direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijvenpark A1
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D124-OH01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, die hierna zijn aangegeven:
bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie:   ter plaatse van de aanduiding:  
1 of 2   bedrijf tot en met categorie 2  
1 t/m 3.1   bedrijf tot en met categorie 3.1  
1 t/m 3.2   bedrijf tot en met categorie 3.2  
bedrijven:   ter plaatse van de aanduiding:  
ten hoogste één distributie- en opslagbedrijf   specifieke vorm van bedrijventerrein - distributie- en opslagbedrijf  
facilitaire voorzieningen in de vorm van een bedrijventerrein ondersteunende kantoren en dienstverlening, waaronder begrepen ontvangst-, presentatie-, instructie- en vergaderaccommodatie, kinderopvang, fitness- en sportvoorzieningen en horeca (II en IIIb)   specifieke vorm van bedrijventerrein - facilitaire voorzieningen  

met dien verstande dat bevi's uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone bevi" zijn toegestaan, zodanig dat buiten die zone niet een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 per jaar wordt veroorzaakt,

  • b. kantoren, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend kantoren zijn toegestaan, behorende bij en gebonden aan bedrijven, bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, en
    • 2. kantoren met een brutovoeroppervlakte van meer dan 1500 m² niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - bevi",
  • c. wegen met bijbehorende paden en bermen, ter ontsluiting van bedrijven en voorzieningen,
  • d. parkeervoorzieningen,
  • e. een langzaamverkeersroute ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute" of binnen afstand van 50 m tot die aanduiding,
  • f. fiets- en voetpaden en andere langzaamverkeersvoorzieningen,
  • g. watergangen en waterpartijen,
  • h. groenvoorzieningen, en
  • i. bij een en ander behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen,

een en ander met uitzondering van:

  • 1. detailhandelsbedrijven;
  • 2. bedrijven die krachtens artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage Inrichtingen wet geluidhinder.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, en
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals luifels, erf- of perceelafscheidingen, technische installaties en lichtmasten.
3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet, voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend:
    • 1. indien vaststaat dat de compenserende en mitigerende maatregelen als vermeld in de van deze regels deel uitmakende bijlage Compenserende en mitigerende maatregelen, bij 1, zijn of nagenoeg zijn gerealiseerd, en wel:
      • de maatregelen ten oosten van de Molbergsteeg, indien het bouwen dáár is gepland, respectievelijk
      • de maatregelen ten westen van de Molbergsteeg, indien het bouwen dáár is gepland,
    • 2. indien vaststaat dat de maatregelen als vermeld in de van deze regels deel uitmakende bijlage Compenserende en mitigerende maatregelen, bij 2, zijn of nagenoeg zijn gerealiseerd, en
    • 3. indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende bedrijfs- of andere vestiging waar de gebouwen worden gebouwd, op eigen terrein of elders binnen de bestemming "Bedrijventerrein", in parkeergelegenheid wordt of zal worden voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de van deze regels deel uitmakende bijlage Parkeernormen;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. op een afstand van ten minste 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen,
    • 2. op een afstand van ten minste 3 m tot één zijdelingse perceelsgrens van de bij de betreffende bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden, en
    • 3. binnen een bouwvlak, in bestemmingsvlakken waarin een bouwvlak is aangeduid;
  • c. het bebouwingspercentage mag op de bij eenzelfde bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden boven peil niet minder dan 50% en niet meer dan 75% bedragen of, in geval het bebouwingspercentage is aangeduid, ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)" aangegeven percentage;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduidingen "minimale-maximale bouwhoogte (m)", "maximale bouwhoogte (m)" respectievelijk "maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)" is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
licht- en andere masten en technische installaties   15 m  
luifels en pergola's   5 m  
erf- of perceelafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn   1,5 m  
overige erf- of perceelafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde   2 m  
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 18(Algemene procedureregels), nadere eisen te stellen, inhoudende het bepalen van de zijdelingse perceelsgrens als bedoeld in sublid 3.2.2 onder b.2, ter bewerkstelliging van een goede ruimtelijke inpassing en toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel, ook in relatie tot de bebouwing en gebruiksmogelijkheden op aangrenzende percelen.

3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffing minimumbebouwingspercentage

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 18(Algemene procedureregels), ontheffing te verlenen van het bepaalde in sublid 3.2.2, onder c, ten behoeve van het op de bij eenzelfde bedrijfs- of an-dere vestiging behorende gronden bouwen met een lager bebouwingspercentage dan 50%, mits de noodzaak daarvan voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond.

3.4.2 Ontheffing bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 18(Algemene procedureregels), ontheffing te verlenen van het bepaalde in sublid 3.2.2, onder d en e, ten behoeve van het bouwen tot een bouwhoogte die maximaal 5 m meer bedraagt dan de onder d en e aangegeven maximale bouwhoogten, mits de noodzaak voor de bedrijfsvoering redelijkerwijs is aangetoond en de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet wezenljk worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Opslag buiten bouwwerken

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1:

  • a. voor opslag buiten bouwwerken, voor zover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 10 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
  • b. onverminderd het bepaalde onder a, voor opslag, buiten bouwwerken, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Ontheffing ander soort bedrjif

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 18(Algemene procedureregels), ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1omtrent toegelaten bedrijven, ten behoeve van andere bedrijven, mits het betreft bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan krachtens lid 3.1.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging van "distributie en opslag" naar "bedrijf tot en met categorie 3.2"

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - distributie en opslag" te vervangen door de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2", zodat op de betreffende gronden zijn toegestaan bedrijven die in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, 2, 3.1 of 3.2. Het wijzigen mag uitsluitend geschieden, indien vaststaat dat het distributie- en opslagbedrijf niet in het in de vorige zin bedoelde deel van het bestemmingsvlak wordt gevestigd.