direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Deventer
Status: concept
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het erf aan de Olsterweg 27 te Diepenveen betreft een terrein met een bedrijfswoning en het voormalige grondverzetbedrijf dat op het achtererf van het terrein was gevestigd. Op deze locatie staat een voormalige werkschuur met bedrijfsfunctie. Deze werkschuur, daterend uit 1960, is door de voormalige eigenaar in gebruik geweest voor het grondverzetbedrijf. De schuur bestaat uit een werkplaats en opstalplaats voor gereedschap en machines. Op dit moment wordt de schuur gebruikt als opstal voor auto’s, caravans en campers. Er vinden in en rondom de schuur geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaats.

De initiatiefnemers zijn voornemens om de voormalige werkschuur van circa 493 m2 te slopen en daarmee een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit door een viertal woningen te realiseren. Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft gemeente Deventer een Nota van Uitgangspunten geschreven welke is gebruikt bij de opstelling van voorliggend bestemmingsplan, zie hiervoor Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten.

Ten behoeve van deze voorgenomen ontwikkeling aan de Olsterweg 27 is een stedenbouwkundig plan, inclusief (zie Bijlage 2 Stedenbouwkundig rapport van de toelichting), opgesteld. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het erf aan de Olsterweg 27 is gelegen in het noorderlijke deel van Diepenveen, gemeente Deventer. In figuur 1 is de ligging weergegeven. Het plangebied ligt ten westen van de Olsterweg. Het erf wordt ontsloten door een inrit aan de Olsterweg en een pad naar de Driehoeksweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0001.png"

Figuur 1: Ligging erf Olsterweg 27 en omliggende gronden, bron: Google maps

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Olsterweg 27. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven, rekening houdend met het stedenbouwkundig rapport (zoals opgenomen in Bijlage 2 Stedenbouwkundig rapport van de toelichting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied, bron: Kadastrale Kaart. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het Chw bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A', welke is vastgesteld op 1 juli 2017. Het plangebied kent de functie 'Grondverzetbedrijf' en 'Bedrijfswoning' met de bijbehorende maatvoering 'maximum bouwhoogte 9 m' en 'maximum goothoogte: 4 m'.

Zie figuur 3 voor een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0003.png" Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het plan is om het erf nu definitief in gebruik te nemen voor woondoeleinden. Tevens worden er nieuwe woningen gerealiseerd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende bedrijfsbestemming. Ook kan er op basis van de huidige bestemming niet worden gebouwd ten behoeve van woondoeleinden.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Olsterweg 27 juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij maximaal vijf wooneenheden gerealiseerd mogen worden (inclusief de bestaande).

1.4 Crisis en herstelwet

Gmeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij er de mogelijkheid is om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Het is hierin van belang dat kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor het bestemmingsplan niet hoeft te voldoen aan de landelijke standaarden zoals opgenomen in de SVBP.

Voorliggend bestemmingsplan vormt het kader voor de ontwikkeling van 4 nieuwe woningen en het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning.

1.5 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Chw Olsterweg 27' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van Diepenveen. Het plangebied ligt ten westen van de Olsterweg, ten oosten van de Driehoeksweg en ten zuiden van de Dennenhoek en het dorp Molenbelt. In de huidige situatie staat een bedrijfswoning in het lint aan de Olsterweg met een groot achtererf. Het achtererf is gebruikt door een aannemingsbedrijf. Het plangebied is volledig van bebouwing en verharding voorzien. Het plangebied grenst direct aan tuinen van buren, waardoor het een besloten karakter heeft. Ontsluiting vindt plaats via een inrit aan de Olsterweg en een pad naar de Driehoeksweg.

Het plangebied voor voorliggend bestemmingsplan omvat het bedrijfsperceel achter de woning aan de Olsterweg 27. Figuur 4 geeft goed weer dat het terrein overwegend verhard is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0004.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie plangebied en direct omliggende gronden

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0005.png"

Figuur 5: Foto vooraanzicht erf, met inrit naar achtererf

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0006.png"

Figuur 6: Foto zicht achterzijde erf

2.2 Landschapskenmerken

Het plangebied ligt in een zandlandschap met ruimtelijk verdichte dekzandruggen. Vanuit de dorpskern is er veel zicht op het omringende landschap, de dorpsranden zijn open en 'rafelig'.

Omliggende dragers van de landschapsstructuur zijn:

  • ten westen de zandwetering in het weteringenlandschap met openheid in de laagtes;
  • ten oosten een laanstructuur (langs de Molenweg) die een verbinding legt tussen stad en land en een historische verbinding is tussen Deventer en omgeving;
  • escomplexen met randbeplanting.

