direct naar inhoud van 5.3 Milieu-aspecten
Plan: Borgele
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D112-OH01

5.3 Milieu-aspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
5.3.1 Bedrijven en milieuzonering

De in het plangebied aanwezige bedrijven behoren voor het grootste deel tot de categorie onderwijsinstellingen, maatschappelijke dienstverlening, aan huis gebonden kantoorfuncties. Deze soorten bedrijven zijn veelal ingedeeld in milieucategorie 1 en 2, waarbij een beperkte invloed geldt voor de woonomgeving. Deze indeling volgt uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2007). Ook detailhandel- en horecabedrijven komen beperkt voor in het plangebied en vallen eveneens binnen de milieucategorie 1 of 2. Aan de noordwest kant van het plangebied is sportpark Borgele gesitueerd en ten noordoosten van het plangebied sportpark Daventria en het Borgelebad. Aan de Dreef is een tankstation gevestigd. Buiten het plangebied, ten oosten van de Laan van Borgele is beddenfabrikant Auping gevestigd. Mogelijke overlast van deze zwaardere categorie bedrijven wordt voldoende beperkt door de regels op grond van de Wet milieubeheer. In dit bestemmingsplan zijn de solitaire bedrijven in de woonomgeving als zodanig bestemd om uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijven in een zware milieucategorie (3 of meer) niet mogelijk te maken.

Nieuwe ontwikkelingen

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij bestaande bedrijven zal vanuit de systematiek van de 'omgekeerde werking' de vergunde rechten van die bedrijven beoordeeld en betrokken moeten worden bij de toelaatbaarheid van de plannen.

5.3.2 Geluid

Geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt dat bij planologisch nieuwe situaties, de geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen bij wegverkeerslawaai bij voorkeur niet hoger mag zijn dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en bij industrielawaai (afkomstig van grote, gezoneerde bedrijventerreinen) bij voorkeur niet hoger dan 50 dB(A). Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Indien een bestemmingsplan de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, zal door een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. 30 km/uur wegen worden niet getoetst aan de Wet geluidhinder. Indien er ondanks de 30 km/uur redelijkerwijs toch overlast te verwachten is moet hier wel rekening mee gehouden worden.

Als bij planologisch nieuwe situaties het niet mogelijk is om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, kan er een hogere grenswaarde overwogen worden. Hiervoor moet er aan de wettelijke criteria en voorwaarden voldaan kunnen worden. Burgemeester en wethouders zijn hiervoor bevoegd.

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit.

Nieuwe ontwikkelingen

Onderhavig bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingslocaties met geluidsgevoelige bestemming aanwezig.

5.3.3 Bodem

Op basis van het historisch bodembestand zijn binnen het plangebied de volgende potentieel bodemverontreinigende activiteiten uitgevoerd:

  • Transportbedrijf, Het Laar 221;
  • Tankstation, Dreef 140a,
  • Diverse ondergrondse tanks;
  • Stortplaats met puin;
  • Erfverhardingen van voormalige boerderijen;
  • Diverse slootdempingen met mogelijk puin, bouw- of sloopafval.
  • De ligging van de stortplaats met puin, voormalige boerderijen en slootdempingen zijn op onderstaand overzicht weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D112-OH01_0005.png"

Ter plaatse van het tankstation aan de Dreef 140A zijn diverse bodemonderzoeken en grondwatermonitoringen uitgevoerd. Hierbij zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Net buiten het plangebied Borgele ligt een bedrijfslocatie aan de Laan van Borgele 70. Op deze locatie is sprake van een geval van ernstige verontreiniging. De verontreiniging vormt geen humane-, ecologische- en verspreidingsrisico's. De grondwaterverontreiniging heeft zich verspreid tot onder enkele woningen aan de Laan van Borgele binnen het plangebied Borgele. In het gebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Op een aantal onderzoekslocaties is lokaal lichte bijmengingen met puin en/of kooldeeltjes aangetroffen. In de vaste bodem zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of vluchtige aromaten aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de streefwaarden niet en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en/of (sanerings)maatregelen.

De algemene kwaliteit van de vaste bodem en het grondwater binnen het gebied Borgele vormen geen belemmering voor de huidige bestemming.

Nieuwe ontwikkelingen

Bij nieuwe ontwikkelingen is minimaal een historisch onderzoek nodig. Indien een locatie van functie wijzigt en ter plaatse een voor bodemverontreiniging verdachte activiteit is uitgevoerd, dient een bodemonderzoek conform de NEN-5740 te worden uitgevoerd. Uit het onderzoek moet blijken of de locatie geschikt is voor het toekomstige gebruik of aanvullende bodemwerkzaamheden (onderzoek en/of sanering) nodig zijn. Voorafgaand aan nieuwbouw bestaat in het kader van het Bouwbesluit mogelijk de noodzaak om een onderzoek conform de NEN-5740 uit te voeren.

