direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Gerard van Swietenstraat in Deventer bevindt zich een maatschappelijke voorziening (Carinova St. Jozef). Het gebied is de afgelopen jaren gedeeltelijk herontwikkeld, waarbij een nieuwe woonzorgvoorziening (verpleegzorg) is gerealiseerd. Ten gevolge hiervan is een deel van de bebouwing, het voormalige verpleegtehuis met bijbehorende kantoren, leeg komen te staan.

Het voornemen is om de vrijgekomen bebouwing te slopen en ter plaatse (zorg)woningen te realiseren. Concreet gaat het om 43 reguliere grondgebonden woningen, 42 sociale huurappartementen met een zorgcomponent en 30 PG-zorgeenheden ten behoeve van een particuliere zorginstelling. Opgemerkt wordt dat het rijksmonumentale ketelhuis met de karakteristieke schoorsteen, vanwege de cultuurhistorische waarden, behouden blijft. Het ketelhuis krijgt een maatschappelijke invulling.

De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestemmingen, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C".

Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Bestemmingsplan verbrede reikwijdte

In voorliggend geval is geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt momenteel nog niet, daarom is het plan nog geen daadwerkelijk omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. Dit wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte genoemd, waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken. De formele naam is Chw bestemmingsplan. De opzet van het plan sluit goed aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet. De invulling van het gebied wordt niet langer precies vastgelegd, maar er wordt zoveel mogelijk vrij gelaten. Dat uit zich in de globale opzet van de verbeelding en de regels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied bevindt zich aan de Gerard van Swietenstraat 15 te Deventer. Het gaat om de percelen kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie G, nummers 1918, 2824, 3976 (ged.), 4007 en 4008.

In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode stip) in de stad Deventer aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0001.png"  
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied "Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15" (bron: PDOK)  
1.2.2 Begrenzing

Het plangebied "Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15" wordt globaal begrensd door:

  • aan de noordwestzijde de Louis Pasteurstraat en een gezondheidscentrum (Carinova);
  • aan de noordoostzijde de Gerard van Swietenstraat;
  • aan de zuidoostzijde de Robert Kochlaan;
  • aan de zuidwestzijde een woonzorgvoorziening (Carinova).

De begrenzing van het plangebied "Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15" is in de volgende figuren indicatief weergegeven (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0002.png"  
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied "Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15" (bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0003.png"  
Figuur 1.3 Begrenzing plangebied "Chw bestemmingsplan Gerard van Swietenstraat 15" (bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer op 1 juli 2020.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de functieregels 'Horeca - 3b', 'Maatschappelijk' en 'Sport'. Daarnaast is 'Bouwregel-05' van toepassing en is het plangebied voorzien van de dubbel bestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. Tot slot is binnen het plangebied een bouwvak aanwezig, die voorzien is van maatvoeringseisen (max. goot-/bouwhoogte en bebouwingspercentage).

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is indicatief aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0004.png"  
Figuur 1.4 Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: Ruimtelijke plannen.nl)  
1.3.2 Functie- en bouwregels en dubbelbestemmingen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, onderwijs, educatieve voorzieningen, jeugd-/kinderopvang, openbare speelterreinen/speelplaatsen, verenigingsleven en sociaal-culturele voorzieningen, een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

Ter plaatse van de functie 'Horeca - 3b' is onder voorwaarden horeca in de categorie 3b (zoals beschreven in de Staat van horeca-activiteiten) toegestaan.

Gronden ter plaatse van de functie 'Sport' zijn bestemd voor sportvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen.

Op basis van 'Bouwregel-05' moeten gebouwen binnen het bouwvak worden gebouwd en mag de maatvoering niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. In voorliggend geval mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 18 meter en bedraagt het maximum bebouwingspercentage 45%. Buiten het bouwvak zijn onder voorwaarden ondergeschikte gebouwen (bijv. fietsenstallingen) toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvak worden opgericht, mits de maximale bouwhoogte in acht wordt genomen.

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

1.3.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de woningen, maatschappelijke voorziening en maatschappelijke invulling van het ketelhuis, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C".

Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen aan de Gerard van Swietenstraat 15, in de wijk Keizerslanden.

Eerder is al vermeld dat het plangebied wordt omgeven door de Louis Pasteurstraat, de Gerard van Swietenstraat, de Robert Kochlaan en het Carinova-terrein.

De omgeving bestaat overwegend uit woongebied. Aan de noordoost- en zuidoostzijde van het plangebied zijn overwegend vrijstaande woningen aanwezig en in ondergeschikte mate twee-onder-één-kapwoningen. Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich enkele portiekflats. Tot slot bevindt zich aan de zuidwestzijde het Carinova-terrein, die een maatschappelijke functie heeft. De bebouwing in de omgeving bestaat overwegend uit twee bouwlagen met kap (grondgebonden woningen) of drie bouwlagen met plat dak (portiek flats en gezondheidscentrum).

De meeste omliggende wegen zijn voorzien van bomenrijen met onderbeplanting en groenstroken. Hierdoor kent de omgeving een groen karakter.

2.1.2 Plangebied

Binnen het plangebied is een voormalig verpleegtehuis met bijbehorende kantoren aanwezig. Voor het overige is het plangebied ingericht met groen- en parkeervoorzieningen. De functies van het verpleegtehuis en de bijbehorende kantoren zijn reeds verplaatst naar de nieuwbouw in het inmiddels herontwikkelde deel ten zuidwesten van het plangebied. Sinds de verplaatsing is de bebouwing overwegend leeg komen te staan. Het voormalige St. Jozefziekenhuis, welke grotendeels buiten het plangebied valt, is aangemerkt als rijksmonument. Uitsluitend het rijksmonumentale ketelhuis met de bijbehorende karakteristieke schoorsteen valt binnen het plangebied.

Het plangebied wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk ontsloten via de twee in- en uitritten op de Gerard van Swietenstraat en de Robert Kochlaan.

In figuur 2.1 is een luchtfoto met het plangebied (rode omlijning) opgenomen. In figuur 2.2 is een straatbeeld opgenomen van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0005.png"  
Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0006.png"  
Figuur 2.2 Straatbeeld huidige situatie plangebied vanaf hoek Robert Kochlaan-Gerard van Swietenstraat (Bron: Google Streetview)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Algemeen

De gewenste situatie bestaat uit een transformatie van het plangebied ten behoeve van woningbouw met een zorgcomponent aansluitend op het aangrenzende reeds herontwikkelde gebied. De woon(zorg)functie is op basis van de ruimtelijke verkenning voor de mogelijkheden binnen het plangebied het meest passend en wenselijk gebleken.

Concreet gaat het om de sloop van alle bestaande bebouwing binnen het plangebied (m.u.v. de rijksmonumentale ketelhuis met de karakteristieke schoorsteen) en de realisatie van 43 reguliere grondgebonden woningen, 42 sociale huurappartementen met een zorgcomponent en 30 PG-zorgeenheden ten behoeve van een particuliere zorginstelling. Daarnaast wordt het omliggende gebied heringericht met verkeer-,parkeer- en groenvoorzieningen.

Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd in het voorzien in de lokale woningbouw- en zorgbehoefte, wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd en blijft het rijksmonumentale ketelhuis met schoorsteen behouden. Het ketelhuis krijgt een maatschappelijke invulling.

In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de gewenste bebouwing en de inrichting van het plangebied.

2.2.2 Gewenste opzet

BGSV en MIX architectuur b.v. hebben gezamenlijk een stedenbouwkundig plan voor voorliggend project opgesteld. In deze paragraaf wordt de bebouwing kort beschreven. Voor het volledige stedenbouwkundig plan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

Concreet bestaat het voornemen uit het volgende ruimtelijke programma:

  • a. Vrije sector:
      • 16 rijwoningen;
      • 24 twee-onder-een-kap woningen;
      • 3 vrijstaande woningen;
  • b. Sociale huurappartementen met een zorgcomponent:
      • 42 appartementen;
  • c. Particuliere verpleegzorginstelling:
      • 30 PG zorgeenheden.

Dit programma is geschikt voor meerdere doelgroepen. Zo zijn de vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen onder meer geschikt voor doorstromers en gezinnen en zijn de rijtjeswoningen tevens geschikt voor starters. De twee-onder-een-kap woningen worden optioneel levensloopbestendig aangeboden. De sociale huurappartementen zijn met name geschikt voor 1-/2- persoonshuishoudens met al dan niet een beperkte zorgvraag. Tot slot zijn de PG-zorgeenheden bedoeld voor personen die intensieve zorg behoeven.

In figuur 2.3 is de beoogde inrichting van het plangebied (rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0007.png"  
Figuur 2.3 Beoogde inrichting plangebied (Bron: BGSV/MIX architectuur b.v.)  


Bij de grondgebonden woningen bestaat mogelijkheid aan- en bijgebouwen te realiseren. Deze kunnen dienst doen als berging/garage bij de woningen of als woonruimte (bijv. woon-/slaapkamer) in geval van een levensloopbestendige woning.

Het appartementengebouw zal de 42 sociale huurappartementen met een zorgcomponent omvatten en is centraal in het plangebied voorzien, in de hoek van het naastgelegen woonzorgcentrum en het gezondheidscentrum. De appartementen hebben een gebruiksoppervlak tussen de 45 m² en 64 m². Alle appartementen krijgen een terras/balkon en een gezamenlijke berging op de begane grond. De hoofdentree zal aan de pleinzijde worden gerealiseerd en aan de achterzijde bevindt zich de galerij. De appartementen zijn zowel via de lift als de trappen te bereiken. Hiermee zijn de appartementen dan ook aan te merken als levensloopbestendig.