De aanwezigheid van landgoederen in de omgeving, waaronder Oud Rande, is dominant in het landschap. Deze buitenplaatsen vormen karakteristieke elementen in het landschap van Salland.

Uit een stedenbouwkundige analyse van het plangebied blijkt dat in de naastgelegen achtertuinen nog veel “groen” aanwezig is, met name in het achterste deel van de tuinen. De intentie is om met de plannen hier op aan te sluiten door een groene impuls met (grotere) bomen.

2.3 Historie plangebied en omgeving

De Olsterweg is kenmerkend in stedenbouwkundig oogpunt door haar lintbebouwing. De weg tussen Diepenveen en Olst bevat vrijstaande woningen die in de afgelopen eeuw in de loop der jaren zijn gebouwen, er is sprake van een sterke eenheid in verscheidenheid. Ook is er sprake van traditioneel vormgegeven woningen; zadeldaken cq. mansardekappen, gemetselde gegeven met daarin relatief kleine openingen voor kozijnen. De woningen hebben veelal diepe achtertuinen waardoor er een groot 'groen' binnengebied ontstaan met extensieve bebouwing. Op de kaart van 1933 is de woning Olsterweg 27 voor het eerst aangegeven. De bedrijfsbebouwing staat vanaf 1965 op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0007.png"

Figuur 7: Oude landkaarten tonen de ontwikkeling van de locatie in de loop der jaren.

2.4 Nieuwe situatie

In voorgenomen ontwikkeling wordt een oude werkschuur met bedrijfsfunctie gesaneerd. De bedrijfsbestemming wordt wegbestemd. In de nieuwe situatie wordt de huidige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning en ter plaatse van de oude werkschuur 4 nieuwe woningen zo zorgvuldig mogelijk ingepast. Hierin wordt rekening gehouden met de ruimtelijke structuur, groenstructuur en schaal van de woonbebouwing in de omgeving.

De ontsluiting in het nieuwe plan blijft onveranderd ten opzichte van de huidige situatie. Drie nieuwe woningen worden gerealiseerd op het deel van de kavel waar nu de bedrijfsgebouwen staan. De achterste woning wijkt hier van af, deze woning gaat de ruimtelijke beëindiging voor het nieuwe buurtje vormen. Daarnaast wordt het plan extensiever, groener en meer open. Rondom de parkeerplaats, en op de parkeerplaats, worden met bomen en groenvoorzieningen een groene zone gecreëer waarmee aangesloten wordt op de begroeiing in de omgeving. Zie figuur 8 voor een bovenaanzicht van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0008.png"

Figuur 8: Verkavelingsopzet nieuwe situatie

Bij de verkavelingsopzet is rekening gehouden met verschillende factoren uit de omgeving, zoals de oriëntatie van de woningen op de ontsluitingsweg en de zonkant, maar ook met het bouwvolume en de benodigde afstand tot bestaande omliggende bebouwing.

Voor het benadrukken van het dorpse karakter en voor een goede inpassing in de directe omgeving zijn de bouwmassa's van de woningen beperkt tot twee bouwlagen. Hierin is de tweede bouwlaag voorzien van schuine dakvlakken aan de voor- en achterzijde. Gezien de solitaire ligging van de achterste woning zal deze wellicht iets kunnen afwijken qua architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0009.png"

Figuur 9: Impressie nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0010.png" Figuur 10: Impressie nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0011.png"

Figuur 11: Impressie nieuwe situatie

Stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan ( Bijlage 2 Stedenbouwkundig rapportvan de toelichting).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Europees- en Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling.
  • Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

In het Barro is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Ladder van duurzame verstedelijking

Stedelijke ontwikkeling

De laddertoets moet worden uitgevoerd als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1. van het Bro is als nadere omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' gegeven:

“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Stedelijke ontwikkelingen zijn vanaf twaalf woningen Ladderplichtig in het kader van de Ladder van de duurzame verstedelijking (conform jurispredentie, gerechtelijke uitspraken in ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling) en ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 (12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling). Voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de grens van 12 woningen en er wordt ook veel bebouwing gesloopt. Vanuit een goede ruimtelijke ordening en gezien de stedelijke ligging van het plangebied wordt voorgenomen ontwikkeling onderbouwd conform de beginselen van de ladder (behoefte en locatie).

Inbreiding Olsterweg 27 voorziet in een actuele behoefte naar 4 woningen

In een samenwerking met 11 gemeenten in West-Overijssel en provincie Overijssel is op het gebied van wonen eind 2014 de regionale woonvisie West-Overijssel opgesteld. Deze visie is opgesteld aan de hand van onderlinge afstemming op het gebied van woningbouwprogrammering, en daarmee de basis geweest voor de Regionale Woonafspraken. Hierin is de woningbouwbehoefte voor gemeente Deventer op basis van prognoses bepaald op 2.700 à 3.000 woningen in de periode 2017-2027. Dit zijn nieuwe woningen die aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.

In de woonvisie van Deventer 2018 zijn drie centrale ambities vastgelegd.

  • Vitale stad aan de IJssel; een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen;
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn.
  • Duurzaam en toekomstbestendig; voorzien in behoeftes van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: ‘Betaalbaar, compleet en divers’, ‘Goed wonen in wijken en dorpen’, ‘Duurzaam wonen’ en ‘Vitaliteit en vernieuwing’. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk en dorp gecombineerd met de uitgangspunten van de Woonvisie. Woonvisie: “Het is zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name de jongeren en ouderen vanuit de kern. Deze opgaven blijken ook uit de Woningmarktanalyse 2017 en het Woningmarktonderzoek 2014. De vraag naar koopwoningen is het grootst. In het koopsegment is er een vraag naar alle prijsklassen.” Hieruit blijkt dat er een actuele behoefte is naar vier nieuwe woningen waarmee voorgenomen ontwikkeling bijdraagt.

Inbreiding Olsterweg 27 ligt binnen bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De inbreiding vindt plaats binnen de kern Diepenveen, binnen bestaande woningbouwlocaties. Er is op deze locaties sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, zoals in het Besluit ruimtelijke ordening 'bestaand stedelijk gebied' is gedefinieerd. De woningen worden door middel van herontwikkeling mogelijk gemaakt. Daarmee voorziet dit plan in de behoefte aan woningen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.3 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. 

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Met het voorliggende plan wordt een grondverzetbedrijf beëindigd, worden landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben, en wordt asbest gesaneerd. Het toekennen van een woonfunctie aan het erf, past binnen sterke en gezonde regio's.

3.2.4 Conlusie

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorliggend plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit, natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 12). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 12):

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0012.png"

Figuur 12: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Daarnaast dient uit te worden gegaan van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4).

In voorliggend plan is de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Hierin komende worden de volgende aspecten verder toegelicht;

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Integraliteit

Het Besluit ruimtelijke ordening eist een integrale afweging van alle betrokken belangen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. Deze afweging wordt inzichtelijk in de toelichting van een bestemmingsplan. In deze afweging zullen ook de aspecten die samen de duurzaamheid van een ontwikkeling bepalen aan de orde komen.

Voorgenomen ontwikkeling is door middel van voorliggende ruimtelijke onderbouwing zorgvuldig afgewogen ten opzichte van alle betrokken belangen. Mede in paragraaf 3.4.2 Duurzaam Deventer en paragraaf 5.9 Duurzaamheid wordt aandacht geschonken aan het aspect duurzaamheid.

Toekomstbestendigheid

Volgens de Omgevingsvisie Overijssel (paragraaf 7.1.2) moeten oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. De nieuwe ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de woningbehoefte van de gemeente, waarin met de stijgende populatiecijfers een oplossing wordt geboden op de lange termijn.

Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte.

Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt in dit verband verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur/voorzieningen.

Voor de stedelijke netwerken en de streekcentra wordt de eis van lokaal geworteld zijn niet gesteld. De streekcentra Hardenberg en Steenwijk vormen in zoverre een uitzondering, dat die gelet op hun streekfunctie ruimte krijgen voor extra mogelijkheden voor woningbouw, voorzieningen en werkgelegenheid, voor zover dit past binnen de regionale programmering.

De verordening maakt verder nog een uitzondering op het principe dat alleen voor lokale behoefte gebouwd mag worden met het oog op situaties waarin samenwerkende gemeenten afspraken gemaakt hebben waarbij een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. Voorwaarde daarbij is wel dat de afspraak past binnen de regionale programmering .

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in woningen voor de lokale behoefte zoals de woonvisie aangeeft. Er is geen sprake van uitbreiding van de dorpskern Diepenveen maar van een inbreidingslocatie.