5.3.4 Luchtkwaliteit

In het kader van het bestemmingsplan voor Borgele heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

5.3.4.1 Luchtkwaliteit langs wegen

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriele regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005', de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.

Op landelijk niveau leveren fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden, voldoen aan de grenswaarden. Meer informatie is te vinden in het Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor NO2 geldt voor het prognosejaar 2008 een plandrempel van 44 µg/m3.

Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden. Voor de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk de volgende normen van toepassing waarop getoetst wordt:

  • jaargemiddelde concentratie NO2 (40 µg/m3);
  • jaargemiddelde concentratie PM10 (40 µg/m3);
  • plandrempel jaargemiddelde concentratie NO2 (44 µg/m3);
  • aantal dagen overschrijding van de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m3 (maximaal 35 dagen per jaar).

Om te kunnen vaststellen of wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet luchtkwaliteit is de Verkeersmilieukaart geraadpleegd. Met dit rekeninstrument worden de effecten van het gemotoriseerd verkeer op de geluids- en luchtkwaliteit langs de wegen vastgesteld.

De luchtkwaliteit is berekend op basis van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2008, 2010 en 2018, de emissieparameters en achtergrondprognoses voor 2004 en 2010 zoals opgenomen in het CAR II-model. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden zoals die nu en vanaf 2010 gelden.

5.3.4.2 Resultaten stikstofdioxide (NO2)

Uit de rekenresultaten blijkt ten eerste dat in de onderzochte prognosejaren de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 niet wordt overschreden. Daarnaast blijkt dat de jaargemiddelde concentratie in de onderzochte prognosejaren beneden de grenswaarde van 40 µg/m3 blijft.

5.3.4.3 Resultaten fijnstof (PM10)

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat langs alle onderzochte wegen in geen van de prognosejaren de grenswaarde voor het jaargemiddelde van de concentratie wordt overschreden. Het aantal dagen dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het uurgemiddelde van 50 µg/m3 blijft in alle onderzochte peiljaren beneden de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

5.3.4.4 Conclusie

In het kader van het aspect luchtkwaliteit heeft onderzoek plaatsgevonden naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De concentraties van voornoemde stoffen in het conserverend bestemmingsplan Borgele blijven beneden de grenswaarden zoals die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de normen.

5.3.5 Externe veiligheid

Nabij en in het plangebied liggen twee typen risicobronnen. De spoorlijn Deventer - Zwolle waarover mogelijk gevaarlijke stoffen worden vervoerd en hogedrukaardgasbuisleidingen verbonden met een gasdrukmeet- en regelstation, het Gasontvangststation Borgele.

5.3.5.1 Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen zoals in dit geval het doorgaand spoor, de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”. Voor de hogedrukaardgasbuisleidingen de circulaire “Zonering langs hogedrukaardgasbuisleidingen” van het ministerie van VROM uit 1984. Voor de hogedrukaardgasbuisleidingen is nieuwe regelgeving in voorbereiding. Het concept van dit besluit genaamd “Besluit externe veiligheid aardgasbuisleidingen” is reeds gepubliceerd. De VROM inspectie regio Oost beveelt aan om met deze nieuwe regelgeving rekening te houden. In dit bestemmingsplan wordt daaraan gevolg gegeven.

5.3.5.2 Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico

Aardgasbuisleidingen

In en nabij het plangebied liggen twee hogedrukaardgasbuisleidingen die invloed hebben op het plangebied. Het betreft de leidingen A-651 met een druk van 66 bar en een diameter van 300 mm en N-551-20met een druk van 40 bar en een diameter van 150 mm. Het invloedsgebied van leiding A-651 bedraagt 170 meter en van de leiding N-551-20 70 meter. Beide invloedsgebieden reiken tot in het plangebied.

Voor de leidingen zijn door de Gasunie de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het groepsrisico berekend. Voor de leidingen is het plaatsgebonden risico berekend op 0 meter, uitgezonderd voor segment 12 van de leiding N-551-20. Die 10-6 plaatsgebonden risicocontour is bepaald op 20 meter vanuit de leiding. In het kader van het ontwerp bestemmingsplan Steenbrugge is door de Gasunie het groepsrisico berekend. In die berekening is de bestaande bebouwing van het plangebied Borgele meegenomen. Uit de bereking blijkt dat de orienterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Ten westen van het plangebied is het spoortraject Deventer-Zwolle gelegen. Over dit traject kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Van het plangebied ligt slechts één woning binnen de toetsingszone van 200 meter. De nu geldende vervoersprognose voor gevaarlijke stoffen voor de toekomst is op 0 gesteld. Het spoor vormt geen belemmering voor het plan.

