direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kolkmansweg 6C
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw047-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Kolkmansweg 6C in Schalkhaar bevindt zich een perceel dat in de huidige situatie is bestemd als 'bosbouwbedrijf'. Op het perceel staat een gebouw van circa 250 m2 dat wordt gebruikt door een bedrijf dat werkt aan de openbare ruimte. Het perceel is in eigendom van de gemeente Deventer. De gemeente Deventer is voornemens om het perceel kadastraal bekend gemeente Diepenveen, sectie H, nummer 4620, te verkopen en de mogelijkheid te bieden er een vrijstaande woning te realiseren. Een smalle strook aan de noordzijde, kadastraal bekend gemeente Diepenveen, sectie H, nummer 4619, blijft in eigendom van de gemeente en wordt gebruikt als groene begeleiding van het naastgelegen pad voor langzaam verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0001.png"

Luchtfoto met rood omlijnd globaal het plangebied

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen, deel C' bestemd als 'Bosbouwbedrijf'. In deze bestemming is het niet toegestaan om een woning te bouwen. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Kolkmansweg 6C" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Schalkhaar, aan de Kolkmansweg 6C.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0002.png"

Globale ligging plangebied "Kolkmansweg 6C"

Het plangebied "Kolkmansweg 6C" wordt globaal begrensd:

  • aan de westzijde door de Kolkmansweg;
  • aan de zuidzijde door het woonperceel aan de Kolkmansweg 6B;
  • aan de oostzijde door de achterzijden van de woonpercelen aan de Voorhorsterweg 47 en 49;
  • aan de noordzijde door een pad voor langzaam verkeer dat de Kolkmansweg met de Voorhorsterweg verbindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0003.png"

Begrenzing plangebied "Kolkmansweg 6C" (in lichtgroen aangegeven)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen, deel C' bestemd als 'Bosbouwbedrijf'. Hierbinnen is een bosbouwbedrijf toegelaten met de daarbij behorende voorzieningen. In 'bouwregel 07' staat wat er ter plaatse gebouwd mag worden. Zo mogen gebouwen alleen in het 'bouwvlak' gebouwd worden en mag de maximum goothoogte 3 meter zijn en de maximum bouwhoogte 5 meter.

Naast de functie 'Bosbouwbedrijf' heeft het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3'. De gronden binnen deze bestemming zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende acheologische verwachtingswaarden. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op deze dubbelbestemming.

In het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om een woning te bouwen. Om de realisatie van één vrijstaande woning planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Kolkmansweg 6C" voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0005.png"

Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen' met in de legenda de hoofdfuncties die gelden in het plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Schalkhaar, aan de Kolkmansweg 6C. De Kolkmansweg is een weg met voornamelijk vrijstaande woningen. (Schuin) tegenover huisnummer 6C zijn twee woningen onder één kap gebouwd en er is een perceel waar voorheen de gemeentewerf gevestigd was. Op het perceel aan de Kolkmansweg 6C zelf bevindt zich een gebouw van circa 250 m2 dat wordt gebruikt door een bedrijf dat werkt aan de openbare ruimte. Het terrein om het gebouw heen is grotendeels verhard. Achterop het perceel zijn enkele bomen aanwezig en aan de voorzijde is wat lager groen aanwezig. Aan de noordzijde wordt het perceel door een haag gescheiden van een pad voor langzaam verkeer. Dit pad verbindt de Kolkmansweg met de Voorhorsterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0006.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het perceel aan de Kolkmansweg is in eigendom van de gemeente Deventer. De gemeente Deventer is voornemens om het gebouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Diepenveen, sectie H, nummer 4620, te slopen en het perceel te verkopen. Er wordt de mogelijkheid geboden er een vrijstaande woning te realiseren. De woning heeft een vergelijkbare afstand tot de Kolkmansweg als de naastgelegen woningen. De maximale bouwhoogte is 9 meter en de maximale goothoogte is 3 meter. Omliggende woningen hebben in het geldende bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Omdat de woningen direct naast huisnummer 6C feitleijk lager zijn dan 10 meter, krijgt de nieuw te bouwen woning een maximale bouwhoogte van 9 meter, zodat de nieuwe woning goed past bij de bestaande woningen.

Een smalle strook aan de noordzijde van het plangebied, kadastraal bekend gemeente Diepenveen, sectie H, nummer 4619, blijft in eigendom van de gemeente en wordt gebruikt als groene begeleiding van het naastgelegen pad voor langzaam verkeer. De haag langs het pad blijft behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het specifiek voor dit bestemmingsplan relevante Europese beleid en het rijksbeleid. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europese beleid en het rijksbeleid worden nader uitgewerkt in de volgende paragrafen, in het beleid van de provincie en de gemeente.

3.2.1 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en wordt afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning op een locatie waar nu een bosbouwbedrijf is toegestaan. De locatie ligt in het stedelijk gebied, temidden van woonbebouwing. Deze ontwikkeling wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De ontwikkeling van één vrijstaande woning aan de Kolkmansweg 6C is daarom niet Ladderplichtig. De ontwikkeling komt wel tegemoet aan een behoefte. De gemeenteraad van Deventer heeft op basis van een onderzoek bepaald dat er tot 2035 11.000 woningen gebouwd moeten worden. De realisatie van een woning aan de Kolkmansweg 6C past hierbinnen.

3.2.2 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in de deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  • 1. Uitvoeren van een stresstest
  • 2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  • 3. Opstellen uitvoeringsagenda
  • 4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  • 5. Stimuleren met goede voorbeelden
  • 6. Meer gebruik maken van regelgeving
  • 7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven in stand.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of open gaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.

3.2.3 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan Chw Kolkmansweg 6C voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" wordt jaarlijks bijgewerkt in een actualisatieronde. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening Overijssel dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de (boven) regionale behoefte. Daarnaast voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infratructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

De gemeente Deventer behoort tot de stedelijke netwerken. Daarnaast wordt met de realisatie van één woning voorzien in de lokale behoefte. De gemeente Deventer wil tot 2035 11.000 nieuwe woningen bouwen. De realisatie van een woning aan de Kolkmansweg 6C past hierbinnen.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving in stand houden.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waar mogelijk, eerst locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die een groene functie hebben.

Het bestaand stedelijk gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied betekent niet dat alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie.

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied. Voor de ontwikkeling wordt een bestaand gebouw gesloopt en een nieuwe woning gerealiseerd. Dit past binnen het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien, niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties open houden om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. De nieuwe woning wordt gasloos gebouwd en er worden maatregelen genomen waarmee natuurinclusief wordt gebouwd. Dit wordt met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Ook wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat waterberging op eigen terrein gerealiseerd wordt. Daarmee is de ontwikkeling toekomstbestendig.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0007.jpg"

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De relatie tussen de ontwikkeling aan de Kolkmansweg 6C en deze thema's is eerder in deze paragraaf toegelicht.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied aan de Kolkmansweg 6C in Schalkhaar ligt in de Boringsvrije zone Salland Diep en het overstroombaar gebied.

Boringsvrije zone Salland Diep

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Overstroombaar gebied

Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied ligt achter het dijktraject 53-1: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd gebied waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moet meer rekening gehouden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). Uit de Omgevingsverordening Overijssel volgt dat het plangebied in een overstroombaar gebied ligt.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan de nieuwe normen voor waterveiligheid, gebaseerd op risicobenadering. Voor het dijktraject 53-1 betekent dit dat de norm van het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) per 1 januari 2017 is verzwaard naar 1/3000.

Door de verhoogde normering voldoet dijktraject 53-1 niet meer aan de nieuwe norm en zal deze in de toekomst worden aangepakt om in uiterlijk 2050 te voldoen aan deze norm. In 2017 zijn de beheerders gestart met de beoordeling. In 2023 moet er zo een landelijk beeld ontstaan van de versterkingsopgave tot 2050. De opgaven worden opgenomen in het HWBP.

De ontwikkeling betreft de realisatie van één woning binnen bebouwd gebied. Dit betreft geen grootschalige ontwikkeling.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De transformatie van het plangebied naar een woonlocatie past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Hierdoor blijft het gebied aantrekkelijk. Daarnaast worden in het gebied maatregelen getroffen voor natuurinclusief bouwen en infiltratie van water.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en die behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

In voorliggend plan blijft het plangebied redelijk hetzelde ingericht. Er blijft een hoofdgebouw aanwezig met bijbehorend erf. Het bestaande landschap blijft behouden.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het cultuurhistorisch landschap is het plangebied niet aangeduid, omdat het plangebied in het bebouwde stedelijke gebied ligt.

3. Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het plangebied de kenmerken 'informele trage netwerk' en 'woonwijken 1955-nu'.

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (bijvoorbeeld bedrijventerreinen of woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Het pad voor langzaam verkeer naast het plangebied blijft behouden. Daarmee past de ontwikkeling binnen het informele trage netwerk.

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur.

Nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

In het plangebied wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt, temidden van andere vrijstaande woningen. De woning voegt zich daarmee naar de maat en het karakter van het grotere geheel.

4. Laag van de beleving

Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. In de laag van de beleving heeft het plangebied het kenmerk 'IJssellinie inundatieveld'. De ontwikkeling van één woning in een bestaand woongebied op een locatie waar nu een bosbouwbedrijf is toegelaten, biedt geen aanknopingspunten om bakens in de tijd te versterken.

Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Conclusie

In de watertoets in paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

De Omgevingsvisie Deventer is op 18 december 2019 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld. De afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werken met oude statische structuurplannen is verruild voor een dynamische Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet die vanaf 2024 in werking zal treden. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente.

De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen.

De omgevingsvisie heeft drie kernuitgangspunten:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die de gemeente wil: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Daarnaast streeft de gemeente Deventer naar een leefomgeving waar prettig wordt gewoond en die voor toekomstige generaties de moeite waard is. Daarom is zorgen voor duurzaam ruimtegebruik, een klimaatbestendige inrichting van de leefomgeving (voor 2050), een energieneutrale stad (voor 2030) en een circulaire economie van belang.

Deventer wil energieneutraal worden door CO2-reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. Nieuwe woningen moeten bijna energieneutrale woningen (EPC-0) zijn.

In de omgevingsvisie worden landelijke doelen uit de Deltabeslissing ruimtelijke adaptatie in de leefomgeving nagestreefd. Dit betekent dat ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig moeten worden uitgevoerd. Met een klimaat-adaptieve inrichting van de stad dient de gemeente Deventer een aantal doelen: de gemeente Deventer bereidt zich voor op pieken in de waterafvoer, voldoet aan de noodzaak tot waterberging, houdt regenwater vast om verdroging te voorkomen en zorgt voor het voorkomen/beperken van hittestress.

In de omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied is in de omgevingsvisie opgenomen als onderdeel van de dorpen. Het plangebied ligt in het gebied 'rustig wonen'. In dit gebied mag volgens de omgevingsvisie de functie wonen toenemen.

Voor Schalkhaar is aangegeven dat het gewenst is binnen de huidige bebouwingsgrenzen door te ontwikkelen als woondorp met een lomerrijke en landelijke uitstraling. Nieuwe ontwikkelingen moeten het historische gegroeide karakter versterken. Ontmoeting en elkaar kennen is de basis van het dorpse samenleven. Het landschap rondom Schalkhaar en de groenstructuren daarbinnen zijn van grote waarde. Daarom is er voor nieuwe ontwikkelingen vooral ruimte binnen de bebouwde kom.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één woning binnen bestaand bebouwd gebied. Een verouderd gebouw wordt vervangen door een nieuw (duurzaam) woongebouw. De ontwikkeling aan de Kolkmansweg 6C komt overeen met de (duurzame) ambities uit de omgevingsvisie.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot waterberging. Er kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid.

3.4.3 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van een woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstige peil wordt bepaald in samenhang met het waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.


Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zal de te realiseren woning een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woning geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden ingezet bij de uitwerking van de woning in het plan.

Circulair bouwen

Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:

  • bij de bouw zo min mogelijk afval ontstaat;
  • de gebruikte bouwmaterialen biobased zijn, zoals hout;
  • de gebruikte materialen herbruikbaar zijn door materiaalgebruik en montage;
  • er bij voorkeur hergebruikte materialen ingezet worden, waarbij bij voorkeur het materiaal op hetzelfde kwalitatieve niveau toegepast wordt als het oorspronkelijke gebruik. Daarbij is uitgangspunt dat het energiegebruik tijdens de bouw en de uitstoot van kooldioxide bij de productie van de gebruikte materialen zo laag als mogelijk is.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Conclusie

Bij de ontwikkeling van de woning aan de Kolkmansweg 6C wordt rekening gehouden met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer. De ontwikkeling past daarmee binnen dit beleid.

3.4.4 Werkwijze ecologie

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Op 10 juli 2019 is de motie Natuur Inclusief Bouwen door de raad aangenomen en vervolgens door burgemeester en wethouders uitgewerkt (B&W-besluit 22 oktober 2019). De strekking van dit besluit is dat het Natuur Inclusief Bouwen in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd. Borging vindt plaats via bijvoorbeeld het bestemmingsplan, een Nota van Uitgangspunten, een intentieovereenkomst of een handelingsperspectief.

Elk project verdient maatwerk met een puntensysteem (punten per type maatregel). Per project wordt een lijst van maatregelen met punten opgesteld waaruit men vervolgens kan kiezen. Er dient een minimum aantal punten gehaald te worden. In deze lijst komen aspecten aan de orde als nestkasten voor vogels en vleermuizen die in de gevels geïntegreerd kunnen worden, voorzieningen voor bijen, toepassen van streekeigen vaste planten, struiken en bomen, groene gevels en daken etc.

Conclusie

In dit bestemmingsplan is dit uitgewerkt door middel van een puntenlijst Natuurinclusief bouwen, die onderdeel is van de planregels (bijlage 2 bij de regels).

3.4.5 Woonvisie

De Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is op 7 februari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Deventer heeft aan de basis van de Woonvisie de volgende drie centrale ambities geformuleerd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen;
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod;
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk en dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

In de woonvisie staat vermeld dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Zo moeten er in 10 jaar tijd 3.000 woningen bij komen. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek.

Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Conclusie

Het plan past binnen de Woonvisie van gemeente Deventer. Er wordt aangesloten op de kwaliteit van de locatie.

3.4.6 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: maximaal 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

De woning in dit plan heeft de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit de beleidsnota beroep en bedrijf aan huis.

3.4.7 Welstandsnota gemeente Deventer

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening worden gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer. In deze nota is het plangebied aangewezen als 'lintbebouwing' (oranje op onderstaande afbeelding).

De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In de dorpen is vaak bij de kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan. Deze bebouwing breidde zich in lintvorm verder naar buiten uit. Veel van de bebouwingslinten zijn later opgenomen in nieuwe wijken.

In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en hebben naarmate ze dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen een steeds landelijker en soberder karakter.

In dit gebied is ruimte voor verschillen en eigen smaak. Daarbij gelden echter een aantal voorwaarden om het specifieke beeld van lintbebouwing te behouden of te versterken. Deze zijn gericht op het ‘traditionele’ karakter. Zo worden worden woningen geplaatst met de representatieve zijde naar de weg en hebben ze een eenvoudige hoofdvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0008.png"

Uitsnede welstandsnota gemeente Deventer (met het plangebied ter plaatse van de rode stip)

Conclusie

In het plangebied wordt één vrijstaande woning in het lint gerealiseerd. De bebouwing sluit qua ligging op de kavel en maximale goot- en bouwhoogte aan bij omliggende woonbebouwing. Binnen de ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan een woning gerealiseerd worden die past binnen de criteria van de welstandsnota. Bij het beoordelen van het aanvraag omgevingsvergunning, zal aan de welstandsnota worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie en cultuurhistorie

Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 20152). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

Fysische geografie

De verwachtingskaart heeft een sterk fysisch geografische basis. Uit de archeologische onderzoeken die plaats hebben gehad in de gemeente Deventer en in omliggende gebieden zijn op grond van geomorfologische en geologische kenmerken en de bodemgesteldheid verschillende landschappen onderscheiden, die ieder een eigen ontwikkeling en bewoningsmogelijkheden hebben gekend. De hogere delen van het landschap waren vaak al in de prehistorie door mensen in gebruik. De lagere delen zijn minder intensief gebruikt en werden vaak pas in de middeleeuwen of de nieuwe tijd bewoonbaar. Op basis van geomorfogenetische kenmerken zijn drie verwachtingszones voor archeologische resten uit met name de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.

Het bestemmingsplangebied is gelegen in een dekzandlandschap, met als terreintype 'laatglaciaal en/of vroegholoceen duincomplex'. Dit betekent dat het gebied relatief hoger gelegen is. Daarmee was dit duincomplex in het verleden geschikt voor bewoning. Hierdoor heeft dit terreintype een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten en dan met name prehistorische erven en grafvelden. Daarbij is een ca. 30-50 cm dikke afdekkende laag aanwezig (plaggendek), waardoor eventueel aanwezige archeologische resten waarschijnlijk goed bewaard gebleven zijn. Deze hoge archeologische verwachting is in het archeologiebeleid vertaald naar beleidswaarde 3.

Historische verwachting

Vanaf de middeleeuwen ging de mens het landschap naar zijn hand zetten. Op basis van historische bronnen (zoals kaarten en geschriften) zijn locaties van historische elementen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten aangewezen. Deze verwachting is weer vertaald naar de beleidswaarden op de beleidskaart en heeft geleid tot de waarden zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Binnen het bestemmingsplangebied is op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer een speculatief tracé van een landweer aangegeven aan de westzijde van het gebied.

Landweren zijn een middeleeuwse verdedigingsvorm. Het tracé van deze wallen met greppels is op sommige locaties binnen de gemeente vast te stellen aan de hand van restanten in het landschap en historische bronnen en kaarten. Op andere plekken is een tracé minder goed vast te stellen en is het verloop van de landweer als speculatief aangegeven op de verwachtingskaart. Dit laatste is ook het geval voor het stukje tracé dat binnen het huidige bestemmingsplangebied zou kunnen liggen. Omdat dit tracé zo speculatief is, is dit historische element niet vertaald naar een andere beleidswaarde op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0009.png" De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied 'Kolkmansweg 6c, Schalkaar' geldt de beleidswaarde '3'. De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

4.1.2 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig die mogelijk negatief kunnnen worden beïnvloed door de voorliggende ontwikkeling.

4.1.3 Conclusie

De beleidswaarden met betrekking tot archeologie zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Uit het oogpunt van archeologie, cultuurhistorie en monumenten zijn er geen bezwaren tegen het plan om de realisatie van een woning mogelijk te maken in het plangebied.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Voor de toets milieuzonering voor dit plan is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009.