Bovenregionale afstemming

De verplichting voor (boven)regionale afstemming is nodig als het gaat om de programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt gelegd bij de gemeenten die samen een regionale markt van vraag en aanbod omvatten. De provincie ziet het als haar taak om te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod in balans is of wordt gebracht. De verplichting tot (boven)regionaal afstemmen van het aanbod voor wonen, werken en voorzieningen is geregeld in enkele specifieke bepalingen in de Omgevingsverordening (artikel 2.2 wonen, 2.3 werklocaties en artikel 2.4 detailhandel).

Door middel van vooroverleg vindt er in voorgenomen ontwikkeling bovenregionale afstemming plaats.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. Het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde landelijke omgeving wil de provincie scherp in de gaten houden.

Daarom de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

Voorgenomen ontwikkeling waarin een bedrijfsfunctie wordt omgezet naar een woonfunctie, gelegen in de bebouwde kom van diepenveen is een klassiek voorbeeld van een inbreidingsproject. Hiermee voldoet voorgenomen ontwikkeling dan ook aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Naast generieke beleidskeuzes komen bij de OF-vraag ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes aan de orde. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes borgen zwaarwegende publieke belangen. Daarbij kan gedacht worden aan:

  • de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • het veilig stellen van drinkwater;
  • het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit);
  • de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten;
  • het beperken van de risico’s voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling laat hiernavolgend figuur de relevante zwaarwegende publieke belangen zien. Het plangebied is gelegen in de Boringsvrije zone drinkwatervoorziening en de Boringsvrije zone Salland Diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0013.png"

Figuur 13: Ligging plangebied in kaartlaag Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Boringsvrije zones drinkwatervoorziening

Het plangebied ligt binnen de boringsvrije zone drinkwatervoorziening. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen. Doorboren van deze bodemlagen is niet toegestaan. Ook geldt een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en een verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren. Het belang van het water is kaderstellend.

Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen wil de provincie de kwaliteit van het grondwater dat voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, veilig stellen. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Boringsvrije zone Salland Diep

Het plangebied ligt binnen de boringsvrije zone Salland Diep. Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat onttrekkingen alleen worden toegestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0014.png"

Figuur 14: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het plangebied aan de Olsterweg 27 is aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' (zie figuur 14). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van wonen en werken waar herstructurering en transformatie deze gebieden vitaal en aantrekkelijk houden. Uitgangspunten zijn:

  • Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).
  • Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast.
  • Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan voorziet in een afname van bebouwd oppervlak en biedt meer ruimte aan groene functies. Er wordt rekening gehouden met het watersysteem.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0015.png"

Figuur 15: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan wordt veel passende beplanting toegepast. Dit zorgt voor een nieuwe groene ruimte binnen de huidige versteende omgeving. Er is nu sprake van bebouwing of bestrating, dit zal in de nieuwe situatie sterk afnemen. Dit draagt bij aan de genoemde uitgangspunten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (figuur 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0016.png"

Figuur 16: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je), beekdal, voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Doordat het een stedelijke omgeving betreft zijn de accenten minder sterk. De groene structuur krijgt met voorgenomen ontwikkeling een sterke impuls.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen, (zand)wegen of beplantingsstructuren) opgenomen in de wijken. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'woonwijken 1955-nu' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden bij de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het plan. Zo wordt de stijl van de nieuwe woningen met respect voor de stijl van de huidige wijk gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0017.png"

Figuur 17: Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied aangemerkt als 'donkerte gebied' en 'IJssellinie inundatieveld'. In het voorliggende plan worden deze gebieden gerespecteerd. Het voorliggende plan leidt niet tot een significante toename van licht.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer 2019

Op 18 december 2019 is de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. In deze visie wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de opgaven en ambities in de gemeente. Het is een verhaal over waar we o.a. in Diepenveen staan en waar we samen naar toe willen. E.e.a. op basis van de nieuwe Omgevingswet. Deze wet is in het leven geroepen om de steeds snellere veranderingen in de maatschappij samen aan te kunnen. De wet bundelt 26 (bestaande) wetten en regels op het gebied van wonen, mobiliteit, milieu, natuur en water in één wet. Dit moet leiden tot meer inzicht en betere, snellere besluitvorming, samenhang etc. Initiatief vanuit de samenleving is daarbij leidend.

