Chw Oranjekwartier    

Plantype: bestemmingsplan

Naam: Chw Oranjekwartier

IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw016-OW01

Procedurestatus: in voorbereiding

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het Oranjekwartier is een buurt binnen de wijk Keizerslanden in Deventer. Het Oranjekwartier is een naoorlose buurt. Veel van de naoorlogse buurten en wijken in Deventer zijn in het begin van deze eeuw geherstructureerd. Delen van Keizerslanden zoals het Landsherenkwartier en delen van de Rivierenwijk zijn hier voorbeelden van. Ook voor het Oranjekwartier werden vanaf 2005 ideeën en initiatieven voor herstructurering bedacht. Uiteindelijk hebben deze plannen niet geleid tot uitvoeringsactiviteiten.

Begin 2019 heeft de raad het ambitiedocument voor deze wijk en een bijbehorend voorbereidingskrediet vast- en beschikbaar gesteld. Inmiddels zijn een intentieverklaring, uitvoeringsplannen en een samenwerkingsovereenkomst opgesteld.

De beoogde ambities uit het ambitiedocument hebben betrekking op de thema’s: sociale balans, woningaanbod, openbare ruimte, ruimtelijke identiteiten en energietransitie.

Voor het realiseren van de ambitie om te voorzien in het gewenste woningaanbod en voor het verbeteren van de ruimtelijke identiteit van de buurt is een ruimtelijke procedure nodig. Voorliggend bestemmingsplan "Chw Oranjekwartier" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het Oranjekwartier is een buurt binnen de wijk Keizerslanden in Deventer. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

verplicht

Afbeelding: ligging projectgebied in Deventer

Het projectgebied wordt globaal begrensd door de Koningin Julianastraat in het noorden, het Wezenland in het oosten, de Boerhaavelaan in het zuiden en de Koningin Wilhelminalaan in het westen. De begrenzing van het plangebied "Chw Oranjekwartier" is in de volgende afbeelding weergegeven.

verplicht Afbeelding: globale begrenzing projectgebied

1.3 Geldend bestemmingsplan     

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen' (plandeel A), vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020 en in werking getreden op 4 september 2020.

De bestaande functies in het plangebied zijn in het huidige bestemmingsplan als zodanig bestemd. De ontwikkeling van nieuwe woningen past niet binnen de toegelaten functies. Ook het verplaatsen van bergingen, het uitwisselen van de functies groen, verkeer en wonen is niet mogelijk binnen de bepalingen van het huidige bestemmingsplan.

Vooruitlopend op voorliggend bestemmingsplan zijn een aantal renovaties en het verplaatsen van bergingen al uitgevoerd. Hiervoor zijn omgevingsvergunningen verleend, al dan niet met afwijking van het huidige bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze vergunning verwerkt door de zone bijgebouwen op de juiste locatie aan te duiden en de functies wonen, verkeer en groen op de juiste plaats toe te laten.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden. Dit brengt onder meer het volgende met zich mee:

  • De bestuursrechter een beroep op het Chw bestemmingsplan behandelt met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, wat een versnelde behandeling inhoudt. De bestuursrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.
  • Een beroepsschrift moet meteen de gronden van beroep bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk). Ook is het niet mogelijk om na afloop van de termijn voor het instellen van beroep nog nieuwe beroepsgronden aan te voeren.
  • De gemeente mag, nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit gaan van de juistheid van deze onderzoeken.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Beschrijving huidige situatie     

verplicht  Afbeelding: Luchtfoto gehele gebied (2018)

verplicht Afbeelding: Luchtfoto met daarop de hieronder omschreven locaties

  1. Ontwikkellocatie Koninklijke driehoek

De locatie in het noorden van het plangebied wordt aangeduid als de “koninklijke driehoek”. Het betreft het gebied tussen de Koningin Wilhelminalaan, de Koningin Julianastraat en de Prinses Beatrixstraat. Op deze locatie is nu een aantal panden aanwezig welke dienst deden als schoolgebouwen. Het pand van de stichting Masohi, (Koningin Julianastraat 89) is in gebruik als Moluks Cultureel Centrum. Dit pand blijft vooralsnog buiten de planvorming.

Een overig deel van het terrein is in gebruik als volkstuin, speelvoorziening en groen.

verplicht

Afbeelding: bestaande situatie (2019) koninklijke driekhoek, ontwikkellocatie gemeente

  1. Piekfijnplein

Het Piekfijnplein grenst aan de Prins Hendrikstraat en de Koningin Julianastraat en bevindt zich daarmee in het hart van het Oranjekwartier. Het gebied betreft een klein winkelcentrum waar op dit moment een snackbar, een kapsalon en een Chinees afhaalrestaurant aanwezig zijn. Deze voorzieningen bevinden zich op de begane grond. Op de verdieping van de panden zijn woningen aanwezig. In de plint van het pand parallel aan de Koningin Julianastraat zijn enkele winkelpanden al meerdere jaren leegstaand.

Aan de zijde van de Prins Hendrikstraat staat een trafohuisje van Enexis.

verplicht

Afbeelding : bestaande situatie (2020) Piekfijnplein

  1. Aanpassen orientatie woningen Julianastraat en Marijkestraat

De woningen aan de Koningin Julianastraat grenzen met de voortuin aan de straat ne met de achtertuin aan de Nassaustraat. De woningen aan de andere kant van de Koningin Julianastraat grenzen met de achtertuin aan deze straat en zijn met de voortuin georienteerd aan de Prinses Marijkestraat. In de vooruinen van de woningen zijn bergingen aanwezig.

verplicht

Afbeelding: bestaande situatie (2020) Koningin Julianastraat en Prinses Marijkestraat

  1. 36 woningen en 6 garageboxen

In het gebied grenzend aan de Mecklenburgstraat, Prinses Irenestraat en de Prinses Margrietstraat zijn 36 grondgebonden huurwoningen aanwezig.

De parallelle woonblokken zijn in dezelfde richting georienteerd, waardoor de voortuinen van het ene blok uitkijken op de achtertuinen van het andere blok. Een derde woonblok staat haaks op de andere woningen.

Grenzend aan en gericht op het Wezenland bevinden zich twee keer drie garageboxen.

verplicht

Afbeelding: bestaande situatie (2020) 36 woningen Eigenbouw

  1. Gevelrenovatie Eigenbouw

Tussen de Prinses Beatrixstraat, Koningin Julianastraat, Prins Hendrikstraat en de Pins Bernardstraat bevinden zich 54 grondgebonden huurwoningen van Eigenbouw. De woningen aan de Prins Hendrikstraat en de Prins Bernardstraat zijn met de voorkant georienteerd naar het binnenterrein, de achtertuin grenst hiermee aan de straatkant. Aan de Prinses Beatrixstraat en Koningin Julianastraat is dit juist andersom. Aan de voorkanten van de woningen zijn bergingen aanwezig.

verplicht

Afbeelding: bestaande situatie (2020) woningen gevelrenovatie

2.2 Beschrijving toekomstige situatie     

De ontwikkeling binnen het plangebied betreft deels het nieuwbouwen van woningen en deels het renoveren/verduurzamen van woningen. Daarnaast wordt de openbare ruimte in het plangebied vernieuwd. Hieronder is in een overzichtskaart weergegeven welke deelgebieden aanwezig zijn.

verplicht

Afbeelding: Overzichtskaart Oranjekwartier

2.2.1 Ontwikkeling woningbouw     

In het Oranjekwartier is sprake van herstructurering. Dat betekent dat op een aantal locaties sprake zal zijn van sloop en nieuwbouw. In totaal worden er bijna 120 nieuwe woningen in het plangebied gerealiseerd. Ook worden er een aantal woningen en voormalige schoolgebouwen gesloopt. Netto zal er sprake zijn van het toevoegen van ruim 80 woningen in het plangebied.

Per gebied wordt hieronder een korte beschrijving gegeven van de ontwikkeling per gebied.

  1. Ontwikkellocatie “Koninklijke driehoek” (nieuwbouw)
  2. Piekfijnplein (deels nieuwbouw, deels behoud)
  3. Woningen Ieder1 (aanpassen orientatie woningen Julianastraat en Marijkestraat)
  4. 36 woningen en 6 garageboxen (deels nieuwbouw, deels renovatie, deels kluswoningen)
  5. Gevelrenovatie Eigenbouw (renovatie)

  1. Ontwikkellocatie “Koninklijke driehoek” (nieuwbouw)

De ontwikkeling in dit gebied betreft de nieuwbouw van circa 65 woningen en de aanleg van de openbare ruimte. De bestaande panden, behalve die van de stichting Masohi, worden gesloopt. Het terrein van de stichting Masohi vat buiten het plangebied, maar de stichting wordt in de planvorming wel nauw betrokken als stakeholder.

Het woningbouwprogramma in de Koninklijke driehoek bestaat uit circa 65 grondgebonden woningen. Er wordt gevarieerd in bereikbare, middeldure en dure koopwoningen. Hiermee wordt voorzien in woningen voor zowel starters, ouderen en kleine huishoudens alsmede voor doorstromers en gezinnen. De woningen worden gebouwd als aaneengebouwde woningen, waarbij gevarieerd wordt met woningen van 2 en 3 bouwlagen welke plat zijn afgedekt.

In onderstaande afbeelding is een eerste model opgenomen hoe de woningen gesitueerd kunnen worden. Dit model zal in een stedenbouwkundig plan verder worden uitgewerkt. Omdat de exacte stedenbouwkundige situatie nog niet bekend is, is in dit bestemmingsplan enige flexibiliteit ingebouwd. Zo is de bregrenzing tussen de locatie van de woningen en de openbare ruimte niet exact opgenomen, maar is er sprake zijn van een woongebied waarin, onder bepaalde voorwaarden, de bebouwing en de openbare ruimte vorm gegeven kan worden.

verplicht

Afbeelding: voorkeursmodel ontwikkeling Koninklijke driehoek

  1. Piekfijnplein

In dit gebied is vooral aandacht voor de herinirichting van de openbare ruimte om op deze manier de huidige uitstraling te kunnen verbeteren. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.2.

De plaatselijke snackbar voorziet in een behoefte binnen de wijk en is daarom belangrijk om te behouden. Voor het pand parallel aan de Koningin Julianastraat zijn de plannen nog niet geheel doorontwikkeld. Indien het financieel haalbaar is, kan het pand gesloopt worden en worden herbouwd binnen de huidige mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien sloop/nieuwbouw niet mogelijk is, zal het pand worden gerenoveerd. Functioneel blijft de mogelijkheid tot het realiseren van voorzieningen in de plint met daarboven woningen. Ook is het mogelijk dat het gehele pand ingericht wordt met woningen, dus ook op de begane grond.

verplicht

Afbeelding: Voorkeursmodel Piekfijnplein

  1. Woningen Ieder1 (aanpassen orientatie woningen Julianastraat en Marijkestraat)

In het Oranjekwartier zijn circa 200 gestapelde woningen en 100 grondgebonden woningen in eigendom van Woonbedrijf ieder1. Voor al deze woningen zal er in de periode tot 2025 aandacht zijn voor de verduurzaming van de woningen.

Bij de woningen aan de Pr. Marijkestraat wordt de berging naar de achtertuin verplaatst. Hiermee krijgen de woningen hun voordeur aan de Kon. Julianastraat.

De omdraaiing heeft gevolgen voor de openbare ruimte en het plein rondom de Maranathakerk.

Ook bij de woningen aan de Kon. Julianastraat worden de bergingen naar de achtertuin verplaatst. Hiermee dragen de woningen bij aan een verbeterde ruimtelijke identiteit aan de Kon. Julianastraat.

  1. 36 woningen en 6 garageboxen

Van deze 36 woningen worden er 12 verkocht als 'kluswoning'. Het is de bedoeling dat de orientatie van deze kluswoningen aangepast wordt, waardoor de voorkant richting de Koning Julianastraat komt te liggen. De achterkant van de kluswoningen grenzen dan aan de achtertuinen van de her te bouwen woningen. Op die plek worden 12 woningen gesloopt en op dezelfde plaats worden 14 woningen herbouwd. Tot slot worden 12 woningen gesloopt, waarbij de terug te bouwen woningen parallel aan de andere woningen worden teruggebouwd, zie afbeelding. Het gaat daarbij om circa 14 tot 16 nieuwe woningen. In totaal betreft het dan ook een gebied waarin sprake zal zijn van 42 woningen.

De ontwikkeling van dit gebied zal na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden binnen de kaders van het bestemmingsplan. Hiertoe is een ruime functie 'woongebied' opgenomen waardoor er nog enige flexibiliteit is in de inrichting van het gebied. De hoofdgroenstructuur is wel als zodanig opgenomen.

verplicht Afbeeldingen: plan voor de kluswoningen, herbouw en de te slopen woningen die op een andere positie worden teruggebouwd

Op de kop van de huidige te slopen woningen bevinden zich twee keer drie garageboxen, gericht op het Wezenland. Het plan bestaat om deze garageboxen te slopen en ter plaatse woningen te herbouwen. Deze woningen worden opgericht in dezelfde lijn als de woningen aan het Wezenland. Hierbij is er een plan om de locatie van de garageboxen in te zetten als 'powerhouses'. Dit is een initiatief om woonruimte te realiseren voor jongeren zonder onderdak. Het aantal wooneenheden betreft op deze twee locaties maximaal 12. Ook voor deze locatie geldt dat het plan verder zal worden uitgewerkt na vaststelling van het bestemmingsplan.

  1. Gevelrenovatie Eigenbouw

Het plan is om van 24 van de 54 woningen gelegen aan de Beatrixstraat en de Julianastraat de bergingen te verplaatsen van de voorkant naar de achtertuin. Dit komt ten goede aan de stedenbouwkundige structuur. Het zicht aan en op de straatzijde van de woningen wordt daardoor opener en sociaal veiliger. Hierbij wordt een deel van het openbaar gebied privé gebied en vice versa. Van alle 54 woningen worden de gevels vernieuwd en het dak vervangen.

Inmiddels is de renovatie van dee woningen afgerond.

2.2.2 Ontwikkeling openbare ruimte     

De herinrichting van de openbare ruimte in het Oranjekwartier vormt een belangrijk onderdeel van de totale opgave in de wijk. Voor deze herinrichting is een uitvoeringsplan Openbare ruimte opgesteld.

De hoofddoelstelling van het uitvoeringsplan Openbare Ruimte is bij te dragen aan:

  • Een verbeterde ruimtelijke en sociale structuur, open en veilige leefomgeving waar iedereen zich thuis voelt.
  • De woningen en de openbare ruimte kwalitatief op peil brengen, te houden en te verduurzamen.
  • Zodat bewoners weer trots op de wijk zijn, zich veilig én verbonden voelen met de wijk.

