direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Aan de dijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw010-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Vanaf 2011 is de wijkvernieuwing van de Rivierenwijk in gang gezet. De herstructurering betrof onder meer de locaties Centraal gebied en De Venen, welke locaties inmiddels nagenoeg zijn afgerond. In 2018 is vanuit het Bestuurlijk Overleg Herstructurering Rivierenwijk de opdracht gegeven om tot een integrale visie te komen voor het gebied aangeduid als “Aan de Dijk”.

Dit gebied, aan de Snipperlingsdijk, strekt zich uit van het Venenpark-Oost tot het Overijssels Kanaal. De ontwikkeling van dit gebied is deels onderdeel van de wijkvernieuwing en deels een voortzetting ervan, aangezien een deel van dit gebied niet binnen de afspraken over de wijkvernieuwing Rivierenwijk was opgenomen.

In 2018 is een gebiedsvisie opgesteld in een samenwerking met de gemeente, Rentree en ontwikkelaar en bouwer Hegeman. Vervolgens is deze gebiedsvisie in 2020 uitgewerkt in een stedenbouwkundig ontwerp voor het realiseren van een nieuwe woonbuurt in de Rivierenwijk. Deze documenten vormen de basis van onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Rivierenwijk, tussen de Amstellaan en het Overijssels Kanaal. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Chw Aan de dijk"

De begrenzing van het plangebied "Chw Aan de dijk" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Chw Aan de dijk"

1.3 Geldend bestemmingsplan en wettelijk kader

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in twee bestemmingsplannen:

  • Partiële herziening geluidzone industrielawaai Bergweide, vastgesteld 18 april 2012.
  • Centraal gebied Rivierenwijk, vastgesteld 15 januari 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0003.png"

Fragment verbeelding bestemmingsplannen Partiële herziening geluidzone industrielawaai Bergweide, en Centraal gebied Rivierenwijk (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied zijn op basis van de vigerende bestemmingsplannen bestemd als Woongebied - uit te werken, Groen, Wonen, Verkeer - verblijfsgebied en Agrarisch-Kwekerij.

In voorbereiding is het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dit bestemmingsplan wordt naar alle waarschijnlijkheid vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer op 1 juli 2020.

De gronden in het plangebied hebben op basis van het vigerende bestemmingsplan de functies Wonen- uit te werken Rivierenwijk, Groen, Wonen, Verkeer en Kwekerij.

De ontwikkeling van de locatie Aan de dijk past niet binnen deze bestemmingen/functies. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Chw Aan de dijk" voorziet hierin.

1.3.2 Wettelijk kader

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Voor dit bestemmingsplan is het van belang dat op basis van de genoemde artikelen ook regels kunnen worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Tevens is het mogelijk om regels te stellen ten behoeve van het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder is van belang dat kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor het bestemmingsplan niet hoeft te voldoen aan de landelijke standaarden zoals opgenomen in de SVBP.

Het bestemmingsplan vormt het kader voor het ontwikkelen van ruim 80 grondgebonden woningen, twee woongebouwen met appartementen (in totaal 163 wooneenheden) en twee woonwagenstandplaatsen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben de ontwikkeling van gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden. Dit brengt onder meer met zich mee dat:

  • de gemeente nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit mag gaan van de juistheid van deze onderzoeken;
  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van zes maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep,
  • het beroepsschrift, op straffe van niet-ontvankelijkheid, meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Ten slotte wordt in hoofdstuk Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van de Amstellaan. De begrenzing wordt gevormd door het aangelegde Venenpark-Oost, de Snipperlingsdijk, gebied rond de Neerstraat en de Maasstraat.

Belangrijke elementen in en rond het plangebied zijn: het Venenpark, de braakliggende locatie ten westen van de Diezestraat, de woonwagenlocatie Diezestraat, de Snipperlingsdijk 25, kwekerij Kloezeman, de bestaande bebouwing aan de Maasstraat en de Neerstraat e.o.

Het Venenpark is een belangrijk onderdeel van de Rivierenwijk. Ten tijde van de herstructurering is veel aandacht besteed aan het integreren van het park in de wijk. Het Venenpark is globaal aan te duiden als de groenstrook die begint in het westen vanaf de Veenweg en doorloopt tot het Overijssels Kanaal. Het Venenpark maakt dan ook deels onderdeel uit van onderhavig plangebied.

In het westen van het plangebied ligt een braakliggend terrein, ten zuiden van de Maasstraat en ten westen van de Diezestraat. Enkele jaren geleden is op deze locatie de toenmalige bebouwing gesloopt in het kader van de herstructurering. In de afbeelding hieronder is de bebouwing te zien welke rond 2008 is gesloopt (rood omlijnd). Het betrof circa 2500 m2, bestaande uit circa 80 appartementen (in portiekflats van 4 etages), 12 appartementen (in portiekflats van 3 etages)  en ongeveer 30 garageboxen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0004.jpg"
Locatie ten zuiden van de Maasstraat, ter plaatse van de huidige Diezestraat - foto uit 2005

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0005.png"
Braakliggend terrein ten zuiden van de Maasstraat, ten westen van Diezestraat

Bij de entree van de Rivierenwijk via de Diezestraat zijn op dit moment vier woonwagenstandplaatsen aanwezig waarvan er slechts één in gebruik is. De standplaatsen waren eerder gevestigd op de locatie waar nu de Diezestraat ligt. De huidige locatie van de woonwagenstandplaatsen is in 2012/2013 aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0006.png"
Huidige locatie van de woonwagenstandplaatsen

Het gebied ten oosten van de Diezestraat is in gebruik als groenzone, er zijn diverse bomen en bosschages aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0007.png"  
Op de locatie ten oosten van de Diezestraat zijn enkele bomen en bosschages aanwezig

In het middendeel van het gebied ligt het perceel Snipperlingsdijk 25. Onder andere vanwege de hoge archologische verwachtingswaarde in het gebied is besloten om het perceel niet te herontwikkelen als woningbouwlocatie. Het gebied is dan ook niet meegenomen in het plangebied. Op basis van het vigerende bestemmingsplan kan op de locatie een vrijstaande woning herbouwd worden.

In het oostelijk deel van het plangebied is een orchideeënkwekerij gevestigd. Naast de kassen zijn er op het perceel twee bedrijfswoningen van de familie Kloezeman aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0008.png"

Locatie 'Kloezeman'. De kassen van de kwekerij met bijbehorende bedrijfswoningen zien hier te zien.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

2.2.1 Woningbouwprogramma

In het gebied worden in totaal circa 163 woningen gerealiseerd. Het programma bestaat uit circa 81 grondgebonden woningen (waarvan ca. 38 sociale huur) en 82 appartementen (waarvan circa 35 sociale huur, 18 middeldure huur en 25 zorgappartementen). Zes van de koopwoningen worden uitgevoerd als patiowoningen.

Tevens worden er binnen het plangebied twee woonwagenstandplaatsen aangelegd.

2.2.2 Deelgebieden

In het stedenbouwkundig plan op hoofdlijnen (6 maart 2020, Rrog, zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan Aan de dijk) is opgenomen welke invulling in het gebied gewenst is. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de aspecten zoals opgenomen in het betreffende stedenbouwkundig plan.

Het totale gebied bestaat uit zes deelgebieden. Per deelgebied wordt hieronder een beschrijving gegeven van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0009.png" Stedenbouwkundig plan op hoofdlijnen (6 maart 2020, Rrog)

Deelgebied W1

De bebouwing van W1 zal een voortzetting zijn van de bebouwing ten noorden van de Maasstraat. Deze bebouwing bestaat uit een schakeling van individuele woningen met tuinen die samen een gesloten bouwblok vormen. In dit deelgebied worden circa 38 rijwoningen gebouwd. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

De woningen hebben vrijwel allemaal één parkeerplaats op eigen erf en worden bereikbaar gemaakt via een collectief binnenhof. Aan de Maasstraat komen nieuwe haakse parkeerplaatsen.

Bij de inrichting van de openbare ruimte worden waar mogelijk bestaande gezichtsbepalende bomen ingepast en zullen nieuwe bomen worden aangeplant. Het plaatsen van bomen wordt afgestemd op de aanwezigheid van zonnepanelen. Bomen mogen geen belemmering vormen voor het winnen van energie. Dit uitgangspunt geldt in feite voor alle deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0010.png"
Deelgebied W1

Deelgebied A

Deelgebied A vormt de entree van de wijk vanaf de Snipperlingsdijk. Op deze locatie wordt een appartementengebouw gerealiseerd. De bebouwing staat vrij in de ruimte en is alzijdig georiënteerd waardoor het aan alle kanten een aantrekkelijke uitstraling krijgt. De bebouwing bestaat uit maximaal zes bouwlagen met kap. In het gebouw kunnen circa 35 apartementen gerealiseerd worden.

Parkeren zal plaatsvinden in een nieuwe woonstraat parallel aan de Diezestraat.

Het gebouw maakt onderdeel uit van het Venenpark. Het park met daarin de waterpartij wordt in oostelijke richting uitgebreid. Dit nieuwe stuk park is onderdeel van de waterverbinding naar de Douwelerwetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0011.png"

Deelgebied A

Deelgebied B en C1 

De deelgebieden B en C1 liggen ten oosten van de Diezestraat. Het betreft een bouwlocatie voor appartementen. Hierbij is er de mogelijkheid tot het realiseren van één gebouw of een ensemble van twee gebouwen. Het gebouw zal qua volume aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur met appartementen langs de Diezestraat en Maasstraat. De voorzijde van de gebouwen bevinden zich aan de Diezestraat en de Snipperlingsdijk. De privé-kant bevindt zich aan de zijde van de semi-openbare binnentuinen van de bestaande portiekappartementen. De bebouwing bestaat uit maximaal vijf of zes bouwlagen, waarin circa 25 zorgappartementen gerealiseerd kunnen worden en 18 appartementen in de vrije sector huur.

Het parkeren vindt plaats aan de privé-kant of onder de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0012.png"

Deelgebied B en C1

Deelgebied W2

Het deelgebied W2 bevindt zich aan de noordoostkant van het plangebied. Het betreft herontwikkeling van de orchideeënkwekerij. Voor de invulling van het deelgebied is gekozen voor een woonlandschap waarbij het groen dominant aanwezig is. Groen en bebouwing zijn met elkaar verweven. Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk woonmilieu met vrijliggende wandelpaden die de nieuwe woonbuurt verbindt met de omgeving. De Snipperlingsdijk en het water langs de Douwelerwetering worden op deze manier voor de voetganger vanuit het plangebied direct bereikbaar.

De bebouwing bestaat uit circa 37 rijwoningen, opgebouwd in twee en drie bouwlagen. De woningen sluiten aan bij de kleinschalige bebouwing van de Deltabuurt.

Het parkeren vindt plaats in een woonstraat en wordt geconcentreerd in de openbare ruimte die direct grenst aan de woningen. De straat sluit voor autoverkeer niet aan op de Neerstraat. Wel is er een doorsteek voor langzaam verkeer waardoor fietsers vanaf de kruising met de Neerstraat door het plangebied kunnen fietsen in de richting van de Maasstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0013.png"

Deelgebied W2

Deelgebied D

Deelgebied D ligt in het zuidoosten van het plangebied en grenst aan de Snipperlingsdijk.

De bebouwing wordt omsloten door het groene raamwerk, het groen is dan ook dominant aanwezig. De bebouwing bestaat uit twee delen: een wooncluster met zes patiowoningen en een kleiner cluster met twee woonwagen standplaatsen. De patio’s bestaan uit twee bouwlagen. De woonwagenstandplaatsen worden landschappelijk ingepast.

Parkeren vindt plaats in een woonstraat. Bij de woonwagenstandplaatsen wordt een klein parkeerterrein met enkele eigen parkeerplaatsen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0014.png"

Deelgebied D

2.2.3 Beeldkwaliteit

Per deelgebied is in het Stedenbouwkundig plan Aan de dijk aandacht besteed aan de beeldkwaliteit. Deze beeldkwaliteitparagraaf zal gaan gelden als aanvulling op de bestaande welstandsnota.

Deelgebied W1

Voor de beeldkwaliteit van dit plandeel wordt verwezen naar de paragraaf spelregels voor beeldkwaliteit van het Stedenbouwkundig plan voor het centrale gebied Rivierenwijk, (Nieuwe Stroming, april 2013). Voor de locatie wordt aangesloten bij de beeldkwaliteit van de reeds gerealiseerde bebouwing in het Centrale Gebied, ten noorden van de Maasstraat, ook wel aangeduid als 'Bouwvelden type C5', ofwel 'de scherven'.
Voor deze scherven is in het stedenbouwkundig plan voor het centrale gebied het volgende opgenomen: "Dit type bouwvelden bestaat uit woningen die volledig georiënteerd zijn op het omliggende openbaar groen, met een achterliggend binnenterrein waarop collectief geparkeerd kan worden. Parkeren in de achtertuin is ook mogelijk. De inpassing van meerdere typologiën binnen deze bouwvelden wordt gestimuleerd. Ook appartementen, collectieve woonvormen en particulier opdrachtgeverschap (ook voor mensen met lagere inkomens) kunnen hier een plek krijgen. De bouwvelden hoeven rondom niet volledig gesloten te zijn. De meeste zijden van de bouwvelden grenzen aan een ontspannen 1-richtingsweg ingebed in het groen, sommige zijden zijn zelfs volledig autovrij".

Met het aansluiten van de bebouwing in plandeel W1 betekent dit dat de bebouwing modern mag zijn, maar ingetogen passend bij de rest van de wijk. Er worden geen eisen gesteld aan de materialisatie en architectuur. Wel is het belangrijk dat de bebouwing een gevarieerd straatbeeld oplevert, wat betekent dat er minimaal na zeven woningen een goed herkenbare onderbreking in de rij moet worden gemaakt. Te lange horizontaal ogende gevels zijn ongewenst. De individuele bouwblokken dienen zo veel mogelijk op elkaar aan te sluiten met representatieve gevels aan de buitenzijden van het totale bouwcluster (aan de zijden van de openbare ruimte / park en wegen).

Deelgebied A

Het nieuwe appartementengebouw aan de oostkant van de Diezestraat sluit aan op de beeldkwaliteit van de appartementen verderop langs de Snipperlingsdijk en de Amstellaan. De grondgebonden woningen en de appartementen hebben dezelfde beeldtaal en zijn in sfeer en uitstraling duidelijk familie van elkaar.