In het deel van de Omgevingsvisie voor Diepenveen zijn, na een interactief proces, ambities opgenomen: onder andere dat de woonkwaliteiten in het dorp, die dankzij rust, ruimte en groen zijn ontstaan behouden dienen te blijven. Ook dient het groene karakter van de dorpen gekoesterd te worden. Woningen worden meer duurzaam en levensloopbestendig gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen ondersteunen bestaande groene kwaliteiten van lanen, linten, parken en bos. De relatie met het omliggende landschap (vooral bij de overgangen, groene ruimtes en historische routes dienen gekoesterd en op onderdelen versterkt te worden. Bij nieuwbouw zoveel mogelijk binnen de bestaande grenzen (bebouwde kom) bouwen en met name voor de doelgroepen starters en ouderen. De omzetting van het bedrijfsterrein naar wonen past in de Omgevingsvisie voor Diepenveen.

3.4.2 Duurzaam Deventer - Deventer Energieneutraal 2030

De gemeente Deventer heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Een van de speerpunten op de duurzaamheidsagenda is verduurzaming van woningbouw. In juni 2017 heeft de gemeenteraad twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet wordt op de bouw van duurzame woningen, bij nieuwbouw is optimale isolatie in

De gemeenteraad heeft in juni 2017 in twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet moet worden op de bouw van duurzame woningen en dat bij nieuwbouw optimale isolatie in combinatie met ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Ook op gebiedsniveau (de buitenruimte) moeten de principes van duurzaamheid uitgewerkt worden.

De woningen aan de Olsterweg 27 zullen voldoen aan deze eis en aardgasloos worden gebouwd.

3.4.3 Woonvisie Deventer 2018

De gemeenteraad van Deventer heeft op 7 feburari 2018 de woonvisie vastgesteld.

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: we werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaalmaatschappelijke opgaven en voorzieningen. We zetten in op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: we willen een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijk opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: we willen voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: ‘Betaalbaar, compleet en divers’, ‘Goed wonen in wijken en dorpen’, ‘Duurzaam wonen’ en ‘Vitaliteit en vernieuwing’. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk en dorp gecombineerd met de uitgangspunten van de Woonvisie.

In de Woonvisie staat: “Het is zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name de jongeren en ouderen vanuit de kern. Deze opgaven blijken ook uit de Woningmarktanalyse 2017 en het Woningmarktonderzoek 2014. De vraag naar koopwoningen is het grootst. In het koopsegment is er een vraag naar alle prijsklassen.” Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de woonbehoefte door middel van de realisatie van vier nieuwe woningen.

3.4.4 Regionale Woonvisie West-Overijssel

De 11 gemeenten in West-Overijssel en de provincie Overijssel werken samen op het terrein van wonen. Eind 2014 werd door de gemeenten en provincie, als resultaat van onderlinge afstemming op het gebied van woningbouwprogrammering, ingestemd met de regionale woonvisie West-Overijssel. De woonvisie is de basis geweest voor de Regionale Woonafspraken. De woningbouwbehoefte voor Deventer is, op basis van prognoses, bepaald op 2.700 à 3.000 woningen in de periode 2017-2027. Deze woningen moeten aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.

Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de woningbouwbehoefte voor Deventer.

3.4.5 Welstandsnota

De welstandsnota voor welstands- en reclamebeleid dateert van 1 oktober 2014. De nota kent algemene criteria, gebiedscriteria en criteria voor kleine bouwwerken. Met name de eerste twee zijn hier van toepassing. In hiernavolgend figuur is te zien dat het plangebied is gelegen in het gebied 'Lintbebouwing' (oranje kleur), het plangebied grenst aan 'Het oude hoevenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0018.png"

Figuur 18: Plangebied is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'Lintbebouwing' (oranje).

Wat betreft gebiedscriteria valt de locatie op de kaart van de nota in het gebied “Lintbebouwing”. De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In de stad Deventer gaat het onder meer om de Zwolseweg, de Brinkgreverweg en het oude dorpje Colmschate. In het geval van de Zwolseweg en de Brinkgreverweg gaat het om oude verbindingswegen met andere dorpen/steden. In de dorpen is vaak bij de kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan. Deze bebouwing breidde zich in lintvorm verder naar buiten uit. Veel van de bebouwingslinten zijn later opgenomen in nieuwe wijken (zoals Snipperling en Colmschate). Ook de kleine dorpjes in het buitengebied, zoals Loo en Lettele, vallen grotendeels onder deze categorie. Kenmerkend voor deze categorie zijn de open gebiedjes tussen en voor de bebouwing (de onbebouwde delen van de tuin en de onbebouwde percelen tussen de woningen). In dit gebied is ruimte voor verschillen en eigen smaak. Daarbij gelden echter een aantal voorwaarden om het specifeke beeld van lintbebouwing te behouden of te versterken. Deze zijn gericht op het ‘traditionele’ karakter.

Algemene criteria lintbebouwing:

  • Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving, welke vastgelegd zijn in een vastgesteld bestemmingsplan.
  • Bij verbouwingen van ondergeschikte aard worden de stijlkenmerken overgenomen van het oorspronkelijke gebouw. Deze stijlkenmerken komen tot uiting in hoogte-breedteverhoudingen, maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen en kleurgebruik.
  • Voor gebouwen met een andere functie dan wonen en/of winkel, zoals scholen, zorgcomplexen, sportvoorzieningen kan afgeweken worden van de gebiedscriteria. In dat geval zal de Adviesraad Welstand aan de hand van de Algemene criteria uit hoofdstuk 6 het bouwplan beoordelen.
  • Bouwplannen in beschermde gezichten worden beoordeeld met behulp van de redengevende omschrijvingen, welke zijn opgenomen in bijlage 3.
  • In het kader van het welstandsbeleid is het niet toegestaan om beeldschermen aan de gevel of in de gevel te plaatsen.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Bij de opzet van de verkaveling is rekening gehouden met diverse omgevingsfactoren zoals de oriëntatie van de woningen op de ontsluitingsweg en de bezonning, maar ook met het bouwvolume en de benodigde afstand tot bestaande omliggende bebouwing.

Om het dorpse karakter te benadrukken en een goede inpassing naar de directe omgeving te maken zijn de bouwmassa’s van de woningen beperkt tot twee bouwlagen. De tweede bouwlaag is daarbij voorzien van schuine dakvlakken aan voor- en achterzijde. Opgemerkt wordt dat de achterste woning wellicht een iets aangepaste architectuur kan krijgen, gezien de solitaire positie.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Toetsing Wet natuurbescherming (door Eelerwoude) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De toetsing is bijgevoegd (Bijlage 3 Toetsing Wet Natuurbescherming van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Resultaten toetsing

Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen voorkomende soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling. Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied. Verwacht wordt dat met de erfontwikkeling, waarbij groenelementen worden versterkt in vorm van particuliere tuinen en straatgroen, het biotoop voor bepaalde soorten verbeterd.

Dit is echter niet van toepassing op broedvogels. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (periode van 15 maart tot 15 juli). Verder dient er bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met nesten van vogels en de algemene zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied, het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 2.1 kilometer. Dit betreft het Vogel- en Habitatrichtlijn gebied Rijntakken. Om nadelige effecten op het Natura 2000 gebied op het gebied van stikstof uit te sluiten is er een stikstofberekening uitgevoerd door middel van de AERIUS-calculator waarin is geconcludeerd dat de nieuwe gebruiksfase van de woningen een niet significante stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg hebben.

De stikstofberekening is bijgevoegd in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

NNN

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de NNN, om die reden is toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Slotconclusie

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en voorwaarden is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In 2015 is op basis van de archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer een beleidskaart vastgesteld. Hierop zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden opgedeeld in acht beleidscategorieën, met elk een eigen vrijstellingsdiepte en -grens. Een vrijstellingsgrens is de oppervlakte- of dieptemaat die maximaal verstoord mag worden zonder dat hier archeologische voorwaarden aan gesteld worden.

Het gehele plangebied kent beleidswaarde 1, zie figuur 19). Het plangebied kent geen dubbelbestemming Archeologie in het vigerende bestemmingsplan. Voor gebieden met beleidswaarde '1' geldt een meldingsplicht bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 0.5 m. Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen die dieper gaan dan 0.5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0019.png" Figuur 19: Uitsnede uit de nieuwe archeologische beleidskaart met daarop het plangebied

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied kent een oppervlakte van circa 3.000 m2 waarmee ze ver onder de meldingsplicht grens blijft. De werkzaamheden zullen niet dieper plaatsvinden dan 0.5 m waardoor archeologisch onderzoek niet benodigd is. Voorgenomen ontwikkeling zal de archeologische waarden niet schaden.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2020 beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Gemeente Deventer

Voorkeursbeleid hemelwater en klimaatbestendigheid

Het voorkeursbeleid van de gemeente houdt in dat bij de afvoer van overtollig hemelwater infiltratie in de bodem het uitgangspunt is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage wroden geloosd op het oppervlaktewater.

Vertrekpunt voor klimaatbestendigheid is de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptie. Het gaat om ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en water robuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Bij (her)ontwikkelingen dient (normaal gesproken) een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook droogte- en hittebestendig is.

Om te bevorderen dat de normale regenval wordt opgevangen hanteert de gemeente een bergingseis van 20 mm over het gehele terrein.

Hydraulisch

Het te ontwerpen waterhuishoudkundige ontwerp moet hydraulisch getoetst worden aan een bui van eens per 2 jaar. Aangetoond moet worden dat bij bui 8 uit de leidraadmudle C2100 (kennisbank RIONED) geen water op straat wordt berekend. Dit is een bui van 19.8 mm in 1 uur.

Waterschap

Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilsteiging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering. Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt, is gemiddeld 0.8 l/s/ha.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is in een eerder stadium Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gesteld middels de watertoets die te vinden is in Bijlage 6 Watertoets. daarna heeft Ortageo geohydrologisch onderzoek en infiltratieadvies gegeven. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 5 Geohydrologisch onderzoek en infiltratieadvies. Hieruit is gebleken dat:

Veldonderzoek

Op basis van het veldonderzoek is een doorlatendheid afgeleid van 3 tot 9 m/dag. Dit betekent dat de bodem goed doorlatend is. In combinatie met de relatief diepe grondwaterstand gedurende de zomer en nazomer geeft deze waarde aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van goede infiltratiemogelijkheden.

Afvoersysteem

Op basis van de beschikbare ruimte wordt geadviseerd om de beoogde infiltratievoorziening te realiseren onder de parkeerplaats en-/of de ruimte ten noordwesten van de locatie. De verwerking van het hemelwater op het verharde (dak)oppervlak kan plaatsvinden door middel van oppervlakkige afstroming, beging in infiltratie-/bergingskratten en-/of transport via een hemelwaterriool rondom het gebouw. Infiltratie kan plaatsvinden via de lokaal aanwezige zandlagen.

Gezien de goede infiltratiemogelijkheden kan rondom het gebouw in de groenvoorziening ook een oppervlakkige voorziening in de vorm van een wadi of zaksloot kunnen worden aangelegd. Hierdoor zou relatief eenvouding en robuust reeds een deel van de benodigde berging kunnen worden gerealiseerd. Geadviseerd wordt om in de te realiseren oppervlakkige voorziening een overstort aan te brengen die wordt aangesloten op het nabij gelegen rioolstelsel.

Conclusie water

Het plan voldoet aan de provinciale regels, de gemeentelijke uitgangspunten en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeuren van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel), de aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem.
  • Geluid.
  • Luchtkwaliteit.
  • Externe veiligheid.
  • Wet geurhinder en veehouderij.
  • Bedrijven en milieuzonering.
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • Verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7 Verkennend bodem- en asbestonderzoek van de toelichting van dit bestemmingsplan). Er heeft tevens een actualisatie van het bodemonderzoek plaatsgevonden welke is bijgevoegd in Bijlage 8 Actualisatie bodemonderzoek.

De aanleiding tot de onderzoeken is drieledig en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De bestemmingswijziging naar wonen.
  • De aanvraag van een omgevingsvergunning onderdeel ‘bouwen’.
  • Actualisatie van de bodemgegevens in het kader van de voorgenomen bodemsanering.

Conclusie en advies

Uit de verkregen onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de omvang van de grond- en grondwaterverontreiniging voldoende geactualiseerd is en dat deze nagenoeg verglijkbaar is als de vastgestelde omvang in 2004/2005. Ter plaatse van de bron van de verontreiniging is het bodemtraject van 1,50 tot 4,00 m-mv sterk verontreinigd met minerale olie en licht tot matig verontreinigd met vluchtige aromaten. De oppervlakte van de grondverontreiniging wordt geschat op ongeveer 140 m2. Op basis van de verontreinigde laagdikte van 2,5 meter bedraagt de omvang van de sterke grondverontreiniging circa 350 m3. Het grondwater is eveneens sterk verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten. De omvang van de sterke grondwaterverontreiniging wordt geschat op circa 400 m3.

Op basis van de omvang van verontreiniging in de grond (>25m3) en in het grondwater (>100m3) is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het betreft een verontreiniging welke ontstaan is voor 1987. Het zorgplichtartikel uit de Wet bodembescherming is dan ook niet van toepassing. Vanwege de voorgenomen bouwactiviteiten is vooralsnog geen risicobeoordeling uitgevoerd.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Met betrekking tot het aspect bodem wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht . Vanwege de voorgenomen bouwactiviteiten, waarbij het 'natuurlijk moment' wordt bereikt, dient de aanwezige bodemverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten gesaneerd te worden. Hiervoor is het noodzakelijk om een saneringsplan op te stellen welke ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd dient te worden ten tijde van de bouwvergunningsaanvraag. Na instemming dient de bodemsanering door een BRL SIKB 7000, protocol 7001, erkende aannemer uitgevoerd te worden. Hierbij dienen de werkzaamheden te worden begeleid door een BRL SIKB 6000, protocol 6001, erkend adviesbureau.