Daarnaast wordt de woonzorgvoorziening aan de Louis Pasteurstraat gerealiseerd. De voorziening zal 42 zorgeenheden gericht op de psychogeriatrie (PG) omvatten. Het gaat om cliënten die 24-uurs zorg nodig hebben, bijvoorbeeld ouderen met dementie.

De rijksmonumentale ketelhuis met schoorsteen wordt behouden en krijgt een maatschappelijke invulling.

Parkeren zal geschieden binnen het plangebied op eigen kavel, langs de weg en op centrale parkeervoorzieningen. Langs de wegen en in het openbaar gebied worden bomen en plantsoenen aangelegd. Ten oosten van de woonzorgvoorziening en ten zuiden van het appartementengebouw worden respectievelijk een ruime groenvoorziening en een groen hofje aangelegd. Tot slot wordt de bestaande groenstrook langs de Robert Kochlaan aangepast, waarbij enkele doorsteken worden gemaakt ten behoeve van de bereikbaarheid van het plangebied, stoepen en parkeerplaatsen worden aangelegd en nieuwe bomen worden aangeplant.

Stedenbouwkundige verantwoording

De ontwikkeling moet goed passen in zijn omgeving. Dat betekent aansluiten bij de robuustheid van de gebouwen van Carinova, zowel de nieuwbouw als het monumentale gebouw, als bij de kleinschaligheid en het groene karakter van de omliggende woonbuurt. De ontwikkeling verbindt beide werelden maar vormt ook een hechte eenheid met een duidelijke eigen identiteit. Het woongebiedje vormt samen met de gebouwen van Carinova een eigen, enigszins verstopte, wereld tussen de Van Oldenielstraat, de Louis Pasteurstraat de Gerard van Swietenstraat en de Robert Kochstraat. Binnen die wereld liggen tussen de grote (deels monumentale) volumes van Carinova en de nieuwbouw een tweetal hoven en een intiem woonstraatje. In de centrale hof komen het wonen en de zorgfunctie samen. De inrichting van de buitenruimte versterkt de eigen identiteit van het complex en verbindt de nieuwbouw met de bestaande bebouwing. Het stimuleren van ontmoeting en uitwisseling, middels de inrichting van de (buiten) ruimte staat daarbij centraal.

De bebouwing sluit in bouwmassa zoveel mogelijk aan bij de bouwmassa's en hoogten van de omgeving. Tegenover de bestaande gebouwen van Carinova, grote robuuste blokken met een met een bouwhoogte van 8 tot 12 meter, komt nieuwe bebouwing die daar in bouwmassa op aan sluit; appartementengebouwen van 3 tot 4 bouwlagen (9-12 meter) en rijwoningen (2 lagen met een kap) met meerdere woningen aaneen. De bestaande en de nieuwe bebouwing vormen gezamenlijk de wanden van de centraal gelegen hoven. De hoogte van de bebouwing in relatie tot de breedte van de hof maken de openbare ruimte tot prettige, besloten verblijfsplekken.

Aan de randen naar het omliggende woongebied en aan het intieme woonstraatje is de bebouwing kleinschaliger, zowel in hoogte als in bouwmassa. Met (half)vrijstaande woningen van 2 lagen met een kap en wisselende nokrichtingen wordt aangesloten op de bestaande hoogten aan de overzijde van de Gerard van Swietenstraat en de Robert Kochstraat. Voortuinen zorgen voor een informele en zachte overgang van privé naar openbaar. Het ruimtelijk beeld is losser en minder robuust dan dat van de centraal gelegen hoven.

Door voor het hele ontwikkelgebied te kiezen voor een afwijkende inrichting ten opzichte van de omliggende straten (met een inrichting volgens de principes van een erf /shared space), onderscheid het zich en wordt de eigenheid versterkt. De openbare ruimte bestaat niet uit een netwerk maar uit een plek waar je bewust naar toe gaat en als eindbestemming fungeert. Door het vormgeven van de aansluitingen op de omliggende wegen middels uitritconstructies wordt dit zichtbaar gemaakt. De inrichting moet doorgaand verkeer ontmoedigen.

Door te kiezen voor een informele inrichting volgens de principes van een erf /shared space krijgt het openbaar gebied de uitstraling van een verblijfsgebied. Straten en parkeervakken zijn het domein van zowel auto's als langzaamverkeer, de snelheid wordt geremd. Juist door het mengen van verkeerssoorten moeten de verschillende gebruikers zich oplettender gedragen in het verkeer wat de verkeersveiligheid verhoogd. Wanneer parkeerplaatsen niet in gebruik zijn, hoort de ruimte optisch bij het verblijfsgebied en heeft het niet de uitstraling van een parkeerterrein. Daardoor is er op momenten dat de parkeerdruk laag is meer ruimte voor spelen en ontmoeten. Daarnaast levert het voor de aanliggende woningen een aantrekkelijker beeld op.

Voor de verharding wordt 1 materiaal voorgesteld dat van uitgeefbaar tot uitgeefbaar loopt. Hiermee ontstaat een rustig beeld dat alle aandacht laat aan de bebouwing en tegelijkertijd de verschillende straatgevels met elkaar verbindt. Zij staan als het ware allemaal op hetzelfde vloerkleedje. Deze inrichting doet daarmee recht aan de wens zorg en wonen te verbinden en ontmoeting uit te lokken.

Het monumentale gebouw van Sint Jozef is gebouwd in een herkenbare baksteenarchitectuur en heeft een robuuste en stenige uitstraling. Deze uitstraling is karakteristiek, onderscheidend en van hoge kwaliteit. Door hierop aan te sluiten zowel in architectuur als in inrichting wordt een unieke eigen identiteit gecreëerd die recht doet aan de genius loci. Een stenige, robuust formele inrichting met een sober maar kwalitatief hoogwaardig materiaalgebruik. Groen binnen het gebied is eveneens formeel en sober maar kwalitatief hoogwaardig. In plaats van vele groene snippers een beperkt aantal plekken die duidelijk zijn ingekaderd en enkele bomen die dan ook echt de ruimte hebben om uit te groeien.

Aan de randen van het terrein wordt de overgang gemaakt naar de groene omgeving. Aan de zuidzijde door het handhaven van de brede groene rand met volwassen bomen en het groener maken van het parkeerterrein. Aan de noordzijde middels een plantsoen en over het algemeen door groene erfscheidingen.

Het voorliggende stedenbouwkundige plan is, gelet op de omliggende omgeving, passend qua opzet en sluit aan op de kenmerken van het gebied (ruim ingericht, groen karakter). Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat het plan leidt tot een stedenbouwkundig verantwoord beeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Europees-, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de NOVI heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Rijksbeleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het initiatief aan het Barro

In het plangebied is het onderwerp 'defensie' uit het Barro van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op dit onderwerp.

Defensie - Radarstations (zone)

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied. In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

Ter plaatse van het plangebied geldt de maximale hoogte van 114 meter ten opzichte van NAP. Met voorgenomen ontwikkeling wordt deze maximale hoogte niet benaderd dan wel overschreden.

De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Barro.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.

In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van 85 woningen en 30 zorgeenheden op één locatie. Deze ontwikkeling wordt hiermee als een 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt. De laddertoets dient te worden doorlopen.

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in voorliggend geval beperkt tot de gemeente Deventer, omdat het plan in de lokale behoefte voorziet.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen woningbouwontwikkeling

Bij de toetsing is het van belang te constateren dat er sprake is van een behoefte c.q. vraag naar de geplande ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Naast de kwantitatieve behoefte (in aantallen), die bepaald wordt met woning-/zorgbehoefteprognoses, kan ook de kwalitatieve behoefte een rol spelen. Zo kan er bijvoorbeeld voornamelijk behoefte zijn aan een specifieke woontype of -milieu.

In Deventer en overige gemeenten in 'West-Overijssel' worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau met elkaar afgestemd. De betrokken gemeenten en provincie hebben in 2021 de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De regio bestaat uit elf gemeenten in West-Overijssel: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Daarnaast bestaat deze regionale afstemming onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.

Kwantitatieve behoefte:

In de regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 zijn de volgende ambities opgenomen:

  • 1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030 in de provincie Overijssel
  • 2. Versnelling van de woningbouwproductie
  • 3. Voorsorteren op veranderende woningvraag
  • 4. Vormgeven aan verstedelijkingsopgave
  • 5. Sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk
  • 6. Verduurzaming (nieuwbouw en bestaande woningvoorraad)
  • 7. Vergroten toegankelijkheid en doorstroming

In tabel 1 en 2 is de huidige plancapaciteit en de behoefte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0008.png"  

Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.

Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door in te zetten op het matchen van vraag en aanbod.

Opgemerkt wordt dat de 30 zorgeenheden in het kader van woningbouwprogrammering niet worden meegerekend als woningbouwcontingenten, aangezien het intramurale zorg betreft. Voorliggend plan gaat daarom uit van de realisatie van 85 woningen op een inbreidingslocatie in de gemeente Deventer. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouw-/zorgbehoefte binnen de gemeente. Gezien de behoefte en de omvang van de bestaande onderprogrammering wordt geconcludeerd dat de in dit plan besloten woningaantallen passen binnen de in de regionale woningbouwprogrammering opgenomen woningaantallen voor Deventer, en dat hiermee de kwantitatieve behoefte is aangetoond.

Kwalitatieve behoefte:

In de stad Deventer geldt dat er voor bepaalde doelgroepen onvoldoende passende woningen beschikbaar zijn. In de gemeentelijke woonvisie ‘Meer dan geWOON’ worden de opgaven tot en met 2030 genoemd.

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner.

