichtingsplannen is bepaald welke berging er in het plangebied gerealiseerd kan worden. De verdeling van de waterbergingen is weergegeven in de figuren 6.25 en 6.26 zoals opgenomen in Bijlage 1 Oplegnotitie Waterhuishoudingsplan 2012 WIJZIGEN!. Er is binnen het plangebied meer retentie te realiseren dan noodzakelijk op basis van het Waterhuishoudingsplan 2012. Dit heeft 2 oorzaken. Allereerst is de inrichting van de bufferzone geoptimaliseerd, mede door de (grond) watersituatie tijdens uitvoering. Hier is uiteindelijk 13.440 m3 extra berging gerealiseerd. Daarnaast gaf het Waterhuishoudingsplan 2012 de indruk dat de berging in het middengebied (10.600 m3) ook meegenomen was in de totaalberekening. Dit blijkt niet zo te zijn.

Bovenstaande houdt in dat er voor de benodigde berging er geen noodzaak is om de retentie in het middengebied (locatie E) in stand te houden mocht dit nodig zijn voor een optimale verkaveling. Wel heeft deze berging een functie in het totale watersysteem i.c.m. de overstorten van het HWA riool. Dit watersysteem zal wel moeten blijven functioneren mocht deze retentie vervallen.

Watertoetsproces

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Ja


Nee  
2

2  
Riolering en
Afvalwaterketen  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja

Ja
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast
(oppervlaktewater)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee

Ja
 
2
1
1
1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Ja   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Ja
Nee  
1
1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en
beheer  
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die
milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen,
spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee
 
1
1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee
 
2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Op basis van de watertoetstabel is geconcludeerd dat er waterbelangen in of nabij het plangebied spelen. Derhalve dient nader advies van het waterschap ingewonnen te worden.

Op 6 augustus 2014 heeft het waterschap aangegeven dat zij kan instemmen met de in Bijlage 1 Oplegnotitie Waterhuishoudingsplan 2012 WIJZIGEN! opgenomen berekeningen en conclusie. Hiermee is het Waterschap akkoord met de voorgenomen wijziging van de groenstrook in de bestemming bedrijventerrein.

Overstromingsrisicoparagraaf 

Het plangebied ligt binnen de dijkring 51: Gorssel. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het plan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten meer rekening gehouden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden. De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen. Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.

Deze bestemmingsplanherziening betreft geen grootschalige ontwikkeling. Het effect van deze ontwikkeling, die wel een toename in de verharding tot gevolg heeft, op het overstromingsrisico is dan ook minimaal.

Hoofdstuk 4 Planopzet en juridische aspecten

Deze herziening bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De digitale verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding is de bestemming aangegeven. Aan deze bestemming zijn bouwregels en planregels over het gebruik gekoppeld die zijn opgenomen in de planregels. De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan deze herziening ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van deze partiele herziening.

Voor een uitleg met betrekking tot de planopzet en juridisch aspecten wordt verwezen naar het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, 1e partiele herziening en het wijzigingsplan Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor het bedrijvenpark A1 is een exploitatieplan (inclusief jaarlijkse herzieningen) opgesteld. Reden hiervoor is dat de grond deels in eigendom van derden is en er niet met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten over het verhalen van de kosten en de eisen die de gemeente stelt aan het ontwikkelen van het bedrijventerrein.

In het exploitatieplan is onder andere aangegeven wat de kosten voor het ontwikkelen van het gebied zijn en hoe deze kosten worden gedekt. In het geval van Bedrijvenpark A1 is dit vooral door verkoop van grond en het verhalen van kosten op de grondeigenaren. Daarnaast zijn er subsidies, waaronder de bijdrage Spoorse Doorsnijdingen, en gemeentelijke bijdragen. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar. De onderbouwing hiervan is opgenomen in het exploitatieplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een
beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Inspraak

Deze herziening is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het plan is overeenkomstig het vastgesteld ruimtelijk beleid. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan.

Vooroverleg

Het zogenaamde "moederplan", bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening, is in het kader van het verplichte vooroverleg conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening onder andere voorgelegd aan provincie Overijssel en Waterschap Rijn en IJssel. Genoemde instanties konden instemmen met het moederplan. Daarbij valt deze actualisatie en “reparatie” binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel en kan nieuw vooroverleg achterwege blijven.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen door het invullen van de watertoetstabel. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling en het heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Rijn en IJssel is op 6 augustus 2014 akkoord gegaan met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie reageert vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen.