direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoornwerk 2009, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D120a-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In het najaar van 2011 is het bestemmingsplan 'Hoornwerk 2009' vastgesteld. Dit bestemmingsplan legt de basis voor de herontwikkeling van het oude Hoornwerk. De oude woonwijk, gebouwd eind jaren 1920 begin jaren 1930, is geherstructureerd en heeft plaatsgemaakt voor eengezinswoningen, huurappartementen en zorgeenheden.

De stedenbouwkundige hoofdopzet van het bestemmingsplan 'Hoornwerk 2009' wordt gevormd door drie bebouwingsmassa's die als eilanden in het groen liggen. Eiland 1 en Eiland 2 zijn reeds gerealiseerd. De gronden waarop Eiland 3 is voorzien zijn braakliggend. Dit eiland grenst aan de Mr. de Boerlaan en de Verlengde Kazernestraat en is een prominente locatie in Deventer.

Het huidige bestemmingsplan en stedenbouwkundig plan hanteert als uitgangspunt aansluiting te zoeken bij de bestaande bebouwing aan Mr. de Boerlaan. Er waren twee hoogteaccenten van 8 en 10 bouwlagen bedacht die voor een dynamisch en afwisselend beeld zouden zorgen.

Gezien de marktomstandigheden is een gewijzigd stedenbouwkundig plan gemaakt met een gewijzigd woningbouwprogramma met grondgebonden woningen.

Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om een partiële herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op te stellen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de herstructurering van woon- en werkgebieden. Dit brengt onder meer met zich mee dat:

  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van zes maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep;
  • dat het beroepsschrift, op straffe van niet-ontvankelijkheid, meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk);
  • dat de gemeente nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit mag gaan van de juistheid van deze onderzoeken.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten oosten van Mr. de Boerlaan en ten zuiden van de Verlengde Kazernestraat. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0001.png" Globale ligging plangebied "Hoornwerk 2009, 1e herziening"

De begrenzing van het plangebied "Hoornwerk 2009, 1e herziening" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied "Hoornwerk 2009, 1e herziening"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven is het bestemmingsplan 'Hoornwerk 2009' van kracht. Op basis van dit bestemmingsplan zijn aan het gebied de bestemmingen 'Wonen-Gestapeld', "Wonen' 'Groen' gegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0003.png"

Fragment uit het bestemmingsplan 'Hoornwerk 2009'. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen. Een woongebouwen is een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Daarnaast moeten woongebouwen en woningen in een bouwvlak worden gebouwd. Het nu voorliggende bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding die ten opzichte van het moederplan zijn gewijzigd of moeten worden geactualiseerd. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Op de onderstaande luchtfoto is te zien dat de oostelijk geleden Eiland 1 en 2 reeds zijn gerealiseerd. Dit zijn de twee groen omlijnde vlakken. Het blauw omlijnde vlak is het plangebied van Eiland 3 dat tot op heden nog braakliggend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0004.png"

Luchtfoto uit 2015

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen er in het plangebied maximaal 40 eengezinswoningen worden gerealiseerd. Deze woningen zijn grotendeels geprojecteerd op dezelfde plek waar in het vigerende plan de bebouwing was gedacht. Dit wordt inzichtelijk aan de hand van onderstaande schets, waarbij in geel de huidige bouwvlakken zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0005.png"

Indicatieve schets van de inrichting van het plangebied (bron: Deventer Hoornwerk Ontwerpvisie Eiland 3, 28 januari 2016)

De woningen worden in 4 blokken gebouwd. Het blok aan de Mr. de Boerlaan zal in de nieuwe opzet werken als een begeleidende wand voor de drie losse bouwblokken van Botta aan de westzijde van de Mr. de Boerlaan. Het zuidelijke blok ligt hier haaks op en vormt een schakel tussen de wand aan de Mr. de Boerlaan en de woningen die recht aan het park staan. Onderstaand beeld geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0006.png"

Impressie van het plangebied (bron: Deventer Hoornwerk Ontwerpvisie Eiland 3, 28 januari 2016)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economische functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruikt gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en gemeenten hebben de vrijheid binnen deze ruimte te bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en de gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot de verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijke gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijke gebied.

Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen geen nationale belangen, zoals genoemd in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Conclusie

In het plangebied zijn de geen onderwerpen van toepassing die in de Barro zijn opgenomen. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Op basis van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1). Vervolgens moet worden aangegeven wat de mogelijkheden zijn om deze behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen, bijvoorbeeld door herstructurering of transformatie (trede 2). Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan deze op een geschikte locatie buiten het stedelijk gebied worden gerealiseerd (trede 3).

Voordat wordt overgegaan aan de toetsing van het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, moet eerst de vraag worden beantwoord of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Sinds de invoering van deze verantwoordingsplicht, heeft zich veel jurisprudentie gevormd, waarbij uitleg en invulling is gegeven aan de ladder.

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Hoornwerk 2009 van toepassing. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van ongeveer 130 woningen, waarvan 122 meergezinswoningen (waaronder ook de mogelijkheid tot zorgwoningen) en 8 eengezinswoningen. De ruimte voor deze woningen wordt verkregen door hoge gebouwen te realiseren. De gehanteerde bouwhoogten zijn onder andere 20, 28 en 32 meter. Het onderhavige bestemmingsplan gaat uit van 40 grondgebonden woningen. Dit betekent een neerwaartse bijstelling van bijna 100 woningen. Daarnaast wordt grotendeels voortborduurd op de contouren van het bestaande stedenbouwkundige plan. De fysieke ruimtebeslag uitgedrukt in vierkante meters is nagenoeg gelijk aan de mogelijkheden die het bestemmingsplan Hoornwerk 2009 biedt. De bebouwingsmassa neemt daarentegen aanzienlijk af. Gelet op een aanzienlijke vermindering van het aantal woningen en de vermindering van het ruimtebeslag, wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk en een laddertoets kan derhalve achterwege blijven.

3.2.4 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Deventer valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Conclusie

De Europese kaderrichtlijn doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan.

3.2.5 Het Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming van het land tegen overstromingen, op de beschikbaarheid van voldoende schoon drinkwater en voldoende water dat bruikbaar is voor verschillende andere doeleinden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de watertoets moet worden aangetoond op welke wijze in het betreffende ruimtelijke plan rekening is gehouden met de doelstellingen van het waterbeleid.