Het plan voorziet in een gemengd programma met vrije sector koopwoningen, sociale huurwoningen en zorgeenheden. Daarnaast wordt er in verschillende woningtypen gebouwd, te weten appartementen, rijtjes-, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. Hierbij wordt opgemerkt dat de appartementen en zorgeenheden reeds levensloopbestendig zijn en dit ook mogelijk is bij enkele kavels voor grondgebonden woningen. Het plan is dan ook geschikt voor verscheidene doelgroepen, waaronder starters, doorstromers, gezinnen, senioren (al dan niet met (beperkte) zorgvraag) en zorgbehoevenden. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in de wijk vergroot en ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie, onder meer op het gebied van sociaal aanbod en het bedienen van de middeninkomens.

In paragraaf 3.4.6 wordt nader ingegaan op de passendheid van voorliggend plan in het kader van de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de kwalitatieve woningbouwbehoefte.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats in de wijk Keizerslanden op een locatie die in de huidige situatie reeds bestemd is voor stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen/horeca/sport). Hiermee is sprake van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is een passende invulling van het plangebied gevonden.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in een behoefte en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Waterbeheer 21e eeuw (2001)

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedsbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Toetsing van het voornemen

Het nationaal Waterbeleid doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. De gemeente Deventer heeft voor haar grondgebied het nationaal Waterbeleid vertaald en geconcretiseerd.

3.2.5 Deltawet (2012)

Om ons land nu maar ook in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde te houden is de Deltawet ingesteld.

In de Deltawet staan alle afspraken over het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma wordt jaarlijks opgesteld en moet Nederland beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en bijdragen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.

In het Deltaprogramma zijn in 2015 vijf deltabeslissingen opgenomen die de basis voor het waterbeleid vormen. Het gaat over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In het Deltaprogramma voor 2018 is een nieuw Deltaplan opgenomen: Ruimtelijke adaptatie.

Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie

In 2014 de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie vastgesteld. Het gaat om het ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook hittebestendig is. Gebouwen moeten naast energiezuinig ook voldoende koel blijven tijdens hittegolven door passende bouwkundige voorzieningen.

Toetsing van het voornemen

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de Deltawet.

3.2.6 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  • 1. Uitvoeren van een stresstest
  • 2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  • 3. Opstellen uitvoeringsagenda
  • 4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  • 5. Stimuleren met goede voorbeelden
  • 6. Meer gebruik maken van regelgeving
  • 7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een meer kosteneffectieve aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in de dijktrajecten worden uitgevoerd.

Situatie plangebied

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water. Het plan voorziet in het aanleggen van groenvoorzieningen, hetgeen ten goede komt aan de vermindering van hittestress. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met het Deltaplan Ruimtelijke adaptie.

3.2.7 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden. Nadien hebben nog enkele herzieningen en actualisaties plaatsgevonden.

Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende beleid ten aanzien van het aspect wonen.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaat vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0009.png"  
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)  

1. Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

2. Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3. Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Toetsing initiatief aan uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling.

In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen. Nieuwe ontwikkelingen voorzien uitsluitend in nieuwe woningen als er behoefte is en de realisatie past binnen de geldende woonafspraken, op basis van regionale afstemming.

Op deze artikelen wordt in de volgende tekst nader ingegaan. Opgemerkt wordt dat het plangebied tevens in een boringvrije zone is gelegen. Gelet op de inhoud van het betreffende artikel en de aard en omvang van het plan is deze niet relevant en wordt daardoor niet nader behandeld.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing aan artikel 2.1.2

Met de ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte (zie paragraaf 3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking en paragraaf 3.4.6 Woonvisie Deventer (2018) van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.2.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing aan artikel 2.1.3

Het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van de wijk Keizerslanden, betreft grotendeels een bebouwd perceel waar planologisch stedelijke functies reeds zijn toegestaan. Hiermee is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is in het kader van voorliggend plan dan ook geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing aan artikel 2.1.4

Met het realiseren van een gevarieerd woon-/zorgaanbod wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale behoefte op een bestaande locatie, hiermee wordt onder meer bijgedragen aan het welzijn van mensen en de economische welvaart. Daarnaast is sprake van een duurzame en klimaatbestendige inrichting van de locatie, waarmee wordt bijgedragen aan het beheer van natuurlijke voorraden. Het voornemen heeft hierdoor ook op de lange termijn een toegevoegde waarde en brengt de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar.

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.4.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
    • a. er sprake is sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen; en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
  • 6. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.
  • 7. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
  • 8. Van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 6 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
    • a. er sprake is van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
  • 9. Van richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 7 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.

Toetsing aan artikel 2.1.5

In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Zo wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.5.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing aan artikel 2.2.2

Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen en zorgeenheden gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking en paragraaf 3.4.6 Woonvisie Deventer (2018) van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied (rode omlijning) geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0010.png"  
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).

Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De provincie Overijssel wil graag bijdragen aan de groei van de logistieke sector, die – zowel binnen als buiten de sector – nieuwe werkgelegenheid en economische groei oplevert: stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is op dit moment topprioriteit. De inzet richt zich op het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Overijssel en op het bundelen van de krachten. Dit laatste niet alleen door in samenwerking met de logistieke stakeholders in Overijssel te werken aan een strategische alliantie, maar ook door in te zetten op clustering van logistieke bedrijvigheid. Dit heeft voordelen voor de ondernemer, voor de bewoners en bezoekers van Overijssel en daarmee beperking van hinder in andere delen van Overijssel) én spaart de Groene Omgeving.

Toetsing aan Ontwikkelingsperspectieven

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling, waarbij het terrein van een voormalig verpleegtehuis zonder duurzaam toekomstperspectief wordt herontwikkeld tot een woon-/zorglocatie. De woon- en zorgfunctie past bij de bestaande functies in de omgeving, draagt bij aan het voorzien in voldoende woningen en zorgeenheden in Deventer en het vitaal en aantrekkelijk houden van de wijk Keizerslanden.

In het kader van het anticiperen op klimaatverandering is voldoende ruimte voor groen en water (ondergronds) gereserveerd. Het voornemen is hiermee op de kenmerken van het watersysteem afgestemd.

Het voornemen is in overeenstemming met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.

Stedelijke laag

Het plangebied (rode omlijning) is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0011.png"  
Figuur 3.3 Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.

Toetsing aan de Stedelijke laag

Het plangebied wordt herontwikkeld tot gebied met wonen en zorg, waarbij qua bebouwing en inrichting relatie wordt gelegd met de directe omgeving. Het voornemen past zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt binnen de omgeving en de stedelijke laag.

Laag van de beleving

Het plangebied (rode omlijning) is aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0012.png"  
Figuur 3.4 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing aan de Laag van beleving

De functie van het gebied als inundatieveld is niet meer waarneembaar. Wel kent het gebied cultuurhistorische waarde door de aanwezigheid van rijksmonumentale bebouwing, waaronder het binnen het plangebied gelegen ketelhuisje met karakteristieke schoorsteen. Deze bebouwing zal worden gehandhaafd en door openstelling van het gebied meer beleefbaar gemaakt.

De ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities uit de laag van beleving.

3.3.4 Regionale woonvisie West-Overijssel

In paragraaf 3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking is eerder al uitgebreid ingegaan op het relevante regionale woonbeleid en de passendheid van voorliggend plan hierbinnen. Geconcludeerd wordt dat dit plan bijdraagt aan de regionale en lokale woningbouwopgave voor de periode 2017-2026.

3.3.5 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het provinciaal en regionaal beleid de herontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In 2019 is de Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. In de visie is dan ook veel bestaand sectoraal beleid samengevoegd en geactualiseerd. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Naoorlogse wijken'. De ambities gericht op dit deelgebied zijn dan ook met name relevant.

Naoorlogse wijken

De gemeente wenst hier de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen zoals levensloopbestendigheid, verduurzaming, en klimaatbestendigheid van woningen. In de omgeving wordt ingezet op het creëren van ontmoetings- en bewegingsmogelijkheden en het op peil houden/verbeteren van het voorzieningenaanbod. Er is geen sprake van grootschalige stedelijke herstructureringen, maar van een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing: in samenwerking met bewoners, ondernemers en organisaties.

Voor de 'Naoorlogse wijken' zijn samengevat de ambities en ontwikkelingsrichtingen uit figuur 3.5 van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0013.png"  
Figuur 3.5 Ambities en ontwikkelingsrichtingen naoorlogse wijken (Bron: Gemeente Deventer)  

De volgende ambities zijn in voorliggend geval het meest relevant:

  • Meer wisselwerking tussen platteland en stad: vooral op de overgang tussen stad en buitengebied is de (verblijfs)kwaliteit en toegankelijkheid belangrijk. De gemeente geeft initiatieven de ruimte die de relatie tussen stad en platteland versterken, zoals pluk- en moestuinen.
  • Ongedeelde samenleving: sturen op een grotere variatie in woningtypes en marktsegmenten, met name in de wijken met een relatief gelijkvormige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Bij elke ontwikkeling onderzoek hoe een wijk het beste kan worden versterkt en hoe kan worden bijgedragen aan een betere spreiding van betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen. Mensen blijven langer zelfstandig wonen en ontvangen daar zorg. Dit vraagt om een passend woningbestand met levensloopbestendige woningen. Als die te beperkt beschikbaar zijn, draagt de gemeente uit dat ze een groter aanbod belangrijk vinden. Dat zal er vooral komen door bestaande woningen aan te passen. Het initiatief hiervoor ligt bij individuele bewoners en bij woningcorporaties. Als ruimtelijke aanpassingen nodig zijn, zoals het vergroten van woningen, werkt de gemeente daar waar mogelijk aan mee.
  • Veilig en gezond leven: een hoogwaardige, gezonde en veilige leefomgeving staat centraal. Behoud en versterken van groen (voedsel, gezondheid, speelplek, klimaatbestendigheid en waterberging);
  • Duurzame toekomst: De keuze voor geleidelijke wijk- en buurtvernieuwing betekent dat de gemeente permanent werkt aan het toekomst klaar maken van woningen: ze moeten energie-, klimaat- en levensloopbestendig worden. Wijken worden ook duurzamer door vrijkomende gebouwen een nieuwe bestemming te geven en door te zorgen dat de openbare ruimte duurzamer wordt. Bijvoorbeeld door te zorgen dat regenwater in de bodem kan infiltreren en door riolering en waterlopen aan te passen. Het openbare groen maakt de woonomgeving hittebestendiger.

Voor de functie wonen geldt dat hier een toename van mogelijk is. Voor de functie maatschappelijk wordt hergebruik en transformatie ondersteund.

Toetsing

Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van het plangebied, waarbij sprake is van het realiseren van extra woningen.

Als gevolg van het voornemen, waarbij gedateerde bebouwing wordt gesloopt en herontwikkeld wordt tot een in de omgeving passende woon-/zorglocatie, wordt de woon- en leefkwaliteit ter plaatse verbeterd. Het plangebied krijgt hiermee meer betekenis voor de kwaliteit en structuur van de kern Deventer en een relatief besloten gebied wordt weer toegankelijk als onderdeel van de openbare bebouwings- en groenstructuur. De kracht van Deventer wordt benut door het zorgen voor aantrekkelijke plekken in de openbare ruimte en er wordt tevens bijgedragen aan een veilig en gezond leven (aanleg groen).

In het plangebied worden verscheidende woningtypes in eveneens verscheidende marktsegmenten gerealiseerd, waardoor wordt bijgedragen aan een betere spreiding van het aanbod. Ook wordt een deel van de woningen levensloopbestendig uitgevoerd en behoort dit tevens tot de mogelijkheden voor de grondgebonden woningen. De woningen zullen voldoen aan de laatste duurzaamheidseisen en gasloos zijn. Ook wordt het schone hemelwater niet afgevoerd via het gemeentelijk afvalwaterriool, maar binnen het terrein geïnfiltreerd. Hiermee wordt tevens bijgedragen aan de ambities 'Ongedeelde samenleving' en 'Duurzame toekomst'.

Geconcludeerd wordt sprake is van overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Deventer.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Toetsing 

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.3 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:

  • het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • distributie van aardgas door hogedrukaardgasbuisleidingen van de Nederlandse Gasunie (druk hoger dan 16 bar);
  • opslag van gevaarlijke stoffen bij een aantal bedrijven en installaties die risico's buiten de terreingrenzen veroorzaken.

Toetsing

In paragraaf 4.2.5 van deze toelichting wordt nader op ingegaan op het aspect externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.4.4 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten:

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.


Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De appartementen worden geheel levensloopbestendig uitgevoerd en deze mogelijkheid bestaat eveneens ter plaatse van de grondgebonden woningen..

Circulair bouwen

Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:

  • bij de bouw zo min mogelijk afval ontstaat;
  • de gebruikte bouwmaterialen biobased zijn, zoals hout;
  • dat de gebruikte materialen herbruikbaar zijn door materiaalgebruik en montage;
  • dat er bij voorkeur hergebruikte materialen ingezet worden, waarbij bij voorkeur het materiaal op hetzelfde kwalitatieve niveau toegepast wordt als het oorspronkelijke gebruik. Daarbij is uitgangspunt dat het energiegebruik tijdens de bouw en de uitstoot van kooldioxide bij de productie van de gebruikte materialen zo laag als mogelijk is.


Energie

In de Omgevingsvisie is de ambitie op het gebied van energie als volgt verwoord: Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. De gemeente wil inwoners en ondernemers stimuleren om bij te dragen aan de energietransitie, maar we hebben daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. Er kan vooral een actieve bijdrage worden geleverd door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken. We willen dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren. Elektrisch rijden lijkt de toekomst. De gemeente wil een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw 'aardgasloos' bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3 gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij dit project is dan ook sprake van een duurzame energievoorziening.

Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is de motie Natuur Inclusief Bouwen door de raad aangenomen en vervolgens door burgemeester en wethouders uitgewerkt (B&W-besluit 22 oktober 2019). De strekking is dat het Natuur Inclusief Bouwen in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd. Borging vindt plaats via het bestemmingsplan, een Nota van Uitgangspunten, een intentie-overeenkomst etc.

Elk project verdient maatwerk met een puntensysteem (punten per type maatregel). Per project wordt een lijst van maatregelen met punten opgesteld waaruit men vervolgens kan kiezen. Er dient een minimum aantal punten gehaald te worden.

Klimaatadaptatie

Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In 2019 is de nota 'Aanpassen aan klimaatverandering; Deventer ambitie en aanpak' vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Met deze strategie wil de gemeente samen met partners komen tot een klimaatadaptatieprogramma. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden. Het klimaatadaptatieprogramma zal medio 2021 worden vastgesteld.

Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat we de stad klimaatbestendig en robuust willen inrichten en dat ons stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat we ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoeren. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dienen we een aantal doelen: we bereiden ons voor op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, houden regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.

Toetsing

Binnen het voornemen wordt op verscheidene manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. In voorliggend geval wordt onder meer bestaand stedelijk gebied benut. Verder worden er met de voorgenomen ontwikkeling levensloopbestendige woningen toegevoegd aan de stad Deventer.

Daarnaast wordt de bebouwing gasloos uitgevoerd, wordt bestaande infrastructuur gedeeltelijk benut, wordt het hemelwater binnen het plangebied geïnfiltreerd, wordt in de openbare ruimte energiearme (LED)verlichting toegepast en wordt er in de openbare ruimte meer groen aangelegd.

In het kader van natuurinclusief bouwen worden maatregelen getroffen, waardoor de nieuwe situatie de biodiversiteit verbetert ten opzichte van de oude situatie. Het vorenstaande is beschreven in een notitie (Bijlage 2).

In voorliggend geval wordt in eerste instantie uitgegaan van de volgende maatregelen:

  • 1. plaatsen van nestkasten voor huismussen, gierzwaluwen, vleermuizen;
  • 2. het paseerbaar maken van erfafscheidingen voor egels;
  • 3. het afgeven aan flyers aan toekomstige bewoners inzake duurzaam medegebruik plant en dier;
  • 4. het aanleggen van een natuurspeelplaats;
  • 5. het aanleggen van een egelhabitat;
  • 6. het plaatsen van insectenhotels;
  • 7. extensief onderhoud (openbaar) groen;
  • 8. aanbrengen bloemrijke boomspiegels.

Hiermee wordt voldaan aan het minimum aantal aan punten waaraan voorliggend project moet voldoen (15). In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee juridisch verzekerd is dat voldoende maatregelen getroffen worden om het minimaal aantal punten te behalen.

In paragraaf 4.2.8 wordt eveneens ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.

3.4.5 Werkwijze ecologie

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Toetsing

In paragraaf 4.2.7 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.

3.4.6 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Verordening doelgroepen sociale woningbouw

De Wet ruimtelijke ordening biedt gemeenten de mogelijkheid om in bestemmingsplannen kwalitatieve locatie-eisen te stellen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor het aanwijzen van locaties voor sociale huur- en koopwoningen een gemeentelijke verordening moet zijn vastgesteld waarin wordt bepaald wat de doelgroep is voor deze woningen. Voor voorliggend project geldt de doelgroepenverordening uit 2010.

Belangrijke onderdelen van deze verordening zijn:

  • Als sociaal koop segment worden aangewezen: koopwoningen met een maximale koopprijs van 174.000 euro (sociale koop laag) en woningen met koopprijs van 174.000 euro tot 200.000 euro (sociale koop hoog);
  • Voor dit koopsegment komen bij voorrang starters op de koopmarkt in aanmerking die een sociale huurwoning achterlaten en starters met een inkomen van maximaal 40.000 euro.

Toetsing

Binnen het voornemen worden 85 gasloze woningen, bestaande uit verscheidende woningtypen, in de wijk Keizerslanden gerealiseerd. Het plan draagt dan ook bij aan het bevorderen van de woningdifferentiatie. De woningen zijn geschikt voor meerdere doelgroepen, waaronder starters, doorstromers, gezinnen en senioren.

Binnen het plangebied worden, vanuit het oogpunt van de sociale bereikbaarheid, minimaal 42 huurappartementen aangeboden in het sociale huursegment. Het gaat om appartementen specifiek voor ouderen die nog zelfstandig kunnen wonen met de mogelijkheid tot zorg aan huis. Hiermee wordt bijgedragen aan de woningbehoefte voor ouderen in Deventer. Tevens worden hierdoor levensloopbestendige woningen toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat deze appartementen moet worden voldaan aan de voorwaarden opgenomen in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw.

Tot slot voorziet het plan in een woonzorgvoorziening met 30 PG-zorgeenheden. Deze zorgeenheden zijn voor cliënten van een particuliere zorginstelling met een grote zorgbehoefte.

Het plan voorziet dan ook een brede kwalitatieve behoefte en draagt bij aan het vergroten van de doorstroming van bestaand aanbod. Ook past de opgave binnen de kwantitatieve opgave van 3.000 woningen tot en met 2026. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.7 Groenbeleidsplan

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Toetsing

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande groenstructuur niet ingrijpend gewijzigd, maar wel op onderdelen versterkt. De beoogde nieuwe bebouwing wordt veelal gerealiseerd ter plaatse van reeds bebouwde en/of verharde gronden. Daarnaast wordt binnen het plangebied extra groen aangelegd, onder meer ten oosten van de woonzorgvoorziening en ten zuiden van het appartementengebouw. Daarnaast wordt de bestaande groenstrook langs de Robert Kochlaan aangepast en met nieuwe bomen versterkt.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in lijn is met het Groenbeleidsplan.

