direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Colmschaterstraatweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw006-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Colmschaterstraatweg te Colmschate, naast Colmschaterstraatweg 84, liggen onbebouwde gronden. Het voornemen bestaat om hier twee vrijstaande woningen te realiseren. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan 'Chw Deventer, stad en dorpen'. Om de woningen alsnog mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een planologisch kader voor de beschreven ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen.

1.2 Bestemmingsplan 'Chw Colmschaterstraatweg ong.', bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de wet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan (zie Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen). Daarom stellen we nu een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op voor deze locatie, zodat de gemeente verder ervaring opdoet voor het later vormgeven van een 'echt' Omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het Omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Chw Colmschaterstraatweg ong.' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maakt de gemeente samen met het bestaande bestemmingsplan voor het hele grondgebied één Omgevingsplan.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de onbebouwde gronden ten noorden, de Colmschaterstraatweg ten oosten, de woning aan de Colmschaterstraatweg 84 ten zuiden en de Vlinderparkweg ten westen. Het plangebied omvat de kadastrale percelen L 4521, 4682 en 4683. Onderstaande afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied op een kadastrale kaart en een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied op kadastrale kaart en luchtfoto (bronnen: Pdok-viewer & Google maps)

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen;

  • bestemmingsplan 'Chw Deventer, stad en dorpen deel D' dat op 4 september 2020 inwerking is getreden;
  • bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen' dat op 8 juni 2018 onherroepelijk is geworden;
  • bestemmingsplan 'Parapluherziening kleinschalige kinderopvang' dat op 1 september 2016 onherroepelijk is geworden;
  • bestemmingsplan 'Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten' dat op 30 mei 2013 onherroepelijk is geworden.

'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D'

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Chw Deventer, stad en dorpen deel D'

Het plangebied valt in dit bestemmingsplan binnen de functies 'Dienstverlening -begane grond', 'Maatschappelijk', 'Bedrijf - categorie 2 begane grond', 'Horeca - 3', 'Sport', 'Kantoor - begane grond'. Voorgaande betekent dat er een menging van functies is toegestaan. Het wonen is niet een toegestane functie. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4', op grond waarvan enkele regels zijn gesteld in verband met het uitvoeren van werken en werkzaamheden en de belangenafweging daarbij is in verband met mogelijke archeologische resten in de ondergrond.

Het plangebied maakte onderdeel uit van een bouwvlak, dat ook deels buiten de plangrenzen is gelegen. Er is sprake van een zelfstandig bouwvlak, met een oppervlakte van 1.967 m2. Binnen dit bouwvlak geldt een bouwhoogte van 17 meter en een bebouwingspercentage van maximaal 25%.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de twee vrijstaande woningen te realiseren. Om de woningen alsnog mogelijk te maken dienen de gronden te worden her bestemd naar de functie 'Wonen'. Voorliggend plan voorziet hierin.

In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het aspect archeologie en daarmee de belangen die zijn beoogd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'.

Parapluherzieningen

Voor de gronden in het plangebied geldt een drietal parapluherzieningen. De parapluherziening in verband met standplaatsen is niet relevant voor dit bestemmingsplan, omdat niet wordt voorzien in een bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' waar dergelijke standplaatsen onder voorwaarden kunnen worden toegestaan. De andere twee parapluherzieningen bevatten wel relevante regels voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de bepalingen van deze parapluherzieningen (zie paragraaf 3.4.5 (kleinschalige kinderopvang) en paragraaf 4.5 (parkeren).

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Omgeving

Het plangebied bevindt zich in Colmschate, dorp en stadsdeel van Deventer. Oorspronkelijk waren er plannen om het gebied tussen de Holterweg en de Leonard Springerlaan te ontwikkelen tot een multifunctioneel centrumgebied. Sindsdien zijn de plannen echter gewijzigd en typeert vooral woningbouw de directe omgeving van het plangebied. Op de gronden ten noorden van de spoorlijn Deventer-Almelo hebben sinds 2000 diverse (woningbouw)ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo is ten zuidoosten, tussen de stationsweg en de Achterhoeksweg, een woonwijk gerealiseerd met vrijstaande woningen. Ten westen van het plangebied, tussen de Oostriklaan en de Vlinderparkweg, zijn drie appartementencomplexen gerealiseerd. Oorspronkelijk was het plan om het plangebied eveneens te betrekken bij voornoemde ontwikkeling en ook hier een appartementencomplex te realiseren. Sindsdien zijn de gronden onbebouwd gebleven. De onbebouwde gronden behorend tot het plangebied liggen in het verlengde van de woonpercelen aan de Colmschaterstraatweg.