Deelgebied B en C1

Het nieuwe appartementengebouw in dit deelgebied, ten westen van de Diezestraat krijgt een eigentijdse uitstraling. Gevraagd wordt een gevel te ontwerpen met een mooie plastiek (geleding) en een open en transparante uitstraling. Hiervoor is een spel met (metselwerk)patronen, terrassen of Franse balkons, neggen en kaders een mogelijk middel.

Deelgebied W2

De woningen in dit deelgebied zullen één geheel gaan vormen, met een duidelijke eigen identiteit. Het thema is de “tuinwoning”. Bij de uitwerking van dit woningtype is het de bedoeling door middel van een overgangszone voor de woningen privé en openbaar vloeiend in elkaar over te laten lopen. Het uitgangspunt is dat bewoners worden uitgedaagd aan de voorzijde van de woning te verblijven. Met name de relatie tussen binnen en buiten is hier aan de orde. De woningen ogen kleinschalig en versterken de gewenste geborgenheid van de openbare ruimte. De bebouwing bestaat uit woningen met twee of drie bouwlagen zonder kap. De architectuurstijl is vrij. Ook de materialisatie is vrij. Wel wordt gevraagd in duurzame materialen te bouwen die passend zijn bij deze landschappelijke opzet. Groen en natuur zijn daarbij de inspiratiebronnen.

Deelgebied D

De zes patiowoningen samen ogen als één geheel en worden uitgevoerd in één materiaal. De overgangen tussen openbaar en privé krijgen vorm met tuinmuren in hetzelfde materiaal als de woningen. Tuinmuren kunnen ook van hout zijn, eventueel in combinatie met groen. Deze erfafscheidingen dienen architectonisch te worden afgestemd op de gevelarchitectuur. De erfafscheidingen zijn minimaal 1,80 meter hoog. De uitstraling van deze zes woningen mag afwijken van de “tuinwoningen”. Er zijn geen voorgeschreven uitgangspunten voor de architectuur.

Openbare ruimte

Ook voor de openbare ruimte zijn speerpunten benoemd voor de beeldkwaliteit:

  • De uitwerking van de openbare ruimte dient klimaatbestendig te zijn, dit betekent zorgen voor voldoende opvang van water en het voorkomen van hittestress;
  • Groen zo veel mogelijk direct aan laten sluiten op de woningen;
  • Inpassen van beeldbepalende bomen;
  • Gevarieerde aanplant van nieuwe bomen;
  • Parkeren centreren aan de rijbanen zodat er autovrije of autoluwe delen in het plan kunnen komen;
  • Voor een deel van de woningen parkeren op eigen terrein in combinatie met een binnenhof;
  • Vrijliggende voetpaden in het groen;
  • Ontwerpen van een sociaal veilige openbare ruimte, aandacht voor verlichting;
  • Voldoen aan de gestelde parkeernormen;
  • Materialisatie afstemmen op omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

In de SVIR is in de realisatieparagraaf opgenomen op welke manieren de nationale belangen gerealiseeerd kunnen worden. Uitwerkingen zijn opgenomen in diverse bestuurlijke prestatieafspraken, in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening, Crisis- en herstelwet, Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening etc.

Toetsing

Voor het plangebied is nationaal belang 13 van toepassing, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Het middel dat het rijk hiervoor heeft ingezet is ondermeer de Ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan. Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten zoals benoemd in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied (zoals opgenomen in Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. De hoogtebeperking in het plangebied betreft 114 meter. De ontwikkeling betreft het oprichten van woonbebouwing met een maximum hoogte van 5 à 6 bouwlagen. Hiermee zal de maximale toegestane hoogte niet worden bereikt. De ontwikkeling vormt hiermee geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

Verder zijn er in het plangebied zijn geen andere onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen aan de orde waar in dit bestemmingsplan specifieke aandacht voor moet zijn. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van circa 163 woningen en twee woonwagenstandplaatsen in stedelijk gebied. Gelet op het aantal woningen is de ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.

Het plan Aan de Dijk voorziet in de bouw van 163 woningen. De ontwikkellocatie voorziet deels in de afronding van de herstructurering Rivierenwijk. Een deel betreft herbouw van in het verleden gesloopte woningen (circa 92 appartementen) waardoor het om netto toevoeging van ongeveer 71 woningen gaat.

Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe plannen.

Het plan voorziet in een gemengd programma, grondgebonden en gestapeld en zowel huur- als koopwoningen. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in de wijk vergroot en ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie.

Het plan wordt gerealiseerd in een bestaand stedelijk gebied, en vormt een completering van de Rivierenwijk.

Conclusie

Met bovenstaande toets is de behoefte aan de woningen op deze locatie aangetoond. Het plan voldoet aan de bepalingen van de ladder duurzame verstedelijking.

3.2.4 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel "Beken kleur" is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in paragraaf 3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft onder meer de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie:

Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;

  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;

  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid.

Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;

  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit, Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel:

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is (Generieke beleidskeuzes), waar de ontwikkeling past (Ontwikkelingsperspectieven) en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden (Gebiedskenmerken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0015.jpg"

1a. Of - Generieke beleidskeuzes 

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Een aantal beleidskeuzes is van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

1b. Of - Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. Deze gebiedsspecifieke aspecten hebben betrekking op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Nationale Landschappen, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, intrekgebieden en de boringsvrije zones.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Toetsing

1a. OF, Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “Of - generieke beleidskeuzes” zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening van belang.

  • artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Een deel van het plangebied is aangemerkt als te ontwikkelen woongebied. Een ander deel is in gebruik als kwekerij met een behoorlijk bebouwd oppervlak. De herontwikkeling van deze locatie zorgt voor het kunnen realiseren van ruim 160 woningen in op een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

De gemeente Deventer wil binnen 10 jaar 3.000 woningen toevoegen aan haar voorraad (zie paragraaf 3.4.6). De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van ruim 160 van deze woningen. Deze woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de stad en daarmee tevens aan de behoefte van de markt. Daarnaast zullen de woningen gerealiseerd worden met het oog op de toekomst, deze zijn geschikt voor verschillende levensfasen en tevens duurzaam wat betreft energie. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijk woonvisie en binnen de prestatieafspraken zoals overeengekomen met de provincie Overijssel.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

1b. OF, gebiedsspecifieke beleidskeuzes

  • Boringsvrije zone Salland Diep:

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Dit diepe waterhoudende pakket bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen.
Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).
Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

  • Overstroombaar gebied

Het plan ligt achter een dijktraject, Dijktraject 53-1 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er een kleine kans is op overstroming. Wel is aandacht besteed aan een overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 4.4.4.

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het woongebied Aan de Dijk past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het nieuwe woongebied op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief “woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. Hiervoor is opgenomen dat deze locaties vitaal en aantrekkelijk moeten blijven, onder andere door herstructurering en transformatie. Hierbij kunnen kansen worden benut om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie.

Het realiseren van het woongebied Aan de Dijk past binnen het genoemde ontwikkelingsperspectief. De nieuwe woningen worden voorzien van een duurzame energievoorziening. Daarbij worden maatregelen genomen om natuurinclusief te bouwen. Verder is er in het plan aandacht voor klimaatadaptieve maatregelen.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakten en ruggen'. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden dragen bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen.

Het plangebied ligt op een terrein met overloop en/of doorbraakgeulen, lage dekzandduinen met plaggendek en op een beekdalbodem met meanderruggen en -geulen. Het noordelijke deel wordt gekenmerkt door een laaggelegen doorbraakgeul. Door de lage ligging in het landschap waren deze gebieden in het verleden te drassig voor (permanente) bewoning. Ten zuiden van het plangebied ligt de Snipperlingsdijk, een dijk die in de 14e eeuw is aangelegd om het gebied ten noorden van deze dijk te kunnen bebouwen. Het zichtbare hoogteverschil ligt tussen de Snipperlingsdijk en het daarachter gelegen gebied. Dit hoogteverschil zal in de nieuwe situatie zichtbaar blijven.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het plangebied niet aangeduid.

3. Stedelijke laag

Het plangebied ligt in de laag 'woonwijken 1955 – nu'. Deze woonwijken zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details. De ambitie in deze naoorlogse wijken is met name om de wijken te herstructureren met het behoud van het eigen karakter. Bij een toename van het bebouwd oppervlak door meer grondgebonden woningen zal er collectieve ruimte tussen de bouwblokken moeten blijven. Nieuwe bebouwing zal zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

De woongebouwen aan de westkant van het plangebied zullen qua stijl voortborduren op de reeds gerealiseerde woningen in het Centraal gebied. Aan de oostzijde zullen de woningen een eigentijdse uitstraling krijgen. Het inpassen van groen is een belangrijk aspect bij de ontwikkeling. Er zal sprake zijn van een ruime hoeveelheid openbare ruimte, waaronder collectief groen.

De ontwikkeling sluit aan op de ambitie van de provincie tot het realiseren van een vitaal woongebied.

4. Laag van de beleving

In deze laag valt het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.

Conclusie Omgevingsverordening

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen uit de omgevingsverorndeing Overijssel.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte.
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op provinciaal niveau.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)

Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer op 18 december 2019 de Omgevingsvisie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.

De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

  • meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de 'schil' daaromheen;
  • meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • veiliger en gezonder leven;
  • een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.

In de Omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de Rivierenwijk. Dit gebied maakt onderdeel uit van de naoorlogse wijken.

De oostkant van de Rivierenwijk is een vroeg-naoorlogse buurt. De buurt is ontstaan rond de jaren '60 en kent een relatief groot aandeel etagewoningen.
Wonen en groen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in de naoorlogse wijken. In de vroeg-naoorlogse buurten is het groen een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarnaast zijn de grotere omliggende groenstructuren van grote betekenis. Het Hanzetracé vormt (in potentie) een belangrijke groenstructuur die de naoorlogse buurten onderling verbindt. Deze groenstructuren vormen de 'groene long' en verbinden de uiterwaarden en het buitengebied. Tegelijk zijn ze een schakel met de binnenstad / schilwijken. De structuren zijn van vitaal belang voor de leefbaarheid en woonkwaliteit en vormen koele plekken tijdens hete dagen.
De wijken zijn grotendeels projectmatig ontwikkeld en wonen en andere functies zijn veelal gescheiden. Er is veelal een mix van gestapelde en grondgebonden woningen. De wijken bieden in grote lijnen een volwaardig aanbod van maatschappelijke voorzieningen, zoals verzorgingshuizen, gezondheidscentra, wijk- en buurthuizen, sportvoorzieningen, basisscholen en kinderopvang.

Ambitie in de naoorlogse wijken:
Het belangrijkste doel in de naoorlogse wijken is om de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. We spelen in op ontwikkelingen zoals het levensloopbestendig maken, verduurzamen en klimaatbestendig maken van woningen en de woonomgeving, het creëren van mogelijkheden om te ontmoeten en bewegen en het op peil houden en waar nodig verbeteren van het voorzieningenaanbod. We voeren geen grootschalige stedelijke herstructureringen uit, maar kiezen voor een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing. Daarbij werken we samen met bewoners, ondernemers en organisaties.

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: Bij nieuwe ontwikkelingen respecteren we de aanwezige cultuurhistorie. Vooral in de delen die kort na de oorlog zijn gebouwd, structureert het groen de openbare ruimte. Als er sprake is van vernieuwingen, is het de uitdaging om de thematische opzet van de wijken herkenbaar te houden en historische landschappelijke elementen, zoals houtwallen en voormalige boerderijen te beschermen.
  • Kwaliteitsimpuls op Deventer schaal: Een goed functionerend en veilig hoofdfietsroutenetwerk maakt het aantrekkelijk om de auto te laten staan. Sterroutes verbinden de wijken en kernen met de binnenstad, het NS-station, de bibliotheek, winkels en grote scholengemeenschappen. Op deze routes hoeven fietsers zo min mogelijk te stoppen. Het fietsverkeer op de dwarsverbindingen moet vlot, comfortabel en veilig doorstromen.
  • In de wijken is de verkeersstructuur in hoofdlijnen op orde. Er zijn wel wat aandachtspunten. Zo is met name in de vroeg-naoorlogse wijken de openbare verkeersruimte soms te krap voor een ideale inrichting.
  • De kracht van Deventer benutten: Door de vergrijzing en ontwikkelingen in de zorg, zoals minder ruimte in verzorgingshuizen doen bewoners een steeds groter beroep op elkaar om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. We hebben hierin geen actieve rol, maar stimuleren het onderlinge contact, bijvoorbeeld met aantrekkelijke plekken en aanleidingen om elkaar in de openbare ruimte te ontmoeten.
  • Ongedeelde samenleving: We sturen bij nieuwe ontwikkelingen op een grotere variatie in woningtypes en marktsegmenten, met name in de wijken met een relatief gelijkvormige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Er zijn geslaagde voorbeelden in onder meer het centrum van Borgele, de Rivierenwijk en het Landsherenkwartier. Daar zijn door nieuwbouw meer grondgebonden woningen gekomen.
    Bij elke nieuwe ontwikkeling kijken we hoe we een wijk het beste kunnen versterken en hoe bijgedragen kan worden aan een betere spreiding van betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen. Soms is dat door het toevoegen van 'duurdere woningen' en in andere gevallen juist door sociale woningbouw. Mensen blijven langer zelfstandig wonen en ontvangen daar zorg. Dit vraagt om een passend woningbestand met levensloopbestendige woningen. Als die te beperkt beschikbaar zijn, dragen we uit dat we een groter aanbod belangrijk vinden. Dat zal er vooral komen door bestaande woningen aan te passen. Het initiatief hiervoor ligt bij individuele bewoners en bij woningcorporaties.
  • Veilig en gezond leven: De rust en functiescheiding in de naoorlogse wijken willen we handhaven zo nodig met strengere gezondheidsbepalingen. Een hoogwaardige, gezonde en veilige leefomgeving staat centraal. Voor functiemenging zien we in principe alleen ruimte in de wijk- en buurtcentra.
    We koesteren het vele groen en willen het waar mogelijk versterken. Het geeft de wijken een eigen gezicht en draagt bij aan de klimaatbestendigheid. Bovendien biedt groen een aantrekkelijk omgeving om te sporten en bewegen en elkaar te ontmoeten. We zien het groen als proeftuin om te experimenteren met een breder gebruik: groen als bron voor voedsel en gezondheid, als speel- en ontdekgroen, om hittestress tegen te gaan en regenwater te kunnen bergen. Als we projecten uitvoeren, nemen we dit als uitgangspunten mee.
  • Duurzaam ontwikkelen: De keuze voor geleidelijke wijk- en buurtvernieuwing betekent dat we permanent werken aan het toekomst klaar maken van woningen: ze moeten energie-, klimaat- en levensloopbestendig worden. Wijken worden ook duurzamer door vrijkomende gebouwen een nieuwe bestemming te geven en door te zorgen dat de openbare ruimte duurzamer wordt. Bijvoorbeeld door te zorgen dat regenwater in de bodem kan infiltreren en door riolering en waterlopen aan te passen. Het openbare groen maakt de woonomgeving hittebestendiger.
    We zien de naoorlogse wijken als een proeftuin om duurzame mobiliteit verder te ontwikkelen, met meer ruimte voor de fiets en E-mobility. Hierdoor ontstaan kansen voor mobiele energieopslag als bijdrage aan de verduurzaming van de woningvoorraad.