Een aantal locaties in het plangebied zullen heringericht worden. De openbare ruimte die vrij recent is ingericht (de Prins Bernardstraat en Prinses Marijkestraat) staat qua ruimtelijke kwaliteit, inrichting, materialisatie, infiltratie/afkoppelen hemelwater klimaatadaptatie etc. model voor de nog onderhanden te nemen gebieden. De kwaliteit van de openbare ruimte die nog niet is aangepakt blijft achter bij de kwaliteit die de gemeente beoogt. Hier is ingrijpen door groot onderhoud noodzakelijk. Hierbij worden ook maatregelen uitgevoerd in kader van klimaatadaptatie, zoals het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel en het afkoppelen hemelwater (infiltratievoorzieningen), om te komen tot een toekomstbestendige inrichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13, Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

In de SVIR is in de realisatieparagraaf opgenomen op welke manieren de nationale belangen gerealiseeerd kunnen worden. Uitwerkingen zijn opgenomen in diverse bestuurlijke prestatieafspraken, in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening, Crisis- en herstelwet, Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening etc.

Toetsing

Voor het plangebied is nationaal belang 13 van toepassing, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Het middel dat het rijk hiervoor heeft ingezet is ondermeer de Ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan. Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten zoals benoemd in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  1. Rijksvaarwegen;
  2. Grote rivieren,
  3. Defensie,
  4. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  5. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  6. Natuurnetwerk Nederland;
  7. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied (zoals opgenomen in Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. De hoogtebeperking in het plangebied betreft 114 meter. De ontwikkeling betreft het oprichten van woonbebouwing met een maximum hoogte van 3 bouwlagen. Hiermee zal de maximale toegestane hoogte niet worden bereikt. De ontwikkeling vormt hiermee geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

Verder zijn er in het plangebied zijn geen andere onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen aan de orde waar in dit bestemmingsplan specifieke aandacht voor moet zijn. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking     

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in het bouwen van bijna 100 nieuwe woningen, het slopen van 24 woningen en het renoveren van ruim 100 woningen in stedelijk gebied. Gelet op het aantal nieuw te bouwen woningen is de ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.

Zoals aangegeven voorziet het plan Oranjekwartier in de bouw van bijna 100 nieuwe woningen. Een deel van de nieuwe woningen wordt gerealiseerd op de locatie van te slopen woningen. Het grootste deel van de nieuwe woningen wordt gerealiseerd op de locatie van voormalige schoolgebouwen, de 'Koninklijke driehoek'. Netto gaat het om het toevoegen van ruim 80 woningen in het hele plangebied.

Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe plannen.

De wijk bestaat op dit moment vooral uit grondgebonden en gestapelde huurwoningen. Met het toevoegen van woningen in het segment middel dure koop ontstaat er in de wijk een meer gemengd programma. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in de wijk vergroot en wordt er ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie.

Conclusie

Met bovenstaande toets is de behoefte aan de woningen op deze locatie aangetoond. Het plan voldoet aan de bepalingen van de ladder duurzame verstedelijking.

3.2.4 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)     

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in de deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  1. Uitvoeren van een stresstest
  2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  3. Opstellend uitvoeringsagenda
  4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  5. Stimuleren met goede voorbeelden
  6. Meer gebruik maken van regelgeving
  7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.

3.2.5 Conclusie Europees- en rijksbeleid     

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)     

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)     

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie.

Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;

  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;

  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid.

Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;

  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit.

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is (Generieke beleidskeuzes), waar de ontwikkeling past (Ontwikkelingsperspectieven) en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden (Gebiedskenmerken).

verplicht

Afbeelding: het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

1a. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Een aantal beleidskeuzes is van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

1b. Of - Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. Deze gebiedsspecifieke aspecten hebben betrekking op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Nationale Landschappen, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, intrekgebieden en de boringsvrije zones.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Toetsing

Rode draden en beleidsambities

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie.

De ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied voldoet aan het voorzien in een deel van de lokale behoefte aan woningen in Deventer.

  • artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke woningbouwlocatie en legt daarmee geen ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Omdat het binnenstedelijke locaties betreft waarbij de nieuwbouw in de plaats komt van andere bebouwing kan geconcludeerd worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3. van de Omgevingsverordening Overijssel.

  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

De woningen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik. Het gaat om permanente woningen die op een duurzame en levensloopbestendige manier gerealiseerd worden en daarmee toekomstbestendig zijn. De bestaande woningbouwvoorraad in het plangebied wordt verduurzaamd om zo onder andere bij te dragen aan het klimaat en het welzijn van mensen.

  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit.

In de volgende paragrafen wordt toegelicht hoe de ontwikkeling past binnen de drie niveaus van het uitvoeringsmodel:

1a. Of, Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “Of - generieke beleidskeuzes” is, naast de hierboven beschreven rode draden, ook artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening van belang.

  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

De gemeente Deventer wil binnen 10 jaar 3.000 woningen toevoegen aan haar voorraad (zie paragraaf 3.4.5). De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van ruim 80 van deze woningen. De herontwikkeling van de Koninklijke driehoek zorgt voor het kunnen realiseren van circa 65 woningen in op een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Ook op de locaties aan de Prinses Irenestraat en de Prinses Margrietstraat is sprake van nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing. Hier worden netto 4 tot 6 woningen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Aan het Wezenland worden zes woningen gerealiseerd in plaats van de huidige garageboxen. De nieuwe woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de stad en daarmee tevens aan de behoefte van de markt. Daarnaast zullen de woningen gerealiseerd worden met het oog op de toekomst, deze zijn geschikt voor verschillende levensfasen en tevens duurzaam wat betreft energie. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijk woonvisie en binnen de prestatieafspraken zoals overeengekomen met de provincie Overijssel.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

1b. Of, gebiedsspecifieke beleidskeuzes

  • Boringsvrije zone Salland Diep:

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Dit diepe waterhoudende pakket bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen.

Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

  • Overstroombaar gebied

Het plan ligt achter een dijktraject, Dijktraject 53-1 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er een kleine kans is op overstroming. Wel is aandacht besteed aan een overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 4.5.8.

  • Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen in het Oranjekwartier passen binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het nieuwe woongebied op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief “woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. Hiervoor is opgenomen dat deze locaties vitaal en aantrekkelijk moeten blijven, onder andere door herstructurering en transformatie. Hierbij kunnen kansen worden benut om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie.

De ontwikkelingen in het Oranjekwartier komen voort uit de ambitie om te voorzien in een voldoende en duurzaam woningaanbod en om de ruimtelijke identiteit van de buurt te verbeteren. De nieuwe woningen worden voorzien van een duurzame energievoorziening. Daarbij worden maatregelen genomen om natuurinclusief te bouwen. Verder is er in het plan aandacht voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook de bestaande woningvoorraad wordt verduurzaamd. Deze opgave past binnen het genoemde ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

  • 1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakten en ruggen'. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden dragen bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen.

In het plangebied zijn geen kenmerken aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een dekzandvlakte- of rug. Er zijn geen kenmerkende hoogteverschillen in het gebied. Het gebied grenst aan de ten westen gelegen Margijnenenk. Tot medio jaren '60 is het gebied grotendeels onbebouwd en in gebruik als agrarische grond. De eerste woningbouw in het gebied dateert van 1965.

  • 2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het plangebied niet aangeduid.

  • 3. Stedelijke laag

Het plangebied ligt in de laag 'woonwijken 1955 – nu'. Deze woonwijken zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details. De ambitie in deze naoorlogse wijken is met name om de wijken te herstructureren met het behoud van het eigen karakter. Bij een toename van het bebouwd oppervlak door meer grondgebonden woningen zal er collectieve ruimte tussen de bouwblokken moeten blijven. Nieuwe bebouwing zal zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Binnen de ontwikkeling van het Oranjekwartier zal een groot deel van de woningen gerenoveerd worden. De nieuwe woningen worden ingepast in de structuur van de wijk. Hierbij worden wel aanpassingen gedaan in de oriëntatie van de woningen. Gebleken is dat de oriëntatie van de woningen waarbij de voorkant grenst aan de achterkant van een andere woning, sociaal niet de meest ideale situatie oplevert. Daarom wordt gekozen voor het oriënteren van de voorkant van de woningen aan de straat en de achterkant aan de zijde van de achterkant van de andere woningen.

De Koninklijke driehoek is een aparte locatie waarbij de inrichting een eigen identiteit kan krijgen. De woningen zullen in het ontwerp wel aansluiten op de omgeving. Het inpassen van groen is een belangrijk aspect bij de ontwikkeling. In het deelgebied wordt tussen de woonblokken een groenvoorziening aangelegd welke onderdeel wordt van de hoofdgroenstructuur.

De ontwikkeling sluit aan op de ambitie van de provincie tot het realiseren van een vitaal woongebied.

  • 4. Laag van de beleving

In deze laag valt het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.

Conclusie Omgevingsverordening

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen uit de omgevingsverordening Overijssel en sluit aan bij de ambities uit de provinciale Omgevingsvisie.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021     

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte.
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is opgenomen in paragraaf 4.5. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)     

Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer op 18 december 2019 de Omgevingsvisie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.

De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

  • meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de 'schil' daaromheen;
  • meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • veiliger en gezonder leven;
  • een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.

In de Omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van Keizerslanden. Het Oranjekwartier is ontstaan medio jaren '60. Het gebied maakt onderdeel uit van de naoorlogse wijken.

Wonen en groen in de naoorlogse wijken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de vroeg-naoorlogse buurten is het groen een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarnaast zijn de grotere omliggende groenstructuren van grote betekenis. Deze groenstructuren vormen de 'groene long' en verbinden de uiterwaarden en het buitengebied. Tegelijk zijn ze een schakel met de binnenstad / schilwijken. De structuren zijn van vitaal belang voor de leefbaarheid en woonkwaliteit en vormen koele plekken tijdens hete dagen.

De wijken zijn grotendeels projectmatig ontwikkeld en wonen en andere functies zijn veelal gescheiden. Er is veelal een mix van gestapelde en grondgebonden woningen. De wijken bieden in grote lijnen een volwaardig aanbod van maatschappelijke voorzieningen, zoals verzorgingshuizen, gezondheidscentra, wijk- en buurthuizen, sportvoorzieningen, basisscholen en kinderopvang.

Ambitie in de naoorlogse wijken:

Het belangrijkste doel in de naoorlogse wijken is om de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Onderdeel hiervan zijn ontwikkelingen zoals het levensloopbestendig maken, verduurzamen en klimaatbestendig maken van woningen en de woonomgeving, het creëren van mogelijkheden om te ontmoeten en bewegen en het op peil houden en waar nodig verbeteren van het voorzieningenaanbod. Er zullen geen grootschalige stedelijke herstructureringen uitgevoerd worden, eerder wordt er gekozen voor een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing. Daarbij werken we samen met bewoners, ondernemers en organisaties.

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: Bij nieuwe ontwikkelingen respecteren we de aanwezige cultuurhistorie. Vooral in de delen die kort na de oorlog zijn gebouwd, structureert het groen de openbare ruimte. Als er sprake is van vernieuwingen, is het de uitdaging om de thematische opzet van de wijken herkenbaar te houden en historische landschappelijke elementen, zoals houtwallen en voormalige boerderijen te beschermen.
  • Kwaliteitsimpuls op Deventer schaal: Een goed functionerend en veilig hoofdfietsroutenetwerk maakt het aantrekkelijk om de auto te laten staan. Sterroutes verbinden de wijken en kernen met de binnenstad, het NS-station, de bibliotheek, winkels en grote scholengemeenschappen. Op deze routes hoeven fietsers zo min mogelijk te stoppen. Het fietsverkeer op de dwarsverbindingen moet vlot, comfortabel en veilig doorstromen. In de wijken is de verkeersstructuur in hoofdlijnen op orde. Er zijn wel wat aandachtspunten. Zo is met name in de vroeg-naoorlogse wijken de openbare verkeersruimte soms te krap voor een ideale inrichting.
  • De kracht van Deventer benutten: Door de vergrijzing en ontwikkelingen in de zorg, zoals minder ruimte in verzorgingshuizen doen bewoners een steeds groter beroep op elkaar om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. We hebben hierin geen actieve rol, maar stimuleren het onderlinge contact, bijvoorbeeld met aantrekkelijke plekken en aanleidingen om elkaar in de openbare ruimte te ontmoeten.
  • Ongedeelde samenleving: We sturen bij nieuwe ontwikkelingen op een grotere variatie in woningtypes en marktsegmenten, met name in de wijken met een relatief gelijkvormige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Er zijn geslaagde voorbeelden in onder meer het centrum van Borgele, de Rivierenwijk en het Landsherenkwartier. Daar zijn door nieuwbouw meer grondgebonden woningen gekomen.

    Bij elke nieuwe ontwikkeling kijken we hoe we een wijk het beste kunnen versterken en hoe bijgedragen kan worden aan een betere spreiding van betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen. Soms is dat door het toevoegen van 'duurdere woningen' en in andere gevallen juist door sociale woningbouw. Mensen blijven langer zelfstandig wonen en ontvangen daar zorg. Dit vraagt om een passend woningbestand met levensloopbestendige woningen. Als die te beperkt beschikbaar zijn, dragen we uit dat we een groter aanbod belangrijk vinden. Dat zal er vooral komen door bestaande woningen aan te passen. Het initiatief hiervoor ligt bij individuele bewoners en bij woningcorporaties.
  • Veilig en gezond leven: De rust en functiescheiding in de naoorlogse wijken willen we handhaven zo nodig met strengere gezondheidsbepalingen. Een hoogwaardige, gezonde en veilige leefomgeving staat centraal. Voor functiemenging zien we in principe alleen ruimte in de wijk- en buurtcentra.

    We koesteren het vele groen en willen het waar mogelijk versterken. Het geeft de wijken een eigen gezicht en draagt bij aan de klimaatbestendigheid. Bovendien biedt groen een aantrekkelijk omgeving om te sporten en bewegen en elkaar te ontmoeten. We zien het groen als proeftuin om te experimenteren met een breder gebruik: groen als bron voor voedsel en gezondheid, als speel- en ontdekgroen, om hittestress tegen te gaan en regenwater te kunnen bergen. Als we projecten uitvoeren, nemen we dit als uitgangspunten mee.
  • Duurzaam ontwikkelen: De keuze voor geleidelijke wijk- en buurtvernieuwing betekent dat we permanent werken aan het toekomst klaar maken van woningen: ze moeten energie-, klimaat- en levensloopbestendig worden. Wijken worden ook duurzamer door vrijkomende gebouwen een nieuwe bestemming te geven en door te zorgen dat de openbare ruimte duurzamer wordt. Bijvoorbeeld door te zorgen dat regenwater in de bodem kan infiltreren en door riolering en waterlopen aan te passen. Het openbare groen maakt de woonomgeving hittebestendiger.