2.1.2 Plangebied

Het plangebied omvat onbebouwde gronden. Het grootste deel van de gronden wordt getypeerd door lage wildbegroeiing, aan de randen staan houtopstanden. De westelijke perceelsgrenzen vormen één rechte lijn. De oostelijke perceelsgrens buigt af naar het westen waar de Colmschaterstraatweg afbuigt in dezelfde richting. Hierdoor zijn de noordelijke percelen, L 4683 en 4682, smaller dan het zuidelijke perceel L 4521.

De navolgende foto's geven een indruk van de bestaande situatie het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0004.jpg"

Foto's van de bestaande situatie het plangebied (SAB, december 2018).

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan maakt de realisatie van 2 vrijstaande woningen mogelijk. Bij vaststelling van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor gemengde functies waarbij de aanduiding is opgenomen op de plankaart dat wonen is uitgesloten. De locatie leent zich echter voor woningbouw. Woningbouw op het plangebied maakt het lint van vrijstaande woningen aan de Colmschaterstraatweg en de Stationsweg af.

De woningen richten zich op de Colmschaterstraatweg. De maximum goothoogte bedraagt 5 meter en de maximum nokhoogte 7 meter. Een platdak dat is niet toegestaan.

Op de navolgende afbeelding wordt de situering van de woningen weergegeven ten opzichte van de omgeving. Parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0005.jpg"

Situering woningen

Door SAB is een stedenbouwkundig schetsontwerp gemaakt. Hierin wordt vermeld dat qua uitstraling, de woningen en de bijgebouwen passend bij de omgeving moeten zijn.

De gevels moeten in rood-bruine baksteen of wit gekeimd worden uitgevoerd. De daken moeten worden voorzien van dakpannen (antraciet of rood) of riet. Tevens worden met voorliggend plan maatregelen getroffen om natuurinclusief te bouwen.

Hierna volgen enkele referentiebeelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0006.jpg"

Natuurinclusief bouwen

Voor de realisatie van woningen moet worden voldaan aan het 'Puntensysteem Natuur Inclusief Bouwen', zoals opgenomen als bijlage bij de regels. Deze regeling is verankerd in de regels. Bij de realisatie van een woning moeten ten minste 15 punten worden gescoord. Hoe natuurinclusiever een ontwerp is, des te meer punten een woning scoort. In het kader van een natuurinclusief ontwerp kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een groen (garage)dak of de realisatie van nestplaatsen voor beschermde diersoorten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Onderhavig plan raakt gezien de aard en omvang geen van de nationale belangen en is daarom niet in strijd met de SVIR en het Barro.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De Ladder is in artikel 3.1.6. Bro vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit lid heeft betrekking op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie1 blijkt dat een plan dat voorziet in de realisatie van twee woningen niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarmee hoeft er voor dit plan geen toets aan de Ladder worden doorlopen. Bij de toetsing aan het woonbeleid (paragraaf 3.4.2) is echter wel onderbouwd dat met het beoogde programma op deze locatie in een behoefte wordt voorzien.

3.2.3 Het Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Eén van de oorzaken van wateroverlast is de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden et cetera. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene-) ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend op 2 juli 2003. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden.

Toetsing

Het Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel werkt beleid uit het Waterplan door in het beleid van het waterschap en de gemeente. In dit bestemmingsplan is een waterparagraaf (paragraaf 4.3) opgenomen, waarin de watertoets is verwerkt.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel (laatste actualisatie op 13 november 2019 vastgesteld) is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Toetsing

Het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel is in de Omgevingsverordening Overijssel juridisch vertaald waar sprake is van een provinciaal belang. De planontwikkeling is in de volgende paragraaf nader getoetst aan de provinciale regels voor ontwikkeling in het plangebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities voor de fysieke leefomgeving realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening Overijssel is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie Overijssel juridisch geborgd is.

Toetsing

In de Omgevingsverordening is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het Uitvoeringsmodel dat in de Omgevingsvisie is opgenomen. De planontwikkeling is in de navolgende paragraaf getoetst aan het Uitvoeringsmodel.

3.3.3 Uitvoeringsmodel

In de Omgevingsvisie Overijssel is een Uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit waarbij drie stappen worden onderscheiden. Allereerst moeten ontwikkelingen getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Deze stap stelt de vraag aan de orde OF er wel een opgave is. De generieke beleidskeuzes zijn benoemd in hoofdstuk 7 van de Omgevingsvisie. De tweede stap is de toets van ontwikkelingen aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze stap stelt de vraag aan de orde WAAR deze opgave een plek zou kunnen krijgen. In hoofdstuk 8 van de Omgevingsvisie Overijssel is de (richtinggevende) betekenis van de aanduidingen op de kaart Ontwikkelingsperspectieven benoemd. De derde stap is de toets van ontwikkelingen aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde HOE de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. In hoofdstuk 9 van de Omgevingsvisie en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken is benoemd welke gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn en waarom. De navolgende afbeelding toont een schematische weergave van de lagen uit het uitvoeringsmodel. In de bijlagen zijn de lagen nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0007.jpg"

Uitvoeringsmodel met lagen uit de Omgevingsvisie (bron: www.overijssel.nl)

Toetsing

Of - Generieke beleidskeuzes

Het provinciale Uitvoeringsmodel begint met de vraag of er wel een maatschappelijke opgave is op de gekozen locatie. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden (de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking) en gebiedsspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.