In bijlage 1 van de VNG handreiking 2009 wordt een basislijst gegeven met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieucategorie. Ook worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen. Wanneer deze woningen of gevoelige bestemmingen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden, zijn die leidend boven de richtafstanden.

Volledigheidshalve is hier wel al te vermelden dat door de VNG in mei 2019 de handreiking milieuzonering Nieuwe stijl is gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet. Deze handreiking vervangt de VNG-handreiking 2009. Voor dit plan kan nog gebruik worden gemaakt van de VNG-handreiking 2009.

Kolkmansweg 6C

In de directe omgeving van het plangebied Kolkmansweg 6C is op het adres Kolkmansweg 5 een bedrijfsbestemming met specifieke functieaanduiding gemeentewerf gelegen.

In de VNG handreiking is dit bedrijf in te delen onder de activiteit: "gemeentewerven (afval-inzameldepots)", milieucategorie 3.1, met grootste richtafstand 50 meter voor geluid en richtafstanden van 30 meter voor geur, stof en gevaar. De afstand tussen het plangebied en dit bedrijf bedraagt 10 meter. Er wordt niet voldaan aan de richtafstanden voor geluid, geur, stof en gevaar.

De bedrijfsvoering aan de Kolkmansweg 5 wordt echter niet belemmerd door de ontwikkeling aan de Kolkmansweg 6C, omdat nabij Kolkmansweg 5 al de percelen met huisnummers 6a, 6b en 7 aanwezig zijn. Op deze percelen zijn woonfuncties aanwezig die op gelijke afstand/dichterbij het bedrijf gelegen zijn. Deze woningen bepalen daarmee de (uitbreidings)mogelijkheden voor het bedrijf aan de Kolkmansweg 5. De realisatie van een woning aan de Kolkmansweg 6C is daarmee niet belemmerend voor het bedrijf aan de Kolkmansweg 5 ten aanzien van geluid, geur, gevaar of stof. Ook is de situatie ter plaatse van de Kolkmansweg 6C aanvaardbaar voor de functie wonen.

Overigens bestaat het voornemen om het perceel aan de Kolkmansweg 5 in de toekomst een andere functie te geven, in het kader van wonen en/of zorg. Wanneer dit gebeurt, vormt milieuzonering überhaupt geen belemmering meer.

Verder zijn er geen andere bedrijven of bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving van het woonplan gevestigd en wordt voldaan aan de VNG richtafstanden.

Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.2.2 Geluid

Geluid wegverkeer

Het plangebied ligt net buiten de wettelijke geluidzone van 200 meter van de Nico Bolkesteinlaan. Dit is een 50 km per uur wijkontsluitingsweg in de bebouwde kom, met een verkeersintensiteit nabij de 9.000 motorvoertuigen per etmaal. De overige wegen rondom het plangebied hebben een maximale rijsnelheid van 30 km per uur en hebben geen wettelijke geluidzone. Een akoestisch onderzoek wegverkeer is niet noodzakelijk.

Geluid bedrijven

Aan de Kolkmansweg 5 is op basis van het geldende bestemmingsplan een gemeentewerf toegelaten op 10 meter van het plangebied (gemeten op de plangrens). Aan de VNG-richtafstand geluid van 50 meter wordt niet voldaan. Nabij de Kolkmansweg 5, op de percelen met huisnummers 6a, 6b en 7, zijn echter al woningen aanwezig die positief bestemd zijn in het bestemmingsplan. Deze woningen zijn op gelijke afstand/dichterbij het bedrijf gelegen en deze zijn daarmee bepalend voor de geluidruimte voor de uitoefening van een gemeentewerf op dit adres. De nieuw te bouwen woning aan de Kolkmansweg 6C is daarmee niet beperkend voor de geluidruimte voor de gemeentewerf. Ook kan daarom gesteld worden dat het de verwachting is dat ter plaatse van de nieuwe woning aan de normen uit het Acriviteitenbesluit kan worden voldaan. Overigens bestaat het voornemen om het perceel aan de Kolkmansweg 5 in de toekomst een andere functie te geven, in het kader van wonen en/of zorg. Wanneer dit gebeurt, vormt geluid überhaupt geen belemmering meer.

Conclusie

Voor het plan is geen akoestisch onderzoek nodig. Er kan onderbouwd worden dat de reeds aanwezige woningen al bepalend zijn voor de geluidruimte voor de uitoefening van een gemeentewerf aan de Kolkmansweg 5. De nieuw te bouwen woning aan de Kolkmansweg 6C is daarom niet beperkend voor de gemeentewerf en past qua geluidsbelasting op de locatie.