Conclusie

Het Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel heeft het beleid uit het Waterplan doorgewerkt in het gemeentelijke beleid, waarin het beleid nader is geconcretiseerd.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Het betreft het integrale, provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De rode draden van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Deze is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie provincie Overijssel 

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken. De omschreven drie niveaus sturen op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie, of, waar en hoe een ruimtelijke ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffende onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft het realiseren van woningbouw binnen een herstructureringsopgave op een binnenstedelijke locatie. Hiermee past het plan binnen de uitgangspunten van de SER-ladder. De uitvoering van het bestemmingsplan voldoet aan de generieke beleidskeuzes.

  • 2. Beleidsambities

De beleidsambities van de provincie voor dit gebied zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Steden als motor', met als aanduiding 'woonwijk'.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief is de belangrijkste kwaliteitsambitie de 'brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Het plangebied betreft de laatste onderdeel van de herstructurering van het Hoornwerk. Door het uitvoeren van dit uitwerkingsplan wordt een bijdrage geleverd aan het vitaal en aantrekkelijk houden van de wijk. Het project past prima in het ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus de volgende gebiedskenmerken:

  • I. natuurlijke laag: het plangebied ligt binnen de natuurlijke laag van dekzandvlakte en ruggen. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden dragen bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen. Het Hoornwerk kent geen zichtbaar reliëf. Het gebied heeft dan ook niet de visuele kenmerken van een dekzandvlakte.
  • II. laag van het agrarisch cultuurlandschap: het plangebied ligt binnen 'bebouwing'. Op deze locatie zijn geen kenmerken vanuit het agrarisch cultuurlandschap opgenomen.
  • III. stedelijke laag: het plangebied wordt aangeduid als 'bebouwingsschil 1900-1955'. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde wijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Bebouwing in herstructureringsgebieden dragen bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. De ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. Bij de totstandkoming van het moederplan en de partiële herziening daarvan, is rekening gehouden met de punten. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de stedelijke laag.
  • IV. lust- en leisurelaag: in het plangebied zijn geen onderdelen uit de lust- en leisurelaag aanwezig.

Conclusie 

Het plan past binnen de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.

Omgevingsverordening

Om het beleid dat is verwoord in de Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009.

Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet méér geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Voor onderhavig plangebied is meer specifiek de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverordening.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, Nationaal Landschap, intrekgebied, grondwaterbeschermingsgebied, primair watergebied of boringsvrije zone.

Het plangebied ligt binnen een dijkring, Dijkring 53 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er weinig urgentie is om beschermende maatregelen te nemen aangezien het gebied langzaam en minder diep onder zal lopen. Wel is aandacht besteed aan een overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 4.4.10.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening.

3.3.2 Waterbeheerplan waterschap Groot Salland (2015)

Het algemeen bestuur van het waterschap Groot Salland heeft in 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In het plan zijn de doelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Ook zijn de belangrijkste maatregelen opgenomen.

De doelen in het waterbeheerplan zijn gericht op:

  • 1. Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Dat maakt het mogelijk dat onze inwoners op een goede manier kunnen wonen en werken in ons beheergebied en dat boeren en natuurbeheerders goed gebruik kunnen maken van de grond.
  • 2. Beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het water. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater belangrijk, dat maakt niet alleen dat het water schoon en gezond is, maar ook dat mensen hiervan kunnen genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • 3. Effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater in onze afvalwaterzuiveringsinstallaties. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan. De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4 Waterhuishouding. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.

Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

Conclusie

Hoornwerk is in het Structuurplan aangeduid als herstructureringsgebied. Het ontwikkelen van het plan past binnen de kaders die het Structuurplan biedt.

3.4.2 Woonvisie 2008+ (2009) en herijking woonvisie (2014)

In maart 2009 is de Woonvisie 2008+ vastgesteld door de gemeenteraad. Op 10 januari 2011 is de woonvisie actueel gemaakt en opnieuw door de gemeenteraad vastgesteld. De Woonvisie 2008+ 'Kwaliteit en verscheidenheid' gaat over de periode 2008-2018. In januari 2014 heeft de gemeenteraad de herijking van de woonvisie vastgesteld. De visie op wonen bestaat uit vier uitgangspunten:

  • 1. Voldoende woningen van goede kwaliteit
  • 2. Deventer ongedeelde samenleving
  • 3. Keuzevrijheid voor alle inwoners
  • 4. Beschikbaarheid van voldoende sociale huurwoningen

De visie met het daarin genoemde gemeentelijk woningbouwprogramma is regionaal afgestemd met de omliggende gemeenten en met de gemeenten in de Regio Stedendriehoek.

De Woonvisie 2008+ ging uit van een netto toename van de woningvoorraad met gemiddeld 450 per jaar. In 2014 is bij de herijking van de Woonvisie het programma bijgesteld tot een bandbreedte van minimaal 200 en maximaal 335 woningen netto per jaar voor de periode 2013 t/m 2022.

Conclusie

In de Woonvisie is het beleid omschreven per wijk of buurt. Voor de buurt Hoornwerk in de wijk Sluiskwartier wordt aangegeven dat het beleid en het woningbouwprogramma wordt voortgezet. Er wordt geen nieuw beleid voorgesteld. De voorgenomen ontwikkeling ligt in lijn met het beleid, zoals opgenomen in de Woonvisie 2008+ en de herijkking van dit beleid.

3.4.3 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

In 2015 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico niet acceptabel is. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer externe veiligheid. Externe veiligheid is daarom van toepassing voor het voorliggende plan. In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.4 Gemeentelijk Rioleringsplan

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020).

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2015-2020 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In de paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. De ontwikkeling past binnen de kaders die gesteld worden in het gemeentelijk waterbeleid.

3.4.5 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Het plangebied is onderdeel van een groter groener geheel bestaand uit drie eilanden. Het park vervult een bijzondere en waardevolle rol in de wijk. Het biedt plek aan een onderscheidend woonmilieu, maar houdt door de brede entree naar het hart van de wijk echt haar functie als openbaar park.

De 40 woningen worden opgericht aansluitend aan dit groene park. De woningen hebben daarmee een directe relatie met het park. Aan de inrichting van het park zal naar aanleiding van het woningbouwplan niets veranderen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan de realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan niet belemmert.