De generieke beleidskeuzes zijn:

  • a. integraliteit;
  • b. toekomstbestendigheid;
  • c. concentratiebeleid;
  • d. (boven)regionale afstemming;
  • e. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ad a. Integraliteit

Het Besluit ruimtelijke ordening eist een integrale afweging van alle betrokken belangen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. Deze afweging moet inzichtelijk gemaakt worden in de toelichting op bestemmingsplannen. In deze afweging zullen ook de aspecten die samen de duurzaamheid van een ontwikkeling bepalen aan de orde moeten komen. In de omgevingsverordening is de eis van integraliteit (een transparante en evenwichtige afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities) daarom niet meer als zodanig opgenomen, omdat dit een dubbeling met wettelijke eisen zou opleveren.

Uit de afwegingen in dit bestemmingsplan volgt overigens dat sprake is van een gewogen ontwikkeling: er is sprake van een inbreiding in stedelijk gebied, zonder dat hiervoor structureel en openbaar groen verloren gaat en waarbij wordt voldaan aan de wettelijke eisen en normen op het gebied van water, ecologie en milieu.

Ad b. Toekomstbestendigheid

Volgens de Omgevingsvisie Overijssel (paragraaf 7.1.2) moeten oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. De nieuwe ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben. In de Omgevingsverordening (artikel 2.1.4) komt de eis van toekomstbestendigheid terug als een motiveringseis. Deze motiveringseis houdt in dat bij bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in het geding zijn, aannemelijk gemaakt moet worden dat wordt voldaan aan de eis van toekomstbestendigheid.

In dit bestemmingsplan zijn geen specifieke provinciale belangen aan de orde, met uitzondering van de boringsvrije zone Salland Diep als onderdeel van de provinciale bescherming van de drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming. Dit belang wordt verderop in deze paragraaf getoetst.

Ad c. Concentratiebeleid

In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt in artikel 2.1.2 in de omgevingsverordening het principe van concentratie van stedelijke bebouwing vastgelegd. Dit houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte. Voor de stedelijke netwerken en de streekcentra wordt de eis van lokaal geworteld zijn dan ook niet gesteld.

Het plangebied ligt binnen een gebied dat op kaart 8 van de Omgevingsvisie Overijssel is aangeduid als 'bestaande woonmilieus binnen de stedelijke netwerken'. Er wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied.

Ad d. (Boven)regionale afstemming

In de Omgevingsvisie is duidelijk gemaakt waarom (boven)regionale afstemming nodig is als het gaat om de programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. In de regio is voor de gemeente Deventer de afspraak gemaakt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen binnen bestaand stedelijk gebied afgestemd worden met de gemeenten in de subregio. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en mogelijkheid is geboden mee te denken over het woonplan.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van een inbreidingslocatie en een functiewijziging (Gemengde functies excl. wonen naar Wonen). Gezien het aantal van twee woningen, is regionale afstemming niet nodig.

Ad e. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik:

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

In dit bestemmingsplan is sprake van de ontwikkeling van twee woningen binnen bestaand gebied op deze locatie waar de geldende bestemming ook reeds in stedelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden voorziet. Er is geen sprake van onnodig nieuw ruimtebeslag.

Naast de hiervoor behandelde generieke beleidskeuzes komen bij de OF-vraag ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes aan de orde. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes borgen zwaarwegende publieke belangen. Daarbij kan gedacht worden aan:

  • de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast
  • het veilig stellen van drinkwater
  • het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit)
  • de bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten
  • het beperken van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor een deel gaat het om zwaarwegende publieke belangen die door nationale en Europese regels worden geborgd. Er zijn ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes die door de provincie zijn gemaakt en die zo zwaarwegend worden geacht dat bij de beantwoording van de OF-vraag geconcludeerd moet worden dat bepaalde initiatieven in bepaalde gebieden niet kunnen worden toegelaten. Deze provinciale gebiedsspecifieke beleidskeuzes worden in de Omgevingsverordening met specifieke artikelen geborgd. Het gaat om reserveringen voor waterveiligheid en beperking wateroverlast (titel 2.14 watergebiedsreserveringen), drinkwater-/grondwaterbeschermingsgebieden (titel 2.13), Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) (titel 2.7), Nationale Landschappen (titel 2.6) en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen (titel 2.18 externe veiligheid).