Toetsing

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: Bij de ontwikkelingvan het plangebied wordt rekening gehouden met de vroegere aanwezigheid van het St.Jurriensgasthuis aan de Sniperlingsdijk. Er is bewust voor gekozen deze locatie niet mee te nemen in de ontwikkeling. Ook is er in de ontwikkeling veel aandacht voor de inrichting van de openbare ruimte. De groenstructuur van het Venenpark wordt door de ontwikkellocatie voortgezet richting de Douwelerwetering.
  • Kwaliteitsimpuls op Deventer schaal: De Snipperlingsdijk betreft een sterfietsroute. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze sterroute, deze kan als zodanig in stand blijven.
    Bij de inrichting van het openbaar gebied is veel aandacht voor de inrichting van de verkeersruimte in relatie tot het groen.
  • De kracht van Deventer benutten: Met het woningbouwprogramma wordt er, door het opnemen van sociale huurwoningen en zorgappartementen ruimte geboden aan deze doelgroepen. De groenstructuur in het plangebied wordt zodanig ingericht dat het een wandelroute vormt welke in verbinding staat met het Venenpark, het Overijssels Kanaal en de Douwelerkolk.
  • Ongedeelde samenleving: Het woningbouwprogramma biedt een variatie aan categorieën, van sociale woningbouw tot vrije sector koopwoningen. Ook wordt een mix van appartementen en grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen zullen zo veel mogelijk levensloopbestendige worden uitgevoerd.
  • Veilig en gezond leven: In het plangebied is sprake van een toevoeging van de functie woningen. Er blijft sprake van functiescheiding, er worden geen andere functies mogelijk gemakt, op de mogelijkheid van het uitoefenen van een beroep aan huis na. Ook wordt de groenstructuur versterkt, door de een doorgaande route te creëren tussen het Venenpark en de Douwelerwetering, richting Overijssels Kanaal en de Douwelerkolk. Het groen biedt hiermee een aantrekkelijk omgeving om te bewegen en elkaar te ontmoeten.
  • Duurzaam ontwikkelen: De woningen worden energie-, klimaat- en levensloopbestendig. Er is aandacht voor klimaatadaptief en natuurinclusief ontwikkelen.

Conclusie:

De ontwikkeling van woningbouwlocatie Aan de Dijk voldoet aan de ambities zals beschreven in de Omgevingsvisie.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Voor het voldoen aan voldoende oppervlakte voor waterberging is in de planregels een vorowaardelijke verplichting opgenomen waarbij verwezen wordt naar de bepalingen in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid Deventer

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).


Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

3.4.4 Werkwijze ecologie (2013)

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Vanuit de werkwijze wordt geadviseerd waar een Natuurtoets voor wat betreft de gemeente Deventer aan moet voldoen. Het gaat hierbij onder andere om de volgende punten:

  • Een overzicht van de relevante (verbods)bepalingen uit de Wet Natuurbescherming;
  • Een beschrijving van het biotoop en de – op basis van de terrein/landschapskenmerken- te verwachten flora en fauna;
  • Een overzicht van de aanwezige actuele natuurwaarden waarbij gemotiveerd is aangegeven welke bronnen zijn geraadpleegd;
  • Een toelichting en motivering welke inventarisatietechnieken (per soort) is toegepast;
  • Indien uit wordt gegaan van inventarisatiedata, zijn deze data in beginsel niet ouder dan 3 jaar. Bij oudere gegevens wordt gemotiveerd waarom deze nog representatief zijn.
  • Er dient onderzocht te zijn (Natuurbeschermingswet) of er zich beschermde, Rode Lijst-soorten of anderszins beschermenswaardige planten en/of dieren in het te onderzoeken gebied bevinden.
  • De natuurtoets bevat een beschrijving van de effecten en of wordt voldaan aan de relevante wettelijke criteria en of mitigerende dan wel compenserende maatregelen noodzakelijk zijn;
  • Veldbezoeken dienen in het juiste seizoen gedaan te worden en is onderbouwd met kaartmateriaal waarop exact is weergegeven wat waar is waargenomen en welk (deel)gebied is onderzocht;
  • Bomen met een Ø = 50 cm of een omtrek van = 70 cm dienen gecheckt te worden op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen.

Toetsing:

Voor het project is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen, Quickscan natuurtoets bestemmingsplan Aan de Dijk, Deventer, 3 april 2020, projectcode 19-402).

De quickscan bevat een beschrijving van het wettelijk kader, en een beschrijving van de onderzoeksmethode die is toegepast. Er is sprake van zowel literatuuronderzoek als een veldbezoek. Deze zijn afgelegd in september en maart.

In de quickscan is aandacht besteed aan het voorkomen van de soorten zoals genoemd in het beleid. Ook zijn de effecten voor het Natura2000 gebied Rijntakken in beeld gebracht.

Conclusie

De quickscan voldoet aan de Werkwijze ecologie en kan daarmee gebruikt worden als onderbouwing voor onderhavig bestemmingsplan.

3.4.5 Speelbeleidsplan en Adviesnota Te gek een eigen plek

Spelen, bewegen en verblijven in de buitenruimte is voor de gemeente Deventer erg belangrijk. De openbare ruimte biedt mensen deze mogelijkheid ongeacht leeftijd, geloof of afkomst. Om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van speelmogelijkheden te garanderen levert de gemeente maatwerk. Naast keurig ingerichte speelgelegenheden is speelaanleiding ook steeds meer in opkomst en worden de komende tien jaar drie grote natuurspeelplekken gerealiseerd. De visie van de gemeente is verwoord in de visie 'samen spelen kun je overal' (2010).

Als onderdeel van het integraal spelen streeft de gemeente naar natuurlijke speelgelegenheden. Spelen en bewegen in de natuur is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van mensen. De visie op spelen gaat uit van een vernieuwde denkrichting waarbij eerder opgestelde ambities waar mogelijk zijn meegenomen.

De adviesnota 'Te gek een eigen plek, Informele ontmoetingsplekken voor jongeren' (2005) geeft een indeling in verschillende categorieën van plekken waar jongeren elkaar informeel ontmoeten. De categorieën zijn verdeeld in kleine plekken met slechts enkele voorzieningen ('No problem'), iets grotere plekken waar jongeren kunnen afspreken en activiteiten kunnen ontplooien ('What's up') en grotere plekken waar ook grotere voorzieningen aanwezig zijn ('Stay Around').
De adviesnota is gekoppeld aan de uitvoering van het speelbeleidsplan. Per wijk wordt bij de realisatie van het speelbeleidsplan gestreefd naar de realisatie van minimaal één 'No problem' plek en wordt bij de inrichting van overige speelplekken gestreefd deze te laten voldoen aan een 'What's up' of 'Stay Around' voorziening. Bij het opstellen van bestemmingsplannen zal worden gestreefd naar zo veel mogelijk flexibiliteit om bij een verzoek van de jongeren over te kunnen gaan tot realisatie van een informele ontmoetingsplek.

Conclusie

In het plangebied wordt een groot deel ingericht als openbare ruimte. De openbare ruimte is opgenomen in de functies Groen en Verkeer. In deze functies zijn speelvoorzieningen toegelaten, waaronder ook jongeren ontmoetingsplaatsen worden begrepen. Vooralsnog zijn in de ontwikkeling geen concrete plannen opgenomen om een speelvoorziening te realiseren, het is echter niet onmogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.

3.4.6 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' zijn drie centrale ambities vastgelegd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Daarbij inzetten op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en de stad die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke hoofdopgave zijn speerpunten geformuleerd.

Nieuwbouwopgave

Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer voor de eerste periode van 5 jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.

Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner. Duurzaamheid en betaalbaarheid laten we hand in hand gaan. Vanuit duurzaamheid en betaalbaarheid, zetten we ook zoveel mogelijk in op het benutten van de bestaande voorraad.

Toetsing

  • Betaalbaar, compleet en divers: Met de ontwikkeling van het plangebied wordt de woningmarkt in Deventer uitgebreid met 163 woningen in verschillende segmenten en twee woonwagenstandplaatsen.
    De woningen sluiten aan bij de huidige behoeften van de consument. Zeker doordat er sprake is van ruim 70 sociale huurwoningen en koopwoningen in verschillende prijsklassen is er voldoende aandacht voor beschikbaarheid en betaalbaarheid. Ook worden enkele middeldure huurwoningen gerealiseerd, waarmee ook doorstroming vanuit sociale huurwoningen mogelijk wordt binnen het plangebied.
  • Goed wonen in wijken en dorpen: Door het opnemen van een gevarieerd woningbouwprogramma, in zowel (sociale) huurwoningen, koopwoningen als grondgebonden woningen en appartementen en zelfs zorgappartementen worden meerdere doelgroepen bediend. Deze variatie draagt bij aan een gemengde bevolkingssamenstelling en een ongedeelde samenleving.
  • Duurzaam wonen: De nieuwe woningen worden aardgasloos en duurzaam gebouwd. Daarbij is tevens sprake van het uitvoeren van maatregelen voor natuurinclusief bouwen. Vooral in de openbare ruimte is aandacht voor klimaatadaptatie.
  • Vitaliteit en innovatie: De uitdaging binnen deze woningbouwontwikkeling ligt in het realiseren van sociale woningen die toch duurzaam en natuurinclusief worden gebouwd.
  • Nieuwbouwopgave: Het plan voorziet in de realisatie van 163 wooneenheden en draagt daarmee voor een klein deel bij aan de woningbouwopgave van 3.000 woningen.
  • Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad: Het plan bevat woningen in diverse categorieën, waaronder sociale huurwoningen. Het plan draagt hierdoor bij aan de sociale woningvoorraad.

Conclusie

Gezien bovenstaande sluit het woningbouwplan Aan de Dijk goed aan bij de ambities uit de woonvisie.

3.4.7 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Toetsing

Een van de uitgangspunten uit de Gebiedsvisie Rivierenwijk aan de Dijk (december 2018) was het maken van een sterk groen raamwerk, gebaseerd op het concept Groene Vingers zoals toegepast bij De Venen en Centraal Gebied, met twee belangrijke componenten: de Blauwe (water)verbinding tussen de bestaande vijvers (Venenpark en de Douwelerwetering) en de Groene Bies (groenzone) langs de Snipperlingsdijk.

In het stedenbouwkundig plan (2020) is dit uitgangspunt verder uitgewekrt. Voor de openbare ruimte is een uitgangspunt het realiseren van een hoogwaardige openbare ruimte met veel groen. Groen is het bindmiddel tussen de bebouwingen en heeft met goede maatvoeringen een duidelijk plek gekregen in het plan. De inrichting krijgt een natuurlijk karakter met een speelse invulling en diversiteit aan kleine boomsoorten. In de autovrije, groene ruimte tussen de woningen is ruimte voor spelen voor de jongste kinderen. Waar mogelijk wordt aangesloten op de aanwezige openbare ruimten en wordt ingezet op vergelijkbaar ambitieniveau voor de inrichting van de openbare ruimte zoals in de directe omgeving.

In het voorliggende bestemmingsplan is de aan te leggen groenstructuur als zodanig voorzien van de functie 'Groen'. Binnen de functies Wonen - Aan de dijk en Verkeer zijn eveneens groenvoorzieningen toegelaten.

Conclusie

Het bestemmingsplan draagt bij aan realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.4.8 Bomenbeleidsplan (2007 – 2017)

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

Conclusie

Bij de ontwikkeling van de locatie zullen de bestaande beeldbepalende bomen zo veel mogelijk worden ingepast. In onderhavig bestemmingsplan is het groen opgenomen in een passende functie, die de bestaande groenstructuren beschermt en de nieuwe groenstructuren als zodanig vast legt.

3.4.9 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonfunctie onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Conclusie

Alle woonfuncties in dit bestemmingsplan hebben de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Het bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.10 Welstand en beeldkwaliteit

Welstand heeft als doel een prettige leefomgeving te behouden en te versterken. In Deventer zijn voor de verschillende wijken de welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota (2014).

De locatie Aan de dijk is in de welstandsnota opgenomen in twee gebieden: 'In ontwikkeling' en 'stempel stedenbouw'.

Het westelijk deel van het plangebied ligt binnen de locatie waar de herstructureringsopgave uitgevoerd is. In de welstandsnota wordt voor deze locatie aangegeven dat er een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld wordt. Beeldkwaliteitsplannen hebben hetzelfde doel als de welstandsnota en vormen ook een toetsingskader voor welstand. In de beeldkwaliteitsplannen worden vaak ook criteria geformuleerd voor de beoordeling van de inrichting van de openbare ruimte.

Voor het oostelijk deel van het plangebied, ten oosten van de Diezestraat, geldt de aanduiding 'stempel stedenbouw'. Daarbij ligt dit gebied nabij de Snipperlingsdijk, waarvoor in de nota een bijzondere toetsing geldt. Bebouwing aan (of in de nabijheid van) deze weg verdient extra aandacht, omdat de weg een belangrijke ontsluitende functie heeft. Het gebied is van betekenis voor het totaalbeeld van de gemeente en van het landschap.