4.2.3 Bodem

Uit historisch onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen. In het kader van de ontwikkeling van de wijken Wijtenhorst en Douweler Leide is in 2001 historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie Kolkmansweg 6C valt binnen dit uitgevoerde historisch onderzoek. Binnen het gehele gebied zijn op een aantal locaties voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. Uit het historisch bodembestand blijkt dat op de locatie aan de Kolkmansweg 6C, voor zover bekend, geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten zijn uitgevoerd.

Bij de onderzoeken die zijn uitgevoerd in de omgeving (ten noordoosten van het plangebied) zijn maximaal enkele licht verhoogde gehalten aangetoond in grond en/of grondwater. De aangetoonde gehalten vormen geen belemmering voor het huidige gebruik van het gebied (overwegend wonen met tuin).

Voor de bestemmingsplanherziening is geen aanvullend bodemonderzoek nodig. Voor de omgevingsvergunning voor het bouwen is te zijner tijd wel een bodemonderzoek conform NEN 5740 nodig. Ook geldt dat er bij grondverzet rekening mee moet worden gehouden dat de grond, buiten de locatie, niet vrij toepasbaar is. Hiervoor gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functie wonen. In het kader van de beoogde bestemmingsplanherziening hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Externe werking

Voor de inrichting van het plangebied is uitgegaan van de realisatie van één vrijstaande woning. Bij het ontbreken van een gasaansluiting zijn lokaal geen emissies van stookinstallaties te verwachten. De verkeersbewegingen van en naar de woning hebben een beperkte toename tot gevolg van de emissie van stikstofoxide (NOx) en fijnstof (PM10). Deze beperkte toename is te beschouwen als 'Niet in Betekenende Mate' bijdragend aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

Interne werking

Van belang is uit oogpunt van ruimtelijke ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het plan. In de directe omgeving zijn geen agrarische of industriële emissiebronnen van betekenis aanwezig. Een specifieke beoordeling van de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt, de achtergrondconcentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan de grenswaarden van bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Publicatie nieuwe EU-richtlijn luchtkwaliteit

Op 26 oktober 2022 is het voorstel gepubliceerd voor wijziging van de EU-richtlijn luchtkwaliteit. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de huidige grenswaarden uit de Wet milieubeheer, het voorstel voor de toekomstige EU grenswaarden en de advieswaarden van de World Health Organisation (WHO). In deze tabel zijn tevens de verwachte achtergrondwaarden opgenomen op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) in 2030 voor het km2 vak, waarin de planlocatie is gelegen. Te zien is dat de te verwachten achtergrondwaarden in het plangebied ook voldoen aan de voorgestelde nieuwe EU-richtlijn luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0010.png" Waarden luchtkwaliteit (bron: http://geodata.rivm.nl/gcn)

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.2.5 Externe veiligheid

Het plan is getoetst aan de signaleringskaart voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

Het plan is niet gelegen binnen de aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico (PR10-6) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroutes voor gevaarlijke stoffen op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het plan is ook niet gelegen binnen het invloedgebied van een BEVI-inrichting, aangewezen transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0011.png"

Uitsnede uit signaleringskaart externe veiligheid

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Het gebied is niet gelegen binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de afstand tot het plangebied en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur zijn effecten als oppervlakteverlies en verstoring op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het natuurnetwerk is gelegen op circa 1,6 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de afstand tot het plan en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur is geen afbreuk te verwachten van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Voor deze locatie is eind 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 1). De conclusies van de ecologische quickscan zijn als volgt:

  • In de bomen en bebouwing in het plangebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Mogelijk maakt het plangebied onderdeel uit van een vliegroute, of foerageren vleermuizen in het plangebied. Het betreft echter geen onmisbare vliegroutes of foerageergebieden;
  • In het plangebied zijn potentiële verblijfplaatsen van egel aangetroffen. Het betreft dichte struiken naast de bebouwing, de haag aan de westzijde van het perceel en de strooisellaag aan de oostzijde van het perceel. Als foerageergebied van egel is het plangebied weinig geschikt, omdat het grotendeels verhard is;
  • In de omgeving van het plangebied zijn de marterachtigen steenmarter, bunzing en wezel te verwachten. Op basis van terreinkenmerken en het ontbreken van sporen in de bebouwing (steenmarter) zijn verblijfplaatsen van de betreffende soorten niet te verwachten in het plangebied;
  • In het plangebied zijn enkele potentieel geschikte nestplaatsen van huismus aangetroffen. Het betreft een richel aan de achterzijde van de opslagruimte;
  • Het plangebied is geschikt als broedbiotoop voor zwarte roodstaart en ringmus. In voorliggende situatie genieten de nesten van deze soorten geen jaarronde bescherming, omdat er voldoende uitwijkmogelijkheden beschikbaar zijn;
  • In de heggen en bomen langs de randen van het plangebied is broedgelegenheid aangetroffen voor algemene vogelsoorten. Het betreft soorten zoals houtduif, Turkse tortel, merel, roodborst, ekster en winterkoning;
  • In het plangebied zijn geen overige beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en flora aangetroffen of te verwachten, met uitzondering van soorten waarvoor in provincie Overijssel bij ruimtelijke ingrepen vrijstelling geldt van ontheffingsplicht;
  • Geadviseerd wordt de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren.