Voor dit bestemmingsplan zijn uitsluitend beperking wateroverlast (titel 2.14 watergebiedsreserveringen) en drinkwater-/grondwaterbeschermingsgebieden (titel 2.13).

Watergebiedsreserveringen

Het plangebied is aangewezen als Overstroombaar gebied (artikel 2.14.4). Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisico paragraaf die inzicht biedt in:

  • a. de risico's bij overstroming;
  • b. de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Voor de toetsing is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl)

Het plangebied ligt wat betreft de maximale waterdiepte (0,2-0,5 m) in overstroombaar beschermd gebied (kleine kans). De maximale stroomsnelheid is laag (categorie 'minder relevant'). Het risico bij overstromingen is laag en de gevolgen beperken zich gezien de maximale waterdiepte tot de eerste bouwlaag. De primaire waterkering bij Deventer (dijktraject 53-1 zoals aangewezen in de Waterwet) is berekend op een overstromingskans van 1:3.000 per jaar. Inmiddels zijn langs de IJssel en ook bij Deventer in het kader van het programma Ruimte voor de Rivier maatregelen getroffen om de waterstand bij maatgevend hoogwater te verlagen. De hoeveelheid water die nodig is om het gebied waarbinnen het plangebied ligt te laten overstromen, hetzij door overstroming van de IJssel, hetzij door regenval, kan men in het algemeen goed zien aankomen. Er zal dus voldoende tijd zijn om maatregelen te treffen (hetzij door voorraden in te slaan, hetzij door het plangebied te evacueren). Het is daarom niet nodig om op voorhand maatregelen te treffen. Ook het stellen van voorwaarden ter waarborging van de veiligheid op de lange termijn is niet nodig.

Er bestaat op grond hiervan geen aanleiding om in het kader van dit bestemmingsplan specifiek maatregelen te treffen.

Drinkwater-/grondwaterbeschermingsgebieden

Het plangebied ligt binnen de Boringsvrije zone Salland Diep. Onder Salland ligt een zoetwatervoorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt dat onttrekkingen van water alleen toegestaan zijn voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Doel van de boringsvrije zone is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. De omgevingsverordening stelt regels voor ontwikkelingen binnen de boringsvrije zone. De artikelen ten behoeve van de grondwaterbescherming (hoofdstuk 3) en de vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland Diep (artikel 4.6.4) zijn van toepassing.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk te maken die tot diep in de bodem reiken en een potentiële bedreiging kunnen vormen voor het water of de kleilaag.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het vanuit de generieke beleidskeuzes gevraagde onderbouwing.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied is het volgende ontwikkelingsperspectief van belang:

  • 'Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel'.

Deventer maakt onderdeel uit van het stedelijk netwerk Stedendriehoek-Deventer. Stedelijke netwerken vormen de motoren van de regionale economie. Door diensten, voorzieningen, bedrijven en kennisinstellingen die een functie vervullen voor de regio zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen, profiteren deze (boven)regionale functies van de dynamiek die daardoor ontstaat. Dit is niet alleen goed voor de werkgelegenheid, maar ook voor de arbeidsproductiviteit en rentabiliteit van bedrijvigheid. Door stedelijke functies bij elkaar te plaatsen, kan effectiever gebruik worden gemaakt van energievoorzieningen. Door ervoor te zorgen dat de steden in stedelijke netwerken elkaar aanvullen door een goede profilering, wordt de kracht van deze netwerken versterkt. Daarvoor is een optimale bereikbaarheid binnen en tussen stedelijke netwerken van groot belang. Herstructurering en transformatie kunnen hierbij tevens bijdragen aan de energietransitie. Verder onderscheidt de provincie de hotspots Twente (Hengelo, Almelo), Zwolle-Kampen (met goede overslagpunten in Meppel en Hasselt) en Deventer. Nieuwvestiging van logistieke bedrijven met (boven)regionale behoefte vestigen zich binnen deze hotspots bij voorkeur op multimodaal ontsloten bedrijventerreinenlocaties in Hengelo, Almelo, Zwolle, Kampen of Deventer. Daarnaast is Hardenberg een voorkeurslocatie voor vestiging, dit als onderdeel van de Euroterminal Emmen-Coevorden-Hardenberg. 

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een tweetal woningen ten behoeve van de lokale behoefte. Binnen 10 jaar wenst de gemeente Deventer 3.000 woningen toe te voegen (zie paragraaf 3.4.2). Tevens worden met het initiatief de vitaliteit en de aantrekkelijkheid van de wijk versterkt. Een voor gemengde doeleinden bestemd terrein wordt getransformeerd naar twee ruime woonkavels die aansluiten bij de bebouwingstructuur in de directe omgeving.