3.4.6 Visie duurzaam Deventer 2009

In het Milieubeleidsplan 2003-2008 staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Het plan is daarom gebaseerd op de drie pijlers van het gemeentelijke beleid, zoals vastgelegd in de Stadsvisie. Vanuit milieuperspectief zijn per pijler de volgende milieu-uitgangspunten opgesteld:

  • ruimtelijke ontwikkeling en milieu: behoud van bestaande milieukwaliteiten, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • economische ontwikkeling en milieu: een duurzame ontwikkeling en betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal;
  • maatschappelijke ontwikkeling en milieu: de betrokkenheid van de burger.


In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer 2009 bestuurlijk vastgesteld. Deze visie bevat de kaders en beleidsrichtingen op hoofdlijnen voor een nieuw milieuprogramma. De maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een nieuwe aanpak van ons milieubeleid. En om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit en toekomstbestendigheid van ons leefmilieu, zal Deventer zich ontwikkelen tot een vitale, duurzame en innovatieve gemeente.

Het milieubeleid raakt de woon- en leefkwaliteit van inwoners en de economische basis van het bedrijfsleven. De gemeente heeft daarom drie speerpunten benoemd waarvoor extra inzet nodig is:

  • klimaat;
  • ecologie;
  • afval.


Het vraagstuk rond de klimaatverandering en de eindigheid van de fossiele energievoorraad raakt ons allemaal. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is.

Vanuit ecologisch perspectief profiteert de mens van de natuurlijke omgeving met al zijn variaties. Het behouden en verbeteren van deze omgeving is een ambitie van de gemeente, waarvoor verschillende ecologieprojecten zijn ontwikkeld voor de komende jaren. Zo worden ecologische waarden in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen gerespecteerd en eventueel gecompenseerd.

Veel afval dat vrijkomt is eigenlijk geen afval, maar grondstof voor nieuwe producten. In het nieuwe milieubeleid worden voorstellen gedaan om de hoeveelheid restafval terug te brengen en hergebruik van afvalstromen te bevorderen. Van bedrijven en organisaties wordt verwacht dat zij de wijze van produceren, hun producten en diensten meer en meer baseren op het cradle-to-cradle principe. Voor zover van toepassing zullen ook gebiedsontwikkelingen volgens dit principe plaatsvinden.

Bij een grotendeels beheersgericht bestemmingsplan als het onderhavige spelen de hierboven genoemde speerpunten een minder grote rol. Het is ook niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degenen die in het plangebied ontwikkelingen gaan uitvoeren.

Conclusie

Bij dit inbreidingsplan spelen de hierboven genoemde speerpunten een minder grote rol. Het is ook niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degene die in het plangebied ontwikkelingen gaat uitvoeren.

3.4.7 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

In het plangebied is sprake van de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming is er de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.8 Stedenbouwkundig hoofdopzet Hoornwerk 2009

Het stedenbouwkundig plan voorziet in drie bebouwingsmassa's die als eilanden in het groen liggen. Deze eilanden worden ontsloten vanuit de Verlengde Kazernestraat en strekken zich uit naar het zuiden tot het Overijssels Kaneel. De bebouwing op de eilanden wordt aan de randen geconcentreerd, waardoor ervaarbaar grotere objectmatige eenheden ontstaan. De eilanden zijn zodanig gesitueerd dat de open ruimten binnen en buiten de bebouwing door middel van zichtlijnen en uitzichten met elkaar verbonden zijn.

Voor het gebied Grachtengordel-Oost direct ten noorden van het plangebied (ROC & voormalig Slachthuisterrein) is dezelfde filosofie gehanteerd, zodat er sprake is van een groter en herkenbaar geheel.

De relatief dichte eilanden worden gescheiden door uitbundige en royale groene wiggen. De groene ruimtes zijn autovrij. Hierdoor is het mogelijk een grotere kwaliteit aan het omliggende groen mee te geven. Er hoeven immers geen wegen aangelegd te worden die het groen zouden versnipperen. Dit is ook de reden om de scheiding tussen privé tuinen en openbaar groen heel subtiel vorm te geven door op een aantal plaatsen hoogteverschillen, zoals haha's (verzonken muren) toe te passen. De inrichting van het groen is parkachtig. Naast de hoogteverschillen wordt er ook gewerkt met speelelementen.

Het parkeren is bij eiland 1 en 3 (deels) ondergronds gebracht. Overig parkeren vindt plaats op maaiveld in het openbaar gebied en op eigen terrein.

De eilanden zijn voor fietsers en voetgangers aan alle zijden benaderbaar. Ook hulpdiensten kunnen de eilanden aan alle zijden bereiken, ook via het pad langs het kanaal aan de zuidzijde.

3.4.9 Stedenbouwkundig plan Hoornwerk eiland 3 2016

Voor de ontwikkeling in 2016 is qua voetprint zo veel mogelijk aangesloten bij het originele Stedenbouwkundig hoofdopzet. Met name in de hoogte wordt van deze opzet afgeweken. De hoogbouw en appartementen worden vervangen door vier woningtypologieën.

Vanaf het zuiden via de sluizen staan aan de beide zijden van de Mr. H.F. de Boerlaan alleen laagbouw bestaande uit grondgebonden woningen. Het gebouw van SVB bank op de kruising met de Handelskade is een hoogteaccent behorend bij het kruispunt van de Handelskade en de Hogeschool Saxion. De bestaande laagbouw van de Mr. H.F. de Boerlaan wordt doorgezet door middel van grondgebonden woningen. Het accent verschuift in vergelijking met de huidige planologische situatie naar de twee poortgebouwen van Botta. Vanuit de richting Colmschate en de snelweg vormen deze gebouwen de entree naar de oude stad. Ook vanaf de Wilhelminabrug worden de twee bestaande kantoorgebouwen van Botta gerespecteerd als zijnde een poort.

Het nu voorliggende ontwerp voorziet in een aangesloten wand van 22 grondgebonden woningen aan de oostzijde van de Mr. H.F. de Boerlaan. Zo vormt deze wand een rustige coulisse voor de drie losse gebouwen van Botta aan de westzijde van de Mr. H.F. de Boerlaan. De gesloten wand is een duidelijk ritme gemaakt van de individuele woningen. De wand geeft hiermee verwantschap met de woningen aan de overzijde van de Mr. H.F.Boerlaan, maar is ook een vervolg op de individuele woningen in het havenkwartier verderop aan deze straat.

De lange geknikte wand is tevens een geluidsbuffer voor de achtergelegen bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen. Door de vier bouwblokken aan elkaar te koppelen door middel van tuinmuren, wordt de bebouwing gekenmerkt als een eiland, zoals dit ook oorspronkelijk tot uiting kwam in het stedenbouwkundig plan.