5.3 Geluid

Inleiding

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek

De nieuwe woonbestemming waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd aan de Olsterweg 27 is geluidsgevoelig. De nieuwe woonbestemming is middels een onderzoek getoetst aan de Wet geluidhinder (zie Bijlage 9 Akoestisch onderzoek van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Conclusie van het onderzoek

Het voornemen bestaat om de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning en de bestaande bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming welke voorziet in de bouw van vier nieuwe woningen. De bestaande schuren zullen worden gesloopt. In het onderzoeksrapport zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Olsterweg, de Molenweg en de 30 km/uur weg de Driehoeksweg. In de voorliggende situatie wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder voldaan. Onderzoek naar maatregelen en een hogere waardeprocedure is daarom niet van toepassing. Het wegverkeer op de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Olsterweg 27 betreft het de toevoeging van maximaal vier woningen. Vier woningen dragen volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie figuur 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw018-OW01_0020.png" Figuur 20: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

De dichtstbijzijnde risicobron is een gasleiding aan de oostkant die op een afstand van circa 186 meter ligt. Aan de noordwest kant bevindt zich op een afstand van circa 600 meter een propaantank. Deze afstanden zijn dermate groot dat er geen sprake is van externe veiligheidsrisico's.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Op een afstand van circa 20 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een nutsvoorziening, te weten een transformatorstation. De afstand is dusdanig dat dit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast staan er dichterbij het transformatorstation ook woningen.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 60 meter een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG. Een dergelijk station kan in de VNG uitgave worden geclassificeerd als een benzineservicestation zonder lpg, deze kent een richtafstand op het aspect geluid en geur van 30 meter. De werkelijke afstand bevat aanzienlijk meer dan de richtafstand.

Op circa 220 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een waterwinbedrijf van Vitens. Deze afstand is dermate groot, en er liggen meerdere woningen vlakbij dat voorgenomen ontwikkeling enerzijds geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het waterwinbedrijf en anderzijds geen consequenties meebrengt voor voorgenomen ontwikkeling

Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat, op basis van bedrijven en milieuzonering, hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Voor het voorliggende plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de functiewijziging van een voormalig grondverzetbedrijf naar een woonerf, waarbij maximaal vier wooneenheden worden gerealiseerd. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief.

Conclusie

Er is geen vormvrij m.e.r. -beoordeling benodigd, voorliggende toelichting van het bestemmingsplan laat zien dat er nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

5.8 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan worden de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitief gestaakt, en worden maximaal vier nieuwe wooneenheden gerealiseerd. De wooneenheden brengen niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een grondverzetbedrijf bedrijf. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inritten, er worden nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd voor de auto's. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.

5.9 Duurzaamheid

De Visie Duurzaam Deventer is in juni 2009 bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambititie is een klimaatneutraal Deventer in 2030. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld.

Verduurzaming van woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. De gemeenteraad van Deventer heeft in juni 2017 met twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet moet worden op de bouw van duurzame woningen en dat bij nieuwbouw een 'aardgasloos' bouwen het uitgangspunt is.

Ten behoeve van natuurinclusief bouwen, klimaatbestendig inrichten en de ecologische meerwaarde van het plangebied is er een notitie opgesteld welke te vinden is in Bijlage 10 Klimaatbestendig bouwen, Ecologische notitie.

5.10 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Functieregels

Artikel 3 Wonen

Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak, en uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken, burgerwoningen. Dit betreft in totaal 5 wooneenheden.

Binnen de functie wonen zijn erf en tuin tevens toegestaan. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

3. Bouwregels

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Bouwregel-16.

Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.

4. Algemene regels

Artikel 5 t/m 10 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 5 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 6 bevat de Algemene bouwregels en artikel 7 de Algemene gebruiksregels. Artikel 8 bevat de algemene afwijkingsregels. Artikel 9 bevat de wijzigingsregels. Ten slotte bevat Artikel 10 de Overige regels

5. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 5 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 11 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het plan voor de Olsterweg 27 is afgestemd met de provincie Overijssel en akkoord bevonden.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het plan is afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft geconcludeerd dat het plan waterhuishoudkundig positief is.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan komt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage te liggen.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.