Verder voorziet dit bestemmingsplan niet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein, noch is sprake van het wijzigen van een geldende bestemming bedrijventerrein. Tevens leent de onderhavige locatie zich vanwege de ligging in een woongebied niet voor de toekomstige ontwikkeling van een bedrijventerrein en vormen de nieuwe gevoelige functies geen belemmering voor de ontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein. Het plan vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het perspectief.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt ingegaan op de stedelijke laag. De natuurlijke laag (Beekdalen en natte laagtes) is niet meer waarneembaar vanwege het feit dat het gebied gecultiveerd is. De oorspronkelijke kenmerken zijn ook redelijkerwijs niet meer te herstellen. Daarnaast zijn de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van beleving niet van toepassing op het plangebied.

Stedelijke laag:

Het plangebied is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu'. In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel. Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Steden ontwikkelden vaak een eigen kleur en profiel; deels door gebiedskenmerken, deels door bepaalde accenten in de ontwikkeling van hun economie, maatschappij en/of voorzieningenpakket.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling vindt plaats in een strook langs de Colmschaterstraatweg die als het ware verscholen ligt achter de hoge bebouwing langs de Oostriklaan. Binnen deze strook is sprake van ruim opgezette kavels op de overgang naar het buitengebied (stadsrand). De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen op ruime kavels past binnen deze stedelijke laag.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de stedelijke laag.

Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 2.1.5 bevat enkele algemene regels in verband met de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De voor deze planontwikkeling relevante artikelleden luiden als volgt:

1.   In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.  
2.   In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.  
3.   In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.  
5.   In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.  

De toetsing aan voornoemde regels in verband met ruimtelijke kwaliteit heeft gezien de inhoud van de regels plaatsgevonden bij andere toetsonderdelen (Waar-vraag en Hoe-vraag) in deze pararaaf.

3.3.4 Waterbeheerplan 2016-2021, waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven de wettelijke waterschaptaken als zorgen:

  • een goede bescherming tegen hoog water;
  • een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het zuiveren van afvalwater.

Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Toetsing

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld, waarin mede is getoetst aan het waterbeheerplan en de regels van de keur. Voor een nadere toetsing wordt dan ook verwezen naar paragraaf 4.3.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

Op 18 december 2019 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente. In de afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het fysiek ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werken met oude statische structuurplannen wordt verruild door een dynamische Omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen.

De belangrijkste en urgentste opgaven zijn:

  • Het 'noaberschap' de inclusiviteit meegeven die de gemeente beoogd; iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Toetsing

Het woningbouwprogramma bestaat uit maximaal twee vrijstaande woningen. Deze woningen worden naast energieneutraal ook natuurinclusief gebouwd. Door de ontwikkeling wordt aangesloten bij de omliggende woningbouw en wordt er een kwaliteitsslag gemaakt. De ontwikkeling zorgt voor afronding van de bebouwing langs de Colmschaterstraatweg. De beoogde functie is gebiedseigen en past daarmee beter in de omgeving dan de functies onder het geldende bestemmingsplan.

3.4.2 Woonvisie Deventer 2018

Op 7 februari 2018 is de Woonvisie Deventer 2018 vastgesteld. In de woonvisie wordt beschreven waar het woonbeleid zich de komende jaren op richt. Het geeft de ambities en de belangrijkste opgaven weer.

Woningen dienen aan te sluiten bij de wens van bewoners en wijken, dorpen en duurzame woningen dienen in de toekomst te voorzien in de behoefte. Met (nieuwe) bijzondere woonmilieus en aantrekkelijke, duurzame en levensloopbestendige woningen, voor de verschillende inkomens binnen de gemeente, wordt Deventer als woongemeente versterkt. Binnen 10 jaar dienen daarom 3.000 woningen te worden toegevoegd.

Tevens is de leefbaarheid in woonbuurten een belangrijke opgave de komende jaren. De gemeente wenst dat alle inwoners prettig in hun wijk of dorp kunnen wonen. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde bevolkingssamenstelling en een gevarieerd woningaanbod. Tevens dienen herkenbaarheid en identiteit van de buurt vergroot te worden, om de sociale binding te versterken. Er wordt verwacht dat inwoners zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en naar vermogen meedoen in de samenleving, aangezien dat is wat zij zelf willen. Zorg en begeleiding worden naar de bewoner toe gebracht, zodat deze zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan wonen, en er wordt voor meerdere levensfasen gebouwd. Dit kan met de juiste woning en in de juiste woonomgeving, met een schone, opgeruimde, veilige en toegankelijke inrichting van woonbuurten en de openbare ruimte. Ontwikkelingen dienen daarom bij te dragen aan de leefbaarheid in de samenleving. De gemeente nodigt dan ook uit tot bewonersinitiatieven, gericht op het versterken van de sociale cohesie, langer zelfstandig wonen en leefbaarheid.