3.4.8 Bomenbeleidsplan

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het Groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het Bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van bijzonder beschermwaardige en monumentale bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen, deze lijst maakt deel uit van het Bomenbeleidsplan. Om particulieren te stimuleren monumentale bomen te behouden, stelt de gemeente hiervoor een subsidie beschikbaar.

De meeste bomen in het plangebied worden beschermd via het omgevingsvergunningstelsel uit de APV.

3.4.9 Speelbeleidsplan 'Samen spelen kun je overal'

Spelen, bewegen en verblijven in de buitenruimte is voor de gemeente Deventer erg belangrijk. De openbare ruimte biedt mensen deze mogelijkheid ongeacht leeftijd, geloof of afkomst. Om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van speelmogelijkheden te garanderen levert de gemeente maatwerk. Naast keurig ingerichte speelgelegenheden is speelaanleiding ook steeds meer in opkomst en worden de komende tien jaar drie grote natuurspeelplekken gerealiseerd. De visie van de gemeente is verwoord in de in oktober 2010 vastgestelde visie 'samen spelen kun je overal'.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken biedt het visie op spelen een handleiding voor het ontwerpen, realiseren en beheren van speelgelegenheden. Hierdoor ontstaat op termijn eenheid in kwaliteit en een diversiteit aan speelgelegenheden.

Gemeente Deventer streeft de volgende visie na op spelen op openbare speelgelegenheden: Integraal spelen waarbij iedere leeftijdscategorie de mogelijkheid wordt geboden actief en participerend gebruik te maken van de openbare ruimte, met een inrichting afgestemd op de behoefte van de gebruikers, aansluitend bij de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in Deventer.

De visie op spelen is geschreven vanuit de wens om spelen breder te trekken dan alleen voor kinderen waarbij participatie een zeer belangrijke rol speelt. Hierbij maakt Deventer gebruik van de kracht van de samenleving. Niet altijd wordt een intensief participatietraject op touw gezet. Bij het vervangen van een enkel toestel zal de participatie minimaal zijn.

Als onderdeel van het integraal spelen streeft de gemeente naar natuurlijke speelgelegenheden. Spelen en bewegen in de natuur is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van mensen. De visie op spelen gaat uit van een vernieuwde denkrichting waarbij eerder opgestelde ambities waar mogelijk zijn meegenomen.

Toetsing

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregeling voor de openbare ruimte, vervat in de functieregels 'Groen' en 'Verkeer', biedt voldoende ruimte om de uitvoering van de plannen uit de bovengenoemde adviesnota mogelijk te maken.

3.4.10 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.11 Welstandsnota gemeente Deventer

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

In deze nota ligt het plangebied (rode contour) in gebied dat overwegend is aangeduid als 'In ontwikkeling' (zie figuur 3.6). Het ketelhuisje maakt onderdeel uit van het gebied 'Wederopbouw'. Aangezien het ketelhuisje wordt behouden wordt hierna niet nader op betreffend gebied ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0014.png"  
Figuur 3.6 Plangebied binnen welstandskaart (Bron: Gemeente Deventer)  

'In ontwikkeling'

De locatie waar u op heeft geklikt is nog in ontwikkeling of bijna afgerond. Voor de betreffende locatie zullen bouwplannen aan een beeldkwaliteitsplan getoetst worden. Een beeldkwaliteitsplan is een plan voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd. Beeldkwaliteitsplannen hebben hetzelfde doel als de welstandsnota en vormen ook een toetsingskader voor welstand. In de beeldkwaliteitsplannen worden vaak ook criteria geformuleerd voor de beoordeling van de inrichting van de openbare ruimte.
Is het nieuwe gebied gerealiseerd, dan kan de welstandsnota weer voor het betreffende beeldkwaliteitsplan in de plaats worden gesteld. De gemeente bepaalt het moment dat de welstandsnota in de plaats treedt van het beeldkwaliteitsplan. De beeldkwaliteitsplannen maken, vanaf het moment van vaststelling door de gemeenteraad tot het moment dat het beeldkwaliteitsplan weer vervalt, onderdeel uit van deze welstandsnota.

Toetsing

Voor deze ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderdeel uit van de regels (Bijlage 3), waarbij juridisch is vastgelegd dat omgevingsvergunningen slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de gestelde criteria.

3.4.12 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Het plangebied is op de verwachtingskaart aangeduid met 'middelhoge verwachting' en 'hoge verwachting, mogelijk goede conservering'. Op basis van het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de dubbel bestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3'. In onderstaand schema is aangegeven wanneer er een melding- of onderzoeksplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0015.jpg"  

Gelet op het feit dat de bodemingrepen de onderzoeksdrempels overschrijden heeft er een archeologisch bureau- en veldonderzoek plaatsgevonden. De belangrijkste onderzoeksresultaten worden hierna besproken. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting. Opgemerkt wordt dat een beperkt deel van het plangebied nog niet is onderzocht, te weten het noordelijk deel van het plangebied en ter plaatse van het parkeerterrein. Ter plaatse worden aanvullende boringen geplaatst.

Resultaten archeologisch onderzoek

Laagland Archeologie heeft in oktober 2020 een Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Carinovaterrein te Deventer. Aanvullend zijn bouwdossiers van de aanwezige bebouwing geraadpleegd, die bij het Historisch Centrum Overijssel zijn aangevraagd. Verder is op 19 februari 2021 een meting van de diepte van het souterrain van het gebouw in het oostelijk deel van het plangebied.

De gemeente Deventer heeft in 2017 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat in de directe omgevingen vindplaatsen uit zowel de prehistorie als de middeleeuwen voorkomen. De kans op deze resten wordt echter sterk bepaald door de fysisch-geografische situatie ter plaatse. Door een doorbraak van de IJssel van een rivierduin zijn delen van het prehistorisch landschap verstoord. Hierdoor kan de archeologische verwachting sterk verschillen. Dit verwachtingsmodel is getoetst en aangevuld door middel van verkennend booronderzoek en een onderzoek naar de verstoringsdiepte van de voorgaande bebouwing door middel van het raadplegen van de oude bouwtekeningen.

Volgens de aangeleverde tekeningen en informatie en de resultaten van het verkennend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat het archeologisch niveau onder de bebouwing op het westelijk deel van het terrein waarschijnlijk intact is, terwijl het souterrain van het oostelijk gebouw met grote zekerheid dieper ligt dan het te verwachten archeologisch niveau.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek zijn op het overgrote deel van het terrein ophooglagen aangetroffen uit de subrecente tijd. Het zuidelijk deel van het terrein is niet of in mindere mate opgehoogd. Op grotere diepte (voornamelijk > 80 cm -mv) zijn in de meeste gevallen, onverstoorde natuurlijke afzettingen (Bh-, BC-, C-horizont) aangetroffen en in het oostelijk deel van het plangebied zijn oude cultuurlagen aanwezig. De onverstoorde natuurlijke afzettingen bevinden zich op 4,64 á 5,51 m +NAP.

Op basis van de diepteverdeling van de onverstoorde ondergrond zijn zones afgegrensd vanaf welk niveau t.o.v. NAP het archeologisch niveau mogelijk geraakt wordt, waarbij een veiligheidsmarge van 20 cm is meegenomen (zie Bijlage 8 van het rapport). Er wordt een vervolgonderzoek geadviseerd als de verstoringsdiepte onder dat niveau komt. Afgaande op het door de opdrachtgever verstrekte ontwerp van nieuwe maaiveldniveaus (afbeelding 3 van het rapport) zal de verstoringsdiepte in het overgrote deel van het plangebied worden overschreden. Alleen de zone waarin het appartementengebouw en de acht rijwoningen zijn voorzien in het noordwestelijk deel van het plangebied wordt het archeologisch niveau mogelijk niet geraakt. Het toekomstige maaiveldniveau komt daar op 7,0 á 7,3 m +NAP, terwijl een aanlegdiepte van de funderingsbalken/-stroken is voorzien van maximaal 1,0 m -mv. Als de verstoringsdiepte beperkt wordt en niet onder de in deze zones aangegeven niveau komt, wordt geadviseerd om eventuele archeologische resten te behouden in-situ. Algemeen is de consensus dat bij de toepassing van een fundering op palen in een archeologievriendelijk bouwplan slechts een geringe schade aan het bodemarchief toebrengen. Voor een archeologievriendelijk bouwplan dient aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, uitgaande van de situatie binnen het plangebied. Een minimalisering van het aantal palen bestaat en maximaal 2% van de oppervlakte van het plangebied bedraagt. De afstand tussen de palen(rijen) gerekend van rand tot rand bedraagt minimaal 4 m. Bij voorkeur worden in stevige zandige bodems grondvervangende palen gebruikt. Bij het toepassen van een fundering op palen conform een archeologievriendelijk bouwplan hebben deze een relatief kleine impact hebben op het bodemarchief en kan voor het plangebied worden geadviseerd om het vrij te stellen qua aspect funderingspalen. Vanwege de aanlegniveau van het souterrain in het gebouw in het oostelijk deel van het plangebied van op ca. 4,1 m +NAP (2,7 m -mv) is het archeologisch niveau daar vrijwel zeker verdwenen. Om die reden wordt geadviseerd om deze oppervlakten binnen het oostelijke gebouw vrij te stellen van vervolgonderzoek.

Resultaten aanvullend archeologisch onderzoek

Laagland Archeologie heeft in 2021 een aanvullend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat, afgezien van dempingen, al dan niet met een waterbodem.

Verder wordt het in potentie aanwezige archeologisch niveau niet verstoord door de voorziene bodemingrepen, afgezien mogelijk ter hoogte van de zuidelijke waterbergende fundering. Daar zou de riolering het archeologische niveau kunnen raken. Om die reden wordt geadviseerd van een archeologisch vervolgonderzoek af te zien als bodemingrepen beperkt blijven tot 5,30 m +NAP.