Met balkons aan zowel de voor- als achterzijde hebben de bewoners van de keuze om in de zon aan de Mr. H.F. de Boerlaan te zitten of aan het rustige binnengebied. Ook is er een mogelijkheid voor het maken van een dakterras op de derde verdieping.

In het beeldkwaliteitsplan van 2010 wordt veel waarde gehecht aan zorgvuldig vormgegeven hoeken en het vermijden van blinde gevels. Hoeken moeten als het ware "rondgaan". Met name voor Blok A, gelegen aan de belangrijke invalsstraat Mr. H.F. de Boerlaan, is dit van belang. De balkons en puien worden van de voorgevel de hoek omgezet en vormen daarmee een vriendelijk gebaar op deze zichtlocatie. Ook de blokken B en C hebben omgezette hoekoplossingen. De woningen type D vormen de schakel tussen de woningen aan de Mr.H.F. Boerlaan (type A) en de woningen in het park type B en type C. Ook voor de sociale veiligheid zullen er geen blinde zijgevels worden gemaakt op de hoeken.

Blok A

Dit blok is evenwijdig gelegen aan de Mr. de Boerlaan. Voorheen was hier sprake van een grootschalig appartementencomplex. Nu wordt met het voorliggende woningconcept de doelgroep 'jonge stedeling' bediend. Een woonprogramma op de eersteverdieping en de parkeergelegenheid voor twee auto's onder de eigen woning, worden hier woningen gebouwd die afwijken van het overige aanbod in Deventer. Het blok kenmerkt zich door een sterk ritme van penanten met op de twee hoeken een verbijzondering. De woningen hebben drie of vier bouwlagen en verspringende balkons aan de voorzijde.

Blok B

Ook op deze locatie was sprake van een appartementengebouw. Dit blok wordt omgezet naar een eengezinswoning met drie woonlagen. De voorgestelde architectuur voegt zich naar het direct gelegen Eiland 2.

Blok C

Dit blok is in de stedenbouwkundige setting nauwelijks gewijzigd ten opzichte van het oude plan. Door de woningen uit Eiland 2 te 'spiegelen' wordt ook hier passend gereageerd op de overzijde van het park. Gebleken is dat met dit woningtype (twee onder één kap) een doelgroep wordt aangesproken van mensen die nu aan de buitenranden van de stad wonen, maar graag in de buurt van het centrum wonen met voldoende ruimte in de woning.

Blok D

Aan de zijde van het kanaal zijn vier woningen ontworpen bestaande uit drie bouwlagen. Door deze woningen uit te voeren met een plat dak sluit deze goed aan bij het blok aan de Mr. de Boerlaan. Op deze wijze wordt er een duidelijke gesloten bouwwand gemaakt gezien vanaf de Mr. Boerlaan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Naast de monumentale en cultuurhistorische waarden moeten ook de archeologische (verwachtings)waarden worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Dit is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ, 1 september 2007). Doel van deze wet is: bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodem verstorende activiteiten.

De beleidskaart van de gemeente Deventer kent acht verschillende waarden en hanteert per waarde bepaalde vrijstellingsgrenzen. In Bijlage 2 is een toelichting hierop opgenomen. De beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. De tabel met de beleidswaarden is vertaald in de regelgeving van dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de archeologische dubbelbestemmingen opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. De te onderscheiden dubbelbestemmingen kennen veelal dezelfde opbouw maar variëren in de gehanteerde vrijstellingsgrenzen. Voor dit bestemmingsplangebied gelden de beleidswaarden “0” en “3”. De gebieden met beleidscategorie “0” kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming. Voor een deel omdat de bodem hier verstoord is door het verrichte proefsleuvenonderzoek dat heeft plaatsgevonden voor het bestemmingsplan Hoornwerk 2009. Daarnaast zijn de tussen de proefsleuven gelegen delen vrijgegeven omdat aanvullend onderzoek hier naar verwachting nauwelijks extra informatie oplevert. In beleidscategorie 3 mogen werkzaamheden dieper dan 0,5 m tot een oppervlakte van 200 m2 zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. De diepte van 0,5 m is gekozen, omdat in de meeste gevallen de verstoringen van bestrating, egalisatie, inrichting en kabels en leidingen tot deze diepte gaan. Bij werkzaamheden dieper dan 0,5 m die leiden tot een verstoring tussen de 200 en 500 m2, geldt een meldingsplicht. Naar aanleiding van de melding kan met een veldbezoek de archeologische verwachting getoetst en aangevuld worden. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden of monumenten voor.

4.1.3 Conclusie

De geplande bebouwing ligt grotendeels op gronden met een verwachtingswaarde "0"' die vrijgegeven zijn. Archeologie en Cultuurhistorie en monumenten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • milieueffectrapportage;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als bijvoorbeeld wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woongebieden met daarbij behorende wijkgebonden bedrijfsmatige maatschappelijke- en kantoorvoorzieningen. Daarnaast worden in enkele woningen bedrijfsmatige activiteiten ontplooit die onder de noemer “Bedrijf en beroep aan huis” vallen. Genoemde functie hebben een lage milieucategorie en zijn passend in de woonomgeving en gaan derhalve goed samen met het beoogde bouwplan voor het Hoornwerk, eiland 3.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bergweide. Voor het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is de systematiek van 'inwaarts zoneren' toegepast. Dat wil zeggen dat de lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein zijn bestemd en de zwaardere categorieën verder weg van de omliggende woonwijken zijn bestemd. Het bedrijventerrein is een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Alle bedrijven te samen mogen niet meer dan 50 dB(A) aan geluid produceren op de zonegrens. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai volgens de Wet geluidhinder. Het gehele plangebied ligt binnen deze zonegrens en het geluidsaspect speelt een rol bij de beoordeling en haalbaarheid van het verzoek. Dit wordt nader uiteengezet in paragraaf 4.2.2.

4.2.1.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt met betrekking tot het geluidsapsect een rol in de haalbaarheid van het plan. Voor het overige vormt het geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Weg- en industrielawaai Wet geluidhinder

De mate waarin het geluid, afkomstig van industrieterreinen en (spoor)wegverkeer, het woon- en leefmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde verschilt per bron.

Normen Wet geluidhinder

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de volgende geluidnormen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0008.png"

Geluidzones

Een geluidzone is het aandachtsgebied waarbinnen de Wet geluidhinder een toetsing aan de geluidnormen vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0009.png"

Als een bestemmingsplan de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogelijk maakt, zal met een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de wettelijke geluidsnormen.