Toetsing

Het plangebied heeft een bijzondere ligging, min of meer 'verscholen' achter de hoge bebouwing langs de Oostriklaan en aan de grens van de groene vinger. Langs dit deel van de Colmschaterstraatweg zijn enkel vrijstaande woningen gerealiseerd. Om stedenbouwkundige redenen wordt in het plangebied aangesloten bij dit woningtype. Hierbij zal sprake zijn van dure koopwoningen, volgens het begrip zoals gehanteerd in de woonvisie op een aantrekkelijke locatie. Er wordt met deze ontwikkeling aangesloten op de ambitie om aantrekkelijke, duurzame woonmilieus toe te voegen aan de woningvoorraad. Daarnaast sluit het initiatief aan bij het doel van de gemeente Deventer, namelijk de toevoeging van 3.000 woningen.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze agenda is in april 2016 door de raad geactualiseerd, waarbij aan de 8 geformuleerde ambities een 9e ambitie met betrekking tot mobiliteit is toegevoegd. De energietransitiekoers krijgt steeds meer vorm in publiek-private samenwerkingsvormen tussen burgers, bedrijfsleven, (kennis)instellingen maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. Het in 2015 gestarte proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid sluit hierop aan. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is;
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In 2018 moet de uitvoeringsagenda duurzame energie en de inzet op energietransitie worden geactualiseerd, waarbij o.a. de moties leidend zullen zijn. Ook in de nieuwe Woonvisie en lopende beleidstrajecten als de Omgevingsvisie heeft duurzaamheid een prominente rol.

De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkeld waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening. Ook kan er bij de uitwerking aandacht geschonken worden aan klimaatadaptatie, het voorkomen van hittestress en bevorderen van een prettige en gezonde leefomgevingskwaliteit door bijvoorbeeld toepassing van groenelementen.

Toetsing  

De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van twee vrijstaande woningen. Bij de bouwaanvraag moet worden voldaan aan de op dat moment geldende eisen uit het Bouwbesluit, waaronder het bouwen zonder aansluiting op het gasnet. Tevens gelden andere bouweisen met betrekking tot energiezuinigheid. Er wordt daarmee bijgedragen aan de ambitie van de gemeente. Uitwerking vindt plaats bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

3.4.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis

In de beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' (2007) aan huis wordt duidelijkheid geboden over de mogelijkheid om een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis kunnen een positieve uitstraling hebben op de levendigheid van de woonomgeving. Echter, leidt dit in enkele gevallen tot ongewenste situaties, bijvoorbeeld tot een ongewenste verkeersaantrekkende werking of overlast. Deze beleidsnota dient ter voorkoming van zulk soort situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: maximaal 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering, 2009") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een bed & breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

In de regels van de bestemming 'Wonen' zijn de beleidsregels uit de Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis vertaald. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met het beleid.

3.4.5 Beleid kleinschalige kinderopvang

De gemeenteraad heeft op 22 juni 2016 het bestemmingsplan 'Parapluherziening kleinschalige kinderopvang' vastgesteld. In dit plan wordt de mogelijkheid geboden om een kinderopvang aan huis tot een maximum van 6 kinderen toe te kunnen staan, mits dit past in de omgeving qua milieusituatie, aard en uitstraling, geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en de parkeerbehoefte en mits dit niet ligt binnen een invloedsgebied externe veiligheid.

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn de relevante regels uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening kleinschalige kinderopvang' overgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid.

3.4.6 Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2021).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de waterschappen Groot Salland, Rijn en IJssel en Veluwe, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2015-2021 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu.

Toetsing

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld, waarin mede is getoetst aan het waterbeheerplan end e regels van de keur. Voor een nadere toetsing wordt dan ook verwezen naar paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.1.2 Toetsing

Deze voorgestane ontwikkeling is voorgelegd bij de archeoloog van de gemeente Deventer en de reactie is verwerkt in deze paragraaf2.

Booronderzoek 2001 en 2015

In 2001 is er ten noorden van de Oostriklaan een verkennend booronderzoek uitgevoerd door RAAP. De conclusie van het booronderzoek was dat er geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van archeologische resten. Er werd geen uitgebreid archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen, maar wel werd aanbevolen om beperkt archeologisch onderzoek uit te voeren. In het gebied van het huidige bestemmingsplangebied is echter maar één boring gezet. Hieruit kwam naar voren dat het gebied laaggelegen was, met een hoge grondwaterstand. Een boring is niet voldoende om de archeologische verwachting bij te stellen, maar geeft wel een indicatie van de voor een.