Omdat het gehele plangebied onderdeel uitmaakt van een woningbouwontwikkeling, is in afwijking van de bepalingen in de welstandsnota een eigen beeldkwaliteitparagraaf opgesteld. Deze is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, de samenvatting hiervan is opgenomen in paragraaf 2.2.3 van deze plantoelichting. Deze paragraaf zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota, zodat deze beeldkwaliteitseisen het toetsingskader vormen voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Conclusie

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Chw Aan de dijk zal aan de beeldkwaliteitparagraaf worden getoetst.

3.4.11 Stedenbouwkundig Raamwerk Rivierenwijk Deventer (2011)

Het stedenbouwkundig Raamwerk Rivierenwijk is op 21 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit raamwerk vormt het startpunt voor de ruimtelijke invulling van de herstructurering van de Rivierenwijk. In het raamwerk wordt het ruimtelijk kader van uitgangspunten, randvoorwaarden en richtlijnen voor de vernieuwing van de Rivierenwijk beschreven; er wordt aangegeven hoe de verschillende ruimtelijke ingrepen samenhangend vorm kunnen krijgen. Het raamwerk biedt echter ook expliciet ruimte voor voorschrijdend inzicht.

De zones die in het raamwerk worden onderscheiden zijn:

  • de zuidelijke parkzone: Venenpark, bebouwing in het park, Venenschoollocatie, Kindlint;
  • de noordelijke groenzone;
  • woongebied west: aanhelen westzijde, geluidlandschap Amstellaan, centraal gebied;
  • woongebied midden: Deltaschoollocatie, Deltaplein en omgeving.

Toetsing

Het westelijk deel van het plangebied, de locatie ten westen van de Diezestraat, maakt deel uit van het hierboven benoemde 'woongebied west'. Omdat het gebied Aan de Dijk slechts deels is meegenomen is voor het gebied een eigen gebiedsvisie opgesteld (zie 3.4.12). Voor de locatie west wordt aangesloten bij de reeds gerealiseerde locatie ten noorden van de Maasstraat, het Centraal gebied.

3.4.12 Ruimtelijke Gebiedsvisie Rivierenwijk Aan de Dijk (2018)

De ruimtelijke gebiedsvisie Rivierenwijk Aan de Dijk is de basis voor de verdere uitwerking in stedenbouwkundig plan, bestemmingsplan, bouwplannen en inrichtingsplan voor de openbare ruimte. De gebiedsvisie is in december 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de gebiedsvisie is aandacht voor de keuzes in het plangebied. Aan de hand van een gebiedsbeschrijving- en analyse in combinatie met de geldende beleidskaders wordt een eerste opzet gegeven van het planconcept. De uitgangspunten die worden beschreven betreft het 'groen en water als basis', het 'afronden van de woonbuurten' en het gebied in het groen 'tussen de wijk en de dijk'. Er worden randvoorwaarden opgenomen op het gebied van Stedenbouw, Wonen, Openbare ruimte en infra en Milieu.

Conclusie

De ruimtelijke gebiedsvisie Rivierenwijk Aan de Dijk heeft de basis gevormd voor het opstellen van het Stedenbouwkundig plan Aan de dijk en daarmee ook voor onderhavig bestemmingsplan.

3.4.13 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Inleiding

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.

Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het nieuwe bestemmingsplangebied 'Aan de Dijk' gelden de beleidswaarden '0, 1, 3, 4 en 5' (zie afbeelding 'uitsnede beleidskaart'). Voor de beschrijving van de archeologische waarden wordt verwezen naar Bijlage 2 Archeologisch beleidsadvies.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde - Archeologie 0

Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn. De locaties van gesloopte gebouwen en voormalige waterpartijen zijn met Waarde - Archeologie 0 aangegeven. Ook eerder volledig opgegraven of vrijgegeven delen van een plangebied krijgen Waarde - Archeologie 0. Hier betreft dat het na proefsleuven vrijgegeven aanleg van de Diezestraat ten westen en de opgraving van de locatie van de kapel ten oosten van het voormalige gasthuis.

Waarde - Archeologie 1

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 5

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 10 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 10 m² en 40 m² dieper dan 0,3 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0016.png"

afbeelding: uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0017.png"

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten. Aan dit aspect hoeft verder geen aandacht te worden besteed.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • MER-plicht / m.e.r.-beoordeling;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • geur;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings-
project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.  
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Vergewisplicht

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening, of een boringsvrije zone. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.

Conclusie

In de paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Ook is er een aanmeldnotitie opgesteld. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.

4.2.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woongebieden met daarbij behorende wijkgebonden bedrijfsmatige maatschappelijke- en horecavoorzieningen. Daarnaast worden er in enkele woningen bedrijfsmatige activiteiten ontplooit die onder de noemer “Bedrijf en beroep aan huis” vallen. Genoemde functie hebben een lage milieucategorie en zijn passend in de woonomgeving en gaan derhalve goed samen met de ontwikkelingen in het gebied 'Aan de Dijk'.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bergweide. Voor het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is de systematiek van 'inwaarts zoneren' toegepast. Dat wil zeggen dat de lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein zijn bestemd en de zwaardere categorieën verder weg van de omliggende woonwijken zijn bestemd. Hiermee is een voldoende afstand planologisch vastgelegd tussen bedrijven en woonwijken. Daar waar bij bestaande bedrijven niet aan de VNG richtafstanden voldaan kon worden, zijn maatwerkbestemmingen aan de betreffende percelen gekoppeld en is evt. met maatwerkvoorschriften een acceptabel woon- en leefmilieu voor de woonwijken vastgelegd. Het bedrijventerrein is een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Alle bedrijven te samen mogen niet meer dan 50 dB(A) aan geluid produceren op de zonegrens. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai volgens de Wet geluidhinder. Dit aspect is nader toegelicht onder het aspect geluid.

In het bestemmingsplan Bergweide is een voorzorgvoorziening opgenomen dat beperking stelt aan nieuwvestiging van geur emitterende bedrijven. Het stand-still principe volgens de regeling in het bestemmingsplan moet voorkomen dat er naast bestaande geur emitterende bedrijven een extra geurlast ontstaat op omliggende woonwijken, waaronder de Rivierenwijk. Dit aspect is nader toegelicht onder het aspect geur.

4.2.3 Geluid

Het project betreft het realiseren van 81 nieuwe woningen, 51 appartementen en 2 woonwagenstandplaatsen, verdeeld over 3 bouwlocaties aan de Snipperlingsdijk in Deventer. Omdat de ontwikkeling niet past binnen de vigerende planologische regeling wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. Ten behoeve van die procedure is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Soundforce one, Akoestisch onderzoek woningbouwplan "Deventer aan de dijk" Snipperlingsdijk , 16 maart 2020, zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).

Het onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelastingen die de nieuwe woningen zullen ondervinden vanwege het wegverkeer op de Snipperlingsdijk, Amstellaan/Hanzeweg, de Diezestraat en overige wegen met een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Deventer – Enschede/Zutphen. Onderzocht is in hoeverre de locatie ten gevolge van het railverkeerslawaai geluidsbelastingen ondervindt. Tenslotte ligt de ontwikkellocatie deels binnen de geluidszone van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijventerrein Bergweide.

Algemene ontheffing verkeerslawaai tot 53 dB

Bij het besluit van de provincie Overijssel van 25 februari 1997 is een algemene ontheffing vastgesteld van 55 dB(A) voor verkeerslawaai voor een aantal aangegeven gebieden in de gemeente Deventer. Deze beleidsregel is onder paragraaf 4.2 opgenomen in het ontheffingsbeleid van de gemeente Deventer van 5 februari 2007.

Wijziging dosismaat

Voor wegverkeerslawaai is met de wetswijziging van 2007 overgestapt op de Europese dosismaat Lden. In de Wet wordt de nieuwe dosismaat Lden aangeduid met “dB”, de oude dosismaat Letm wordt als voorheen aangeduid met “dB(A)”. Beide dosismaten zijn “A-gewogen”, dat wil zeggen overeenkomend met de gevoeligheid van het menselijk oor.

De geluidsbelasting in Lden wordt bepaald als gemiddelde op jaarbasis over de dag-, avond- en nachtperiode, in plaats van de hoogste van de drie (bij wegverkeer twee) etmaalperioden.

Uit onderzoek is gebleken dat in Nederland de verdeling van de verkeersintensiteiten over het etmaal, binnen een zekere bandbreedte, constant is. Daarmee komt de geluidsbelasting in dB in getalswaarde gemiddeld 2 dB lager uit dan voorheen in dB(A). Om de nieuwe dosismaat zo beleidsneutraal mogelijk in te voeren, zijn daarom in de nieuwe Wet geluidhinder ook alle normen met 2 dB verlaagd. Bijvoorbeeld: een voorkeursgrenswaarde die in de oude Wet 50 dB(A) was, is nu 48 dB geworden. Voor alle duidelijkheid wordt gesteld dat dit geen inhoudelijke aanscherping is van de norm.

Gebied waarvoor de algemene ontheffing verkeerslawaai tot 53 dB geldt
Onderhavig plangebied ligt deels binnen het gebied waarvoor de algemene ontheffing is afgegeven. Een detail van de bij het besluit gevoegde kaart geeft het volgende beeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0018.png"

Geel gestreept gearceerd: hierop is de algemene ontheffing tot 53 dB van toepassing
Geruit gearceerd: op dit gebied is de algemene ontheffing tot 53 dB niet van toepassing

De voor het plangebied relevante grens van de algemene ontheffing ligt aan de oostkant van de Douwelerwetering, doorgetrokken naar de Snipperlingsdijk. Voor de te projecteren geluidsgevoelige bestemmingen in het met ruitmotief gearceerde deel geldt de algemene ontheffing niet en daarvoor zullen ook hogere grenswaarden tot en met 53 dB moeten worden vastgesteld. Voor de te projecteren geluidsgevoelige bestemmingen ten oosten van de Douwelerwetering geldt de algemene ontheffingswaarde tot 53 dB.

Resultaten akoestisch onderzoek:

Ten gevolge van het verkeer op de Snipperlingsdijk en de Amstellaan/Hanzeweg en het industrielawaai vanwege Bergweide zijn geluidsbelastingen berekend van meer dan de voorkeursgrenswaarde, namelijk maximaal 60 dB vanwege verkeerslawaai en 53 dB(A) vanwege industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder bedraagt de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde 63 dB voor verkeerslawaai en 55 dB(A) voor industrielawaai.

  • 1. In hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek wordt een beschouwing gegeven van geluidsreducerende maatregelen. Het toepassen van deze geluidsreducerende maatregelen is niet waarschijnlijk en zou ook niet tot voldoende geluidsreductie leiden om alsnog te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor verkeerslawaai en 50 dB(A) voor industrielawaai.
  • 2. Voor een groot aantal van de te realiseren woningen dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Voor het overzicht van de vast te stellen hogere grenswaarden dient te worden uitgegaan van het in de figuur 7 van het akoestisch onderzoek aangegeven overzicht van de hogere grenswaarden.
  • 3. Voor de woonwagenstandplaatsen geldt dat op grond van de beleidsregel van de gemeente Deventer met betrekking tot hogere grenswaarden van februari 2007 de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde voor deze terreinen 53 dB bedraagt. Het akoestisch onderzoek zal moeten aantonen met welke maatregelen aan deze eis kan worden voldaan. Mocht het toepassen van geluidsreducerende maatregelen niet mogelijk zijn dan zal voor de woonwagenstandplaatsen een andere locatie moeten worden gezocht.
  • 4. Bij realisatie van de woningen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld dient aandacht te worden gegeven aan de grenswaarde voor het binnenniveau in de woningen die 33 dB bedraagt. Aangetoond dient te worden dat de gevels van de nieuw te realiseren woning voldoende geluidwering hebben om aan deze eis te voldoen.
    De geluidsbelasting die als grondslag dient voor toetsing aan de eisen van het Bouwbesluit is opgenomen in het akoestisch onderzoek.

In het gedeelte van het plangebied waarop de algemene ontheffing van toepassing is hoeven enkel de geluidsbelastingen van 54 dB en hoger vanwege het aspect verkeerslawaai te worden vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Deventer. De bepalingen op grond van het Bouwbesluit met betrekking tot de binnenwaarde van de te realiseren woningen blijven voor de woningen die onder de algemene ontheffing vallen onverminderd van kracht.

In figuur 7 van het Akoestisch onderzoek is een overzicht gegeven van de woningen waarvoor een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld.

Naar aanleiding van de hoge geluidbelasting op de grens van de woonwagenstandplaatsen is een aanvullende notitie (Soundforce, 19 juni 2020, zie Bijlage 4 Akoestische notitie) opgesteld waarin is onderzocht welke geluidsreducerende maatregelen voor de woonwagenstandplaatsen kunnen worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting met het oprichten van een geluidscherm gereduceerd kan worden tot maximaal 53 dB. Het gaat hierbij om een scherm van 2 meter hoog en een lengte van 19 meter in noord-zuidrichting en 27 meter parallel aan de Snipperlingsdijk. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0019.png"
locatie geluidscherm (blauwe lijn) nabij woonwagenstandplaatsen

Conclusie

Overeenkomstig de bepalingen uit de Wet geluidhinder is het noodzakelijk dat voor een groot aantal woningen hogere grenswaarden voor de aspecten verkeerslawaai en industrielawaai worden vastgesteld.

De vast te stellen hogere grenswaarden zijn opgenomen in figuur 7 van het akoestisch onderzoek. Voor het aspect verkeerslawaai moeten enkel de geluidsbelastingen van 54 dB en hoger worden vastgesteld.

Voor de in het plan opgenomen woonwagenstandplaatsen geldt op grond van de beleidsregel van de gemeente Deventer een maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 53 dB. In het aanvullend akoestisch onderzoek is opgenomen dat aan deze waarde kan worden voldaan door het realiseren van geluidsreducerende maatregelen in de vorm van een geluidscherm.

Bij de realisatie van de woningen dient aandacht gegeven te worden aan geluidsreducerende maatregelen aan de gevels van de woningen. De in de kolom 'Gecumuleerd in dB' opgenomen geluidsbelastingen, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 6 van het akoestisch onderzoek, dienen als uitgangspunt voor het bepalen van de benodigde geluidwerende voorzieningen om te kunnen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.