Bestaande en nieuwe situaties

Nieuwe planologisch situaties worden getoetst op grond van de Wet geluidhinder. Bij een bestemmingsplan wordt de woon- en leefomgeving beoordeeld, daarom wordt de geluidbelasting op de gevel van de woning beoordeeld. Het toegestane geluidniveau in de woning is opgenomen in het Bouwbesluit en komt aan de orde bij de omgevingsvergunning bouw. De toegestane geluidbelasting buiten de woning kan variëren. De geluidseisen voor in de woning zijn voor alle nieuw te bouwen woningen gelijk. Bestaande woningen die zijn opgenomen in een bestemmingsplan van voor de Wet geluidhinder is er een saneringsregeling. Deze regeling staat los van het ruimtelijk kader.

4.2.2.2 Geluid binnen het plangebied

In bijlage 3 is het akoestische onderzoek opgenomen. Voor meerdere woningen op Eiland 3 van het plangebied Hoornwerk wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 50 dB(A) industrielawaai overschreden. De grenswaarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB(A) voor industrielawaai wordt op geen enkel punt overschreden.

Op Eiland 3 wordt de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai op 27 woningen overschreden en vanwege industrielawaai op 40 woningen. De geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Mr de Boerlaan is op Eiland 3 voor 22 woningen en vanwege wegverkeer op de Kazernestraat op Eiland 3 voor 3 woningen hoger dan de algemene hogere waarde van 53 dB. Totaal betreft het 22 woningen welke een geluidsbelasting van meer dan 53 dB ondervinden vanwege wegverkeerslawaai. De maximale geluidsbelasting bedraagt 59 dB, bij totaal 11 woningen is sprake van een geluidsbelasting van 59 dB op 1 of meerdere bouwlagen.

Voor de Mr. H.F. De Boerlaan is nagegaan of bronmaatregelen, zoals het aanbrengen van een dunne deklaag met een reductie van ongeveer 3 dB ten opzichte van SMA-NL8, toegepast kan worden. De wegvakken waar dit kan worden toegepast zijn te gering. Nabij de kruisingen (met Hunneperkade en Kazernestraat) is het vanwege wringend verkeer niet mogelijk om een dergelijk wegdektype toe te passen kan worden. Overdrachtsmaatregelen in een stedelijke omgeving zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard niet mogelijk. Ook voor wegverkeer geldt dat op basis van het subcriterium 'vervanging bestaande bebouwing' een hogere waarde vastgesteld kan worden door de gemeente Deventer Voor de woningen direct langs de Mr. H.F. de Boerlaan is sprake van een tweezijdige geluidsbelasting. Aan de westzijde is dit het geluid vanwege de Mr. H.F. De Boerlaan en aan de oostzijde is dat industrielawaai. Het creëren van een geluidsluwe zijde is niet mogelijk. Een andere stedenbouwkundige invulling van het plan leidt niet tot een situatie waarbij voor alle woningen een geluidsluwe zijde wordt gecreëerd. De geluidsbronnen op het industrieterrein zijn zodanig hoog gelegen dat deze tot ver in het plangebied binnendringen. Afscherming door een andere oriëntatie van de woningen leidt derhalve voor de woningen langs de Mr. H.F. de Boerlaan niet tot geluidsluwe zijde.

Cumulatie

Bij het aanvragen van een hogere waarde dient gekeken te worden naar cumulatie. Cumulatie geldt voor onderliggend project vanwege de verschillende wegvakken en vanwege de geluidsbelasting van wegverkeer en industrielawaai. De gecumuleerde geluidsbelastingen leiden niet tot onacceptabele hogere geluidsbelastingen dan de afzonderlijk vast te stellen hogere waarden. Met het vaststellen van een hogere grenswaarde zijn de woonbestemmingen mogelijk op grond van de Wet geluidhinder.

4.2.2.3 Conclusie

Voor zowel het wegverkeerslawaai als het industrielawaai zijn hogere grenswaarde procedures noodzakelijk. Met het vaststellen van een hogere grenswaarde zijn de woonbestemmingen mogelijk op grond van de Wet geluidhinder.

4.2.3 Bodem

Door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. is in februari 2002 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het Hoornwerk. Het bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN-5740 (NNI 1999) voor onverdachte terreinen (ONV). Hierbij is rekening gehouden met hogere achtergrondwaarden.

In de vaste bodem zijn lokaal licht verhoogd gehalten aan zware metalen, EOX, PAK en/of minerale olie aangetoond. In de ondergrond zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In het grondwater zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen en vluchtige aromaten aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de streefwaarden en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en/of (sanerings)maatregelen.

4.2.3.1 Asbest

Binnen het plangebied “Hoornwerk” is in 2002 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Bij de visuele beoordeling van de individuele monsters is bij monstergat 105 (voormalige speelplaats ter plaatse van eiland 1) asbest verdacht plaatmateriaal waargenomen. Analytisch is tevens in een proefgat in het (voormalig) openbaar groen niet hechtgebonden asbest (losse vezels) aangetroffen. In de overige gaten zijn geen asbest verdachte materialen waargenomen.

Het huidige gebruik ter plaatse van boring 105 is een parkeerdek met appartementen. In de grond van boring 105 is in 2002 428,8 mg/kg d.s. aan asbest aangetoond. Tijdens de sloopwerkzaamheden in 2005 is asbest verwijderd. De verontreiniging ter plaatse van het voormalige openbaar groen is hierna niet meer visueel door de milieukundig begeleider van Oranjewoud vastgesteld.

Door de aanwezigheid van een verharding ter plaatse van de voormalige speelplaats (nu eiland 1) is geen contact met eventuele verontreiniging mogelijk. De locatie is in feite gesaneerd en risico's voor direct contact zijn niet aanwezig.

4.2.3.2 Conclusie

De algemene kwaliteit van de vaste bodem en het grondwater binnen het plangebied 'Hoornwerk' vormen geen belemmering voor de huidige en toekomstige bestemming (wonen met/zonder tuin).

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Algemeen

Het wetsvoorstel voor de wijziging van de 'Wet milieubeheer' is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen is het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' van 30 oktober 2007 in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde van 40 ìg/m3 ('microgram per kubieke meter') voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 toelaatbaar wordt geacht.