De haag aan de westzijde van het perceel blijft behouden. Deze haag blijft in eigendom en beheer van de gemeente. Daarmee blijven potentiële verblijfplaatsen van de egel in stand. Bij de verkoop van het perceel wordt mede in het kader van natuurinclusief bouwen aandacht gevraagd voor de egel. Zo kunnen er egelpoorten opgenomen worden in eventuele erfafscheidingen. Daarnaast kunnen er voorzieningen voor huismussen opgenomen worden in de nieuw te bouwen woning.

4.2.6.4 Stikstof

In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk de mogelijke stikstofuitstoot door de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken. Het rapport in bijlage 2 geeft hier inzicht in.

Ingevolge artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen voor de uitvoering van Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Dit impliceert dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor deze gebieden en dat negatieve gevolgen zo veel mogelijk beperkt dienen te worden. Voor de habitattypen en leefgebieden waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in Natura 2000-gebieden, zijn kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof vastgesteld. Met de KDW wordt bedoeld: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.

Plannen zoals aan de Kolkmansweg 6C kunnen door stikstofemissie effect hebben op habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soort verslechteren. Gezien het gegeven dat stikstofemissie, in de vorm van stikstofoxiden (NOx) of ammoniak (NH3), kan plaatsvinden bij onder andere landbouw, gemotoriseerd verkeer, industrie en ook bij de verwarming van huizen, is het wettelijk vereist deze emissie in beeld te brengen.

De ontwikkellocatie Kolkmansweg 6C betreft een momenteel bebouwd perceel met een opslag- en werkplaats van een bosbouwbedrijf. In het kader van een worst-case scenario is in het onderzoek aangenomen dat er in de huidige situatie geen relevante stikstofemissie naar de lucht plaatsvindt. Om nieuwbouw mogelijk te maken zullen sloopactiviteiten plaatsvinden, deze zijn als onderdeel van de aanlegfase inzichtelijk gemaakt.

De berekeningen naar de stikstofdepositiebijdrage vanwege de aanlegfase en gebruiksfase van het plan zijn uitgevoerd met het programma Aerius Calculator 2022. De gehanteerde 'grenswaarde' voor de stikstofdepositie bedraagt 0,00 mol/hal/j. Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase zijn er geen resultaten hoger dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarom zijn geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming nodig.

4.2.6.5 Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat de onderdelen gebieds- en soortenbescherming geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot nadelige effecten op de beschermde soorten of beschermde gebieden, als bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de egel. Ook stikstofdepositie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.2.7 Vormvrije plan MER beoordeling

Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven.

plan-m.e.r.-plicht

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, zoals de ontwikkeling aan de Kolkmansweg 6C, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het is van belang om te bepalen of het in voorliggend geval om de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage gaat. Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Gelet op de aard en de omvang, kan de ontwikkeling aan de Kolkmansweg 6C niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het betreft het bouwen van één vrijstaande woning in een lint van woningen in het bestaand stedelijk gebied. Een m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan voor de Kolkmansweg 6C blijft onder de drempelwaarden. Voor het plan hoeft geen M.E.R.-rapport te worden opgesteld. Daarnaast is de ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Een m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk. In voorliggende toelichting bij het bestemmingsplan is onderbouwd dat het plan voor de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering en ecologie geen significante negatieve effecten heeft op de omgeving.

4.3 Leidingen en kabels

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In en rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Drents Overwijsselse Delta. Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Het resultaat van de watertoets geeft aan dat de 'korte procedure' van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Het totale veharde oppervlak wordt namelijk niet vergroot en het plangebied ligt niet in de invloedszone van een watergang.

4.4.2 Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Er wordt zelfs niet meer verharding toegepast dan in de huidige situatie. In de huidige situatie is namelijk nagenoeg het gehele plangebied verhard. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

4.4.3 Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

4.4.4 Overstromingsrisico

Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied ligt achter het dijktraject 53-1: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd gebied waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moet meer rekening gehouden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of beperken.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan de nieuwe normen voor waterveiligheid, gebaseerd op risicobenadering. Voor het dijktraject 53-1 betekent dit dat de norm van het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) per 1 januari 2017 is verzwaard naar 1/3000.