4.2.4 Bodem

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de Rivierenwijk. In 2008 is een historisch onderzoek uitgevoerd voor de Rivierenwijk, waarbij de mogelijk voor bodemverontreiniging verdachte locaties zijn opgenomen. Uit dit rapport blijkt dat binnen het gebied geen verdachte activiteiten (zoals olietanks e.d.) te verwachten zijn.

Onderstaand is per deelgebied aangegeven welke informatie bekend is aan de hand van de uitgevoerde bodemonderzoeken. De deelgebieden zijn aangeduid als A, B, C, D, E en F. In onderhavig bestemmingsplan zijn de locaties C en F buiten het plangebied gelaten en worden hieronder niet benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0020.png"

Onderzoeken en resultaten

Deelgebied A

Binnen dit deelgebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Oriënterend bodemonderzoek Amstellaan, RoyalHaskoning, 20 december 2011, projectnummer 9W9027.B0 (BIS 1720);
  • 2. Verkennend bodemonderzoek toekomstig wijkcentrum Maasstraat, combinatie Hoogveld Milieutechniek BV/Grondvitaal BV, juli 2012, projectnummer 1219143-HA-010108;
  • 3. Aanvullend onderzoek toekomstig wijkcentrum Maasstraat, combinatie Hoogveld Milieutechniek BV/Grondvitaal BV, september 2012, projectnummer 1219143/a-ha-010108;
  • 4. Historisch onderzoek woonwagenterrein Snipperlingsdijk, Oranjewoud, december 1996, projectnummer 15009-65941;
  • 5. Aanvullend onderzoek woonwagenterrein Snipperlingsdijk, Oranjewoud, januari 1997, projectnummer 15009-65941;
  • 6. Verkennend onderzoek woonwagenterrein Snipperlingsdijk, Hunneman Milieu Advies, juli 2009.

Ad 1.

Ter plaatse van deelgebied A zijn zintuiglijk bijmengingen met puin en lokaal met afval en metaal aangetroffen. In de bovengrond is een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond en zijn licht verhoogde gehalten aan koper en PCB's aangetoond. Na uitsplitsing van het mengmonster zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden/streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek.

Ad 2 en 3

Op een deel van de locatie is in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat in de individuele monsters maximaal een licht verhoogd gehalte aan lood is aangetoond. Daarnaast zijn in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond.

Ad 4, 5 en 6

Uit het historisch onderzoek blijkt dat op de locatie opslag heeft plaatsgevonden in vaten. Bij het aanvullend onderzoek zijn zintuiglijk geen bijzonderheden aangetroffen. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en xylenen aangetoond. Bij het in 2009 uitgevoerde verkennende bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen bijzonderheden aangetroffen. In de bovengrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.

Deelgebied B

Op een deel van het gebied was een woonwagenterrein aanwezig. Het woonwagenterrein is deels opgeschoven ten behoeve van de ontsluiting van de wijk na verbreding van de Amstellaan. De resultaten van de onderzoeken ter plaatse van het woonwagenterrein zijn onder deelgebied A samengevat. Verder is binnen dit deelgebied, voor zover bekend, geen bodemonderzoek uitgevoerd.

Deelgebied D, kadastraal perceel G, 463

Binnen dit deelgebied is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:

  • 1. Rapport: Verkennend bodemonderzoek Snipperlingsdijk ong te Deventer, Lycens, projectnummer 2014.0164, 19 december 2014

Ad 1.

  • Het vooronderzoek is voldoende uitgevoerd. Op de locatie zijn, voor zover bekend, geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd.
  • Zintuiglijk zijn tot circa 1,1 m-mv sporen tot zwakke bijmengingen met puin aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden en/of asbestverdacht materiaal aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging.
  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan barium, kwik en/of lood gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de functiewijziging.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond aan onderzochte componenten.
  • Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met nikkel, koper en zink. Het grondwater is herbemonsterd. Bij de herbemonstering is het gehalte aan barium beneden de streefwaarde. In de omgeving komen deze verhogingen veelvuldig voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Er is geen reden om te verwachten dat een mogelijke verontreinigingskern zich op het terrein bevind. Vandaar dat de verontreinigingen geen belemmering zijn. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

Deelgebied E, Snipperlingsdijk 27 te Deventer

Binnen dit gebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Historisch onderzoek Snipperlingsdijk 27-29, april 1994, projectnummer 634/EA94/C510/17827;
  • 2. Eindsituatie onderzoek Snipperlingsdijk 27, september 1996, Van der Poel, projectnummer 2.9609.120.
  • 3. Verkennend en nader bodemonderzoek Snipperlingsdijk 27 te Deventer, Envita, rapportnummer 207561-10/R01, 21 juli 2017 (locatie AA015000846 en rapport AA015013019;
  • 4. verkennend asbestonderzoek puinhoudende grond, Royal Haskoning DHV, project T&PBF7253-100-100N002F01, 23 november 2017.

Ad 1 en 2

Op basis van het historisch onderzoek is bekend dat op de locatie mogelijk een tank aanwezig is nabij het ketelhuis. Bij het in 1996 uitgevoerd eindsituatie onderzoek zijn in de bovengrond, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte aan olie en een licht verhoogd gehalte aan tolueen aangetoond. Bij de herbemonstering van het grondwater is het aangetoonde gehalte aan olie in het grondwater gelijk aan de detectiegrens en beneden de streefwaarde. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek en/of maatregelen.

Ad 3

  • Het vooronderzoek is voldoende uitgevoerd. De locatie is in gebruik geweest als tuinbedrijf en verdacht op aanwezigheid bestrijdingsmiddelen. Daarnaast bevinden zich op het noordelijke deel een ondergrondse tank en 2 schuren met asbesthoudende daken. Bij beiden is onderzoek uitgevoerd;
  • Bij uitvoering van het veldwerk zijn een ketelhuis, noodaggregaat en chemicaliënopslag aangetroffen in de aanbouw. Daarnaast was toegang in de omgeving van de kapschuur (asbesthoudend dak) gelet op aanwezige begroeiing niet mogelijk. De omgeving van de tank is, gelet op de zintuiglijke waarnemingen, verdacht voor asbest. Deze voor bodemverontreiniging verdachte deellocaties zijn niet onderzocht
  • Zintuiglijk zijn op het noordelijk deel van de locatie zwakke bijmengingen met slakken en sporen met puin, kolengruis en baksteen aangetroffen. Verder zijn in de bovengrond lokaal resten aardewerk van bloempotten aangetroffen.
  • Ter plaatse van de tank zijn in grond en grondwater geen oliecomponenten aangetoond.
  • Bij de druppelzones is maximaal 5,5 mg/kg d.s. aan asbest aangetoond. Dit vormt geen belemmering voor de functiewijziging;
  • In de bovengrond, noordhoek van de locatie, zijn sterk verhoogde gehalten aan zink en lood aangetoond. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel, koper, kwik, PAK en bestrijdingsmiddelen (OCB) aangetoond). Aansluitend is nader onderzoek uitgevoerd naar de ernst en omvang van de verontreiniging met zink en lood. De verwachting is dat de verontreiniging is ontstaan voor 1987. De verontreiniging is afgeperkt en heeft een oppervlakte van circa 45 m2 en een omvang van 22,5 m3 (gemiddelde diepte 0,5 m).
  • Op het overige terrein zijn in de bovengrond zijn een licht tot matig verhoogd gehalte aan PAK en licht verhoogde gehalten aan koper, nikkel, zink, kwik, lood, bestrijdingsmiddelen gemeten. Het mengmonster waarin een matig verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond is uitgesplitst. In de individuele monsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de functiewijziging.
  • In de ondergrond is lokaal een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de bouwplannen.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel, koper, zink. In de omgeving komen deze verhogingen veelvuldig voor en hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Vandaar dat de verontreinigingen geen belemmering zijn. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.

Ad 4

  • Het onderzoek is gericht op de omgeving van de kapschuur en omgeving van de tank.
  • Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen.
  • De puinhoudende grond op het noordelijke deel van de locatie is licht verontreinigd met asbest. Ook de toplaag langs het asbestdak van de kapschuur is licht verontreinigd met asbest.
  • De toplaag van de bodem langs het asbestdak van de westelijke opstal is sterk verontreinigd met asbest. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging met asbest in bodem (voor asbest in bodem geldt geen volumecriterium bij overschrijding interventiewaarde). De verontreiniging met asbest valt grotendeels binnen de aangetoonde verontreiniging met zink en lood.

Ad 5.

Naar aanleiding van de resultaten in het onderzoek uit 2017 is door Royal Haskoning DHV een memo aageleverd (10 juni 2020, kenmerk BH2802TPNT2006101647) waarin een beschouwing is opgenomen over de verwachte bodemkwaliteit ter plaatse van Snipperlingsdijk 27.

In 1995 is een vergunning aangevraagd voor het oprichten van/in werking hebben van bloemisterij/kleinhandel/potplantenkwekerij (onder glas). Uit de aanvraag van de vergunning bleek het volgende: op de locatie is er een stookinstallatie aanwezig in de vorm van een cv-ketel welke werd gestookt op aardgas. Ter plaatse van het ketelhuis is een noodstroomaggegraat aanwezig. In de vergunningaanvraag wordt aangegeven dat voor deze voorziening en voor de aanwezige gifkast, opvangbakken zijn toegepast. De ketelhuizen zijn aan de noordzijde achter de kassen gebouwd. De linker was is aangesloten geweest op de ondergrondse tank, de rechter is gas gestookt. De opslag van bestrijdingsmiddelen en de werkplaats waren gevestigd in dezelfde aanbouw van het kassencomplex. De noodaggregaat stond hier ook naast.

Ter plaatse van de destijds als verdacht aangemerkte deellocaties hebben voor zover bekend geen bodembedreigende incidenten plaatsgevonden.

Op basis van de beschikbare historische informatie is er geen aanleiding om een (relevante) bodemverontreiniging als gevolg van de plaatsgevonden activiteiten ter plaatse van de genoemde deellocaties te verwachten. De olie- en gasgestookte cv-ketels en werkplaats ter plaatse zijn als activiteit niet direct als bodembedreigend te beschouwen. Daarnaast heeft het gebruik van opvangbakken voor de gifkast en noodstroomaggregaat heeft een bodembedreiging beperkt.

De beschikbare onderzoeksresultaten direct nabij de verdachte deellocaties geven geen indicaties van een eventuele aanwezigheid van een ernstige bodemverontreiniging of bron daarvan in relatie tot de vermeende bodembedreigende activiteiten. Mocht alsnog blijken dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in grond of grondwater die een belemmering vormt voor het beoogde gebruik wonen met tuin, dan is initiatiefnemer bereid deze te verwijderen.

Aan de noordzijde van de aangebouwde ketelhuizen is verontreinigde grond met zware metalen PAK en asbest aanwezig. Om deze te saneren middels ontgraving en afvoer zal een BUS-melding of saneringsplan worden opgesteld, waarin een eventuele ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de deellocaties zal worden meegenomen.

Conclusie

De onderzoeken op de deelgebieden A, B en D zijn voldoende uitgevoerd. Deze deelgebieden zijn geschikt voor de toekomstige functie wonen.

Voor het wijzigen van de functie van deelgebied E geldt dat, gelet op de historische informatie, de beschikbare onderzoeksresultaten en de bereidheid tot eventuele sanering, een aanvullend nader onderzoek ter plaatse van de deellocatie doorgeschoven kan worden naar de omgevingsvergunning voor de activiteit bouw. Hierbij geldt wel dat (eventuele) aanwezige verontreinigingen dienen te worden gesaneerd ten behoeve van de beoogde gebruiksfunctie.

Voor het hele plangebied geldt dat voor de omgevingsvergunningen activiteit bouw aanvullend onderzoek en sanering nodig kan zijn. Een deel van de uitgevoerde onderzoeken is niet meer actueel (> 5 jaar) voor het aanvragen van een omgevingsvergunning, activiteit bouw. Op de deellocaties A, B en D is een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN-5740 en NEN-5707 nodig.

Voor de omgevingsvergunning geldt een uitgestelde inwerkingtreding gelet op de aangetoonde ernstige verontreiniging met asbest. Daarnaast is het nodig een voorwaarde op te nemen dat het nodig is de verontreiniging met lood/zink te saneren. Voorafgaand aan saneren is het nodig een BUS-melding/saneringsplan ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag. De bouwwerkzaamheden mogen starten nadat door bevoegd gezag is ingestemd met de saneringsresultaten.

4.2.5 Luchtkwaliteit

De ontwikkeling van het plangebied voor wonen zal leiden tot een toename van emissies van fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofoxiden (NOx) die de lokale luchtkwaliteit kunnen beïnvloeden. Deze emissies komen vrij bij verbrandingsemissies, die voornamelijk afkomstig zijn van CV-installaties voor ruimteverwarming en wegverkeer en in de aanlegfase van werktuigen en wegverkeer. Wanneer het plangebied gasloos wordt ontwikkeld (dus zonder aansluiting op aardgas) zullen de NOx-emissies beperkt zijn. Het beperken van deze emissies is tevens van belang in het kader van de huidige situatie omtrent stikstofdepositie.

Bij een bestemmingsplanwijziging dient te worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Een plan kan onder meer worden gerealiseerd als aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Verder is luchtkwaliteit een van de aspecten die wordt meegewogen in de onderbouwing van een geschikt woon- en leefklimaat voor de in het plan opgenomen functies. De huidige luchtkwaliteit (2020) en de voor de komende jaren te verwachten luchtkwaliteit (2030) in het plangebied wordt afgeleid uit de NSL-monitoringtool. In Tabel 1 zijn de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 uitgezet tegen de grenswaarden en de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

  waarde in 2020   waarde in 2030   grenswaarde   WHO
advieswaarde  
NO2 %g/m3 jaargemiddeld   20,8   11,8   40   40  
aantal uren met NO2
concentraties > 200 %g/m3  
0
 
0   18   -  
PM10 %g/m3 jaargemiddeld   17,4   14,7   40   20  
aantal dagen met PM10
concentraties > 50 %g/m3  
6,1   6   35   -  
PM2,5 %g/m3 jaargemiddeld   10,0   7,6   25   10  

Tabel 1: Luchtkwaliteit ter hoogte van plangebied (NSL-monitoringsronde 2019)

Conclusie

Uit de tabel blijkt dat ruim wordt voldaan aan de grenswaarden en ook aan de advieswaarden van de WHO. Voor 2030 wordt een verdere verbetering van de luchtkwaliteit verwacht. Het is voldoende aannemelijk dat de emissies als gevolg van ontwikkeling van het plangebied niet zullen leiden tot overschrijding van grenswaarden, zodat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor realisatie van het plan. Bovendien is een plan met 1.500 of minder woningen met tenminste 1 ontsluitingsweg gedefinieerd als ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragend aan een verslechtering van de luchtkwaliteit conform de Regeling NIBM en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wm.