Algemeen is de consensus dat bij de toepassing van een fundering op palen in een archeologievriendelijk bouwplan slechts een geringe schade aan het bodemarchief toebrengen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, uitgaande van de situatie binnen het plangebied.Een minimalisering van het aantal palen bestaat en maximaal 2% van de oppervlakte van het plangebied bedraagt. De afstand tussen de palen(rijen) gerekend van rand tot rand bedraagt minimaal 4 m. Bij voorkeur worden in stevige zandige bodems grondvervangende palen gebruikt. Bij het toepassen van een fundering op palen conform een archeologievriendelijk bouwplan hebben deze een relatief kleine impact hebben op het bodemarchief en kan voor het plangebied worden geadviseerd om het vrij te stellen qua aspect funderingspalen.

Als de bodemingrepen dieper dan het niveau van 5,30 m +NAP zijn wordt op basis van de onderzoeksresultaten nader archeologisch onderzoek gevraagd conform protocol 4003 IVO (landbodems). Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P).

Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contact.

4.1.1.3 Conclusie

Bij eventuele bodemingrepen moet worden getoetst aan de archeologische dubbelbestemming en indien nodig archeologisch (vervolg)onderzoek worden uitgevoerd.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Het oorspronkelijke St. Jozefziekenhuis is aangemerkt als rijksmonument. Hiertoe behoort het ketelhuis met de karakteristieke schoorsteen. Het ketelhuis met bijbehorende schoorsteen blijft dan ook behouden en wordt ingepast in het plan. De te slopen bebouwing is niet monumentaal of behoudenswaardig.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen op de cultuurhistorische waarden. Het draagt juist bij aan het vergroten van de openheid in het gebied en het beleefbaarder maken van de historie.

Voor het overige zijn in het plangebied en in directe omgeving geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van functiemenging (wonen, gezondheidcentrum, woonzorgvoorziening). Gezien het vorenstaande wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0016.png"  

Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is in de basis niet milieubelastend voor de omgeving.

Wat betreft de zorgfunctie wordt opgemerkt dat het plangebied op basis van het geldende bestemmingsplan reeds een maatschappelijke bestemming heeft. Een dergelijke functie valt onder de noemer van reeds toegestane maatschappelijke voorzieningen en kent een maximale milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter (geluid), uitgaande van omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstand tussen de gebouwen waar zorg is toegestaan en omliggende milieugevoelige objecten bedraagt meer dan 10 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Geluidsbelasting koel- en verwachtingsinstallaties

Op basis van recente jurisprudentie, gebaseerd op uitspraak ECLI:NL:RVS:2021:1752, is het noodzakelijk om bij bestemmingsplanprocedures de gecumuleerde geluidsbelasting van koel- en verwarmingsinstallaties te beschouwen. In voorliggend geval is hier akoestisch onderzoek naar verricht. Hierna zijn de conclusies uit het rapport opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage bij deze toelichting.

Uit de beoordeling blijkt dat zowel het invallende geluidniveau per buitenunit als het gecumuleerde invallende geluidniveau ruim lager zijn dan de bouwbesluiteis van 40 dB(A). Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en of bestaande functies andersom niet onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Het plangebied wordt bestemd ten behoeve van woon- en zorgfuncties, dit zijn milieugevoelige functies.

Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich een gezondheidcentrum en een woonzorgcentrum. Voor deze functies geldt maximaal milieucategorie 2 en deze hebben een richtafstand van 10 meter (gemengd gebied). Aan deze richtafstand wordt in alle gevallen voldaan.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen en zorgeenheden sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende functies eveneens niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2.2 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Situatie plangebied

In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelig objecten, namelijk de woningen en zorgeenheden. Hierna wordt op de van belang zijnde aspecten ingegaan.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2.1 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg. Het nader onderzoeken van het aspect railverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In onderstaande tekst wordt het resultaat ten aanzien van dit aspect beknopt beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze toelichting.

Het is noodzakelijk de geluidbelasting ter plaatse van de te realiseren woningen en de woonzorgvoorziening/verpleegzorginstelling (geluidsgevoelig objecten) te toetsen aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In voorliggend geval betreft het enkel het aspect wegverkeerslawaai: het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van meerdere 50 km/uur-wegen. Daarnaast is in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' een tweetal 30 km/uur-wegen bij het onderzoek betrokken.

Als gevolg van alle wegen wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Een hogere waarde is dan ook niet noodzakelijk. Ter plaatse van de woningen en de verpleegzorginstelling is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.3 Bodem

Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodem- en asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 7 bij deze toelichting.

Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. De hypothese 'onverdachte locatie' is niet juist gebleken. De bodem ter plaatse van de locatie is over het algemeen niet tot licht verontreinigd. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Plaatselijk zijn in de bodemlaag sporen puin aanwezig. Naar aanleiding hiervan is een asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd. Plaatselijk is asbestmateriaal op het maaiveld aangetroffen (ten zuiden van de bebouwing, op een braakliggend strook grond naast een fietsenstalling). Het gehalte aan asbest op het maaiveld overschrijdt de norm niet, daarbij wordt vermeld dat al het zichtbare materiaal door middel van hand-picking is verwijderd ten behoeve van analyse. Voorts is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan asbest vastgesteld (2,5 mg/kg ds). Deze gehalte overschrijdt de norm van 100 mg/kg ds eveneens niet. In de overige actuele contactzone is zowel visueel als analytisch geen asbest vastgesteld. De vastgestelde gehalten zijn dusdanig laag, dan wel is het zichtbare asbestmateriaal tijdens de bemonstering van het maaiveld verwijderd, dat deze geen belemmering vormen voor de beoogde bestemmingsverandering (van medisch centrum naar functie wonen/maatschappelijk).

Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de voorgenomen bestemmingsverandering (van medisch centrum naar functie wonen/maatschappelijk).

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdrage

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie plangebied

Gelet op de aard en beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) voor luchtemissies stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Nader luchtonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Voldoende duidelijk is dat het plan geen gevoelige bestemming betreft voor Rijkswegen en provinciale wegen, gezien de afstand tot deze wegen. Het plan is evenmin gelegen binnen invloedsgebied van bedrijven of industrie met relevante luchtemissies.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu zijn op schaal van vierkante km vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op de deze kaart is voor het km2-vak waarin het plangebied is gelegen aangegeven dat de achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) en de achtergrondconcentraties fijnstof PM10  en PM2,5 ruim voldoen aan de grenswaarden van de wet milieubeheer en de WHO-advieswaarden.

Geconcludeerd wordt dat het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is voor realisatie van de nieuwe woningen en zorgeenheden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen pet buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Situatie in en nabij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode omlijning) en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0017.png"  
Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.2.6 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Algemeen

Gemeente Deventer heeft in het verleden een onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog binnen het grondgebied van de gemeente.

Situatie plangebied

Uit consultatie blijkt dat het gehele plangebied valt binnen verdacht gebied aangemerkt als 'naoorlogs geroerd gebied'. Conform het stroomschema zijn er in dat geval twee opties.

  • 1. Indien de naoorlogse werkzaamheden dieper hebben plaatsgevonden dan de huidige werkzaamheden à werkzaamheden regulier uitvoeren.
  • 2. Indien de naoorlogse werkzaamheden ondieper hebben plaatsgevonden dan de huidige werkzaamheden of de diepte van de naoorlogse werkzaamheden zijn niet te achterhalen à er dient een opsporingsonderzoek of een projectgebonden risicoanalyse te worden uitgevoerd voorafgaand aan de werkzaamheden.


In voorliggend geval is door Tavela een projectplan CE opgesteld. Tijdens de begeleidingswerkzaamheden zijn geen (Ferro) metalen objecten waargenomen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Voor de beoogde woonzorgvoorziening wordt opgemerkt dat deze wordt gerealiseerd ter plaatse van bestaande bebouwing. Deze gronden zijn reeds bij de aanleg geroerd. Voor het volledige plan wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.

Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect Niet Gesprongen Explosieven geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2.7 Ecologie

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. In figuur 4.2 is de ligging van het plangebied (rode marker) weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0018.png"  
Figuur 4.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 2,1 kilometer. Ondanks de ruime onderlinge afstand is sprake van een ontwikkeling waarbij gedurende de gebruiks- en aanlegfase stikstof wordt uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Veel Natura 2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten.

Stikstof

Ten behoeve van het voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project (zie bijlage 9 bij deze toelichting). Het gaat om een berekening van de gebruiksfase (gebruik voornemen).

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied (rode omlijning) maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op meer dan 1,2 kilometer afstand van het plangebied (Bestaande natuur NNN, land) (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw017-VG01_0019.png"  
Figuur 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)  

Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Omgevingsverordening Overijssel.

Soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 10. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vogels en vleermuizen gebruiken het plangebied als foerageergebied, en mogelijk bezetten sommige beschermde grondgebonden zoogdierensoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels en bezetten vleermuizen er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van bezette nesten (eieren) of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepaling verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd beland wordt beschouwd. Om te voorkomen dat vogels gedood worden en bezette nesten verstoord, beschadigd of vernield worden, dient buiten de voortplantingsperiode gewerkt te worden, of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de amfibieën, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt ook voor de meeste grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, maar deze vrijstelling is niet toepasbaar voor de egel. Deze soort is eind 2019 van de vrijstellingslijst gehaald van soorten waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Om activiteiten uit te mogen voeren, met een negatief effect op de egel, dient een ontheffing aangevraagd te worden, òf dient gewerkt te worden, conform een toepasbare gedragscode. Indien gekozen wordt te werken volgens een gedragscode, dient voldaan te worden aan alle in de gedragscode genoemde eisen en voorwaarden.