Door de verhoogde normering voldoet dijktraject 53-1 niet meer aan de nieuwe norm en zal deze in de toekomst worden aangepakt om in uiterlijk 2050 te voldoen aan deze norm. In 2017 zijn de beheerders gestart met de beoordeling. In 2023 moet er zo een landelijk beeld ontstaan van de versterkingsopgave tot 2050. De opgaven worden opgenomen in het HWBP.

De ontwikkeling betreft de realisatie van één woning binnen bebouwd gebied. Dit betreft geen grootschalige ontwikkeling.

4.4.5 Conclusie

In het plangebied wordt in de toekomst geen groter oppervlak verhard dan in de huidige situatie het geval is, aangezien nu reeds nagenoeg het gehele plangebied verhard is. In de bestemmingsplanregels voor de nieuw te bouwen woning is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is aangegeven dat in voldoende mate voorzien moet zijn in waterberging, conform het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022-2026. Daarmee is de realisatie van voldoende waterberging geborgd.

4.5 Verkeer en parkeren

Bij de uitvoering van het voorliggende plan moet in voldoende mate worden voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013'.

De locatie voor de nieuwbouw ligt in 'rest bebouwde kom'. In dit gebied geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van 2,1. Deze parkeerplaatsen moeten aangelegd worden bij de woning. Het perceel waarop de woning gerealiseerd wordt, biedt voldoende ruimte voor het realiseren van deze parkeerplaatsen. Het aantal verkeersbewegingen zal nagenoeg gelijk blijven in vergelijking met de huidige functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw047-OW01_0013.png" Uitsnedes uit de 'Nota parkeernormen 2013' ten behoeve van de locatie aan de Kolkmansweg 6C

Conclusie

In het plangebied kan in voldoende mate voorzien worden in de parkeerbehoefte. In de bestemmingsplanregels voor de nieuw te bouwen woning is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is aangegeven dat in voldoende mate voorzien moet zijn in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid geborgd.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen.

Er is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek.

5.2 De crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee is ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor het hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

5.3 Planopzet

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast gelden op elke locatie bouwregels.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in zes hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Begrippen en Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, die aangeven welke functies toegelaten zijn. In dit hoofdstuk zijn de functies Verkeer en Wonen opgenomen. De functie Verkeer is gegeven aan de strook aan de noordzijde, langs het bestaande pad. De rest van het perceel heeft de functie Wonen gekregen.

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met het bouwen. De bouwregels geven aan wat op een locatie gebouwd mag worden en welke maatvoering daarbij geldt. In dit plan gelden twee veschillende bouwregels. Ter plaatse van de functie Wonen geldt Bouwregel-16 en ter plaatse van de functie Verkeer geldt Bouwregel-26.

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit hoofdstuk opgenomen dubbelbestemmingen overlappen de functieregels en bouwregels, waarbij sprake is van een rangrode tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. In dit plan gaat het om de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle functies betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling. Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel. Het overgangsrecht regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is.

De grond binnen het plangebied is in eigendom van de gemeente. De kosten voor de planontwikkeling worden gedekt via het programma 6 'herstructurering en vastgoed'. De kosten zijn daarmee anderszins verzekerd en er hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Overleg en inspraak

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De provincie Overijssel is in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. De provincie geeft aan dat het ontwerp plan in haar ruimtelijke beleid past. Zij ziet dan ook geen belemmeringen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven ook geen bezwaren te hebben tegen het plan.

Op 23 maart 2023 is het plan toegelicht aan de direct omwonenden aan de Voorhorsterweg 47 en 49. Dit is aan de oostzijde van het perceel. De omwonenden hebben geen bezwaar tegen de realisatie van een woning op het perceel. Wel hebben ze aangegeven dat de wortels van de bomen aan de achterzijde van het perceel overlast veroorzaken voor de bergingen en schuttingen op hun perceel. Onderzocht wordt of het een optie is om de bomen te kappen.

Op 4 april 2023 is het plan toegelicht aan de direct omwonenden aan de Kolkmansweg 6b en 8. Dit is aan de noord- en zuidzijde van het perceel. Deze omwonenden hebben geen bezwaar tegen de realisatie van een woning op het perceel. Wel gaven zij aan een voorkeur te hebben voor een maximale bouwhoogte van 9 meter in plaats van de door de gemeente voorgestelde 10 meter. De gemeente stelde 10 meter voor, omdat de naastgelegen woningen op basis van het geldende bestemmingsplan ook maximaal 10 meter hoog mogen zijn. Er bestaat echter geen bezwaar tegen een maximale bouwhoogte van 9 meter, aangezien de direct naastgelegen woningen in de huidige situatie ook minder dan 10 meter hoog zijn. Daarom wordt in dit bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 9 meter opgenomen voor dit perceel.

6.3.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van ... tot en met ... voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.