In 2015 is bij de aanleg en herinrichting van omliggende wegen een nieuw booronderzoek uitgevoerd, waarbij meerdere boringen rondom het huidige bestemmingsplangebied zijn gezet. De resultaten van dit onderzoek bevestigden aan alle zijden van de het huidige bestemmingsplangebied, de relatief lage ligging van het gebied en de hoge grondwaterstand. In het rapport van dit tweede booronderzoek wordt een selectieadvies gegeven om de archeologische verwachting in de zone van het huidige bestemmingsplangebied naar beneden bij te stellen, naar laag. Vanwege de hoge grondwaterstanden was deze ongeschikt voor bewoning. De kans dat hier archeologische resten aanwezig zijn is dan ook zeer klein. Vanwege de liggingen van de gezette boringen rondom het huidige bestemmingsplangebied kan deze conclusie ook voor deze locatie worden getrokken.

Een lage archeologische verwachting wordt in het archeologiebeleid 2015 vertaald naar beleidswaarde 1. Conform het archeologiebeleid 2015 is er voor gekozen om gronden met beleidswaarde 1 geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen. Het bestemmingsplan 'Colmschaterstraatweg ong.' kent daarom geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

4.1.1.3 Conclusie

Er is geen belemmering voor de realisatie van de twee vrijstaande woningen.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten
4.1.2.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies daar zijn verbonden en op welke wijze deze waarden zijn geborgd in het bestemmingsplan.

4.1.2.2 Toetsing

Plangebied

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Nabij Colmschaterstraatweg 84 te Colmschate heeft vroeger een boerderij gestaan (De Hulle School, eerste vermelding 1601). In het plangebied zijn hiervan geen resten zichtbaar. Archeologisch onderzoek uit 2001 heeft destijds geen archeologische resten opgeleverd. Geconcludeerd wordt dat geen sprake van zichtbare cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren waarmee in dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Omgeving van het plangebied

Monumenten

Ten oosten van het plangebied zijn enkele rijksmonumenten aanwezig. Het gaat om de volgende objecten:

  • Colmschaterstraatweg 9 is aangewezen als complex (monumentnummer 506116): historische buitenplaats 'De Achterhoek'. Het hele gebied tussen Stationsweg, Colmschaterstraatweg, Leonard Springerlaan en David Wijnveldtweg (kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie L, nummers 2034, 2035, 2036 en 2037) is beschermd als Rijksmonument (zie de navolgende afbeelding);
  • Colmschaterstraatweg 9: hoofdgebouw buitenplaats 'De Achterhoek';
  • Colmschaterstraatweg bij 9: koetshuis buitenplaats 'De Achterhoek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0008.jpg"

Begrenzing monumentnummer: 506116 - historische tuin- en parkaanleg buitenplaats 'De Achterhoek3.

In 1779 werd voor het eerst melding gemaakt van een spijker (een voorraadschuur waar graan opgeslagen wordt) op 'De Achterhoek'. Het herenhuis dateert vermoedelijk in oorsprong uit de 18e eeuw. Een in de gevel aangebrachte gevelsteen met de inscriptie 1816 duidt waarschijnlijk op een verbouwing in dat jaar. De kleinschalige tuin- en parkaanleg (in de vroege landschapsstijl) van de buitenplaats is waarschijnlijk rond 1830 ontstaan. In 1891 werd het buitengoed, bestaande uit het herenhuis en de erven Achterhoek (Stationsweg 32) en Buitenkamp (Stationsweg 35, nu gesloopt) geveild.

Rondom het hoofdgebouw en koetshuis kenmerkt de tuin- en parkaanleg zich door een gesloten karakter. Ten noorden en oosten van het hoofdgebouw ligt een open gebied met weiden en bouwland, bewust vrijgelaten bij het ontwerp van de deelwijk Op den Haar in 1997.

Het plangebied ligt vanwege de Colmschaterstraatweg gescheiden van de buitenplaats en maakt vanwege de situering ten opzichte van de aangrenzende woonpercelen aan deze weg en de Vlinderparkweg onderdeel uit van het woongebied. Vanaf de Colmschaterstraatweg kan op sommige nog de tuin en het park alsmede het landhuis worden gezien. Het zicht is echter zeer beperkt, vanwege de dichte en goeddeels wintergroene beplanting tussen de weg en het landhuis. De navolgende foto geeft hiervan een indruk. De bebouwing in het plangebied geeft geen nadelige wijziging van het zicht op het landhuis en het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0009.jpg"

Foto vanuit het plangebied in de richting van het landhuis (het dak is geel omcirkeld) (bron en bewerking SAB, december 2018)

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Op het perceel Colmschaterstraatweg 84, direct ten zuiden van het plangebied, is sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het betreft een oude boerderij welke vroeger de Hulle School was. Hiervan is een eerste vermelding bekend uit 1601. Het pand is niet aangewezen als monument.

Cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren

Cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren zijn belangrijke aspecten van stad en landschap. Ze dragen bij aan de herkenbaarheid en de leesbaarheid van de omgeving, ze vormen oriëntatiepunten en ze dragen ertoe bij dat bewoners zich met hun omgeving kunnen identificeren. De ontstaansgeschiedenis van een plek wordt daarmee zichtbaar. De Colmschaterstraatweg is een karakteristieke oude landweg met boombeplanting, waarvan het profiel behouden moet blijven.