Vleermuizen en de vaste rust- en voortplantingsplaats van vleermuizen zijn strikt beschermd en mogen uitsluitend met een ontheffing geschaad worden. Om de functie en betekenis van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Dergelijk onderzoek vindt plaats tijdens de actieve periode van vleermuizen (mei-september).

Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op het NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Met inachtneming van de te verkrijgen ontheffing, het treffen van mitigerende maatregelen en adviezen wordt geconcludeerd dat beschermende soorten in voldoende mate worden beschermd.

4.2.8 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

In het plan is rekening gehouden met het aspect duurzaamheid onder meer vanwege onderstaande redenen:

  • het betreft het hergebruiken van een bestaand bebouwd perceel;
  • de nieuwe woningen worden conform het Bouwbesluit gebouwd en zullen hiermee duurzaam zijn, temeer de woningen gasloos worden uitgevoerd;
  • de nieuwe woningen worden flexibel ingericht waardoor deze geschikt zijn voor verschillende doelgroepen of eenvoudig aanpasbaar zijn;
  • het plan voorziet in het aanleggen van infiltratiekratten voor de opvang/infiltratie van hemelwater;
  • het plan voorziet in het aanleggen van groenvoorzieningen, hetgeen ten goede komt aan de gezondheid en waterhuishouding. Daarnaast draagt het bij aan vermindering van hittestress.
  • het plan beoogt een duurzame samenleving. De woningen zijn gesitueerd rond een centrale openbare ruimte om de betrokkenheid van de toekomstige bewoners bij de wijk te bevorderen. Deze ruimte dient als ontmoetingsplek met banken, speelplekken ed.
  • het plan bevorderd dubbelgebruik in de zin dat plekken/ruimtes in het plangebied meerdere functies en betekenissen krijgen. De groenstructuur bijvoorbeeld is belangrijk voor een prettige omgevingskwaliteit, maar kan ook dienen als waterberging en als speelplek voor kinderen.

Het streven is om bij alle woningen energie opwekking door middel van zonnepanelen toe te passen. Nokrichtingen en dakhellingen van de woningen moeten hierop zo goed mogelijk afgestemd zijn om dit mogelijk te maken. Warmteopwekking ten behoeve van verwarming en warm tapwater kan bijvoorbeeld door een luchtgekoppelde of grondgekoppelde warmtepomp.

In voorliggend plan is voldoende aandacht aan het aspect duurzaamheid besteedt.

4.3 Leidingen en kabels

Binnen het plangebied zijn geen relevante planologische leidingen en/of kabels gelegen.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale Omgevingsvisie (2021), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.4.2 Waterparagraaf

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'normale procedure'. Inhoudende dat het waterschap een uitgangspuntennotitie gaat opstellen.

Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.

Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In voorliggend geval is er een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Hierna zijn enkele onderdelen uit het plan opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 11 bij deze toelichting.

Maaiveldniveau en bodemopbouw

Het terrein loopt van noord naar zuid een meter af in hoogte. In 2018 en maart 2021 zijn metingen van het terrein uitgevoerd, waaruit blijkt dat het maaiveld bij de Louis Pasteurstraat rond +6,70 m NAP ligt. Het gebouw dat aan deze zijde blijft staan heeft een kelder met een muur waarvan de hoogte +6,45 m NAP bedraagt. Het terrein grenzend aan het ketelhuis heeft een hoogte van +6,47 m NAP. Vervolgens loopt het maaiveld op tot +7,45 m NAP ter hoogte van de ingang van Carinova. Vanaf de ingang richting de Robert Kochlaan loopt het maaiveld af tot een hoogte van +5,50 m NAP.

Op 9 mei 2017 is door BK ingenieurs (projectnummer 171012) een bodemonderzoek uitgevoerd in het plan-gebied. Tijdens dit onderzoek zijn 28 boringen uitgevoerd. Hierbij is geboord tot maximaal een diepte van 4 meter. Uit dit bodemonderzoek is gebleken dat de bodem hoofdzakelijk bestaat uit zeer fijn, of matig fijn zand.

Grondwater

Ter hoogte van de Robert Kochlaan 32 staat een peilbuis (bron: Gemeente Deventer) op een afstand van circa 120 meter van het plangebied. Deze peilbuis staat op +6,30 m NAP maaiveldhoogte. Op basis van de gegevens van deze monitoringspeilbuis is de representatief hoge grondwaterstand (RHG) +4,32 m NAP. Deze RHG wordt aangehouden in dit plangebied.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (bovenkant vloer) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter ten opzichte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lagere, beneden het maaiveld gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies. De ontwateringsdiepte moet voldoende zijn.

In het plangebied is een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil praktisch niet wenselijk, vanwege de stedelijke inrichting en het ook moeten voldoen aan bouwnormen. Daarom wordt in voorliggend geval minimaal een drempelhoogte van 20 cm boven straatpeil gehanteerd.

Oppervlaktewater

In het plangebied en direct aangrenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hemelwater

Zoals eerder vermeld heeft de gemeente Deventer beleid op gebied van riolering en waterhuishouding, dit is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020.

De gemeente hanteert de volgende strategische doelen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater:

  • duurzame bescherming volksgezondheid: de aanleg en het beheer van voorzieningen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd;
  • handhaving goede leefomgeving: riolering en de berging en afvoer over het maaiveld zorgen voor de ontwatering van de bebouwde omgeving. Ook wordt overlast voorkomen, door waar nodig het regenwater van daken, pleinen en wegen en het teveel aan grondwater in te zamelen en af te voeren;
  • het voorkomen van gevaar en hinder;
  • duurzame bescherming van natuur en milieu: door de aanleg van riolering of individuele afvalwatersystemen en door het goed laten functioneren van die systemen wordt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem of oppervlaktewater voorkomen;
  • het kosteneffectief en klantvriendelijk uitvoeren van het beheer van de ontwateringssystemen waarbij ook ruimte is voor participatie van bewoners en bedrijven.

De voor riolering relevante punten zijn daarnaast:

  • particulieren worden gestimuleerd om regenwater af te koppelen van de riolering en op eigen terrein te verwerken. Hiervoor is een subsidieverordening opgesteld;
  • op drukriolering mag in geen enkel geval hemelwater worden aangeboden, omdat dit de werking van het drukrioleringssysteem verstoort. Perceeleigenaren moeten eventueel op hun riolering aangesloten hemelwater afkoppelen;
  • nieuwbouw moet voldoen aan het Bouwbesluit. Hemelwater en afvalwater worden op de erfgrens gescheiden aangeleverd;
  • bij nieuwbouw moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt dat de perceeleigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein;
  • perceeleigenaren moeten de gemeente laten weten hoe ze hun afvalwater gaan lozen;
  • Deventer verleent medewerking aan of participeert in duurzame ontwikkelingen op het gebied van riolering en waterhuishouding.

De gemeente Deventer heeft aangegeven de volgende eisen te stellen aan een infiltratievoorziening:

  • De grond waarin de voorziening wordt aangebracht dient voldoende doorlatend te zijn;
  • Voor de dimensionering van de infiltratievoorziening dient het verhard oppervlak bepaald te worden;
  • Een infiltratievoorziening moet binnen 24 uur na het einde van de regenbui volledig geleegd zijn;
  • Er dient onderhoud en beheer plaats te vinden aan een infiltratievoorziening. Om te voorkomen dat een infiltratievoorziening voortijdig dichtslibt is een blad- en zandvang vereist;
  • Aanbevolen wordt om de voorziening 2 á 3 meter van de fundatie aan te leggen om eventuele vochtproblemen te voorkomen.

In voorliggend geval wordt bijgedragen aan de strategische doelen van de gemeente. Binnen het voornemen is sprake van nieuwbouw, waardoor enkel op de hiervoor relevante punten wordt ingegaan.

Het voornemen zal in lijn zijn met het Bouwbesluit, waarbij hemelwater en afvalwater wordt gescheiden.

Voor het afkoppelen van het verhard oppervlak zijn een aantal oplossingsrichtingen mogelijk. In dit plan wordt uitgegaan van het infiltreren van hemelwater door middel van IT-riool en waterbergende fundering. In het plangebied moet voldoende berging aanwezig zijn om een bui van 20 mm volledig te kunnen bergen zonder dat het water op straat staat. Daarnaast moet een bui van 64 mm in een uur geborgen kunnen worden. Hierbij mag het water op straat staan, maar dient buiten de woningen te blijven.

Voor de riolering geldt vanuit het PVE van de gemeente Deventer een minimale dekking van 1,25 meter. Op basis van de peilbuisgegevens in de Robert Kochlaan is de representatief hoge grondwaterstand (RHG) bepaald van +4,32 m NAP. De infiltratievoorzieningen worden boven +4,35 m NAP aangebracht.

Het IT-riool is aangelegd met 1,20 m dek. Onder het parkeerterrein is het IT-riool gelegd op de minimale diepte boven de RHG.

Het Carinova terrein is afgekoppeld op de wadi van het parkeerterrein van Carinova. In het nieuwe ontwerp wordt dit parkeerterrein aangepast en wordt de wadi verplaatst, zodat het hemelwater van Carinova kan hierop afwateren.

Belangrijk is tot slot nog dat bij nieuwbouw en verbouw zo min mogelijk uitloogbare materialen en metalen zoals koper, lood en zink worden gebruikt, namelijk om verspreiding van deze stoffen in oppervlaktewater of de bodem te voorkomen. In voorliggend geval is hiervan sprake.

Afvalwater

De woningen aan de Gerard van Swietenstraat worden direct op het bestaande riool aangesloten. Voor de rest van het terrein wordt een nieuw riool aangelegd. Dit riool zal aangesloten worden op het bestaande riool aan de Louis Pasteurstraat.