Voor projecten die wél in betekenende mate bijdragen aan de concentraties is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant. Met ingang van 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Dit betekent dat sinds 3 augustus 2009 zowel het NSL als de onderliggende Saneringstool (het rekeninstrument) openbaar zijn en dat voor de onderbouwing van NSL-projecten kan worden verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit. Voor initiatieven ligt de NIBM-grens bij 1.500 woningen (welke ontsloten worden op één ontsluitingsweg), voor kantoorlocaties ligt de grens bij 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte.

Het project 'Hoornwerk, eiland 2 & 3' betreft de realisatie van minder van 1500 woningen. Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.2.4.2 Conclusie

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de grenswaarden. De ontwikkeling is niet van betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het plan bevindt zich op 300 meter van het spoorwegemplacement en op meer dan 300 meter van doorgaand spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er zijn geen andere relevante risicobronnen in de omgeving.

4.2.5.2 Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid getoetst aan het goederenemplacement en het doorgaand spoorvervoer van gevaarlijke stoffen.

In 2015 is de omgevingsvisie externe veiligheid door de raad vastgesteld. Volgens de geformuleerde ambities in dit beleid dient het groepsrisico voor dit plangebied onder de oriënterende waarde van het groepsrisico te blijven. Verder dient bij toename van het groepsrisico een optimaal planontwerp gehanteerd te worden.

In dit geval neemt echter het groepsrisico af ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan omdat de in het plangebied te realiseren woningen afnemen van ongeveer 130 naar 40 woningen. Daarnaast is in 2015 het Basisnet spoor in werking getreden. Dit Basisnet limiteert het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen. Voor Deventer betekent dit een sterke afname van vervoer van gevaarlijke stoffen.

De hoogte van het groepsrisico is ten behoeve van het nieuwe beleid doorgerekend op basis van de Basisnetaantallen. Deze aantallen bepalen ook de maximale rangeermogelijkheden op het emplacement. Bij de berekening is nog uitgegaan van het hoge woningaantal van 130 woningen.

Uit die berekening blijkt dat het groepsrisico van het spoorwegemplacement 0,44 maal de oriënterende waarde bedraagt. Ruim onder het ambitieniveau. Voor de doorgaande sporen naar Apeldoorn en Zwolle die zich ter hoogte van het plangebied bevinden blijkt uit de berekeningen dat er geen groepsrisico aan de orde is. Voor dit bestemmingsplan is derhalve uitsluitend het goederenemplacement relevant. Het groepsrisico neemt door het lagere aantal woningen af.

Het plaatsgebonden risico ten gevolge van het emplacement is niet relevant voor dit plan.

4.2.5.3 Zelfredzaamheid

De ontsluitingsweg van het plangebied staat haaks op de risicobron, het emplacement. Bij calamiteiten dan via een voetgangers en fietsverbinding het plangebied verlaten worden. Daarbij is het door de bestaande infrastructuur goed mogelijk om in westelijke, oostelijke of zuidelijke richting te vluchten. Daarbij betreft het uitsluitend grondgebonden woningen wat de ontvluchting makkelijker maakt.

4.2.5.4 Bereikbaarheid

De brandweerkazerne ligt op korte afstand van het plangebied. Het plangebied kan via verschillende routes bereikt worden.

4.2.5.5 Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid van incidenten op het emplacement is onlangs verbeterd door de aanleg van een vaste blusleiding.

4.2.5.6 Advies van de Veiligheidsregio IJsselland

Tijdens de terinzagelegging wordt de Veiligheidsrisico om advies gevraagd. De uitkomsten worden hier te zijner tijd opgenomen.

4.2.5.7 Eindafweging

Door de bestemmingswijziging neemt het groepsrisico af. De ontsluiting van het plangebied is optimaal. Het plan voldoet ruimschoots aan het gestelde ambitieniveau in de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan.

De Natuurbeschermingswet 1998 gaat uit van gebiedsbescherming. Aangewezen gebieden, Natura 2000-gebieden, worden door deze wet beschermd. Daarbij heeft de wet externe werking. Dit betekent dat ontwikkelingen buiten het beschermde gebied die van invloed kunnen zijn op het gebied zelf en de beschermde soorten daarin ook onder de wet vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied en daar vlak naast dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten te maken, om duidelijkheid te verkrijgen in het voorkomen van de beschermde soorten en de mogelijke effecten daarop door de geplande ingrepen. Indien nodig dient er een vergunning voor de activiteiten te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel, het bevoegd gezag.

Van toepassing is ook de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet gaat uit van soortbescherming en voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland.

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het gebied Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel, en bevindt zich op circa 650 meter afstand ten zuidwesten van het plangebied.

Natuurnetwerk

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft 't Schol. In onderstaand figuur is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D120a-VG01_0010.png"

Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (groen) en Natura 2000 (gearceerd).

Beschermde Natuurmonumenten

De onderzoekslocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Er is door Econsultancy ( 8 februari 2016) een ecologische beoordeling uitgevoerd . De conclusies uit dit onderzoek (zie bijlage) zijn de volgende:

Vleermuizen

De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd en er zijn geen bomen aanwezig, waardoor uitgesloten kan worden dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van een vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen is niet aan de orde.

Broedvogels 

Alle broedvogels zijn gedurende hun broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Als broedseizoen wordt gehanteerd: periode van nestbouw, periode van broed op de eieren en de periode dat de jongen op het nest gevoerd worden. Voor verstoring tijdens het broedseizoen van een vogel wordt geen ontheffing verleend.

Licht beschermde soorten

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als mol en rosse woelmuis. Voor konijnen is het gebied ook geschikt, maar daarvan zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. In het kader van de zorgplicht dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van algemeen voorkomende soorten

Overige soortgroepen 

Voor de overige soortgroepen is het in deze situatie vanuit de Flora- en faunawet niet aan de orde vervolgstappen te nemen.

4.2.6.4 Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er van uit ecologisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van herontwikkeling van projectlocatie Hoornwerk Eiland 3, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen van broedvogels.

4.2.7 Milieueffectrapportage
4.2.7.1 MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
4.2.7.2 Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

4.2.7.3 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening, of een boringsvrije zone. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

4.2.7.4 Conclusie

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.8 Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadkantoor. Ook wordt er gewerkt aan een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG - publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Wij willen de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces. Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid en http://www.deventer.nl/leven/milieu-duurzaamheid.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen rioleringsbuizen, telecomkabels, gasleidingen en waterleidingen. Deze kabels en leidingen zijn in beeld gebracht ten behoeve van het ontwerp van de bebouwing en de openbare ruimte.