    We zien de naoorlogse wijken als een proeftuin om duurzame mobiliteit verder te ontwikkelen, met meer ruimte voor de fiets en E-mobility. Hierdoor ontstaan kansen voor mobiele energieopslag als bijdrage aan de verduurzaming van de woningvoorraad.

Toetsing

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: De buurt dateert vanaf circa 1965. In de buurt zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig waar bij de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.
  • Kwaliteitsimpuls op Deventer schaal: In het plangebied liggen geen hoofdfietsroutes of sterroutes. Bij de inrichting van het openbaar gebied is veel aandacht voor de inrichting van de verkeersruimte in relatie tot het groen.
  • De kracht van Deventer benutten: In de buurt is naast de ruimtelijke ontwikkeling ook een ontwikkeling gaande op sociaal gebied. Buurtinitiatieven worden gestimuleerd om een leefbare wijk te creeren, een fijne buurt om te wonen.
  • Ongedeelde samenleving: Het totale woningbouwprogramma in de buurt biedt een variatie aan categorieën, van sociale woningbouw tot koopwoningen. De nieuwe woningen zijn allemaal grondgebonden woningen. Deze woningen zullen zo veel mogelijk levensloopbestendige worden uitgevoerd.
  • Veilig en gezond leven: In het plangebied is sprake van een toevoeging van de functie woningen. Aan het Piekfijnplein blijft de mogelijkheid tot het vestigen van voorzieningen zoals winkels, horeca en dienstverlening. Het plein wordt opgeknapt en krijgt meer groen.
  • Duurzaam ontwikkelen: De nieuwe woningen worden energie-, klimaat- en levensloopbestendig. Er is aandacht voor klimaatadaptief en natuurinclusief ontwikkelen. De bestaande woningvoorraad wordt verduurzaamd.

Conclusie:

De ontwikkelingen in het Oranjekwartier voldoen aan de ambities zals beschreven in de Omgevingsvisie.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking     

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.5 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid Deventer     

Het duurzaamheidsbeleid van Deventer is in meerdere documenten vastgelegd. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten uit de verschillende beleidsdocumenten.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat de uitvoeringsagenda duurzame energie tot 2018 het kader is. In het bestuursakkoord van het college voor 2018-2022 wordt eveneens stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen.

In de Omgevingsvisie is een van de ambities "een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie".

Energie

In de Omgevingsvisie is de ambitie op het gebied van energie als volgt verwoord: Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. We stimuleren inwoners en ondernemers om bij te dragen aan de energietransitie, maar we hebben daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. We kunnen vooral een actieve bijdrage leveren door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken.

We willen dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren.

Elektrisch rijden lijkt de toekomst. We willen een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aanlegd. Bij nieuwbouwprojecten zal er dan ook sprake moeten zijn van een duurzame energievoorziening.

Klimaat

Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In 2019 is de nota 'Aanpassen aan klimaatverandering; Deventer ambitie en aanpak' vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Met deze strategie wil de gemeente samen met partners komen tot een klimaatadaptatieprogramma. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden. Het klimaatadaptatieprogramma zal medio 2021 worden vastgesteld.

Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat we de stad klimaatbestendig en robuust willen inrichten en dat ons stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat we ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoeren. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dienen we een aantal doelen: we bereiden ons voor op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, houden regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.

Duurzame ontwikkeling

In de Omgevingsvisie is aandacht voor verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Als gemeente moeten we bij het ruimtegebruik belangen afwegen. We streven naar duurzaam, verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Dit houdt in dat:

  • Ontwikkelingen moeten nodig zijn vanuit een lokale en/of regionale behoefte;
  • We bouwen bij voorkeur in het bestaande bebouwde gebied en de vastgestelde ontwikkellocaties. Op de inbreidingslocaties is ruimte voor specifieke doelgroepen, zoals young potentials, studenten en net afgestudeerden;
  • Wanneer de groei niet alleen door inbreiding kan plaatsvinden, zoeken we naar uitbreidingsmogelijkheden die passen bij stad, dorp en landschap;
  • We stimuleren het combineren van functies die elkaar versterken. Zo kunnen we in de toekomst leegstand beperken;
  • We borgen de basis- en kernkwaliteiten van de leefomgeving.

Duurzaam ruimtegebruik ontstaat vaak door verschillende opgaven te verbinden en tussen schaalniveaus te schakelen. Bijvoorbeeld door het streven naar een toekomst zonder fossiele energiebronnen te verbinden met de herstructurering in de stad en/of de transitieopgave in de landbouw.

De aspecten duurzame mobiliteit, verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren, zoals opgenomen in de uitvoeringsagenda Duurzaamheid zijn ook nog steeds aan de orde. De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken: Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen: Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie: Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn.

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). De eisen zijn in de plaats gekomen van het energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:

  • de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%)

Toetsing

Energie

De woningen die in het Oranjekwartier worden opgericht worden aardgasloos verwarmd. De woningen zullen zelf moeten zorgen voor duurzame energie, door bijvoorbeeld zonnepanelen, lucht warmtepompen en dergelijke.

Klimaat

Bij de herinrichting van de openbare ruimte in het plangebied wordt rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen. De Bernardstraat is reeds ingericht door het aanbrengen van waterdoorlatende verharding, een proefproject dat zeer succesvol is en wordt gebruikt voor de herinrichitng van andere straten.

In de regels is verder een verplichting opgenomen voor het natuurinclusief bouwen. Veel van de maatregelen die hierbij zijn opgenomen dragen ook bij aan een klimaatadaptieve wijk, zoals het aanleggen van groene daken.

Duurzame ontwikkeling

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met een duurzame ontwikkeling. Zoals het werken met een gesloten grondbalans en het flexibel en levensloop bestendig bouwen. De nieuwe woningen worden getoetst aan de BENGnorm.

Conclusie

De ontwikkeling van de wijk voldoet aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer.

3.4.4 Ecologie     

Werkwijze ecologie

Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Vanuit de werkwijze wordt geadviseerd waar een Natuurtoets voor wat betreft de gemeente Deventer aan moet voldoen. Het gaat hierbij onder andere om de volgende punten:

  • Een overzicht van de relevante (verbods)bepalingen uit de Wet Natuurbescherming;
  • Een beschrijving van het biotoop en de – op basis van de terrein/landschapskenmerken- te verwachten flora en fauna;
  • Een overzicht van de aanwezige actuele natuurwaarden waarbij gemotiveerd is aangegeven welke bronnen zijn geraadpleegd;
  • Een toelichting en motivering welke inventarisatietechnieken (per soort) is toegepast;
  • Indien uit wordt gegaan van inventarisatiedata, zijn deze data in beginsel niet ouder dan 3 jaar. Bij oudere gegevens wordt gemotiveerd waarom deze nog representatief zijn.
  • Er dient onderzocht te zijn (Natuurbeschermingswet) of er zich beschermde, Rode Lijst-soorten of anderszins beschermenswaardige planten en/of dieren in het te onderzoeken gebied bevinden.
  • De natuurtoets bevat een beschrijving van de effecten en of wordt voldaan aan de relevante wettelijke criteria en of mitigerende dan wel compenserende maatregelen noodzakelijk zijn;
  • Veldbezoeken dienen in het juiste seizoen gedaan te worden en is onderbouwd met kaartmateriaal waarop exact is weergegeven wat waar is waargenomen en welk (deel)gebied is onderzocht;
  • Bomen met een Ø = 50 cm of een omtrek van = 70 cm dienen gecheckt te worden op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen.

Bij-vriendelijke inrichting

Naast de genoemde ambassadeur soorten is ook aandacht voor de bij. De gemeente Deventer heeft de Bee-deal mede ondertekend. Dat houdt in dat de gemeente stimuleert om nieuwbouwlocaties bij-vriendelijk in te richten en te beheren.

Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen is een ambitie van de gemeente en wordt benoemd in meerdere beleidsdocumenten.

  • Bestuursakkoord 2018-2022: In het bestuursakkoord 2018-2022 geeft het bestuur aan oog te hebben voor natuurinclusief bouwen.
  • Werkwijze Ecologie: Het is de ambitie van de gemeente Deventer de hoge natuurwaarden in Deventer te beschermen en versterken door ernaar te streven dat bij ieder project, of het nu gaat om ruimtelijke ordening, inrichting, beheer of onderhoud, natuur op volwaardige manier in te brengen. Bij renovatie en/of nieuwbouw wordt standaard kunstmatige nestelgelegenheid voor huismus en gierzwaluw toegepast indien de nieuwbouw zich daarvoor leent.
  • Prestatieafspraken coöperatie: Op bestuurlijk niveau vastgelegde afspraken tussen gemeente en coöperaties, waarin de woningbouwcoöperaties aangeven welke bijdrage ze leveren aan het woonbeleid.
  • Visie wonen: In deze visie komt natuurinclusief bouwen aan de orde en richt zich onder andere op maatregelen voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen.
  • Klimaatadaptatieplan: Beleidskader om te komen tot een klimaatadaptief Deventer. Natuurinclusief bouwen en klimaatadaptatie hebben vele raakvlakken met elkaar.
  • Deelname Europees project BIO-BUILD van het Interreg North Sea programma: Deventer neemt deel aan Europees project Bio-Build waarin een integrale aanpak voor klimaatadaptatie en biodiversiteit wordt ontwikkeld voor steden en dorpen. Het doel is praktische toepassingen te ontwikkelen waarmee groen en biodiversiteit eenvoudig kunnen worden ingepast in nieuwbouw-, renovatie-, en ontwikkelprojecten.
  • Omgevingsvisie: De omgevingsvisie benoemd ambities op het gebied van groen, biodiversiteit en klimaat. Van initiatiefnemers en projecten wordt verwacht dat ze een bijdrage leveren aan deze ambities. Natuurinclusief bouwen wordt diverse keren in de omgevingsvisie genoemd.

Op 10 juli 2019 heeft de gemeenteraad een motie ‘vreemd aan de orde’ natuurinclusief bouwen aangenomen. In deze motie heeft de gemeenteraad aan het college opgedragen:

  • Bij (nieuw)bouw en renovatie natuurinclusief bouwen als uitgangspunt te hanteren en hiervoor met de woningbouwcoöperaties en andere belanghebbende partijen afspraken te maken.
  • In het kader van natuurinclusief bouwen een instrument te ontwikkelen waarmee ontwikkelaars en architecten bij de ontwerpfase kunnen kiezen uit verschillende maatregelen en waarmee de natuurinclusiviteit op eenvoudige wijze kan worden getoetst.
  • In het najaar van 2019 een plan van aanpak aan de raad voor te leggen, waarin wordt beschreven hoe we natuurinclusief bouwen in de praktijk brengen.

Op 22 oktober 2019 heeft het college ingestemd met het plan van aanpak Natuurinclusief bouwen. In het plan van aanpak is beschreven hoe natuurinclusief bouwen in Deventer van de grond kan komen.

In het plan van aanpak is Natuurinclusief bouwen als volgt gedefinieerd: "het oprichten van bouwwerken en inrichten van de omgeving van de gebouwen zodanig dat de natuurwaarden er baat bij hebben bovenop wettelijk vastgestelde mitigatie en/of compensatie maatregelen."

Natuurinclusief bouwen wordt zowel beleidsmatig en procesmatig geborgd. Een belangrijk middel is het privaatrechtelijk of publiekrechtelijk borgen van het natuurinclusief bouwen. Denk hierbij aan het omgevingsplan, het bestemmingsplan verbrede reikwijdte, in het aanbestedingstraject, in intentie- en anterieure overeenkomsten, in ontwikkelperspectieven, nota van uitgangspunten en project specifieke programma van eisen. Verder wordt onderzocht of het natuurinclusied bouwen kan worden opgenomen in de welstandsnota, de bouwverordening en het WABO-beleidsplan.

Per project wordt een puntensysteem opgesteld (punten per type natuurinclusieve maatregel). Dit betreft maatwerk per project.

Toetsing

Voor het project is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 6). De quickscan bevat een beschrijving van het wettelijk kader, en een beschrijving van de onderzoeksmethode die is toegepast. Er is sprake van zowel literatuuronderzoek als een veldbezoek. In de quickscan is aandacht besteed aan het voorkomen van de soorten zoals genoemd in het beleid. Ook zijn de effecten voor het Natura2000 gebied Rijntakken in beeld gebracht. De uitgevoerde quickscan voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de werkwijze ecologie.

Met het realiseren van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met het natuurinclusief bouwen. In de planregels voor het oprichten van nieuwe woningen is het natuurinclusief bouwen geborgd door een voorwaardelijke verplichting.

Conclusie

De quickscan voldoet aan de Werkwijze ecologie en kan daarmee gebruikt worden als onderbouwing voor onderhavig bestemmingsplan. Ook voldoet het plan aan het uitgangspunt dat de woningen natuurinclusief worden gebouwd.

3.4.5 Woonbeleid     

De ambities binnen het woonbeleid in Deventer zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Deventer.

Er wordt gestreefd naar een evenwichtige woningvoorraad met in de hele gemeente voldoende aanbod van betaalbare woningen, die aansluit op de Deventer behoefte en kansen biedt voor het aantrekken van inwoners van buiten Deventer. De komende tien jaar moeten er naar verwachting tenminste 3000 woningen bijkomen om iedereen te kunnen huisvesten. Ook daarna blijft het aantal huishouders in Deventer nog groeien. De kijk op de bestaande woningvoorraad verandert. Dat heeft te maken met ontwikkelingen zoals meer kleine huishoudens, de vergrijzing, de energietransitie, klimaatbestendigheid en de tendens van ‘langer zelfstandig wonen’, de vraag naar gekwalificeerd personeel en het verminderen van de scheiding tussen wonen en werken. Er is behoefte aan innovatieve woonconcepten op het gebied van onder andere:

  • Het levensloopbestendig maken van woningen;
  • Energetisch verduurzaamde bestaande woningen (isoleren, duurzame energie, warmtenetten, etc.);
  • Hittebestendige woningen;
  • (Bijna) energieneutrale woningen (EPC-0);
  • Woningen met bijbehorende arrangementen voor zorg
  • Wooncomplexen voor jong (professionals) en oud.

Naast de hoeveelheid woningen, hebben we meer dan in het verleden oog voor de kwaliteit: we gaan steeds goed na voor wie we bouwen en wat de precieze woonvraag is.

Buurtvernieuwing

We vervangen de bestaande woningvoorraad in een permanent en organisch proces van buurtvernieuwing. We voorkomen dat buurten door hun hoeven zakken. De vernieuwing in Voorstad Oost leert dat door een gerichte aanpak van problemen en actieve betrokkenheid van bewoners grote sprongen voorwaarts mogelijk zijn. Hierbij is het belangrijk om coalities te smeden en oog te hebben voor specifi eke doelgroepen in plaats van uit te gaan van de ‘gemiddelde bewoner’.

Ook in de aan de Omgevingsvisie voorafgaande Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is voor de nieuwbouwopgave van Deventer aangegeven dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.

Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner. Duurzaamheid en betaalbaarheid laten we hand in hand gaan. Vanuit duurzaamheid en betaalbaarheid, zetten we ook zoveel mogelijk in op het benutten van de bestaande voorraad.

Toetsing

De ontwikkelingen in het Oranjekwartier vallen grotendeels binnen de buurtvernieuwing, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. In de ontwikkeling is veel aandacht voor de sociale en fysieke aspecten in de buurt. Zo wordt de uitstraling van de buurt door het omdraaien van woningen verbeterd en wordt de openbare ruimte opgeknapt.

De nieuwbouw in de Koninklijke driehoek draagt bij aan het toevoegen van tientallen woningen aan de woningvoorraad in Deventer. De woningen dienen conform de nieuwe regels te voldoen aan de BENG-norm en worden ze gasloos gebouwd. Ook wordt er middels de regels in onderhavig bestemmingsplan opgenomen dat er maatregelen worden getroffen voor natuurinclusief bouwen.

Conclusie

Gezien bovenstaande sluit de ontwikkeling in het Oranjekwartier goed aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie en de woonvisie.

3.4.6 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)     

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

In het Oranjekwartier is sprake van woonfuncties waarbij de mogelijkheid is opgenomen om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.7 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)     

Met de Welstandsnota Deventer wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken, de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting.

De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. In de welstandsnota is het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect ‘welstand’ aan moeten voldoen.

Naast een toetsingskader wil de gemeente potentiële indieners van bouwplannen en hun ontwerpers inspireren en uitdagen om plannen te ontwikkelen die de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente ten goede komen.

De welstandsnota vormt ook het kader voor de welstandstoetsing bij nieuwe gebiedsontwikkelingen of herontwikkelingen, tenzij een nieuwe ontwikkeling sterk afwijkt van het geldende gebiedstype of de grootte van het gebied vraagt om een gedetailleerder toetsingskader. In dat geval kan voor het betreffende gebied een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vormt, na vaststelling door de gemeenteraad, het kader voor de welstandstoetsing.

De gebiedscriteria gelden voor de ‘reguliere’ bouwplannen en zijn verschillend per gebied. Het gemeentelijke grondgebied is in de welstandsnota ingedeeld in zogenaamde ‘gebiedstypen’. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het type landschap. De gebouwen in een dergelijk gebied zijn voor een groot deel in dezelfde tijd gebouwd.

Het Oranjekwartier valt binnen het gebidstype 'Stempel stedenbouw – traditionele blokverkaveling'. Deze gebieden zijn veelal (planmatig ontworpen) woonwijken welke ontstonden in de jaren ’60 en ’70. De gebieden kenmerken zich door terugkerende formatie van bouwblokken (zogenaamde stempels). Deze bouwblokken bestaan uit enkel etagebouw, een combinatie van etagebouw en laagbouw of enkel laagbouw.

Voor de nieuwbouw in het Oranjekwartier wordt geen nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld. Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen van de nieuwe woningen zal rekening gehouden worden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer.

Conclusie

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Chw Oranjekwartier zal aan de Welstandsnota worden getoetst.

3.4.8 Ambitiedocument Oranjekwartier     

In 2020 is het Ambitiedocument Oranjekwartier vastgesteld. Dit document omschrijft de ambities van de gemeente Deventer voor het Oranjekwartier. Deze ambities geven richting aan de gewenste verbeteringen van de wijk en de investeringen van de gemeente, de corporaties, energiemaatschappijen en andere woningeigenaren.

Over deze ambities is tussen de partijen afstemming geweest en wordt met de bewoners van de buurt besproken.

Trots op de wijk, gevoel van verbondenheid en saamhorigheid. Een open en veilige leefomgeving waar iedereen zich thuis voelt. Dat zijn de ambities die we voor deze wijk graag willen bereiken.

Op 5 hoofdonderwerpen zijn ambities geformuleerd die bijdragen aan de hoofdambitie voor deze buurt. Deze zijn tot stand gekomen op basis van reeds bestaande documentatie en nieuwe inzichten. De ambities zijn voorgelegd aan bewoners. In een later stadium, bij de uitwerking van de ambities naar uitvoeringsplannen worden bewoners en maatschappelijke partners (zoals Raster, WIJ Deventer, gezinscoaches etc.) intensief betrokken. Maatwerk is de sleutel tot succes.

De ambitties richten zich voornamelijk op de volgende onderwerpen:

  • Sociale balans
  • Woningaanbod
  • Openbare ruimte
  • Ruimtelijke identiteit
  • Energietransitie

De eerste vier onderwerpen zijn in andere woorden al eens beschreven in het “uitvoeringsplan uit 2008”. Deze onderwerpen van de ambitie zijn geactualiseerd en het onderwerp energietransitie is toegevoegd.

Conclusie

In onderhavig bestemmingsplan wordt het juridisch planoplogisch kader vastgelegd waarbinnen de ambitie om het woningaanbod uit te breiden en te vernieuwen kan worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan is daarmee een van de uitvoeringsdocumenten naar aanleiding van het ambitiedocument.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Archeologie     

4.1.1 Inleiding     

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

In deze paragraag volgt een beschrijving van de verwachtingswaarde waaruit een dubbelbestemming voortkomt welke in het bestemmingsplan is opgenomen. Het volledige archeologisch advies is opgenomen in Bijlage 2 Archeologisch beleidsadvies Oranjekwartier.

4.1.2 Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan     

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied ‘Oranjekwartier’ gelden de beleidswaarden ‘1, 2 en 4’ (zie 4.1.3 Uitsnede beleidskaart).

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

De beschrijving van de in het bestemmignsplan opgenomen dubbelbestemmingen behorende bij de Waarde - Archeologie 2 en 4 is opgenomen in paragraaf 5.2.4 van deze toelichting.

4.1.3 Uitsnede beleidskaart     

verplicht

Afbeelding: De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015.

4.1.4 Plannen     

Het Oranjekwartier wordt in de komende tijd opgeknapt. Bestaande woningen worden deels gerenoveerd en verduurzaamd, deels zal er gesloopt worden om plaats te maken voor nieuwbouw. Het renoveren en verduurzamen van woningen heeft geen effect op de eventueel aanwezige archeologische resten, maar nieuwbouw heeft dat mogelijk wel.

Op twee plaatsen binnen het bestemmingsplangebied zal nieuwbouw gaan plaatsvinden; dat is in het noordelijk deel, de 'Koninklijke Driehoek' en op twee locaties aan de Koningin Julianastraat, Prinses Irenestraat en Prinses Margrietstraat.

Binnen de Koninklijke Driehoek zullen de bestaande gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van die van de stichting Masohi en er is nieuwbouw gepland voor circa 65 grondgebonden woningen (incl. aanleg en inrichting openbare ruimte). Op dit moment staan er enkele (voormalige) schoolgebouwen in het gebied en gedeeltelijk is het in gebruik als volkstuin, speelvoorziening en openbaar groen. In het verleden hebben meer gebouwen binnen het gebied gestaan, die zijn gesloopt. In dit deel zijn de archeologische beleidswaarden 2 en 4 van kracht, waarbij alleen het zuidwestelijke puntje binnen waarde 4 valt.

Bij de nieuwbouw van woningen zullen ingrepen in de bodem worden uitgevoerd waarbij eventueel aanwezige archeologische resten vernietigd worden. Aangezien in dit deel van het plangebied reeds gebouwen hebben gestaan, die zijn gesloopt, is de kans aanwezig dat in een aanzienlijk gedeelte de bodem verstoord is. Door middel van een bureaustudie en/of een booronderzoek kan de diepteligging van de eventuele archeologische sporen in relatie tot de bestaande verstoringen inzichtelijk worden gemaakt.

In het deel waar verkoop van woningen als kluswoning en de sloop en herbouw zijn gepland zijn de plannen als volgt:

Van deze 36 woningen worden er 12 verkocht als 'kluswoning'. Ook worden 12 woningen gesloopt, waarna er op dezelfde plek circa 14 weer worden herbouwd. Tot slot worden 12 woningen gesloopt en in plaats van haaks op de andere woningen worden er 14 tot 16 woningen parallel aan de andere woningen weer teruggebouwd. Bij de sloop en herbouw op dezelfde locatie hangen de gevolgen voor eventueel aanwezige archeologische resten sterk samen met de constructwijze van de te slopen woningen. Wanneer de nieuwe funderingen zwaarder worden uitgevoerd dan de bestaande kunnen alsnog sporen verloren gegaan. Het is echter ook niet uit te sluiten dat bij de bouw van de bestaande woningen alle resten al zijn verloren gegaan. Bij herbouw haaks op het gesloopte blok wordt de bodem wel verstoord op nieuwe plaatsen waarbij eventueel aanwezige archeologische resten verstoord worden. Dit geld ook voor het verplaatsen of nieuw aanleggen van nutsvoorzieningen, waterbergingen en andere met de inrichting van de wijk samenhangende bodemingrepen. In dit deel zijn archeologische beleidswaarden 1 en 2 van kracht. Ter plaatse van waarde 1 worden geen nieuwe ingrepen in de bodem gedaan, binnen waarde 2 wel.

Bij de ingrepen zal dan ook rekening moeten worden gehouden met de ter plaatse opgenomen dubbelbestemming.

verplicht

4.2 Cultuurhistorie en monumenten     

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten. Aan dit aspect hoeft verder geen aandacht te worden besteed.

4.3 Milieu-aspecten     

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. De VNG-publicatie geeft als voorbeelden woningen met direct daarnaast andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven of lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, of gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (grote wegen) liggen.

Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt nooit verkleind.

Milieu categorie Richtafstand tot 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' Richtafstand tot 'gemengd gebied'
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50

Aanwezige functies in de nabijheid van de nieuwe woningen

Stichting Emmanuel: Grenzend aan het plangebied is de stichting Emmanuel gevestigd. De Emmanuelgemeente is een kerkgenootschap. Voor kerkgebouwen is in de richtafstandenlijst van de VNG een afstand van 30 meter opgenomen voor het aspect geluid, voor zover gelegen in een rustige woonwijk.

Stichting Masohi: Stichting Masohi is een Moluks cultureel centrum. Dit is in de richtafstandenlijst van de VNG aan te merken als Buurt- en clubhuis. Hiervoor is een richtafstand opgenomen van 30 meter voor het aspect geluid, voor zover gelegen in een rustige woonwijk.

De Kroon: In het gebouw aan de Wilhelminalaan 9 zijn diverse functies gevestigd, waaronder een sportzaal en een basisschool. Voor een sporthal is in de richtafstandenlijst van de VNG een richtafstand opgenomen van 50 meter voor het aspect geluid, en voor zover gleegen in een rustige woonwijk. Voor de categorie sportscholen en gymnastiekzalen geldt een afstand van 30 meter. Voor scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid, voor zover gelegen in een rustige woonwijk.

Piekfijnplein: Aan het piekfijnplein zijn diverse functies toegelaten. Het gaat om dienstverlening, horeca 2b en detailhandel.

In de richtafstandenlijst van de VNG is voor de categorie restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. een richtafstand opgenomen van 10 meter voor de aspecten geur en geluid.

Ook voor de functies detailhandel en dienstverlening geldt dat deze functies moeten passen binnen een woonomgeving, bedrijven tot maximaal categorie 2 zijn hierbinnen passend. In de richtafstandenlijst van de VNG gaat het hierbij om een richtafstand van maximaal 30 meter, voor zover gelegen in een rustige woonwijk.

Toetsing

Een groot deel van het Oranjekwartier is te kwalificeren als een rustige woonwijk. Rond de Koninklijke driehoek en het Piekfijnplein zijn naast de woonfunctie echter meerdere functies aanwezig. Dit deel van het Oranjekwartier is daarmee aan te merken als gemengd gebied.

Het gevolg van de kwalificatie in gemengd gebied is dat de richtafstanden zoals opgenomen in de richtafstandenlijst van de VNG met 1 stap verlaagd kunnen worden.

De kleinste afstand van de nieuwe woningen tot de hiervoor benoemde functies is circa 10 meter. In de koninklijke driehoek worden de woningen in de nabijheid van de maatschappelijke functies gerealiseerd. De richtafstand tot deze functies is in een gemengd gebied 10 meter. In het stedenbouwkundig plan wordt hiermee aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

De nieuwbouw in het Oranjekwartier voldoet aan de richtafstanden zoals opgenomen in de richtafstandenlijst van de VNG aangezien er sprake is van een gemengd gebied met lichte functiemenging.

4.3.2 Geluid     

Ten behoeve van de ontwikkeling van de tweede fase van Steenbrugge is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Alcedo, Herstructurering Oranjekwartier, nr. 21-08262.R01.V01, d.d 1 april 2021, zie Bijlage 3). In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen vanwege wegverkeer ten gevolge van het Wezenland en de Herman Boerhaavelaan onderzocht.

Wettelijk kader

Verkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk danwel buitenstedelijk gebied.

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van 48 dB.

Buiten de 48 dB-contour zijn nieuwe woningen zonder meer te realiseren. Indien binnen de 48 dB-contour woningen worden gerealiseerd dient eerst te worden aangetoond dat de geluidsbelasting van de nieuwe woningen de waarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de buurtstraten met 30 km/u geldt formeel dat deze geen zone hebben en dat binnen de 48 dB-contour woningen geprojecteerd kunnen worden.

Wanneer langs de zoneplichtige wegen hogere geluidsniveaus voorkomen dan de voorkeursgrenswaarde, dient eerst onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen om te hoge geluidsniveaus te reduceren. Als het toepassen van geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend is, of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan uiteindelijk door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde tot een maximum van 63 dB voor de nieuw te projecteren woningen worden vastgesteld.

Tenslotte stelt het bouwbesluit in het geval van een hogere grenswaarde ook eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen. De grenswaarde voor het binnenniveau van de woningen bedraagt hierbij in de meeste gevallen 33 dB.

Voor de 30 km/uur-wegen is het niet nodig om de geluidsbelasting te toetsen aan de wettelijke normen. Voor deze wegen wordt onderzocht en beoordeeld of de te verwachten geluidsbelasting zal voldoen aan de uitgangspunten voor een goede ruimtelijke ordening.

Resultaten akoestisch onderzoek:

Wezenland: De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Wezenland bedraagt ten hoogste 55 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.

Herman Boerhaavelaan: De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Herman Boerhaavelaan bedraagt ten hoogste 35 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt overal op het plangebied voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

30 km/uur wegen: Binnen het plangebied zijn 30 km/uur wegen aanwezig. Om te kunnen beoordelen of vanwege deze wegen een hogere geluidsbelasting kan worden verwacht, zijn de geluidsbelastingen van deze wegen bepaald. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur wegen samen bedraagt ten hoogste 51 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Koningin Wilhelminalaan is hierin met 50 dB inclusief correctie bepalend.