In bijlage 1 van het rapport is te zien dat er tussen het ketelhuis en de Louis Pasteurstraat nog een oud riool ligt. Dit riool zal worden verwijderd en de aansluitingen die hierop aangesloten zitten worden op de nieuwe rioolstreng aangesloten.

4.4.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen.

Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

4.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.5.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'rest bebouwde kom';
4.5.3 Parkeerbehoefte

In voorliggend geval is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een parkeeronderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit de rapportage opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 13 bij deze toelichting.

Op basis van voorliggend parkeeronderzoek voor de ontwikkeling van het Carinova-terrein volgen de volgende conclusies:

  • In de huidige situatie kent het studiegebied een parkeercapaciteit van 371 parkeerplaatsen. Tijdens het maatgevende moment (werkdagmiddag) zijn er in het studiegebied 209 geparkeerde voertuigen geregistreerd, wat resulteert in een parkeerdruk van 56%;
  • Het planvoornemen kent totaal een bruto parkeerbehoefte van 138 parkeerplaatsen. Voor de deelgebied A t/m E is de netto parkeerbehoefte berekend en een parkeerbalans opgesteld. Hierbij is dubbelgebruik tussen medisch centrum/woonzorgcomplex en de woningen buiten beschouwing gelaten;
  • In deelgebied A, B en D is sprake van overcapaciteit van 48 parkeerplaatsen. In deelgebied C en E is een tekort van 28 parkeerplaatsen. Op basis van de acceptabele loopafstand kan het tekort van deelgebied C en E opgevangen worden in deelgebied A en B. Per saldo is er in het totale plangebied een overcapaciteit van 20 parkeerplaatsen;
  • De overcapaciteit in het plangebied kan benut worden voor bijvoorbeeld groenvoorzieningen, waarbij wel een maximale parkeerbezetting van 85% wordt nagestreefd;
  • De berekende netto parkeervraag van gebied E (122 parkeerplaatsen) komt nagenoeg overeen met de opgave van het medisch centrum en het woonzorgcomplex (70 + 50 parkeerplaatsen);
  • Op de direct omliggende straten (Robert Kochlaan, Gerard van Swietenstraat & Louis Pasteurstraat) is in de plansituatie nog altijd ruim voldoende parkeercapaciteit om de parkeerbehoefte op te vangen. Hier zijn geen parkeerproblemen door de planontwikkeling.


Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren' en voorzien zal worden in de parkeerbehoefte.

4.5.4 Verkeersgeneratie, -ontsluiting, -afwikkeling en -veiligheid

In voorliggend geval is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een verkeersonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit de rapportage opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 13 bij deze toelichting.

  • verkeersgeneratie: Het initiatief brengt een extra verkeersgeneratie met zich mee van circa 395 mvt/etmaal op een weekdag. Op een werkdag ligt de toename op circa 415 mvt/etmaal;
  • verkeersontsluiting: Met de beschikbare ontsluitingsmogelijkheden kent het plangebied een goede ontsluitingsstructuur voor alle modaliteiten;
  • verkeersafwikkeling: Op basis van de verschillende ontsluitingsmogelijkheden en een beperkte verkeerstoename, is de verkeersafwikkeling in de plansituatie acceptabel;
  • verkeersveiligheid:
    • 1. de infrastructuur rondom het plangebied is dusdanig ingericht dat het verkeer op een verkeersveilige wijze afgewikkeld kan worden;
    • 2. in het plangebied geldt dat een groot deel van het gebied uitgaat van gedeelde verkeersruimte, wat gezien de relatief lage intensiteiten naar verwachting geen substantiële veiligheidsproblemen met zich meebrengt;
    • 3. Aandachtspunten vanuit de verkeersveiligheid zijn:
      • a. toegankelijkheid mindervaliden;
      • b. gladheidbestrijding;
      • c. bereikbaarheid hulpdiensten en afvaldiensten;
    • 4. met uitwerking van bovenstaande aandachtspunten is de verkeersveiligheid vanuit het planvoornemen acceptabel.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeersgeneratie, -ontsluiting, -afwikkeling en -veiligheid geen belemmeringen te verwachten zijn.

4.5.5 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrij liggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Het plangebied, dat momenteel een relatief besloten karakter heeft, krijgt als gevolg van het voornemen meer betekenis voor de kwaliteit en structuur van de wijk Keizerslanden. Het plangebied wordt meer opengesteld , waarbij rekening is gehouden met bovenstaande inrichtingsvoorstellen. In voorliggend geval voldoet het plan dan ook aan de uitgangspunten gesteld aan de sociale veiligheid.

4.7 Besluit milieueffectrapportage

4.7.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. Daarnaast voldoet het plan aan de definitie van een besluit (kolom 3). De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.7.2 Conclusie

In voorliggend geval wordt de oppervlakte van 100 hectare niet overschreden en is geen sprake van een ontwikkeling van en aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat. Van een directe m.e.r.-plicht is dan ook geen sprake. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

In bijlage 14 bij deze plantoelichting is de bij dit plan behorende aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgenomen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In § 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Crisis- en herstelwet

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:

  • 1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan;
  • 2. Artikel 7c is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing;
  • 3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid;
  • 4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:
    • a. (...);
    • b. Deventer;
    • c. (...);
  • 5. Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt:
    • a. voor de in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, genoemde gemeenten: tot 20 september `2019;
    • b. (...).

In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De afwijking van de SVBP2012 is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

5.4 Planopzet

5.4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen weer evenals de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in zes hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels. Dit zijn de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 bevat de dubbel bestemmingen. Dit zijn bestemmingen die gelden naast de andere daar toegelaten functie(s). In dit bestemmingsplan gaat het om de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.4.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definities 'wonen, in gestapelde vorm', 'woning/wooneenheid', 'zorginstelling' en 'zorgwoning'.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde functie. De bij een functie behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die functie.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de verbeelding een bouwvak aangegeven. Een bouwvak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Wonen, in gestapelde vorm

'Wonen, in gestapelde vorm' is gedefinieerd als 'een gebouw, dat uit meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd'.

Woning/wooneenheid

'Woning/wooneenheid' is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'.

Zorgwoning

'Zorgwoning' is gedefinieerd als 'een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving'.

5.4.3 Hoofdstuk 2: Functieregels

Algemeen

De planregels bij de functies kennen achtereenvolgens de volgende leden:

  • Toegelaten functies;
  • Afwijken van de toegelaten functies.

Functies

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de toegestane functies in dit bestemmingsplan.

Groen

De functie 'Groen' is opgenomen ter plaatse van de beoogde groenvoorziening (ten oosten van zorgvoorziening) en ter plaatse van de groenstrook langs de Robert Kochlaan.

De functie 'Groen' is bedoeld voor een park en/of plantsoen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en rijwielpaden, verhardingen, in- en uitritten, voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's, nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie, kunstwerken en kunstobjecten en de daarbij behorende voorziening.

Maatschappelijk

De functie 'Maatschappelijk' is opgenomen ter plaatse van de woonzorgvoorziening, ketelhuis en appartementengebouw (ook Wonen - gestapeld). Deze functies zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van welzijn en gezondheidszorg .

Verkeer

De functie 'Verkeer' is opgenomen ter plaatse van infrastructuur en openbare parkeervoorzieningen.

De functie 'Verkeer' is onder meer bedoeld voor wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen, voet- en fietspaden, verhardingen, verblijfsvoorzieningen (waaronder pleinen), parkeer- en groenvoorzieningen.

Wonen en Wonen - gestapeld

De functie 'Wonen' is toegekend aan grondgebonden woningen en de gronden ter plaatse van het appartementengebouw is voorzien van de functie 'Wonen - gestapeld' (ook Maatschappelijk).

5.4.4 Hoofdstuk 3: Bouwregels

In het bestemmingsplan zijn voor de functies 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Wonen - gestapeld' respectievelijk 'Bouwregel-05', 'Bouwregel-16' en 'Bouwregel-21'. De functie 'Groen' en 'Verkeer' hebben hun eigen bouwregels, respectievelijk 'Bouwregel-25' en 'Bouwregel-26'. Deze zijn in overeenstemming met de bouwregels in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen deel C'.

In de bouwregel is aangegeven wat ter plaatse gebouwd mag worden. Tevens is aangegeven op welke wijze afgeweken kan worden en welke eisen daarvoor gelden.

5.4.5 Hoofdstuk 4: Dubbelbestemmingen

Het plangebied kent twee dubbel bestemmingen ten aanzien van archeologische waarden. Deze bestemmingen hebben als doel de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Hierbij is onder meer aangegeven welke bouwregels gelden, welke voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld, welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden verboden zijn om zonder omgevingsvergunning uit te voeren en welke werken en werkzaamheden van dit verbod zijn uitgezonderd.

5.4.6 Hoofdstuk 5: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 15: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 16: Algemene bouwregels

Bouwregels omtrent bestaande afstanden en maten en regels omtrent bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons en galerijen.

Artikel 17: Algemene gebruiksregels

Gebruiksregels omtrent bestaand gebruik, strijdig gebruik, beroep of bedrijf aan huis, kleinschalige kinderopvang. Verder zijn hier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het parkeren en laden en lossen, waterberging en het natuurinclusief bouwen.

Artikel 18: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 19: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.4.7 Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 20: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 21: Slotregel

Hier is de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.5 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in de paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak

Het plan is meermaals met de buurt en Carinova besproken. Zowel in de vorm van inloopavonden, via een projectwebsite/social media, brieven, mailingen en afzonderlijke gesprekken. Hiermee is in voldoende mate invulling gegeven aan het onderdeel inspraak.

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn in totaal 20 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Reactienota zienswijzen, die opgenomen is als bijlage bij het vaststellingsbesluit.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het bestemmingsplan ook naar de provincie en het waterschap gestuurd. Beide instanties hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van voorliggend bestemmingsplan.