Verder wordt op basis van de concentraties in tabel 1 geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geschikt is voor de in het plan opgenomen functies. Er wordt voldaan aan een goed woonen leefklimaat voor het onderdeel luchtkwaliteit.

Een aandachtspunt is dat het plangebied op circa 1,5 km van het Natura 2000 gebied Rijntakken. Zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase van het plangebied kunnen emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) bijdragen aan de stikstofdepositie en een negatief effect kan hebben op daarvoor gevoelige natuur. Afstemming over een eventueel benodigde vergunning Wet natuurbescherming zal moeten worden afgestemd met de Provincie Overijssel. Zie voor het aspect Stikstof, paragraaf 4.2.8.4.

4.2.6 Geur

Algemeen

Voor de ontwikkelingen, die in het plangebied mogelijk worden gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat geschikt is voor de geplande functies, waarbij de geursituatie een onderdeel is van het woon- en leefklimaat. Andersom moet worden onderzocht of de realisatie van nieuwe geurgevoelige bestemmingen in het plangebied leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering en de ontwikkeling van bestaande geuremitterende bedrijven in de omgeving.

Het Nederlandse geurbeleid is opgenomen in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit en in de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen). Als algemene doelstelling geldt het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Daarbij staat het afwegingsproces voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau centraal. Dit beleid wordt gehanteerd bij het oprichten van nieuwe geurbronnen of het wijzigen van bestaande bronnen, maar wordt ook ‘omgekeerd werkend’ gehanteerd bij realisatie van nieuwe geurgevoelige bestemmingen in de nabijheid van geurbronnen.

Het bevoegd gezag bepaalt welke mate van geurhinder als aanvaardbaar wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt, geldt de hindersystematiek Geur. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3 van de Handleiding geur, benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau. De aspecten die bij het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau worden meegewogen zijn eveneens opgenomen in het derde lid van artikel. 2.7a van het Activiteitenbesluit.

De Beleidsregel geur bedrijven (niet-veehouderijen) Overijssel 2018 is het geurbeleid van de provincie Overijssel en is een praktische uitwerking van het landelijk geurbeleid. De gemeente Deventer heeft dit geurbeleid niet als haar eigen beleid vastgesteld, maar het geurbeleid van Overijssel wordt bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau voor het plan Aan de Dijk als richtinggevend gehanteerd.

Onderzoek

Door de omgevingsdienst IJsselland is een quickscan uitgevoerd om te onderzoeken welke geurrelevante bedrijven er in de omgeving van het plangebied liggen en of deze bedrijven van invloed kunnen zijn op de geursituatie in het plangebied. Zie voor het volledige advies Bijlage 5 Advies Omgevingsdienst.

In onderstaande tabel zijn de bedrijven opgenomen en hun afstand tot het plangebied, de planologische ruimte. In de tabel zijn tevens richtafstanden (als worst case richtafstand) opgenomen voor geur afkomstig uit bijlage I van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’.

naam   adres   aard van het bedrijf   afstand tot plangebied (m)   maximale richtafstand geur* (m)  
CTC   Westfalenstraat 5   afvaloverslag   340   200  
AVIA   Hanzeweg 36   tankstation   490   30  
Asfaltcentrale Stedendriehoek   Dordrechtweg 8   asfaltcentrale   640   200  
ForFarmers
(vh ABCTA)  
Roermondstraat 10   mengvoederbedrijf   600   300  
For Farmers
(vh Hendrix UTD)  
Roermondstraat 4   mengvoederbedrijf   700   300  
Ardagh Metal Packaging (vhTrivium Packaging vh
Impress)  
Zweedsestraat 7   Metaaloppervlakte-
behandeling:
lakspuiten en moffelen  
750   100  
Continental Bakeries
(vh Haust BV vh.J.B.
Bussink)  
Hanzeweg 14   koekfabriek   970   100  
Promens Deventer
(vh Bonar Plastics)  
Zweedsestraat 10   kunststofverwerkend bedrijf   1.140   300  
Nouryon Polymer Chemistry
(vh Akzo Nobel)  
Zutphenseweg 10   chemisch bedrijf   1.500   300  
K. ten Have Koffiebranderij
en theepakkerij bv  

Rostockstraat 6  
koffiebranderij   1.400   500  
Meester Stegeman   Rigastraat 17   vleesverwerkend bedrijf   1.900   100  

* bron: VNG Bedrijven en Milieuzonering

Tabel: Lijst van potentieel geurrelevante bedrijven en richtafstanden voor geur

Uit de quickscan blijkt dat het planbied niet binnen een van de richtafstanden van de onderzochte bedrijven ligt. Echter, in de praktijk blijkt dat het invloedsgebied voor geur van bedrijven aanzienlijk groter kan zijn dan op basis van de VNG-richtafstanden voor geur wordt verwacht. Om meer zekerheid te krijgen over de geursituatie ter hoogte van het plangebied is een uitgebreider dossieronderzoek uitgevoerd, waarbij wordt gekeken naar (maatwerk) geurvoorschriften voor elk van deze bedrijven en de ligging van geurcontouren op basis van bestaande geuronderzoeken in deze dossiers. Onderzocht zijn de geurbelasting als gevolg van Asfaltcentrale Stedendriehoek, ForFarmers, Ardagh en Continental Bakeries omdat verwacht wordt dat deze bedrijven de grootste invloed zullen hebben op de geursituatie in het plangebied.

Voor alle bedrijven geldt dat er objecten met een woonbestemming zijn die in de bestaande situatie dichterbij deze bedrijven liggen dan de nieuwe woningen in het plangebied. De bedrijven worden daarmee niet belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkeling als gevolg van planrealisatie.

Conclusie

Uit de quickscan volgt dat de individuele geurbelasting als gevolg van de geuremissies van ForFarmers en Ardagh hoger is dan de streefwaarde voor woningen in nieuwe situaties conform de Beleidsregel geur bedrijven (niet-veehouderijen) Overijssel 2018. Er wordt wel voldaan aan de richtwaarde voor de individuele geurbelasting. Omdat er bovendien sprake is van cumulatie van geur door diverse geurbronnen (zie figuur 2) wordt de geursituatie in het plangebied als matig beoordeeld.

Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat spelen, naast geur, nog diverse andere omgevingsaspecten een rol.

Uit de in dit bestemmingsplan opgenomen milieuaspecten blijkt dat met de overige aspecten kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. In die zin kan de matige geursituatie voldoende gecompenseerd wordt door andere aspecten die het woon- en leefklimaat beïnvloeden.

4.2.7 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico. Dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats. De zogenaamde "oriënterende waarde" van het groepsrisico is de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor hogedruk aardgasbuisleidingen in de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgasbuisleidingen", voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en de wijziging daarop; "Wijziging en verlenging Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen."

Bedrijven of installaties met gevaarlijke stoffen

Op een afstand van 400 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich het bedrijf Descol BV, producent van sportvloeren. Dit bedrijf valt onder werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De risico's van dit bedrijf voor de Rivierenwijk zijn door middel van een kwantitatieve risicoanalyse onderzocht (rapport januari 2009) De contour van het plaatsgebonden risico valt ruim buiten de Rivierenwijk. Het berekende groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde. Daarmee wordt voldaan aan het ambitieniveau dat voor de Rivierenwijk is opgesteld.

Gulf tankstation

Op een afstand van 50 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een tankstation. Bij dit tankstation wordt geen LPG verkocht en vallen we qua veiligheid terug op de beperkte veiligheidsafstanden volgens het Activiteitenbesluit, die het plangebied niet raken.

Vervoersassen met gevaarlijke stoffen

Op korte afstand van het plangebied ( vanaf 360 meter) ligt het spoor Deventer - Almelo. Tot op een afstand van 200 meter vanaf een vervoersas met gevaarlijke stoffen dient volgens de circulaire Vervoer gevaarlijke stoffen rekening gehouden te worden met de mogelijke risico's van een dergelijke vervoersas. De risico's van de vervoersas voor het bestemmingsplan Centraal Gebied Rivierenwijk zijn berekend in rapport QRA Rivierenwijk van Royal Haskoning DHV augustus 2013 versie 1.1.

De conclusie is dat er geen PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour wordt berekend. Het groepsrisico blijft ongewijzigd en bedraagt een factor 0,05 van de oriënterende waarde. Het groepsrisico is hiermee zeer laag.

Hoge druk aardgas transportleiding

In de nabijheid van het projectgebied ligt een hoge druk aardgastransportleiding (nummer N5511-20). Deze bezit een invloedsgebied van 95 meter. Het projectgebied ligt buiten het invloedsgebied.

Onderzoek

Door de Omgevingsdienst IJsselland is een aanvullend advies opgesteld, zie Bijlage 5 Advies Omgevingsdienst. De conclusie van het advies is dat er vanwege externe veiligheid geen wettelijke belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan:

  • Inrichtingen
    • 1. toetsing aan het BEVI is niet noodzakelijk. Ontwikkeling ligt niet binnen invloedgebied van een inrichting. De ontwikkeling ligt wel binnen het effectgebied van het spoorweg emplacement;
    • 2. i.v.m. effectgebied spoorweg emplacement is de VRIJ gevraagd om advies uit te brengen over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van een ramp/ongeval.
  • BEVT is van toepassing:
    • 1. plangebieden liggen binnen het invloedgebied van het spoor;
    • 2. het spoor heeft geen PR10-6 contour;
    • 3. plangebied heeft geen verantwoording van het GR nodig;
    • 4. i.v.m. invloedgebied spoor is de VRIJ gevraagd om advies uit te brengen over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van een ramp/ongeval.
  • BEVB is niet van toepassing:
    • 1. plangebied ligt niet binnen invloedgebied van een buisleiding.
  • Externe veiligheidsbeleid
    • 1. De verwachting is dat de ontwikkeling past binnen de ambities van het beleid. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is op basis van de beleidsuitgangspunten niet tet verwachten.

Specifieke aandachtspunten uit het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Deventer:

  • Gezien de afstand tot het spoorweg emplacement (>300 meter) zal conform het beleid ingezet worden op risicocommunicatie en de aanbeveling voor uitschakelbare mechanische ventilatie.
  • Daarnaast is in het beleid opgenomen dat bij de herinrichting van de Rivierenwijk nadrukkelijk rekening wordt gehouden met het aspect externe veiligheid voor wat betreft ontvluchtingsmogelijkheden in de wijk in verschillende richtingen en de aanrijroutes van de hulpdiensten.

Aanvullend adviseert De Veiligheidsregio het volgende over de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid:

    • 1. de woningen te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie. Zo kunnen de bewoners bij een incident met een toxische stof veilig binnen schuilen;
    • 2. de toekomstige bewoners te laten informeren over de risico’s die zij lopen en wat zij bij een incident zelf kunnen doen;
    • 3. het plangebied zo in te delen dat dit voldoende bereikbaar is voor de hulpdiensten. De VRIJ adviseert om dit op een later moment als de plannen verder uitgewerkt zijn met hun af te stemmen.

Conclusie 
Het aspect externe veiligheid vormt wat betreft 'vervoersassen met gevaarlijke stoffen' en 'Bedrijven of installaties met gevaarlijke stoffen' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavige ontwikkeling.
Ook vormt de nabijheid van de hoge druk aardgasleiding langs het Overijssels kanaal geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.2.8 Ecologie
4.2.8.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet). Net buiten het plangebied is aan de noordzijde de Zandwetering gelegen.

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het overwegend bebouwde karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn. Uitzondering hierop vormen mogelijk de aanwezigheid van vleermuizen en de dier- en plantensoorten die voorkomen in groene deelgebieden.

Door Ecogroen is een natuurtoets uitgevoerd om de haalbaarheid van het bestemmingsplan te onderzoeken (Ecogroen 3 april 2020, Quickscan natuurtoets bestemmingsplan Aan de Dijk, Deventer, projectnummer 19-402), zie Bijlage 7 Natuurtoets. Hieronder wordt ingegaan op de in het rapport opgenomen resultaten.

4.2.8.2 Soortenbescherming

In de uitgevoerde natuurtoets is de bestaande situatie geïnventariseerd.

Voor een aantal zoogdieren en vogels worden aanbevelingen gedaan:

Zoogdieren: Voor enkele zoogdieren zijn er in het plangebied mogelijk geschikte verblijfsplaatsen en fourageergebied. Geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren naar de aan- of afwezigheid. Het betreft de egel en kleine marterachtige (bunzing en wezel). Afhankelijk van de resultaten dient beoordeeld te worden of een ontheffingsaanvraag voor deze soorten noodzakelijk is.

Ook voor vleermuizen is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid van vleermuizen in deelgebied B en (afhankelijk van de kap van de beuken) in deelgebied E.

Broedvogels: Deelgebied B biedt, met de oude bomen (met boomholten) en de jonge opslag, geschikt foerageer- en broedbiotoop voor meerdere vogelsoorten met jaarrond beschermd functioneel leefgebied. Als schade aan de orde kan zijn, moet een omgevingsscan uitwijzen of er voldoende uitwijkmogelijkheden in de omgeving aanwezig is voor deze categorie vogels.

Voor de meeste soorten kan de periode tussen begin maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen. Geadviseerd wordt werkzaamheden die tot verstoring kunnen leiden buiten deze periode uit te voeren.

Amfibieen: Bij het slopen van het kassencomplex in deelgebied E verdwijnt een overwinteringslocatie en landbiotoop, wat mogelijk een negatief effect heeft op de lokale populatie algemene amfibieën. Vanuit de zorgplicht is aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de populatiegrootte en de functie van het leefgebied van algemeen voorkomende amfibieën in en direct om het kassencomplex.