Gecumuleerde geluidsbelasting: De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 60 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Dit is lager dan de maximale hogere waarde van 63 dB. Er is daarom vanwege de cumulatie geen sprake van een onaanvaardbare geluidssituatie.

Er is geen sprake van cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige bronnen.

Geluidsbeperkende maatregelen

Voor de geconstateerde overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor het aspect verkeerslawaai is onderzocht met welke maatregelen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Voor wat betreft vermindering van het wegverkeerslawaai kan gedacht worden aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van schermen. Overwogen kan worden het wegdek te vervangen door een stiller type wegdek. De geluidsbelasting vanwege de Wezenland dient met tenminste 7 dB te worden gereduceerd om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Met een stiller wegdektype alleen is dit niet haalbaar. De geluidsbelasting vanwege de Koningin Wilhelminalaan dient met tenminste 2 dB te worden gereduceerd. Dit is mogelijk door de huidige elementenverharding te vervangen door een referentiewegdek (DAB). Verbetering van het wegdektype brengt echter hoge kosten met zich mee, overwogen dient te worden of in deze situatie het toepassen van een stiller wegdektype vanuit financieel oogpunt voldoende doelmatig is.

Het plaatsen van een geluidsscherm of wal stuit in de voorliggende situatie op stedenbouwkundig bezwaren.

Gelet op het voorgaande wordt overwogen dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk c.q. wenselijk zijn.

Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.

Vaststellen hogere grenswaarde

Voor het geluid, afkomstig van het Wezenland, dient een hogere grenswaarde van 55 dB te worden vastgesteld voor 6 grondgebonden woningen.

In het hogere grenswaardebeleid van de gemeente is bepaald dat vanaf een waarde van 53 dB eisen worden gesteld aan de indeling van de woning en de situering van de buitenruimte. Alle woningen met een berekende geluidsbelasting hoger dan 53 dB beschikken over een geluidsluwe achtergevel waaraan een buitenruimte en tenminste 1 verblijfsruimte op de begane grond en verdieping kan worden gerealiseerd. Hiermee wordt aan het gemeentelijk geluidsbeleid voldaan.

Voor de woningen is de gecumuleerde geluidswaarde bepaald. Deze gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt maximaal 60 dB en wordt aanvaardbaar geacht.

Voor de woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld geldt een eis aan het binnenniveau voor nieuw te projecteren woningen van 33 dB. De geluidswering van de gevels moet voldoende zijn om te voldoen aan deze waarde. Het onderzoek naar de benodigde geluidswering van de gevels dient uit te gaan van de gecumuleerde geluidsbelasting.

Conclusie

In het kader van de planontwikkeling voor de herstructurering Oranjekwartier zullen hogere grenswaarden vastgesteld moeten worden voor wegverkeerslawaai. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.3.3 Luchtkwaliteit     

Ten behoeve van de ontwikkeling van het Oranjekwartier is een onderzoek uitgevoerd (Alcedo, Herstructurering Oranjekwartier, nr. 21-08262.R01.V01, d.d 1 april 2021, zie Bijlage 3). In dit onderzoek is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied Oranjekwartier onderzocht.

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer zijn in hoofdstuk 5 titel 2 grenswaarden opgenomen die betrekking hebben op de luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen, als aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a), of
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de ontwikkelingen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1), of
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de ontwikkelingen samenhangende maatregel of een door die ontwikkelingen optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2), of
  • de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c), of
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit en de Regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Volgens de Regeling NIBM draagt een project niet in betekende mate bij als het bijvoorbeeld een woningbouwplan met een omvang van ten hoogste 1.500 woningen betreft. In de onderhavige situatie is dit aan de orde. Dit houdt niet in dat in het geheel geen aandacht meer behoeft te worden besteed aan luchtkwaliteit. In het kader van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening dient te allen tijde een afweging plaats te vinden van alle relevante belangen, dus ook die van de luchtkwaliteit. Het onderzoek is derhalve ook uitgevoerd om als input te dienen voor een beoordeling van de goede ruimtelijke ordening.

Resultaten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden volgens de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden.

Stof Omschrijving Norm uit strengste toetsingsjaar Berekeningsresultaten [10 m afstand tot wegrand]
Berekend jaar 2021 Berekend jaar 2031
Stikstofdioxide NO2 Aantal keren dat de uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 mag worden overschreden 18 keer 0 keer 0 keer
Grenswaarde (jaargemiddelde) 40 µg/m3 15 µg/m3 11 µg/m3


Fijn stof PM10
Aantal keren dat de 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 mag worden overschreden 35 keer 6 keer 6 keer
Grenswaarde (jaargemiddelde) 40 µg/m3 17 µg/m3 15 µg/m3
Zeer fijn stof PM2,5 Grenswaarde (jaargemiddelde) 25 µg/m3



10 µg/m3


8 µg/m3
Richtwaarde (jaargemiddelde) 11 µg/m3

Conclusie

De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling omdat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

4.3.4 Bodem     

Aan de Omgevingsdienst IJsselland is advies gevraagd omtrent de gesteldheid van de bodem en de geschiktheid voor de functie wonen (zie Bijlage 4).

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Op onderstaand overzicht (groene vlakken) is te zien waar onderzoeken zijn uitgevoerd in het plangebied.

verplicht

Afbeelding: locaties met uitgevoerde onderzoeken (groene vlakken) en voormalige sloten (groene lijnen)

In het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  1. Koningin Wilhelminalaan 20, verkennend bodemonderzoek, augustus 2005, Van der Poel, project 1.507.218
  2. Koningin Julianastraat 93
    1. Verkennend bodemonderzoek, mei 1997, Oranjewoud, project 15009-66414
    2. Verkennend bodemonderzoek, oktober 2014, Wiertsema&Partners, project VN-57338-1
  3. Koningin Wilhelminalaan 16-18, verkennend bodemonderzoek, 5 februari 2008, Van der Poel Consult, project 1.108.017
  4. Complex 4, Prinses Beatrisstraat, Prins Bernhardstraat, Prinses Irenestraat, Prinses Margrietstraat, indicatief bodemonderzoek, juni 1993, Tauw, rapportnummer 3281523
  5. Koningin Julianastraat 39 (tank);
    1. Aanvullend onderzoek Van der Poel, Dev.11, mei 2001;
    2. Saneringsverslag, Van der Poel Dev.010, februari 2002

De belangrijkste resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn:

Ad 1: In de bovengrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan chroom aangetoond. De resultaten vormen geen belemmering voor huidig en/of toekomstig gebruik van de locatie.

Ad 2: Zintuiglijk zijn sporen puin aangetroffen. In de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan PAK. In de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, chroom, tolueen en/of xylenen aangetoond. De resultaten vormen geen belemmering voor het huidig en/of toekomstig gebruik.

Ad 3: In de bovengrond, ondergrond en in het grondwater zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden/streefwaarden.

Ad 4: In de grond zijn is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan chroom en PAK aangetoond. De resultaten vormen geen belemmering voor huidig en/of toekomstig gebruik van de locatie.

Ad 5: Op de locatie was een tank aanwezig. De tank is verwijderd volgens KIWA-richtlijnen. Onder de fundering van het gebouw (ondergrond) bevindt zich een sterke verontreiniging (olie>interventiewaarde). De omvang van de verontreiniging is niet bekend. In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte aan olie aangetoond en licht verhoogde gehalten aan xylenen en naftaleen. Voorafgaand aan wijziging van het gebruik en/of grondwerkzaamheden is het nodig de actuele situatie en omvang vast te stellen.

Uitgevoerde activiteiten – voormalige sloten

Op basis van het historisch bodembestand zijn in het gebied een aantal voormalige sloten aanwezig. Deze zijn weergegeven als groene lijnen op bovenstaande afbeelding. Het dempingsmateriaal van de sloten is niet bekend. De mogelijkheid bestaat dat de sloten (deels) zijn gedempt met bodemvreemd materiaal.

Conclusie

Bodemonderzoek nodig voor wijzigen bestemming Koninklijke Driehoek: Voor het wijzigen van de bestemming is onderzoek nodig ter plaatse van de voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten/locaties. Voor de ontwikkellocatie Koninklijke driehoek is onderzoek nodig ter plaatse van de voormalige sloten.

Geen onderzoek nodig voor wijzigen bestemming Eigenbouw: Voor de ontwikkeling locatie Eigenbouw geldt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreiniging. Voor het wijzigen van de bestemming is geen bodemonderzoek nodig.

Bodemonderzoek NEN-5740 nodig bij nieuwbouw: Voor de nieuwbouw is, in het kader van de omgevingsvergunning, activiteit bouw, een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 en NEN-5707 nodig. De informatie die verkregen wordt met het bodemonderzoek is ook van belang voor benodigde grondwerkzaamheden en grondverzet, waaronder het bouwrijp maken.

4.3.5 Externe veiligheid     

Voor de situatie omtrent externe veiliheid is advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst IJsselland (zie Bijlage 5).

Inhoudelijke beoordeling

Inrichting: Het voorgenomen plan ligt niet in het invloedsgebied van een in de nabijheid gelegen risicobedrijf. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is niet noodzakelijk.

Transportroutes: Het voorgenomen plan ligt niet binnen 200 meter van een in de nabijheid gelegen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BTEV) is niet noodzakelijk.

Buisleidingen: Het voorgenomen plan ligt niet in het invloedsgebied van een in de nabijheid gelegen hoge druk aardgasbuisleiding. Toetsing aan het Besluit externe buisleidingen (BEVB) is niet noodzakelijk.

Hoogspanningsmasten: De dichtstbijzijnde hoogspanningskabels liggen op ongeveer 230 meter van het plangebied. Formeel vallen hoogspanningskabels niet onder de wet- en regelgeving voor externe veiligheid. Hiermee zijn de masten en kabels niet aangemerkt als risicobron en gelden er ook geen risicocontouren en/of invloedsgebieden in het kader van het externe veiligheid. Echter hebben de hoogspanningsmasten en kabels wel een magneetveldzone die nadelige gevolgen kan hebben voor de mensen die hierin verblijven.

Uit studies in 2005 is aangetoond dat met name kinderen tot 15 jaar gevoelig zijn voor magneetvelden van 0,4 micro tesla als zij daar langdurig aan blootgesteld worden. Voorkomen moet worden dat deze functies in het betreffende magneetveld worden geraliseerd. Door RIVM is een netwerkkaart opgesteld waar alle hoogspanningskabels op staan weergegeven met de mageneetveldzones van 0,4 micro tesla.

De betreffende hoogspanningskabels ten noorden van het plangebied betreffen 110 kV kabels met een magneetveldzone (0,4 micro tesla) van 50 meter aan weerszijden van de kabel. Gezien de betreffende locatie op meer dan 50 meter (230 meter) is gelegen hebben de hoogspanningskabels geen nadelige invloed op de herontwikkeling van de woonwijk.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de herstructurering van het Oranjekwartier.

4.3.6 Ecologie     

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Deventer en betreft het noordelijke deel van het Oranjekwartier. Er zullen diverse nieuwbouwwoningen met bijbehorende tuinen en parkeergelegenheid worden gerealiseerd. In dit kader zullen uiteindelijk alle aanwezige opstallen worden geamoveerd. Tevens zullen er waarschijnlijk bomen en lage groenstructuren worden gekapt en gerooid. Er zal geen oppervlaktewater worden gedempt.

De ingrepen vinden plaats in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

EcoTierra heeft middels een quickscan de in het gebied aanwezige waarden in beeld gebracht (EcoTierra, Q2020.050- Quickscan flora en fauna Oranjekwartier te Deventer, 22 april 2020, zie Bijlage 6).

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of in het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Rijntakken’, gelegen op een afstand van circa twee kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt tevens buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Rijntakken’ gelegen op een afstand van circa twee kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de werkzaamheden, de afstand tot Natura 2000-gebied en de tussenliggende infrastructuur en bebouwing zijn, met uitzondering van stikstofdepositie, negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op voorhand met zekerheid uit te sluiten. De effecten van stikstofdepositie in de bouwfase en in de fase van ingebruikname zijn inzichtelijk gemaakt middels een Aeriusberekening (zie verder paragraaf 4.3.7).

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en uitgewerkt in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. De bescherming van het NNN staat geheel los van de Wet natuurbescherming.

Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het NNN, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geldt een ‘nee, tenzij’-afweging. Dit houdt kortweg in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan is. Aangezien dit project niet in een NNN-gebied ligt, is toetsing van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet noodzakelijk. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn daarmee niet aan de orde.

Soortenbescherming

Flora:

Beschermde flora is niet aangetroffen in het plangebied. Het plangebied bestaat met name uit bebouwing, verharding en een moestuin. Het overige deel is gecultiveerd. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten aangaande beschermde flora.

Vogels:

De aanwezigheid van een jaarrond beschermd nest van gierzwaluw kan niet worden uitgesloten. Om vast te stellen of er nesten aanwezig zijn en waar deze nesten zich bevinden dient er een nader onderzoek naar gierzwaluw plaats te vinden.

De huismus broedt nabij, maar er zijn geen nesten vastgesteld binnen het plangebied. Wel maakt het plangebied onderdeel uit van het functionele leefgebied, het wordt gebruikt om te verblijven en te foerageren. De groenstructuren binnen het plangebied zijn echter niet essentieel, er zijn voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig. Bij de inrichting van de nieuwe tuinen kan wel rekening worden gehouden met de huismus door bijvoorbeeld groenblijvende hagen/ struiken aan te planten.

In de groenstructuren en enkele opstallen in het plangebied wordt gebroed door vogels zonder jaarrond beschermd nest, zoals zwarte kraai, ekster, merel, koolmees en houtduif. De sloop, rooi- en bouwwerkzaamheden dienen derhalve zoveel mogelijk buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden.

Grondgebonden zoogdieren:

Egel: Het is aannemelijk dat exemplaren van de egel voorkomen in het plangebied. De ingrepen zullen mogelijk tot gevolg hebben dat er significant functioneel leefgebied/verblijfplaatsen van de egel verloren gaan. Om aanwezigheid van de egel vast te stellen dient er tijdens het benodigde vleermuizenonderzoek (zie paragraaf vleermuizen) ook gelet te worden op aanwezigheid van de egel.

Vleermuizen:

Bij de school A in het plangebied kunnen aan de straatzijde en bij een deel van de fietsenstalling (ook straatzijde) in potentie kleinere verblijven van vleermuizen aanwezig zijn. Er zal een nader onderzoek naar vleermuizen moeten plaatsvinden. School B is niet geschikt voor vleermuizen bevonden.

In het plangebied zijn diverse bomen aanwezig met potentiële verblijfplaatsen voor boombewonende soorten. Wanneer bekend is welke bomen gekapt worden dient er gekeken te worden of er door de kap potentiële verblijfplaatsen direct of indirect worden aangetast.