De personendichtheid van het plan is verankerd doordat bouwblokken en bouwhoogtes zijn begrensd.

Spoorvervoer gevaarlijke stoffen

Ten westen van het plangebied is het spoortraject Deventer-Zwolle gelegen. Over dit traject kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Binnen de toetsingszone van 200 meter langs het spoor liggen meerdere woningen, een school en een zorginstelling. De vervoersprognose uit 2007 voor het jaar 2020 is voor dit baanvak op 500 wagons met brandbare vloeistoffen op jaarbasis gesteld. Deze vervoerscijfers worden gebruikt als invoer voor het nog vast te stellen Basisnet spoor. Bij vaststelling van het Basisnet spoor in 2010 zal bekend worden wat de hoogte is van het plaatsgebonden risico en groepsrisico. De verwachting is dat het berekende risico laagt zal zijn omdat het een stof betreft waarvan het invloedsgebied in de omgeving beperkt is en de vervoersaantallen laag zijn. In het toekomstige Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) zijn richtlijnen opgenomen voor plasbrandaandachtsgebieden. Gezien het feit dat vervoer van brandbare vloeistoffen via de betreffende spoorlijn mogelijk is, vormt dit hier een aandachtspunt. Het invloedsgebied wordt gevormd tussen de spoorlijn en 30 meter uit het hart van deze spoorlijn. In het plangebied Borgele ligt geen bebouwing op deze afstand van het spoor. Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor het plan. De personendichtheid is in het plangebied verankerd doordat bouwblokken en bouwhoogtes zijn begrensd.

5.3.5.3 Zelfredzaamheid

Het plangebied valt binnen het sirenedekkingsgebied voor alarmeringen bij calamiteiten. Er zijn geen functies voor verminderd zelfredzame personen in het effectgebied van de aardgastransportleidingen aanwezig en er zijn, mits tijdig gealarmeerd, voldoende mogelijkheden voor aanwezigen om het effectgebied te ontvluchten.

  • Ontvluchtingsroutes in het plangebied

De infrastructuur in het gebied geeft geen beperkingen in de vluchtmogelijkheden. Vluchten van de risicobron af of dwars op de windrichting is mogelijk.

  • Ontvluchtingsroutes van gebouwen

In het plangebied zijn geen gebouwen met verhoogd risico. De aanwezige gebouwen geven geen problemen met de interne als de externe ontvluchtingsroutes.

5.3.5.4 Bereikbaarheid
  • Bereikbaarheid op planniveau

De panden binnen het plangebied zijn voor de brandweer bereikbaar binnen de gestelde normtijden.

  • Bereikbaarheid op perceelsniveau

Naast de bereikbaarheid die reeds is vastgelegd in de infrastructuur van het plangebied dienen percelen tevens aan bereikbaarheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in het “Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer brandveilig gebruik bouwwerken” en in de “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”. Uitgegeven door de Nederlandse vereniging voor brandweerzorg en rampenbestijding (NVBR) Bij bouwvergunningverlening wordt getoetst op deze eisen. De eisen komen er kortweg op neer dat de toegangswegen geschikt moet zijn voor de hulpdiensten. Tevens moeten opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar zijn zodat een verbinding gelegd kan worden tussen de bluswatervoorziening en de brandweerauto's. Dit plangebied voldoet aan die eisen.

5.3.5.5 Bestrijdbaarheid

Ten behoeve van het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement en het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is een Rampenbestrijdingsplan spoor opgesteld. Dit plan wordt iedere vier jaar herzien. Het plan beschrijft specifiek hoe bij een zwaar ongeval op het spoor of het emplacement met gevaarlijke stoffen welke organisatorische maatregelen worden getroffen en welke middelen worden ingezet om het ongeval te bestrijden en het gebied te ontruimen.

Het plangebied voldoet aan de uitgangspunten van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid', uitgegeven door het NVBR.

De hoogte van de beschreven risico's de mogelijke scenario's en de maatregelen die op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn genomen zijn afdoende gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de risicobronnen en de mogelijkheden voor de hulpdiensten.