Voor nationaal beschermde soorten als algemene amfibieën, egel, wezel en bunzing geldt dat er uitzicht op ontheffing bestaat omdat er goede opties zijn voor vervangende verblijfplaatsen en leefgebied én er een in de wet genoemd belang voorhanden is (ruimtelijke ontwikkeling).

Voor eventueel aanwezige verblijfplaatsen en nesten van zowel vleermuizen als vogels (met jaarrond beschermd leefgebied) geldt dat bij een ontheffingsaanvraag mogelijk geen geldig wettelijk belang aan de orde is voor de bestemmingswijziging. Daarom moet eerst nader onderzoek worden uitgevoerd naar deze soorten.

Aan de hand van twee veldbezoeken op 6 en 7 mei 2020 is een boomcameronderzoek uitgevoerd naar mogelijke verblijfsplaatsen van vleermuizen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de holten in de betreffende bomen in deelgebied B niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.

Tijdens het veldbezoek is in de noordrand van deelgebied C nóg een schietwilg gevonden met spechtengaten op ca. 14 m. hoogte en één gat bezet met een nest spreeuwen. Voor de holte in deze boom geldt dat er een kleine kans is dat deze holte geschikt is voor vleermuizen. Deze boom is echter aanwezig in deelgebied C, welke niet als woningbouwlocatie wordt ontwikkeld. De boom wordt niet gekapt en nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In het hele plangebied zijn verschillende spreeuwennesten aanwezig, ook zijn grote bonte en groene specht gehoord (geen nesten aangetroffen). Deze vogels staan op de lijst van de provincie Overijssel waarvan de leefomgeving jaarrond is beschermd (categorie 5-soorten). Overige algemene broedvogels in het hele gebied zijn Turkse tortel, houtduif, tjiftjaf, merel, grote lijster, roodborst, heggenmus, winterkoning, tuinfluiter, zwartkop, fitis, braamsluiper, pimpelmees, koolmees, staartmees, vink, kauw, gaai, ekster en zwarte kraai.  

4.2.8.3 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000 gebied 'Rijntakken':

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0021.png"
Ligging plangebied ten opzichte van het Natura2000 gebied Rijntakken (bron: www.natura2000.nl/)

Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebied, tussenliggend afschermende bebouwing en de verstoringsgevoeligheid van soorten zijn de meeste mogelijke effecten als bijvoorbeeld oppervlakteverlies of verstoring uitgesloten. Alleen stikstofdepositie kan op een dergelijke afstand mogelijk negatieve gevolgen hebben op habitats en leefgebieden van soorten die hiervoor gevoelig zijn. Zie hiervoor paragraaf 4.2.8.4.

4.2.8.4 Stikstof

Door Soundforce-One is een Aerius-berekening uitgevoerd (Stikstofdepositieonderzoek Snipperlingsdijk "Deventer aan de dijk" Snipperlingsdijk Deventer, 20 april 2020), zie bijlage Bijlage 6 Stikstof.

Zoals eerder aangegeven ligt het plangebied in de nabijheid van het Natura 2000-gebied de Rijntakken. de afstand bedraagt ongeveer 1,5 kilometer. Hierdoor kan stikstofdepositie in de verschillende fases van de ontwikkeling aan de orde zijn. Door recente ontwikkelingen is het ook voor kleine ruimtelijke plannen relevant om te beschouwen of sprake is van stikstofdepositie in naturagebieden als gevolg van het plan. Daarbij moeten zowel de gevolgen van de sloopfase, (ver)bouwfase, feitelijke situatie en de gebruikersfase in kaart worden gebracht. Ook spelen stikstofarme keuzes in het ontwerp van de beoogde situatie een rol.

Uit de berekeningen is gebleken dat er alleen in het eerste jaar van de aanlegfase sprake is van stikstofdepositie op de Rijntakken, namelijk maximaal 0,01 mol/ha/jaar. Het tweede en derde jaar van de aanlegfase leiden niet tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Ook de beoogde gebruiksfase leidt niet tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

De volgende stap is nagaan of er sprake is van een toename van de stikstofdepositie vanwege de planontwikkeling. Berekend is of de stikstofdepositie van het eerste jaar van de aanlegfase leidt tot een toename ten opzichte van de feitelijke gebruiksfase. Uit deze vergelijkende berekening is gebleken dat er geen sprake is van een cijfermatige toename van de stikstofdepositie (minder dan 0,00 mol/ha/jaar) op de Rijntakken.

Conclusie

Aangezien er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie kunnen significant negatieve effecten op de stikstofgevoelige habitats als gevolg van dit plan worden uitgesloten. Een vergunning vanuit de wet natuurbescherming en/of een ecologische voortoets is in de fase van het bestemmingsplan niet benodigd. Voor het bestemmingsplan geldt namelijk geen aanhaakplicht bij de Wet Natuurbescherming.

Voor het aanvragen van de Omgevingsvergunning bouw zal in overleg met de Provincie Overijssel onderzocht moeten worden of een Wnb vergunning noodzakelijk is. Wellicht kan aangesloten worden bij artikel 2.2.7 van de provinciale beleidsregels:

Artikel 2.2.7 Plannen
Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid van de Wet, kan deze saldering tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan. Artikel 2.2.5, eerste en vijfde lid, en artikel 2.2.6, tweede, zesde en zevende lid zijn daarop niet van toepassing.

4.2.9 Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. Deze agenda is in april 2016 door de raad geactualiseerd, waarbij aan de 8 geformuleerde ambities een 9e ambitie m.b.t. mobiliteit is toegevoegd. De energietransitiekoers krijgt steeds meer vorm in publiek-private samenwerkingsvormen tussen burgers, bedrijfsleven, (kennis)instellingen maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. Het in 2015 gestart proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid sluit hierop aan. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is;
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In 2018 moet de uitvoeringsagenda duurzame energie en de inzet op energietransitie worden geactualiseerd, waarbij o.a. de moties leidend zullen zijn. Ook in lopende beleidstrajecten als de nieuwe Woonvisie en de Omgevingsvisie krijgt duurzaamheid een prominente rol.

In de Ruimtelijke gebiedsvisie Rivierenwijk (zie 3.4.12) is een paragraaf opgenomen over de duurzaamheidsambitie in onderhavig plangebied Aan de dijk. Hierin wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • Gebruik maken van gebiedskenmerken
  • Groen- en waterstructuur / waterhuishouding
  • Ecologie
  • Flexibiliteit
  • Duurzame samenleving
  • Synergie / dubbelgebruik
  • Duurzaam inrichten en bouwen
  • EPC 0 / BENG
  • Aardgasloos bouwen
  • Beperken energiegebruik
  • Opwekken hernieuwbare energie

In dit bestemmingsplan zijn enkele aspecten opgenomen die bijdrage aan de in de gebiedsvisdie opgenomen ambitie, en welke bijdragen aan een duurzaam Deventer.

Het gaat onder meer om het opnemen van de verplichting om de hoofdgebouwen natuurinclusief te bouwen. Bij de ontwikkeling van hoofdgebouwen kan de initiatiefnemer een keuze maken uit diverse maatregelen die uitgevoerd kunnen worden. Deze maatregelen varieren van het aanleggen van een groen dak tot het ophangen van nestgelegenheden.

Een andere maatregel die in het bestemmingsplan is opgenomen is de mogelijkheid tot het realiseren van duurzame energievoorzieningen in het openbaar gebied. Dit betreft een mogelijkheid, geen verplichting.

Bij de woningen zijn bijbehorende voorzieningen toegelaten. Hieronder worden ook duurzame energievoorzieningen verstaan, zoals zonnepanelen.

Conclusie

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen die bijdrage aan een duurzaam Deventer. Naast de regels in het bestemmingsplan zal ook bij de verdere ontwikkeling van het plangebied aandacht moeten worden besteed aan de verschillende aspecten van duurzaamheid.

4.3 Leidingen en kabels

Er zullen ten behoeve van de realisatie van het plangebied in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen aangelegd worden. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen zullen worden opgenomen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.4.2 Beleidskader

Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

In 2014 de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie vastgesteld. Het gaat om het ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook hittebestendig is. Gebouwen moeten naast energiezuinig ook voldoende koel blijven tijdens hittegolven door passende bouwkundige voorzieningen.

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in de deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  • uitvoeren van een stresstest;
  • dialoog voeren met alle gebiedspartners;
  • opstellen uitvoeringsagenda;
  • koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten;
  • stimuleren met goede voorbeelden;
  • meer gebruik maken van regelgeving;
  • beter voorbereid zijn op calamiteiten;

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad.

Het is daarom zaak het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan is het lokaal opvangen van afstromend regenwater in de bodem. Dit kan door de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken naar groenvoorzieningen en uitbreiding van oppervlaktewater. Ook kunnen wegen klimaatbestendig worden uitgevoerd door opvang van water in de fundatie.

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. De waterschappen en het rijk hebben door middel van stresstesten in beeld gebracht wat er gebeurt als een kering faalt. De provincies en gemeenten hebben daaraan meegewerkt in regionaal verband. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Op basis van de nieuwe normering worden de de drie dijktrajecten rondom Deventer opnieuw getoetst. De landelijke veiligheidsbeoordeling is uiterlijk in 2023 bekend. Daarna wordt bepaald wanneer welke verbeteringen in het dijktraject moeten worden uitgevoerd. De verwachting is dat dit met name gaat om lokaal herstel van de stabiliteit van de keringen op de wat langere termijn.

Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021  

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte.
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Uitgangspunten bij nieuwbouw

Het waterschap houdt voor de nieuwbouwlocatie rekening met klimaatverandering. Voor middelgrote plannen wordt geadviseerd om 10% van het verharde oppervlak in te zetten voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Op basis van het verharde oppervlak dient het waterbergend oppervlak te worden bepaald. Daarin is maximaal 30 cm peilstijging toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer / infiltratiesituatie.

Bij middelgrote plannen wordt ook gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:

  • Bij het ontwerp van het watersysteem wordt rekening gehouden met toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering. Op basis van de KNMI'14-klimaatscenario's adviseert het waterschap rekening te houden met minimaal 10% meer neerslag in 2050.
  • Het waterschap toetst het plan op basis van de werknormen die zijn vastgesteld in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Voor de bebouwde omgeving betekent dit dat in een neerslagsituatie die eens in de 100 jaar plaatsvindt er geen water in woningen mag stromen en dat belangrijke ontsluitingswegen vrij blijven van water. Andere kapitaalintensieve functies, zoals elektriciteits- of communicatievoorzieningen mogen ook niet onder water staan.

Toetsbui voor extreme neerslagsituatie en mogelijk gebruik vijver

Het systeem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111mm in 48 uur, waarbij geen water in de woningen mag komen en belangrijke ontsluitingswegen dienen vrij te blijven van water. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 l/s/ha.

Neerslagstatistiek     Nieuwe statistiek volgens Stowa rapport 2015-10  
Klimaatscenario     Huidig klimaat +10%    
Afvoer (l/s/ha) T=1     0,8  
Afvoer (l/s/ha) T=100     1,6  
Maatgevende bui-duur (uur)     48  
Totale neerslaghoeveelheid (mm)     111 (100,9*1,1)    

Ontwerp in de dagelijkse beheersituatie

Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering. Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt, is gemiddeld 0,8 l/s/ha.

Hoosbui (boven normatieve situatie)

Verder wordt geadviseerd een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan zeer lokaal tot veel wateroverlast leiden en het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De keuze welke boven normatieve situatie wordt bekeken ligt bij de initiatiefnemer. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat zijn zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente heeft ervaring met met extreme gebeurtenis in 2010 en van daaruit is een referentiekader ontwikkeld voor bui waarbij in 3 uur 75 mm regen valt.

Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het met een 1 jaar verlengde Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en voor klimaatadaptatie in de strategie “Aanpassen aan klimaatverandering Deventer ambitie en aanpak”. De gemeente is verantwoordelijk voor een goed functionerend rioolstelsel en de bijbehorende infiltratievoorziening. Het waterschap is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de waterpartijen in de stad.. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel infiltreren of bergen. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit drie zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken en om dat in te vullen vraagt de gemeente om in infiltratievoorziening van 20 mm op eigen terrein. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Om regelmatig water op straat te voorkomen vraagt de gemeente om zware buien van eens per 2 jaar te bergen in een infiltratievoorziening. Dit gaat om een bui van 20 mm. Als er meer regen valt, dan mag dit tijdelijk op straat staan of op het parkeerterrein om vervolgens geleidelijk te infiltreren.

Wanneer aangetoond onvoldoende ruimte voor gecreëerd kan worden, zal er in afstemming met de gemeente en het waterschap gekeken worden naar een passende oplossing zoals het deels inzetten van de omliggende vijverpartijen als berging. In dit geval dient dit nader onderzocht te worden.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

4.4.3 Situatie plangebied

Algemeen

Voorliggend initiatief ziet toe op de realisatie van circa 163 woningen en appartementen. In het verleden was op een deel van deze locatie eveneens bebouwing en verharding aanwezig. De oppervlakte aan verharding neemt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie enigszins toe. Passend bij het gewenste stedelijk woon- en leefklimaat krijgt de openbare ruimte van de ontwikkeling een robuust groen karakter waarmee ook ruimte gecreëerd kan worden voor de waterhuishouding. Ook ligt naast het plangebied een grote vijverpartij die goed wordt ingepast in het inrichtingsplan.

Voor de ontwikkeling wordt samen met het waterschap Drents Overijsselse Delta en de gemeente een Notitie uitgangspunten waterhuishouding opgesteld. De uitgangspunten vormen de leidraad hoe er in de toekomstige situatie wordt omgegaan met de waterhuishouding.

Grondwater  

De gemeente beschikt over een online grondwatermeetnet van 55 peilbuizen in het stedelijk gebied die automatisch worden bemeten, zodat er altijd actuele gegevens beschikbaar zijn. De meest nabijgelegen peilbuis aan de noordzijde van het plangebied is gelegen aan het Deltaplein 13 in Deventer. Op deze locatie wordt sinds 2016 de grondwaterstand gemeten. Uit de gegevens blijkt dat de GWS (gemiddelde grondwaterstand) circa NAP +4,73 m is en de RHG (representatieve hoogste grondwaterstand) NAP+4,88 m. De RHG is maatgevend voor de drooglegging. Maaiveldhoogte bij de peilbuis bevindt zich op + 6,04 m NAP. De dichtstbijzijnde peilbuis aan de zuidzijde is gelegen aan de Staverenstraat 19. De GWS is NAP +5,24 m en de RHG NAP +5,38 m. Maaiveldhoogte bij de peilbuis bevindt zich op +6,55m NAP. Via het B.R.O. (voormalig DINO-loket) kunnen grondwatermetingen van derden opgevraagd worden.