Verstoring door licht tijdens de werkzaamheden en in de toekomstige situatie dient voorkomen te worden.

Er zal door vleermuizen gefoerageerd worden binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn. Er gaan geen vliegroutes verloren het kader van onderhavig project.

Amfibieën, reptielen en vissen:

Binnen het plangebied zijn geen exemplaren waargenomen of vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of nationaal beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroepen, mits de zorgplicht wordt nageleefd.

Ongewervelden/ overige soorten:

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of voorkomen op de ‘nationale lijst’. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande overige soorten

Conclusie

Vanuit ecologie zijn er nadere onderzoeken nodig naar de soorten gierzwaluw, egel en vleermuis. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zullen deze onderzoeken toegevoegd worden.

4.3.7 Stikstof     

Voor het realiseren van de bijna 100 nieuwe woningen is het noodzakelijk om, in het kader van de Wet Natuurbescherming, de mogelijke stikstofuitstoot door de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken.

Algemeen

Ingevolge artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen ter uitvoering van Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Dit impliceert dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor deze gebieden en dat negatieve gevolgen zo veel mogelijk beperkt dienen te worden. Voor de habitattypen en leefgebieden waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in Natura 2000-gebieden zijn kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstofdepositie vastgesteld. Met de KDW wordt bedoeld: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.

Plannen zoals de ontwikkeling van Oranjekwartier kunnen door stikstofemissie effect hebben op habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten verslechteren. Gezien het gegeven dat stikstofemissie, in de vorm van stikstofoxiden (NOx) of ammoniak (NH3), kan plaatsvinden bij onder andere landbouw, gemotoriseerd verkeer, industrie en ook bij de verwarming van huizen, is het wettelijk vereist deze emissie in beeld te brengen.

Onderzoek

In mei 2021 is een stikstdepositieofonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de ontwikkelingen in het Oranjekwartier (Memo stikstofdepositie onderzoek 105 woningen Deventer Oranjekwartier, Hegeman ontwikkeling, zie Bijlage 7).

Het plangebied ligt op ongeveer 2,1 kilometer ten noordoosten van Natura 2000-gebied de Rijntakken, waardoor stikstofdepositie in de verschillende fases van de ontwikkeling aan de orde kunnen zijn. Door recente ontwikkelingen is het ook voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen relevant om te beschouwen of sprake is van stikstofdepositie in de naturagebieden als gevolg van het plan. Daarbij moeten zowel de gevolgen van de sloopfase, bouwfase, feitelijke situatie en de gebruikersfase in kaart worden gebracht. In deze ontwikkeling zijn de sloop, bouw- en gebruiksfase relevant.

Sloop- en bouwfase

Ten behoeve van de bouwfase, is de stikstofdepositieberekening opgesteld in AERIUS. Doordat de uitvoering van de verschillende plannen, over meerdere jaren wordt uitgevoerd, zijn er in Aerius 3 fases uitgewerkt:

  • Sloop-, bouwrijp- en bouwfase 63 woningen (deel 1 en 2) (locatie 'koninklijke driehoek')
  • Woonrijp fase 63 woningen (Deel 3) (locatie 'koninklijke driehoek')
  • Sloop- en bouwfase 42 woningen (deel 4, 5 en 6) (locatie '36 woningen')

Voor de bouwfase zijn de vervoersbewegingen en draaiuren in de bouwfase uitgewerkt en berekend met de AERIUS calculator. Uit de berekeningen voor de bouwfase is gebleken dat er geen stikstofdepositie is in het Natura 2000-gebied Rijntakken hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Gebruiksfase

In Aerius zitten kentallen voor de gebruiksfase. Deze zijn echter gebaseerd op gasgestookte woningen. In het plan Oranjekwartier zal gasloos gebouwd worden. In dat geval mag gerekend worden met een emissiefactor 0 voor woningen. De belangrijkste component voor stikstofemissie zal het verkeer zijn.

In het Oranjekwartier worden in twee fases woningen gebouwd, 63 woningen op de locatie Koninklijke driehoek en 42 woningen als sloop/ nieuwbouw, locatie '36 woningen'. De woningen worden ontsloten door de Koningin Wilhelminalaan en de Karel de Grotelaan. In de berekening wordt het verkeer meegenomen van de bouwlocatie tot aan rotonde met de Marijnenenk. Het aantal lichte voertuigen bedraagt 8 vervoersbewegingen per woning per dag. Dit zijn 840 bewegingen per weekdag. Voor het vrachtverkeer wordt uitgegaan van ca. 1% van de lichte voertuigen of te wel 9 zware vrachtwagens per weekdag.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat vanwege het verkeer tijdens de gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j is.

Conclusie

De stikstofemissie vanwege de bouw van de 105 woningen in het Oranjekwartier te Deventer zal tijdens de sloop, bouw en gebruiksfase géén stikstofemissie van meer dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden hebben. In dit geval is er geen vergunningplicht vanuit de Wet natuurbescherming.

4.3.8 MER-plicht / m.e.r.-beoordeling     

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings-

project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Conclusie

In de paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.4 Leidingen en kabels     

4.4.1 Hoogspanningsverbinding     

Ten noorden van het plangebied lopen twee hoogspanningslijnen (110 kV-lijn Platvoet-Rijssen-Goor en de 110 kV-lijn Platvoet-Bergweide). Vanuit het zakelijk recht dient voor deze lijnen een zone van 27,5 meter te worden vrijgehouden voor onderhoud en vallend ijs. Er gelden daarnaast eisen vanuit volksgezondheid. Er dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigen van bestaande plannen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0 tot 15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (µT). In het advies wordt door VROM met nieuwe situatie, in relatie tot verblijftijd en mate van blootstelling, bedoeld het oprichten van woningen, scholen, kinderdagverblijven e.d. Langdurig is gedurende minimaal 1 jaar met een verblijftijd van minimaal 14-18 uur per dag. Er wordt bij gemeentelijke planvorming rekening gehouden met dit VROM-advies.

Toetsing Oranjekwartier

In het kader van de ontwikkeling van de woonwijk Steenbrugge is reeds in 2007 door netbeheerder Essent Noord technische maatregelen uitgevoerd (configuratie van de lijnen) waardoor de zonebreedten zijn teruggebracht van 72 tot 63 meter naar 31 tot 48 meter.

In 2015 is de ligging van de magneetvelden opnieuw in beeld gebracht volgens RIVM rekenprotocollen (Petersburg Consultants rapport GE140700-R01 MP versie 1.2, d.d. 27 maart 2015). De van bebouwing vrij te houden zone varieert nu van 40 tot 45 meter.

Conclusie

Het plangebied Oranjekwartier ligt op een afstand van meer dan 250 meter van de hoogspanningsleidingen. Hiermee ligt de nieuwe bebouwing niet binnen een magneetveld met een jaargemiddelde hoger dan 0,4 microtesla (µT). Op basis van deze gegevens hoeven gezondheidsrisico's vanwege de hoogspanningslijnen niet verder onderzocht te worden.

4.4.2 Overige kabels en leidingen     

Er zullen ten behoeve van de realisatie van de woonwijk in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen aangelegd worden. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen zullen worden opgenomen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

Conclusie

De overige leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.5 Waterhuishouding     

4.5.1 Inleiding     

Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.5.2 Voorkeursbeleid hemelwater en klimaatbestendig     

De voorkeur van de gemeente Deventer en WDODelta is om hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren in de bodem. Dit vindt in eerste instantie plaats via oppervlakkige, bovengrondse afvoer naar een infiltratievoorziening. Indien bovengronds afvoeren niet mogelijk is, wordt gekozen voor ondergrondse afvoer naar een infiltratievoorziening. Indien infiltratie niet mogelijk is dan mag hemelwater via een bodempassage naar bijvoorbeeld oppervlaktewater worden afgevoerd.

Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Voor dit plan gaat het om het om een bui van 111 mm in 48 uur (eis WDODelta) en een bui van 64 mm in één uur. Om te bevorderen dat de normale regenval lokaal wordt opgevangen en verwerkt, hanteert de gemeente als eis dat een infiltratievoorziening met een inhoud van 20 mm op particulier terrein wordt gerealiseerd. De berging op particulier terrein maakt onderdeel uit van de totale bergingsopgave.

4.5.3 Bodemopbouw     

In het plangebied varieert het maaiveldniveau van circa +5,1 tot +5,8 m NAP. In het gebied Koninklijke driehoek varieert het maaiveld niveau overwegend tussen +5,2 en +5,8 m NAP. Het maaiveld loopt af richting de straten Prinses Beatrixstraat en Koningin Julianastraat tot circa +5,1 m NAP. Ter plaatse van de 36 woningen varieert het maaiveld niveau overwegend tussen +5,1 en +5,6 m NAP.

De eerste 0,5 meter bestaat uit matig fijn zand met een zwak siltige en zwak tot matig heumeuse bijmenging. Vanaf 0,5 tot 1,5 meter diepte bestaat de bodem hoofdzakelijk uit matig fijn zand met zwak siltige bijmenging. Vanaf 1,5 tot 7 meter diepte bestaat de bodem hoofdzakelijk uit matig grof zand met zwak siltige bijmenging en is lokaal zwak grindig (ter plaatse van de 36 woningen). Lokaal komt in het noordelijke deel van de driehoek een dunne kleilaag (max. 0,2 m dik) voor op circa 2,9 m -mv. Deze laag is niet gebiedsdekkend aanwezig.

De doorlatendheid (k-waarde) van de onverzadigde bodem (ondiep) in het plangebied varieert tussen 0 en 1,3 m/dag. Gemiddeld genomen varieert de ondiepe bodemdoorlatendheid sterk en is deze te kwalificeren als matig tot slecht. Een verklaring voor deze variatie in (lage) doorlatendheid van de ondiepe bodem is de combinatie van fijn zand en de hoeveelheid siltige bijmenging. Wanneer ondiepe infiltratievoorzieningen worden toegepast dient bij het ontwerp hiervan rekening gehouden te worden met de lokaal beperkte bodemdoorlatendheid. Hierbij valt te denken aan het toepassen van bodemverbetering en/of drainage om de infiltratiecapaciteit te vergroten en in de toekomst te waarborgen.

De horizontale bodemdoorlatendheid van de verzadigde bodem (diep), uitgevoerd met de constant head-methode (verhoging) varieert tussen de 5 tot 10 m/dag. Geconcludeerd wordt dat het watervoerend pakket goed doorlatend is. Met de constant head-methode (verlaging) varieert de horizontale bodemdoorlatendheid tussen 16 tot 39 m/dag. Ook hiervoor kan geconcludeerd worden dat het watervoerend pakket (zeer) goed doorlatend is en uitermate geschikt is om in te infiltreren.

4.5.4 Grondwater     

Uit DINOloket blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen peilbuizen aanwezig zijn. In het grondwatermeetnet van de gemeente Deventer zijn twee peilbuizen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Op basis van de twee peilbuizen van de gemeente is een indicatie van de Representatieve Hoogste Grondwaterstand (RHG) te maken voor geplaatste peilbuizen.

Op basis van de peilbuizen en momentopnames is een indicatie van de representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) bepaald van circa +4,1 m NAP voor het gehele plangebied. De ontwateringsdiepte bedraagt in een RHG-situatie veelal meer dan 1,0 m-mv op basis van het gemiddelde wegpeil in het plangebied (+5,1 m NAP). Lokaal ligt het maaiveld hoger of juist iets lager, waardoor hier de ontwateringsdiepte afwijkt.

Op basis van gegevens van de provincie Overijssel is bepaald dat het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied of drinkwaterwingebied is gelegen. Wel ligt het plangebied in een restrictiegebied dieptebeperking. Dit betreft een boringsvrije zone vanuit Salland Diep (drinkwater). Boringen zijn tot max. 50 m diepte toegestaan.

4.5.5 Oppervlaktewater     

Het plangebied bevindt zich in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta). Het plangebied bevindt zich in peilgebied 867 met een streefpeil van +3,9 m NAP.

Er is een primaire watergang de Zandwetering (SW.75) gesitueerd ten noorden van het plangebied en een primaire watergang (SW.75.58) aanwezig welke in een bocht onderlangs het plangebied loopt (figuur 2.6). Op basis van de legger voert de watergang het water in noordwestelijke richting af naar de Zandwetering. Op basis van het peilvlak heeft de watergang heeft een streefpeil van +3,9 m NAP en de Zandwetering boven het plangebied een streefpeil van +4,0 m NAP en richting het westen een streefpeil van +3,5 tot 3,7 m NAP.

4.5.6 Hemelwater     

Het totale plangebied heeft een bruto oppervlak van 3,71 ha. In totaal omvat het plan circa 18.440 m2 nieuw verhard oppervlak, waarvoor 20 mm waterberging wordt gerealiseerd.

Voor de nieuwbouwontwikkeling is het nodig om een bergings-/infiltratievoorziening te realiseren voor 20 mm hemelwater per m2 nieuw verhard oppervlak. Voor de bergingsopgave telt al het nieuwe verhard oppervlak (dakoppervlak + terreinverharding) mee. De totale bergingsopgave bedraagt daarmee maximaal 369 m3. Er dient circa 146 m3 waterberging gerealiseerd te worden in openbaar terrein en maximaal 223 m3 waterberging op uitgeefbaar terrein. Deze oppervlakken en berging zijn aangemerkt als worst-case situatie, in de praktijk zal de hoeveelheid verharding vermoedelijk minder zijn.

Om de waterbergingsopgave te realiseren zijn een aantal aspecten van belang:

  • Het verhard oppervlak moet hemelwater af kunnen voeren naar de voorziening. Zo mogen de afvoerafstanden bijvoorbeeld niet te groot zijn en dient de neerslag onder vrij verval naar de voorziening geleid te worden. Daarom geen bergingsvoorziening realiseren op grote afstand van verhard oppervlak en ook niet op de hoger gelegen delen van het plangebied
  • Wanneer het hemelwater eenmaal is geborgen, dient dit vertraagd afgevoerd te worden. Dit kan middels infiltratie naar de ondergrond, waarbij de bodem voldoende doorlatend moet zijn (maar niet té doorlatend), of via een knijpconstructie naar oppervlaktewater (rekening houdend met een afvoercapaciteit van 0,8 l/s/ha)

Om water zichtbaar te maken in de wijk, heeft het de voorkeur om bovengrondse bergingsvoorzieningen toe te passen, bijvoorbeeld wadi's. Mocht er niet voldoende ruimte beschikbaar zijn, dan kunnen ondergrondse voorzieningen worden toegepast, bijvoorbeeld IT-riolering of waterbergende wegfundering. Deze keuze staat nog vrij, echter gaat wel de voorkeur uit naar een beperkt aantal systemen vanwege het beheer en onderhoud.