De kabels en leidingen nabij het plangebied leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen liggen allen in de openbare ruimte. Ook in de nieuwe situatie zullen deze in de openbare ruimte komen te liggen. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het uiterste noorden van het plangebied ligt een waterleiding. Deze is door middel van een dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie

Leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. Dit omdat de nieuwe planologische situatie is vergeleken met de bestaande planologische situatie. Voor de volledigheid is wel aansluiting gezocht bij de waterhuishoudingsparagraaf van Hoornwerk 2009.

4.4.2 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.4.3 Bodemopbouw

Vanaf maaiveld wordt regionaal gezien een dik watervoerend pakket bestaande uit zeer fijn tot zeer grof zand aangetroffen. Lokaal kunnen zich hierin kleilagen bevinden. De onderkant van dit pakket bevindt zich naar verwachting op ca. NAP -35 m. Het maaiveld in het plangebied varieert van ca. NAP +7,5 m tot +6,3 m. Het plangebied is dus relatief vlak te noemen. Het voorgesteld peil voor het plangebied bedraagt Nap +7,0 m. De bodemopbouw tot ca. MV -2,0 à -2,7 m (NAP +4,7 à +3,7 m) bestaat uit zeer fijn tot zeer grof, zwak tot sterk ziltig zand. De doorlatendheid van dit zandpakket bedraagt minimaal 7,3 m/dag. Ter plaatse van HB2 wordt in het zandpakket van MV -1,0 tot -1,6 m (NAP +5,6 tot +5,0 m) een slecht doorlatende kleilaag aangetroffen. Onder het zandpakket wordt tot ca. MV -3,0 à (minimaal) -4,0 m (NAP +3,7 à max. +2,4 m) een slecht doorlatend kleipakket aangetroffen. Het daaronder aangetroffen zandpakket is naar verwachting (zeer) goed doorlatend. Voor de doorlatendheid van de beide zandpakketten wordt een rekenwaarde gehanteerd van 7,0 m/dag.

4.4.4 Invloed op de waterhuishouding

Ten opzichte van de huidige, feitelijke situatie zal het verhard oppervlak toenemen met meer dan 1500 m2. De locatie is nu een braakliggend terrein zonder verharding. Echter, op grond van het bestaande planologische regiem heeft deze locatie een hoge bouwdichtheid. Het voorliggend plan betreft het oprichten van maximaal 40 grondgebonden woningen. Per saldo zal de verharding ten opzichte van de voorgaande planologische situatie dan ook niet toenemen.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Er is in het plangebied geen sprake van het dempen van watergangen of sloten.

4.4.5 Snipperlingsdijk

De Snipperlingsdijk is een waterkering die ten noorden van het plangebied is gelegen. De waterkering valt onder de categorie “overige”. De kerende hoogte is vastgelegd op 6.63+ NAP. Met uitvoering van dit bestemmingsplan wordt de waterkering niet aangetast. De beschermingszone van de waterkering valt buiten dit bestemmingsplan.

4.4.6 Grondwater

In de omgeving van het plangebied is een aantal peilbuizen geplaatst. Hiermee is de grondwaterstand gedurende langere tijd gemeten. Op basis van deze peilbuiswaarnemingen is een GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) bepaald en vastgesteld op 3,99 m + NAP.
Voor zover bekend bij de gemeente is er in het gebied geen sprake van grondwaterproblemen. Gezien de grondwaterstanden is dit ook niet te verwachten. De gemeente hanteert voor stedelijke gebieden minimale ontwaterdieptes. Bij de uitvoer van dit bestemmingsplan zal hier rekening mee worden gehouden.

4.4.7 Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel (zie § 3.3.1).

4.4.8 Oppervlaktewater

Ten noorden van het plangebied ligt het Overijssels Kanaal. Het waterpeil in dit kanaal wordt (ook in de toekomst) gehandhaafd op ca. NAP +5,75 m. Het kanaal heeft een infiltrerende werking naar de directe omgeving. Op ca. 750 m ten zuidwesten van de locatie stroomt de IJssel. De IJssel staat door middel van een sluis in verbinding met het Overijssels Kanaal. De IJssel heeft een belangrijk drainerende invloed op de stijghoogten in het watervoerend pakket. Echter gezien de afstand tot de projectlocatie wordt geen grote invloed op de waterhuishoudkundige situatie van de projectlocatie verwacht.

4.4.9 Hemelwater

Algemeen geldt dat de hemelwaterafvoer van het gemengde stelsel riool dient te worden afgekoppeld, indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Het hemelwater dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd en bij zware regenval moet het overtollige water afgevoerd kunnen worden naar het oppervlaktewater. Ter plaatse infiltreren is goed mogelijk mits de slecht doorlatende laag wordt doorbroken. Overtollig water kan eenvoudig naar het Overijssels Kanaal worden afgevoerd.

De inmiddels gesloopte woonwijk Hoornwerk was aangesloten op het gemengde stelsel van Deventer. Gemeente en Waterschap stellen dat Hoornwerk mag worden beschouwd als een geval van afkoppeling van bestaand verhard oppervlak en dat het niet om een geval van uitbreiding van verhard oppervlak gaat. Voor het Waterschap is daarnaast van belang dat de afvoer van regenwater naar het Overijssels Kanaal niet toeneemt ten opzichte van de oude situatie.

Het Waterschap geeft de voorkeur aan bovengrondse infiltratievoorzieningen zoals wadi's en vijvers. In individuele gevallen wordt echter de toepassing van ondergrondse voorzieningen (IT-riool) ook toegestaan. Hiervoor gelden de volgende beperkingen:

  • Het toepassen van drainage voor de verlaging van de grondwaterstand is niet toegestaan;
  • Berging kan in principe slechts plaatsvinden boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand

De gemeente heeft een voorkeur voor bovengrondse voorzieningen als daar voldoende ruimte voor is. Ondergrondse voorzieningen zijn toegestaan mits deze goed te beheren en onderhouden zijn.

Eisen

Als bergingseis wordt een infiltratievoorziening van 10 mm (per m² verhard oppervlak) gehanteerd. Hierdoor neemt de afvoer van regenwater naar het kanaal niet toe ten opzichte van de vroegere situatie met een gemengd stelsel. Voor het drempelniveau van de gebouwen dient rekening gehouden te worden met een T=100-situatie.