Voor zover bekend hebben zich in het verleden geen problemen voor gedaan met het grondwater.

Oppervlaktewater

Rondom het plangebied liggen watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta. Waarbij de watergangen zowel aan de oost- als westzijde een zomerpeil heeft van NAP+ 4,50 en een winterpeil van NAP+ 4,50. De waterpartijen zijn middels een duiker aan elkaar verbonden (zie de roze lijn in onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw010-VG01_0022.png"

Hemelwater  

Hemelwater afkomstig van de woningen en de verhardingen wordt zal gescheiden worden ingezameld en zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd in de bodem door het toepassen van infiltratiekoffers bij de woningen en het aanleggen van infiltratievoorzieningen in openbaar gebied. Te denken valt aan waterbufferende wegen met diepte-infiltratie in combinatie met wadi's. De omvang van het openbaar gebied is circa 2,6 ha en het uitgeefbaar terrein 1,4 ha en in totaal komt daarmee het oppervlak op 4,0 ha.

Waterkwaliteit

Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied drinkwater. Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast, waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

4.4.4 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.


De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.


De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

4.4.5 Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

4.4.6 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

In het kader van het vooroverleg stelt gemeente samen met het waterschap Drents Overijsselse Delta een memo op met uitgangspunten voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling met betrekking tot het aspect water. Het waterschap wordt nauw betrokken bij de verdere uitwerking.

4.4.7 Conclusie

De ontwikkeling in het plangebied heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De woningen in plandeel W1 grenzen aan de Maasstraat en de Diezestraat en worden via deze wegen ontsloten. Ook het appartementengebouw in deelgebied A wordt via de Diezestraat ontsloten.

Het uit te werken plangebied B en C1 worden eveneens ontsloten via de Diezestraat. Langs gebied C1 wordt een voetpad aangelegd die het gebied verbindt met het woongebied W2.

Het oostelijk deel van het plangebied wordt ontsloten via de Maastraat. De straat sluit voor autoverkeer niet aan op de Neerstraat. Wel is er een doorsteek voor langzaam verkeer waardoor fietsers vanaf de kruising met de Neerstraat door het plangebied kunnen fietsen in de richting van de Maasstraat.

De toename in verkeersbewegingen leidt niet tot aanpassingen in de hoofdwegenstructuur.

Parkeren

De woningen in deelgebied W1 hebben vrijwel allemaal één parkeerplaats op eigen erf welke bereikbaar zijn via een collectief binnenhof. Aan de Maasstraat worden nieuwe haakse parkeerplaatsen aangelegd.

Parkeren voor het appartementengebied in gebied A zal plaatsvinden in een nieuwe woonstraat parallel aan de Diezestraat.

Voor de deelgebieden B en C1 zal het parkeren plaatsvinden aan de privé-kant of onder de gebouwen. Dit zal bij de uitwerking van het woongebied nader onderzocht worden.

Bij de woningen in het oostelijk deel van het plangebied, W2 en de patiowoningen in plandeel D, vindt het parkeren plaats in een woonstraat. De parkeerplaatsen worden geconcentreerd in de openbare ruimte die direct grenst aan de woningen. Bij de woonwagenstandplaatsen wordt een klein parkeerterrein met enkele eigen parkeerplaatsen aangelegd.

Voor het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt aangesloten bij de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiertoe is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.6 Sociale veiligheid

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.

Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.2 Functieregels

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

5.2.2.1 Wonen

Artikel 5 Wonen

De voormalige bedrijfswoning bij de orchideeënkwekerij is opgenomen binnen de functie Wonen. Binnen deze functie zijn niet-gestapelde woningen toegelaten. Ook is het mogelijk om, onder bepaalde voorwaarden, binnen deze functie een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen of een kleinschalige kinderopvang te hebben. Ook zijn zorgwoningen toegelaten, mits hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

Artikel 6 Wonen - Aan de dijk

De nieuwe woningen in het plangebied hebben de functie 'Wonen - Aan de dijk'. Indien er sprake is van gestapelde woningen, zoals appartementen, dan is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Binnen deze functie is het ook mogelijk om, onder bepaalde voorwaarden, binnen deze functie een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen of een kleinschalige kinderopvang te hebben. Ook zijn zorgwoningen toegelaten, mits hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

Natuurinclusief bouwen
Voor de nieuw te bouwen woningen geldt dat deze natuurinclusief moeten worden gebouwd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in zowel de gebruiksregel als de bijbehorende bouwregels. Per deelgebied dient een bepaald aantal punten te worden behaald om te kunnen voldoen aan de voorwaarde voor het natuurinclusief bouwen.

Artikel 7 Woonwagenstandplaats

De woonwagenstandplaatslocaties in het plangebied zijn opgenomen binnen de functie Woonwagenstandplaats. Op de verbeelding is aangegeven hoeveel standplaatsen maximaal zijn toegestaan, ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Per standplaats mag één woonwagen geplaatst worden.

Voordat de woonwagenstandplaatsen in gebruik kunnen worden genomen, dient een geluidscherm gerealiseerd te worden om te kunnen voldoen aan de maximaal toegestane geluidbelasting. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Beroep en bedrijf aan huis en kleinschalige kinderopvang

Binnen alle hiervoor genoemde vormen van wonen is ook de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis opgenomen. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. In de Algemene regels zijn de voorwaarden opgenomen waar een beroep- of bedrijf aan huis moet voldoen.

Naast de mogelijkheden voor een beroep- of bedrijf aan huis geldt dat binnen de woonfuncties ook een kleinschalige kinderopvang gerealiseerd kan worden. Dit betreft onder andere gastouderopvang. Hiertoe zijn in de Algemene regels voorwaarden opgenomen.

Zorgwoningen
Ook is het mogelijk om, met een omgevingsvergunning, een zorgwoning vestigen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

5.2.2.2 Groen en water

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is opgenomen binnen de functie Groen. Binnen de functie zijn in ieder geval toegelaten parken, plantsoenen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Ook voet- en rijwielpaden, verhardingen, in- en uitritten zijn mogelijk binnen deze functie.

Binnen deze functie zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze functie toegestaan. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen.

De groengebieden zijn vaak tevens bestemd voor de opvang en berging van water, dit is dan ook in de functie opgenomen door dit specifiek op te nemen: waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d., voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's.

Ook nutsvoorzieningen zijn toegelaten, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie. In de praktijk betekent dit dat in de openbare ruimte bijvoorbeeld zonnepanelen zijn toegelaten (denk aan het bouwen van zonnepanelen op parkeerterreinen, in bermen etcetera).

Verder zijn toegestaan geluidwerende voorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten.

In de functie zijn enkele voorzieningen alleen mogelijk als daarvoor eerst een omgevingsvergunning is verleend. Dit betreft het aanleggen van parkeerplaatsen en volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.

5.2.2.3 Verkeer

De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden zijn als zodanig bestemd. Hierbij is geen onderscheid meer gemaakt tussen doorgaande c.q. ontsluitende wegen en woonstraten. Alles is nu opgenomen binnen de functie Verkeer. Binnen deze functie zijn ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, kunstwerken en water opgenomen. Net als in de functie Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen.

5.2.3 Bouwregels

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Bouwregel-16, Bouwregel-21, Bouwregel-22, Bouwregel-25 en Bouwregel-26.

Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.

5.2.4 Uitwerkingsgebieden

In Hoofdstuk 4 Uitwerkingsgebieden zijn regels opgenomen voor een locatie waarvoor een uitwerkingsplicht van toepassing is. Het gaat hierbij om Artikel 13 Wonen uit te werken - Aan de dijk. Deze locatie ligt in hett midden van het plangebied, ten oosten van de Diezestraat. Op deze locatie moet het bestemmingsplan eerst worden uitgewerkt voordat er omgevingsvergunningen voor het bouwen kunnen worden verleend. In het artikel zijn wel enkele randvoorwaarden opgenomen waar een uitwerkingsplan aan moet voldoen. In dit gebied zijn de bepalingen uit hoofdstuk 2 en 3 niet van toepassing.

5.2.5 Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 5 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik en/of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij in dit plangebied uitsluitend om de bescherming van Archeologische waarden.

Het doel van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is het beperken van gebruiks- en bouwmogelijkheden of juist om bepaalde ontwikkelingen mogelijk te maken. De toegelaten functie- en bouwregels geven in die gevallen onvoldoende bescherming of mogelijkheden voor het betreffende gebied.

In een gebied kunnen meerdere functieregels en dubbelbestemmingen aanwezig zijn. In een dubbelbestemming zijn ook bouwregels opgenomen, waardoor in een gebied twee bouwregels kunnen gelden.

De dubbelbestemming heeft altijd voorrang op de functie- en de bouwregels uit hoofdstuk 2 en 3. Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Indien er sprake is van meerdere dubbelbestemmingen op één locatie, dan geldt er geen voorrangsbepaling. De dubbelbestemmingen zijn gelijkwaardig aan elkaar. Dit houdt wel in dat er op bepaalde locaties altijd afgeweken moet worden van het bestemmingsplan om bepaalde bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren.

Archeologische waarden
In dit bestemmingsplan zijn diverse archeologische waarden aanwezig. Deze waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen kennen allen dezelfde elementen maar variëren onder andere in de gehanteerde oppervlaktegrenzen. Deze oppervlaktegrenzen bepalen welke ingrepen zonder archeologische voorwaarden aan bouwregels of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 10 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 10 m² en 40 m² dieper dan 0,3 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.6 Gebiedsaanduidingen

Hoofdstuk 6 bevat gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel, bouwregel of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat in dit plangebied om de aanduiding 'geluidzone - industrie'.

De geluidzone - industrie betreft de invloedszone van geluid vanuit het bedrijventerrein Bergweide. Nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen is binnen deze zone niet toegestaan, mits er een hogere waarde is vastgesteld.

Omdat het particulier bewonen van de bedrijfswoningen geen nieuwe situatie betreft en de legalisatie hiervan geregeld wordt met de tijdelijke constructie van het persoonsgebonden overgangsrecht, vormt de geluidszone geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2.7 Algemene regels

Hoofdstuk 7 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 20 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande afstanden en maten worden aangehouden.
In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In deze planregel is een Voorwaardelijke verplichting waterberging opgenomen dat alleen gebouwd mag worden als wordt er voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Hierbij is een verwijzing opgenomen naar het betreffende beleid.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.

  • Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies. Een aantal functies worden specifiek benoemd als strijdig gebruik, om discussies te vermijden.
  • Beroep of bedrijf aan huis: Dit betreft de bepalingen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
  • Kleinschalige kinderopvang: In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegelaten wordt in woningen. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk om kinderopvang te vestigen in een bedrijfswoning. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er kan worden aangetoond dat het nieuwe gebruik passend is bij de bestaande milieu- en externe veiligheidssituatie en er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor kinderopvang.
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeren conform de parkeereis uit de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 of de rechtsopvolgers daarvan. Voorts is een lid opgenomen om ook voor de behoefte in ruimte voor laden en lossen de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 van toepassing te laten zijn. Het is mogelijk om van deze regel af te wijken middels een omgevingsvergunning Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien dat in het betreffende beleid is opgenomen en onder de daarin bepaalde voorwaarden of als er andere zwaarwegende belangen zijn die het afwijken hiervan rechtvaardigen.
  • Voorwaardelijke verplichting waterberging: In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In deze planregel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij een verwijzing is opgenomen naar het betreffende beleid.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen of bouwgrenzen in geringe mate aan te passen.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels 

  • Wijziging bestemmings- en bouwvlakken: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken (vlakken met eenzelfde toegelaten functie) en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
5.2.8 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.

Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond binnen het plangebied is in eigendom van de gemeente, Rentree en Hegeman. Met deze partijen is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak gehouden. De omwonenden van het plangebied hebben kennis genomen van het stedenbouwkundig plan. Vanwege de inspraak op het stedenbouwkundig plan is besloten om de inspraak op het bestemmingsplan achterwege te laten. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Omdat met alle Overijsselse gemeenten woonafspraken zijn gemaakt, is voor de kleine woningbouwplannen de voortoets in de vooroverlegfase vervallen. Het gaat om plannen met minder dan 7 woningen. Alle overige woningbouwplannen (groter dan 6 woningen) moeten wel voor het vooroverleg aan ons worden aangeboden. Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan van meer dan 6 woningen. Vooroverleg met de provincie is noodzakelijk.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van 163 woningen binnen een herstructureringslocatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.

Via een elektronische kennisgeving is op 17 juni 2020 de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid verzocht te adviseren over het concept bestemmingsplan “Aan de Dijk". Vanuit de provincie is op het concept bestemmingsplan aangegeven dat het zeer waarschijnlijk wordt geacht dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijke beleid.

Op het vervolgens in procedure gebrachte ontwerp bestemmingsplan heeft de propvincie op 13 augustus 2020 aangegeven dat de bestemmingsplanprocedure doorgang kan vinden en dat de provincie geen aanleiding ziet voor het indienen van een zienswijze, mits er een aanpasing in het bestemmingsplan wordt opgenomen. In het ontwerpbestemmingsplan en in de bijlage bij de toelichting stond dat er een stikstofdepositie van 0,01 mol/hectare/jr plaatsvindt in het eerste jaar van de aanlegfase. Er werd gesteld dat er geen Wnb-vergunning nodig is voor deze ontwikkeling omdat er geen netto-toename van stikstofdepositie is. Echter deze vorm van compenseren is intern salderen, bij een degelijk constructie is een vergunning volgens de reactie van de provincie wel noodzakelijk. Deze opmerking is in het vastgestelde bestemmingsplan verwerkt.

In het kader van de regionale woonafspraken is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan de 2 gemeenten binnen de subregio (Raalte en Olst-Wijhe).

Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het concept bestemmingsplan. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.4.