In het plangebied van Oranjekwartier volgt uit de doorlatendheidsmetingen dat de eerste meters van de ondergrond slecht tot matig doorlatend zijn. Hierdoor zijn infiltratievoorzieningen in deze laag niet zonder meer mogelijk. Op grotere diepte is wel sprake van een hoge doorlatendheid met een potentieel grote infiltratiecapaciteit. Voor het realiseren van de infiltratie/afvoer zijn de volgende opties mogelijk:

  • Onder wadi's bodemverbetering met een afvoerdrain toepassen, zodat neerslag in de wadi geborgen kan worden, om vervolgens vertraagd via de bodemverbetering en of drainageleiding afgevoerd te kunnen worden (al dan niet via een HWA-stelsel).
  • Ook is het mogelijk om een verbinding te maken met het goed doorlatende watervoerend pakket door middel van diepte-infiltratie met infiltratieputten of zand-/grindpalen. De bergingsvoorzieningen (wadi's, waterbergende wegfundering, IT-riolering, et cetera) worden verbonden met deze putten of zand-/grindpalen. Daarmee komt de neerslag ten goede aan het grondwatersysteem. Van belang is dat er goede voorzuivering plaatsvindt, zodat er geen vuil in de diepte-infiltratie terechtkomt.

Specifiek voor de waterberging op eigen terrein is de vertraagde afvoer van neerslag een belangrijk aandachtspunt. Omdat de ondiepe ondergrond matig tot slecht doorlatend is, kan dit leiden tot 'badkuipjes', infiltratievoorzieningen die één keer volstromen, maar daarna slecht ledigen. Indien nodig moeten op eigen terrein (individuele) maatregelen worden getroffen om te zorgen dat de voorziening zich binnen afzienbare tijd (circa 24-48 uur) kan ledigen. Een koppeling met het infiltratiesysteem in openbaar terrein is niet toegestaan.

In het waterstructuurplan is per deelgebied opgenomen aan welke bergseisen moet worden voldaan. In het plan is daarbij gekozen voor een beperkt aantal systemen. Een veelvoud aan systemen bemoeilijkt het ontwerp, het beheer en onderhoud en kent een groter risico op foute aansluitingen of het verkeerd functioneren van voorzieningen.

  • Nieuw verhard oppervlak van uitgeefbaar terrein dient 20 mm neerslag op eigen terrein te bergen. Een teveel aan neerslag mag (bovengronds, oppervlakkig) afstromen naar openbaar terrein.
  • Trottoirs welke direct aan groenstroken grenzen, kunnen afwateren op een te realiseren laagte in het groen, alwaar het water wordt geborgen en in de bodem kan infiltreren.
  • Voor nieuwe openbare wegverharding en parkeerplaatsen wordt gekozen voor waterbergende wegfundering. Vanuit deze voorziening kan neerslag in de bodem infiltreren, of via een overloop naar een diepte-infiltratieput stromen, alwaar het in een goed doorlatend zandpakket kan infiltreren. De wegfundering bestaat uit circa 15 cm dik 'Deventer mengsel'.

Op deze manier wordt de volledige bergingsopgave gerealiseerd. Door in de wegfundering enige overcapaciteit te creëren met een overloop (vertraagde afvoer) naar het watervoerend pakket (diepte-infiltratie) wordt een robuust systeem verkregen. Daarmee wordt zoveel mogelijk neerslag in het gebied vastgehouden, waarmee gelijk ook wordt bijgedragen aan het tegengaan van droogtestress in het gebied. In het definitief ontwerp wordt de waterstructuur nader gedimensioneerd.

4.5.7 Afvalwater     

Het overgrote deel van het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel (figuur 2.7), welke afvoert naar de RWZI Deventer nabij de IJssel.

Het hoofdriool is gelegen in de Koningin Wilhelminastraat en Prinses Beatrixstraat (diameter van Ø 400 tot 600 mm) en voert in noordwestelijke richting af naar de Karel de Grotelaan (figuur 2.7).

Het gemengde riool in de Princes Margrietstraat, Princes Marijkestraat, Mecklenburgstraat, Wezenland en Prinses Irenestraat heeft een diameter van Ø 285 tot 300 mm. Vanuit digitale inventarisatie is gebleken dat een IT-riool in de prinses Marijkestraat aanwezig is.

4.5.8 Overstromingsrisico     

In de omgevingsverordening heeft de provincie Overijssel in artikel 2.14.3 aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming waarbij het gaat om minder snel en ondiep onderlopende gebieden en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar.

Nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen de dijkring zijn mogelijk indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

Omdat er voor het dijkringgebied sprake is van een minder snel en ondiep onderlopend gebied, in het gebied is er een kleine kans op overstroming. Het gaat hier dan ook vooral om bewustwording.

4.5.9 Watertoets     

Op 28 mei 2021 is ten behoeve van dit bestemmingsplan de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat is dat de normale procedure doorlopen moet worden. Het Waterstructuurplan dat wordt opgesteld voor de ontwikkelingen in het plangebied zal worden besproken met het waterschap.

4.6 Verkeer en parkeren     

Ontsluiting

Bij de ontwikkeling in het Oranjekwartier blijft de verkeersstructuur grotendeels hetzelfde. De bestaande woningen blijven via dezelfde wegen ontsloten. Wel zal de openbare ruimte op een aantal locaties heringericht worden. Ook is door het omdraaien van de woningen op enkele locaties de openbare ruimte verruild voor tuinen en vice versa. Deze grondruilen hebben geen invloed op de ontsluitingsstructuur van de wijk.

Met de nieuwbouw worden er tientallen woningen toegevoegd. Deze woningen komen in plaats van schoolgebouwen, waardoor het aantal verkeersbewegingen niet aanzienlijk zal toenemen. Het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot aanpassingen in de hoofdwegenstructuur.

Parkeren

Voor het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwbouw van de woningen in het Oranjekwartier wordt aangesloten bij de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiertoe is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.7 Sociale veiligheid     

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen     

5.1 Algemeen     

Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.

Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.

5.2 Dit bestemmingsplan     

5.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.2 Functieregels     

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

5.2.2.1 Detailhandel, dienstverlening en horeca     

Aan de Koningin Julianastraat is het mogelijk om op de begane grond van de bebouwing aan het Piekfijnplein winkels te vestigen, conform de bestaande situatie. Deze mogelijkheid is opgenomen binnen Artikel 3 Detailhandel - begane grond. Ook is het op deze locatie mogelijk om dienstverlenende bedrijven zoals een kapsalon te vestigen op de begane grond, zoals opgenomen in Artikel 4 Dienstverlening - begane grond. Tevens zijn ook horecabedrijven toegelaten op de begane grond, zoals de bestaande snackbar en het Chinees restaurant. Deze functie is opgenomen in Artikel 7 Horeca - 2b begane grond.

5.2.2.2 Wonen     

Artikel 10 Wonen

De bestaande grondgebonden woningen in het plangebied zijn opgenomen binnen de functie Wonen. Binnen deze functie zijn niet-gestapelde woningen toegelaten. Ook is het mogelijk om, onder bepaalde voorwaarden, binnen deze functie een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen of een kleinschalige kinderopvang te hebben. Ook zijn zorgwoningen toegelaten, mits hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

Artikel 11 Wonen - gestapeld

De bestaande appartementen in het plangebied zijn opgenomen binnen de functie 'Wonen - gestapeld'. Ook binnen deze functie mag een beroep- of bedrijf aan huis uitgeoefend worden of een kleinschalige kinderopvang zijn. Ook zijn zorgwoningen toegelaten, mits hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

Op de centrumlocatie aan het Piekfijnplein is het mogelijk om eengezinswoningen of appartementen te realiseren. Op deze locatie aan de Koningin Julianastraat zijn dan ook beide functies, zowel Wonen als Wonen - gestapeld opgenomen.

Artikel 12 Wonen - Oranjekwartier

De locaties waar nieuwe woningen opgericht worden hebben de functie Wonen - Oranjekwartier. Dit is een brede functie, waarbinnen de functies wonen, maar ook verkeer en groenvoorzieningen toegelaten zijn. Met deze brede functie wordt enige flexibiliteit in de uitvoering mogelijk.

Natuurinclusief bouwen Voor de nieuw te bouwen woningen geldt dat deze natuurinclusief moeten worden gebouwd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in zowel de gebruiksregel als de bijbehorende bouwregels. Per deelgebied/woning dient een bepaald aantal punten te worden behaald om te kunnen voldoen aan de voorwaarde voor het natuurinclusief bouwen.

Beroep en bedrijf aan huis en kleinschalige kinderopvang

Binnen alle hiervoor genoemde vormen van wonen is ook de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis opgenomen. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. In de Algemene regels zijn de voorwaarden opgenomen waar een beroep- of bedrijf aan huis moet voldoen.

Naast de mogelijkheden voor een beroep- of bedrijf aan huis geldt dat binnen de woonfuncties ook een kleinschalige kinderopvang gerealiseerd kan worden. Dit betreft onder andere gastouderopvang. Hiertoe zijn in de Algemene regels voorwaarden opgenomen.

Zorgwoningen Ook is het mogelijk om, met een omgevingsvergunning, een zorgwoning vestigen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

5.2.2.3 Groen en water     

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is opgenomen binnen de functie Groen. Binnen deze functie zijn in ieder geval toegelaten parken, plantsoenen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Ook voet- en rijwielpaden, verhardingen, in- en uitritten zijn mogelijk binnen deze functie.

Binnen deze functie zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze functie toegestaan. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen.

De groengebieden zijn vaak tevens bestemd voor de opvang en berging van water, dit is dan ook in de functie opgenomen door dit specifiek op te nemen: waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d., voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's.

Ook nutsvoorzieningen zijn toegelaten, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie. In de praktijk betekent dit dat in de openbare ruimte bijvoorbeeld zonnepanelen zijn toegelaten (denk aan het bouwen van zonnepanelen op parkeerterreinen, in bermen etcetera).

Verder zijn toegestaan geluidwerende voorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten.

In de functie zijn enkele voorzieningen alleen mogelijk als daarvoor eerst een omgevingsvergunning is verleend. Dit betreft het aanleggen van parkeerplaatsen en volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.

5.2.2.4 Verkeer     

De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden zijn als zodanig bestemd. Hierbij is geen onderscheid meer gemaakt tussen doorgaande c.q. ontsluitende wegen en woonstraten. Alles is nu opgenomen binnen de functie Verkeer. Binnen deze functie zijn ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, kunstwerken en water opgenomen. Net als in de functie Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen.

5.2.2.5 Nutsvoorzieningen     

In het plangebied is aan de Prins Hendrikstraat een trafohuisje van Enexis gevestigd. Deze voorziening is opgenomen in Artikel 8 Nutsvoorziening. In de rest van de wijk zijn kleinere nutsvoorzieningen aanwezig, die niet apart als nutsvoorziening worden aangeduid. Deze kleine voorzieningen zijn vergunningsvrij waardoor het bestemmingsplan hier geen regels voor hoeft te stellen.

5.2.3 Bouwregels     

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Bouwregel-07, Bouwregel-11, Bouwregel-16, Bouwregel-21, Bouwregel-25, Bouwregel-26 en Bouwregel-28.

Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.

5.2.4 Dubbelbestemmingen     

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik en/of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij in dit plangebied uitsluitend om de bescherming van Archeologische waarden.

Het doel van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is het beperken van gebruiks- en bouwmogelijkheden of juist om bepaalde ontwikkelingen mogelijk te maken. De toegelaten functie- en bouwregels geven in die gevallen onvoldoende bescherming of mogelijkheden voor het betreffende gebied.

In een gebied kunnen meerdere functieregels en dubbelbestemmingen aanwezig zijn. In een dubbelbestemming zijn ook bouwregels opgenomen, waardoor in een gebied twee bouwregels kunnen gelden.

De dubbelbestemming heeft altijd voorrang op de functie- en de bouwregels uit hoofdstuk 2 en 3. Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Indien er sprake is van meerdere dubbelbestemmingen op één locatie, dan geldt er geen voorrangsbepaling. De dubbelbestemmingen zijn gelijkwaardig aan elkaar. Dit houdt wel in dat er op bepaalde locaties altijd afgeweken moet worden van het bestemmingsplan om bepaalde bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren.

Archeologische waarden

In dit bestemmingsplan zijn diverse archeologische waarden aanwezig. Deze waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen kennen allen dezelfde elementen maar variëren onder andere in de gehanteerde oppervlaktegrenzen. Deze oppervlaktegrenzen bepalen welke ingrepen zonder archeologische voorwaarden aan bouwregels of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Waarde - Archeologie 2 : Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4 : Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.5 Algemene regels     

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 23 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande afstanden en maten worden aangehouden.

In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In deze planregel is een 'Voorwaardelijke verplichting waterberging' opgenomen dat alleen gebouwd mag worden als wordt er voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Hierbij is een verwijzing opgenomen naar het betreffende beleid.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.

  • Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies. Een aantal functies worden specifiek benoemd als strijdig gebruik, om discussies te vermijden.
  • Beroep of bedrijf aan huis: Dit betreft de bepalingen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
  • Kleinschalige kinderopvang: In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegelaten wordt in woningen. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk om kinderopvang te vestigen in een bedrijfswoning. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er kan worden aangetoond dat het nieuwe gebruik passend is bij de bestaande milieu- en externe veiligheidssituatie en er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor kinderopvang.
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeren conform de parkeereis uit de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 of de rechtsopvolgers daarvan. Voorts is een lid opgenomen om ook voor de behoefte in ruimte voor laden en lossen de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 van toepassing te laten zijn. Het is mogelijk om van deze regel af te wijken middels een omgevingsvergunning Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien dat in het betreffende beleid is opgenomen en onder de daarin bepaalde voorwaarden of als er andere zwaarwegende belangen zijn die het afwijken hiervan rechtvaardigen.
  • Voorwaardelijke verplichting waterberging: In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In deze planregel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij een verwijzing is opgenomen naar het betreffende beleid.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen of bouwgrenzen in geringe mate aan te passen.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels 

  • Wijziging bestemmings- en bouwvlakken: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken (vlakken met eenzelfde toegelaten functie) en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.2.6 Overgangs- en slotregels     

Hoofdstuk 6: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.

Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond binnen het plangebied is in eigendom van de gemeente, Hegeman en Eigenbouw. Met deze partijen is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In januari 2019 heeft de gemeente Deventer in samenwerking met Eigen Bouw en Woonbedrijf Ieder1 een bewonersavond georganiseerd. In een open gesprek is het ambitiedocument is besproken met de bewoners. Tijdens de avond zijn bewoners uitgenodigd om input te geven voor het ambitiedocument.