In de woonwijk mag als gevolg van regenval niet vaker dat eens per 2 jaar kortdurend water op straat staan. Het regenwater dient naar de buitenzijde van de woningen te worden geleid en vervolgens afgevoerd naar een infiltratievoorziening. Zand en bladeren dienen afgevangen te worden door de kaveleigenaar.

Infiltratiemogelijkheden

  • Voor ondergrondse berging van infiltrerend regenwater is, uitgaande van de beschikbare grondwatergegevens en gemeten maaiveldhoogten, voldoende ruimte beschikbaar;
  • De aanwezige zandlagen zijn goed doorlatend en daarmee geschikt voor infiltratie. Van belang is wel dat de tussenliggende klei- en veenlaag doorbroken worden;
  • Om de leeglooptijd te verkorten en de bedrijfszekerheid te vergroten is het noodzakelijk (sleuven) grondverbetering onder de voorzieningen aan te brengen door de kleilaag heen. Door deze grondverbeteringen kan de verticale afvoer naar diepere zandlagen worden vergroot.

Mogelijkheden voorzieningen projectlocatie

  • Voor de aanleg van bovengrondse voorzieningen (zoals wadi of vijver) is ruimte beschikbaar al zijn er wel infiltratieriolen nodig om het water in de wadi's te krijgen.
  • Op sommige plaatsen zal het nodig zijn om grondverbetering toe te passen, zodat infiltreren van regenwater goed mogelijk is.
4.4.10 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling, kaarten en risicobeheersplannen. De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect moeten hebben.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer

Het plangebied ligt ten oosten van de Mr. De Boerlaan. De interne ontsluiting van het plangebied geschiedt via de Verlengde Kazernestraat. De Verlengde Kazernestraat ontsluit vervolgens op de Snipperlingsdijk. De Snipperlingsdijk vormt voor gemotoriseerd verkeer de toegang tot de wijk. De aansluiting van de Verlengde Kazernestraat op de Mr. H.F. de Boerlaan maakt geen onderdeel uit van de doorgaande structuur voor gemotoriseerd verkeer. De aansluiting wordt zodanig vormgegeven dat hulpdiensten, in geval van calamiteiten, wel gebruik kunnen maken van deze route. Ook het pad langs het kanaal is slechts in gebruik als calamiteiteningang voor hulpdiensten.

De Verlengde Kazernestraat maakt onderdeel uit van een belangrijke doorgaande route voor langzaamverkeer. Ook in de nieuwe situatie zal de Verlengde Kazernestraat deze functie behouden.

4.5.2 Parkeren

De parkeervoorzieningen bij de woningen worden gerealiseerd op eigen terrein en in de centrale open ruimte tussen de woningrijen. Ook worden enkele parkeerplaatsen aan de Verlengde Kazernestraat gerealiseerd.

De parkeervoorzieningen moeten voldoen het gemeentelijk parkeerbeleid. Het aantal te realiseren parkeervoorzieningen is geregeld door het opnemen van regels in dit bestemmingsplan.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In de bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Groen

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2.

Artikel 4 Woongebied

De op de verbeelding voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en de bijbehorende openbare ruimte. In het totale plangebied kunnen maximaal 40 woningen worden gerealiseerd.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de uitgangspunten van het bouwplan. Balkons en dakterassen dienen op grond van jurisprudentie aangemerkt te worden als een bijbehorend bouwwerk, omdat het in beide gevallen gaat om onderdelen van het hoofdgebouw. Dakterassen en balkons moeten dus voldaan aan de regeling voor hoofdgebouwen en bijgebouwen. Door de balkons en de verticale projectie daarvan op het grondvlak binnen de bestemming woongebied te brengen, is dit het geval. Voor dakterassen is dit anders. Hoofdebouwen mogen niet hoger zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is toegestaan. Het is dus noodzakelijk om een maximale bouwhoogte toe te staan van het gebouw met toevoeging van de hoogte van de balustrade. De hoogte van het gebouw vormt samen met de hoogte van de balustrade de maximale bouwhoogte.

Voor de regeling van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maatwerk geleverd. Dit is van belang voor de van de standaard afwijkende terreinafscheidingen. Door het licht oplopende groene talud staan de woningen aan de Mr. H.F.de Boerlaan als het ware in het groen. Op deze grens wordt een tuinmuur gerealiseerd. De doorlopende muurvlakken aan de noord- en zuidzijde mogen maximaal 3,5 meter hoog worden.

Door middel van deze bestemming wordt aan de ontwikkeling voldoende flexibiliteit geboden.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming betreft de Verlengde Kazernestraat. Binnen deze bestemming zijn onder andere parkeer- en speelvoorzieningen toegestaan.

Dubbelbestemmingen

Artikel 6 Leiding - Water

De in het plangebied aanwezige hoofdwatertransportleidingen worden in de regels beschermd middels een dubbelbestemming waarin is geregeld dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Deze verplichting moet de leidingen beschermen tegen werken en werkzaamheden die de leidingen zouden kunnen beschadigen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

Hier mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Verder is een bepaling opgenomen die kinderopvang tot 6 kinderen onder bepaalde omstandigheden toestaat in woningen. Dit betreft gastouderopvang, maar ook kleinschalige kinderdagverblijven. Een van de uitgangspunten is dat deze functie wel in de woonomgeving past en dat de uitstraling van het pand als woning behouden blijft.

Tot slot is een regeling opgenomen met betrekking tot de parkeernormen.

Artikel 11: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 12: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 13: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 14: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verplichte kostenverhaal anderszins verzekerd is. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de begeleiding van het proces worden verhaald op de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er is dus geen verplichting om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak gehouden, omdat dit bestemmingsplan een aanpassing betreft van eerdere bouwmogelijkheden die in het bestemmingsplan Hoornwerk 2009.

De ontwikkelaar heeft als initiatiefnemer de omwonenden geïnformeerd over het voorgenomen plan de locatie te ontwikkelen.

6.3.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan binnen het stedelijk gebied. Deze categorie is niet opgenomen in de provinciale 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' (april 2015) van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven. Gelet op de bestaande planologische rechten is geen formeel vooroverleg gevoerd.

In paragraaf 3.2.3, 3.3.1 en 3.4.2 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gementelijk beleid.

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.

Het Waterschap Groot Salland is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Vanuit het waterschap is aangegeven dat er geen waterschapsbealng aanwezig is. Daarom is aangesloten bij de bestaande waterparagraaf van het bestemmingsplan Hoornwerk 2009. Zie hiervoor paragraaf 4.4.