5.3.5.6 Verantwoording groepsrisico, eindafweging

Voor dit conserverende plan hoeft strikt genomen geen verantwoordingsplicht groepsrisico te worden opgesteld, omdat er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het reeds gerealiseerde appartementengebouw op de hoek Boxbergerweg-Havezatelaan dat in dit kader als ruimtelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt buiten de invloedsgebieden van de risicobronnen. Toch is er voor gekozen om het plangebied te beoordelen in de lijn van de verantwoordingsplicht groepsrisico aangezien bij voorgaande ruimtelijke besluiten dit nog niet op deze wijze werd afgewogen. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen aan de orde zijn, zijn er geen specifieke risicoberekeningen voor dit plan opgesteld. Uit reeds bekende gegevens over de risicobronnen en de inrichting van het plangebied kan gesproken worden van een aanvaardbare situatie.

5.3.6 Ecologie
5.3.6.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. In deze wet is ook de algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen. Dit houdt in dat zoveel mogelijk geprobeerd moeten worden om te voorkomen dat er nadelige gevolgen zijn van het handelen voor de in het wild levende dieren en planten. (bijvoorbeeld het niet verontrusten of verstoren in kwetsbare perioden zoals de winterslaap, voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. Het verwijderen van de aanwezige bomen en struiken dient buiten het broedseizoen voor vogels te gebeuren.

Vanuit ecologie gezien is het van belang of er beleidsrelevante planten en dieren voorkomen zoals beschermde planten en dieren krachtens de Flora- en faunawet, rode lijstsoorten etc. Het plangebied is niet stelselmatig op de aanwezigheid van soorten onderzocht. Een aantal opvallendheden zijn echter wel bekend bij de gemeente. Er blijkt dat in de groene delen van het plangebied bijzondere soorten aanwezig zijn. Voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient dan ook een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten plaats te vinden, om duidelijkheid te verkrijgen in de aanwezigheid van de beschermde soorten.

Ten noorden van de Ceintuurbaan in het Nieuwe Plantsoen groeien diverse beschermde planten, komt de eekhoorn voor en broeden niet alledaagse vogelsoorten als roofvogels en uilen. Tevens is daar een roekenkolonie aanwezig. Aan de zuidkant komt in ieder geval de kamsalamander voor. In het concept-Beheerplan voor het Nieuwe Plantsoen wordt ingezet op de natuurwaarden en de stedelijk-ecologische potenties. De Lookerskolk en de vlak daarboven gelegen kleinere kolk herbergen diverse bijzondere planten-, broedvogel-, en amfibieënsoorten.

De spoordijk in combinatie met een spoorsloot en struweel en de verbinding naar het buitengebied heeft potentie om soortenrijk te zijn. De omgeving van het Vlierpad bevat diverse bijzondere en beschermde soorten zoals kamsalamander, klokjesgentiaan, parnassia en drie orchideeënsoorten.

5.3.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In 1998 is landelijk de Energie Prestatie op Locatie (EPL) geïntroduceerd. De EPL is een maat voor de energetische kwaliteit voor een gehele bouwlocatie, inclusief de energievoorziening die voor en/of in deze locatie is aangelegd. De EPL kent een schaal van 0 tot 10, waarbij 10 staat voor een ideaalsituatie waarbij geen fossiele brandstoffen worden gebruikt. Bij nieuwbouwlocaties moet het principe van de 'trias energetica' worden meegenomen. In het Milieubeleidsprogramma 2007-2008 stelt de gemeente Deventer de EPL voor nieuwbouwlocaties op 7.0. Deze norm kan onder meer gehaald worden door het plaatsen van zonneboilers, warmtepompen en efficiënt en zuinig verlichten van wegen en paden. De wijze waarop aan deze norm voldaan kan worden, moet onderzocht worden in een energievisie.

Op gebouwniveau hanteert de gemeente het GPR-gebouwsysteem als basis voor de kwaliteitseisen aan woningen/gebouwen. Het GPR systeem is een registratiesysteem dat prestaties weergeeft van items op het gebied van milieu en (woon-)kwaliteit. Voor elk thema geeft GPR Gebouw een kwaliteitsscore op een schaal van 1 tot 10. Hoe hoger de kwaliteit - of hoe lager de milieubelasting - hoe hoger de score. Een score van 5 komt - indien relevant - overeen met het niveau van het Bouwbesluit. Het systeem kent zes thema-onderdelen en wel: Energie, Materialen, Afval, Water, Gezondheid en Woonkwaliteit. De ontwikkelende partij zal een sublicentie van het softwarepakket aangeboden worden. De duurzaamheidsambities voor de nieuwbouw in Keizerslanden worden in samenspraak met de initiatiefnemer woonbedrijf Ieder1 en aan de hand van GPR Gebouw vastgesteld.