Aansluitend op het proces om te komen tot dit ambitiedocument worden door de partners in het gebied gezamenlijk de uitvoeringsplannen opgesteld waarin tussen deze partners de intenties met de bebouwde en onbebouwde omgeving, alsmede de sociale interventies worden vastgelegd. De huidige partners blijven eveneens partner in de uitvoering. Vooruitlopend op deze uitvoeringsplannen wordt in sommige delen van de buurt al gestart met het aanpakken van achterstallig onderhoud.

Voor dit bestemmingsplan is geen inspraakronde gehouden. De omwonenden van het plangebied hebben kennis genomen van het ambitiedocument en worden op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen middels de Oranjekrant. Er zijn meerdere informatiemomenten geweest waarin de plannen zijn toegelicht. Daarom is besloten om de inspraak op het bestemmingsplan achterwege te laten. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Omdat met alle Overijsselse gemeenten woonafspraken zijn gemaakt, is voor de kleine woningbouwplannen de voortoets in de vooroverlegfase vervallen. Het gaat om plannen met minder dan 7 woningen. Alle overige woningbouwplannen (groter dan 6 woningen) moeten wel voor het vooroverleg aan de provincie worden aangeboden. Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan van meer dan 6 woningen. Vooroverleg met de provincie is noodzakelijk.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van bijna 120 wooneenheden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.

Via een elektronische kennisgeving is 2 juni 2021 de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid verzocht te adviseren over het concept bestemmingsplan 'Chw Oranjekwartier'.

In het kader van de regionale woonafspraken is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan de 2 gemeenten binnen de subregio (Raalte en Olst-Wijhe).

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het concept bestemmingsplan. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.5.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het Chw Oranjekwartier   met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw016-OW01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en overige ruimten aangewend voor de bedrijfsuitoefening van het desbetreffende bedrijf;

1.10 Beroep of bedrijf aan huis     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.11 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.12 Bestaand gebruik     

gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.13 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toegelaten functie;

1.15 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.16 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 Bouwwijze     

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  1. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, dat deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, dat deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  3. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.24 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.25 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verrichten van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.27 Duurzame energie     

vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.28 Duurzame energievoorziening     

een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;

1.29 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.30 Erf     

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.31 Extensieve dagrecreatie     

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en natuurspeelplaatsen;

1.32 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 Geluidgevoelige functies     

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;

1.34 Geluidgevoelige objecten     

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.35 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegelaten functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegelaten functie het belangrijkst is;

1.36 Industriële restwarmte     

energie in de vorm van warmte die vrijkomt bij energieomzetting bij industriële processen en welke in dit proces niet wordt benut voor hergebruik;

1.37 Kantoor     

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodaties (uitgezonderd de daarvoor uitgesloten locaties);

1.38 Kap     

een dak met een nok en een zekere helling;

1.39 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.40 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.41 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.42 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  4. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;

1.43 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.45 Volkstuin     

grond waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.46 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.47 Weg     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.48 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.49 Wijziging     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.50 Wonen, in gestapelde vorm     

een gebouw, dat uit meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.51 Woning/wooneenheid     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.52 Zorgwoning     

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De dakhelling:     

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Detailhandel - begane grond     

3.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Detailhandel - begane grond is toegelaten:

  1. detailhandel;
    1. deze functie is alleen toegestaan op de begane grond (eerste bouwlaag).

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 4 Dienstverlening - begane grond     

4.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Dienstverlening - begane grond is toegelaten:

  1. dienstverlening;
    1. deze functie is alleen toegestaan op de begane grond (eerste bouwlaag).

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 5 Garagebox     

5.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Garagebox is toegelaten:

  1. garageboxen, ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen en de opslag van huisraad;

met de daarbij behorende voorzieningen.

niet toegelaten zijn:

  1. detailhandel;
  2. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf;
  3. een werkplaats.

Artikel 6 Groen     

6.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Groen is toegelaten:

  1. een park en/of plantsoen;
  2. overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  3. voet- en rijwielpaden, verhardingen;
  4. in- en uitritten;
  5. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  6. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  7. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  8. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie;
  9. geluidwerende voorzieningen;
  10. kunstwerken;
  11. kunstobjecten;
  12. parkeervoorzieningen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 6.2.1;
  13. volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 6.2.1;

met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Afwijken van de toegelaten functies     

6.2.1 Bevoegdheid     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 6.1 onder l en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  2. artikel 6.1 onder m en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.
6.2.2 Toepassingsvoorwaarden     
  1. De in artikel 6.2.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
    1. indien de noodzaak hiervan is aangetoond;
    2. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de groenstructuur.
  2. De in artikel 6.2.1 onder b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    6. de parkeersituatie;
    7. de sociale veiligheid.

Artikel 7 Horeca - 2b begane grond     

7.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Horeca - 2b begane grond is toegelaten:

  1. horecabedrijven in de categorie 2b, 3a of 3b (zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten);
    1. deze functie is alleen toegestaan op de begane grond (eerste bouwlaag).

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder terrassen.

Artikel 8 Nutsvoorziening     

8.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Nutsvoorziening is toegelaten:

  1. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende voorzieningen.

Artikel 9 Verkeer     

9.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Verkeer is toegelaten:

  1. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen;
  2. voet- en fietspaden, verhardingen;
  3. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  6. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  7. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  8. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  9. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (van de opwekking) van duurzame energie;
  10. geluidwerende voorzieningen;
  11. kunstwerken;
  12. kunstobjecten;
  13. standplaatsen en warenmarkten;
  14. terrassen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 10 Wonen     

10.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Wonen is toegelaten:

  1. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 24.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 24.3;
  2. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 10.2.1 onder b.;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen.

10.2 Afwijken van de toegelaten functies     

10.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  1. artikel 10.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.
10.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Artikel 11 Wonen - gestapeld     

11.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Wonen - gestapeld is toegelaten:

  1. het wonen, in gestapelde vorm;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 24.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 24.3;
  2. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 11.2.1;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen

11.2 Afwijking van de toegelaten functies     

11.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.

11.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Artikel 12 Wonen - Oranjekwartier     

12.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Wonen - Oranjekwartier is toegelaten:

  1. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 24.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 24.3;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' gestapelde woningen toegelaten;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 24.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 24.3;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 12.3;
  4. groenvoorzieningen in de vorm van parken, groenstroken en speelvoorzieningen;
  5. verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen, voet- en rijwielpaden, inritten, parkeer- en ontsluitingsvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

12.2 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief gebruik gronden en bouwwerken     

Het gebruiken van de gronden en bebouwing ter plaatse van de functie Wonen - Oranjekwartier is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. uiterlijk binnen 2 jaar het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen zijn de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen, weergegeven in het goedgekeurde inrichtings/uitvoeringsplan, als bedoeld in artikel 15.2, uitgevoerd;
  2. de onder a bedoelde maatregelen worden duurzaam in stand gehouden.

12.3 Afwijken van de toegelaten functies     

12.3.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 12.1 onder b en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.
12.3.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 13 Bouwregel-07     

13.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-07' gelden de volgende regels:

13.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen.
13.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m mag bedragen.

13.2 Afwijken van de bouwregels     

13.2.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 13.1.2 onder b en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak mag worden verhoogd tot 2 m.
13.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

Het bepaalde in het vorige lid kan slechts worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid;
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 14 Bouwregel-11     

14.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-11' gelden de volgende regels:

14.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)" mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen.
14.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m mag bedragen.

14.2 Afwijken van de bouwregels     

14.2.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 14.1.1 onder a en b en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak mag worden verhoogd tot 2 m.
14.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

Het bepaalde in het vorige lid kan slechts worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid;
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 15 Bouwregel-16     

15.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-16' gelden de volgende regels:

15.1.1 Algemeen     
  1. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangeduid;
  2. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw mag:
    1. Op bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, niet meer dan 75 m2 bedragen;
    2. Op bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m2 tot 1000 m2, niet meer dan 100 m2 bedragen;
    3. Op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2, niet meer dan 150 m2 bedragen.
15.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen     
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b. hoeft binnen de functie Wonen - Oranjekwartier' de voorgevel niet in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  4. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen en de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangeduid;
  5. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met ten minste 2 hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)' anders is aangeduid;
  6. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw plat worden afgedekt indien ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de aangeduide goothoogte gelijk is aan de aangeduide bouwhoogte.
  7. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw worden afgedekt met een afwijkende dakvorm, mits deze dakvorm gelijk is aan de ter plaatse bestaande dakvorm.
15.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen     
  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m, of 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, bedragen;
  3. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  6. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
    1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2, 0 m bedragen;
    2. op bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 300 m2 niet minder dan 1 m bedragen
15.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouw zijnde     
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer mag dan 2 m bedragen.
  4. in afwijking van het gestelde in lid b en c mag ter plaatse van de functie 'Wonen - Oranjekwartier' een overkapping, luifel of pergola worden opgericht aan de voorzijde van de woning waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de overkapping, luifel of pergola wordt aan de gevel van de woning gebouwd;
    2. voor een hoekwoning mag de overkapping, luifel of pergola tevens aan een zijgevel worden gebouwd;
    3. een maximale bouwhoogte van 6 m;
    4. een maximale diepte van maximaal 2 m.

15.2 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen     

Het bouwen van gebouwen ter plaatse van de functie Wonen - Oranjekwartier volgens het bepaalde in 15.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit Bijlage 3;
    1. van voldoende punten is sprake als per woonblok minimaal 15 punten worden behaald;
  2. uit een inrichtings/uitvoeringsplan blijkt welke maatregelen worden gerealiseerd;
  3. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen, moeten de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen uit het inrichtings/uitvoeringsplan zijn gerealiseerd;
  4. de onder c bedoelde maatregelen moeten duurzaam in stand worden gehouden;
  5. het onder b bedoelde inrichtings/uitvoeringsplan wordt aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen en dienen door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

15.3.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. artikel 15.1.3 onder a en toestaan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel zoals entreepartij of balkon buiten het bouwvlak en/of de aanduiding 'bijgebouwen' mag worden gebouwd, mits:
    1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m of 0,5 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning, bedraagt;
    3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
    4. de breedte niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    5. de afstand tot de openbare ruimte niet minder dan 2,5 m bedraagt.
  2. artikel 15.1.4 onder a en toestaan dat een overkapping en/of carport mag worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
  3. artikel 15.1.3 onder h en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  4. artikel 15.1.2 onder c en toestaan dat de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel;
  5. artikel 15.1.2 onder d en toestaan dat het hoofdgebouw wordt afgedekt met een andere dakvorm.
  6. artikel 15.1.2. onder b en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd.
15.3.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid;
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 16 Bouwregel-21     

16.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-21' gelden de volgende regels:

16.1.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen
16.1.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen     
  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen',
  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag niet meer bedragen dan 10%;
  3. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, of niet meer dan 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  4. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  7. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
    1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2, 0 m bedragen;
    2. op bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 300 m2 niet minder dan 1 m bedragen.
16.1.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m mag bedragen.

16.2 Afwijken van de bouwregels     

16.2.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 16.1.3 en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak mag worden verhoogd tot 2 m;
  2. artikel 16.1.2 onder g en worden toegestaan dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag worden verkleind tot 0 m.
16.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

Het bepaalde in het vorige lid kan slechts worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid;
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 17 Bouwregel-25     

17.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-25' gelden de volgende regels:

17.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. de maximale oppervlakte per bouwvlak mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  4. in afwijking van het bepaalde in artikel 17.1.1 onder a, b en c mogen buiten het bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
    2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 15 m2 mag bedragen.
17.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mogen niet meer dan 7 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mogen niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van ballenvangers mogen niet meer dan 5 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  6. de oppervlakte van een speelvoorziening mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
17.1.3 Volkstuinen     

In afwijking van het bepaalde in artikel 17.1.2 onder a t/m f mag ten dienste van de functie volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen niet worden gebouwd.

17.2 Afwijken van de bouwregels     

17.2.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 17.1.3 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functie volkstuinen kunnen worden gebouwd, mits:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt.
17.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het artikel 17.2.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  1. de groenstructuur;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de woonsituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. de parkeersituatie;
  8. de sociale veiligheid;
  9. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

17.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en de inrichting van de betreffende gronden, indien zij een omgevingsvergunning voor de realisatie van volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen als bedoeld in artikel 17.2.1 willen verlenen.

Artikel 18 Bouwregel-26     

18.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-26' gelden de volgende regels:

18.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. in afwijking van het bepaalde in lid 18.1.1 sub a en b mogen buiten het bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
18.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mogen niet meer dan 7 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mogen niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  5. de oppervlakte van een speelvoorziening mag niet meer dan 15 m2 bedragen.

Artikel 19 Bouwregel-28     

19.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-28' gelden de volgende regels:

19.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen.
19.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 5, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 20.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
20.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

20.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 20.1 , en
  2. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

20.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 20.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
20.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

20.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

20.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 4     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

21.2 Bouwregels     

21.2.1 Vaststelling archeologische waarde     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 5, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 21.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

21.2.2 Koppelen voorschriften archeologisch rapport     

Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
21.2.3 Visuele waarneming (oppervlakte tussen 100 en 200 m2)     

Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

21.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 21.1,
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  8. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

21.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 21.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
21.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij

  1. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  2. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 maar kleiner dan 200 m2.
21.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

21.3.5 Koppelen voorschriften     
  1. Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
  2. Indien uit het in artikel 21.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

21.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Algemene regels     

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels     

23.1 Bestaande afstanden en maten     

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

23.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

23.2.1 Bouwregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken binnen de functie 'Wonen - Oranjekwartier' wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in waterberging binnen deze functie overeenkomstig het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020';
  2. Als het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020' wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels     

24.1 Strijdig gebruik     

  1. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s);
  2. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een speelautomatenhal;
    3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kinderboerderij;
    4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
    5. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
    6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegelaten activiteiten, met uitzondering van gronden waarbij middels een specifieke functie detailhandel is toegelaten;
    7. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;

24.2 Beroep of bedrijf aan huis     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegelaten);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

24.3 Kleinschalige kinderopvang     

24.3.1 Gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
24.3.2 Toepassingsbereik     

Het bepaalde in lid 24.3.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  3. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  4. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  5. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).

24.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

24.4.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
24.4.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 24.4.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
24.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

24.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

24.5.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden binnen de functie 'Wonen - Oranjekwartier wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in waterberging binnen deze functie overeenkomstig het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020';
  2. Als het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020' wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

24.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de functies binnen de functie Wonen - Oranjekwartier zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien in waterberging binnen deze functie overeenkomstig het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020'.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels     

25.1 Algemene afwijkingsregels     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functie- en/of bouwregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de functie- en/of bouwregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels     

26.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  1. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de parkeersituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels     

Artikel 27 Overgangsrecht     

27.1 Overgangsrecht bouwwerken     

27.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
27.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 27.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 27.1.1 met maximaal 10%.

27.1.3 Uitzondering     

Artikel 27.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

27.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 27.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 27.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.2.4 Uitzondering     

Artikel 27.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het Chw Oranjekwartier'