De Colmschaterstraatweg heeft een de zijde van het plangebied geen bomenrij, maar we aan de oostzijde van deze weg. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen gevolgen voor het profiel van de Colmschaterstraatweg en de bomenrij ten oosten daarvan.

4.1.2.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Wat betreft de aanbevolen afstand tussen de te realiseren woningen en omliggende bedrijven, is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'7 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woningbouwlocatie' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woningbouwlocatie en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'.

Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel. Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig woongebied'. De VNG-uitgave biedt overigens de mogelijkheid om gemotiveerd van deze indicatieve afstanden af te wijken.

4.2.1.2 Toetsing

Voor het plangebied is uitgegaan van een rustige woonwijk. Er ligt ten noorden van het plangebied weliswaar een gebied met een gemengde functie bestemming, maar deze functie wordt niet uitgeoefend en zal naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst ook worden herzien naar een andere functie.

Vraag 1

Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een hindergevoelige functie. Er zijn in het plangebied derhalve geen bedrijven mogelijk waarmee rekening gehouden dient te worden. Vraag 1 is hiermee beantwoord.

Vraag 2

In de omgeving van het plangebied is uitsluitend de woonfunctie aanwezig en als zodanig bestemd, met uitzondering van een gebied ten noorden van het plangebied. Hier geldt een mening aan functies, zijnde 'Dienstverlening – begane grond', 'Maatschappelijk', 'Bedrijf – categorie 2 begane grond', 'Horeca -3', 'Sport', 'Kantoor –begane grond' . De afstand tussen het plangebied en het bestemmingsvlak bedraagt 7 meter, de afstand tussen het bestemmingsvlak en de dichtstbijzijnde gevel van de beoogde woningen bedraagt 19 meter. Binnen deze maatschappelijke bestemming zijn verschillende functies toegestaan waaronder dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, bedrijven (tot en met categorie 2) en kantoren. Wat betreft de maatschappelijke voorzieningen, geldt dat geen definitie in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Uiteenlopende voorzieningen zijn derhalve toegestaan. Het gebruik voor maatschappelijke doeleinden uitsluitend is beperkt tot de begane grond. In de bijlage bij de regels behorende bij het bestemmingsplan Chw Deventer, stad en dorpen, wordt alleen categorie 2 bedrijven toegestaan. Op grond van het voorgaande moet rekening worden gehouden met maximaal categorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter wordt aanbevolen.

De afstand tussen het bouwvlak en het bestemmingsvlak ten noorden daarvan is met 19 meter korter dan de aanbevolen richtafstand.

De meest noordelijke woning (beoogd) in het plangebied beperkt het perceel ten noorden maar voor een klein deel in zijn mogelijkheden. Er blijft een groot deel van dat perceel over dat niet belemmerd wordt. Daarbij is het van belang, dat op het noordelijke perceel een maximum bebouwingspercentage van 25% geldt, zodat het ook niet mogelijk is om het gehele perceel te bebouwen. Het noordelijke perceel heeft dermate een royale omvang dat het er ruimte genoeg voorradig is om het maximale bebouwingspercentage te benutten buiten het gebied dat beperkt wordt door de noordelijke woning. Verder speelt mede hier het stedenbouwkundige aspect. Het is stedenbouwkundig namelijk niet wenselijk om de noordelijke (beoogde) woning verder naar het zuiden te verschuiven. In het beeld van de straat staan de woningen immers vrij ver uit elkaar, en daarbij past niet dat twee woningen worden toegevoegd die vrij kort op elkaar staan.

Zowel het plangebied als het perceel ten noorden worden al geruime tijd niet (volgens hun bestemming) gebruikt. Voor het plangebied ligt er nu een op zichzelf aanvaardbaar plan. Gelet op het voorgaande weegt het belang van de invulling van het plangebied met twee woningen zwaarder dan het belang van het niet belemmeren van de planologische mogelijkheden van het perceel ten noorden.

Daarnaast bedraagt de afstand tussen het betreffende bestemmingsvlak van de ontwikkellocatie en de naastgelegen appartementen circa 19 meter. Deze afstand is dus gelijk aan de afstand van de beoogde nieuwe woning tot het 'Gemengd' gebied. Omdat ter plaatse van de appartementen voldaan dient te worden aan de gestelde voorschriften uit het Activiteitenbesluit, mag aangenomen worden dat ook ter plaatse van het plangebied aan deze voorschriften wordt voldaan. De appartementen zijn immers ook leidend voor de beschikbare milieuruimte. Op het moment dat een bedrijf zich zal vestigen, zal een akoestisch onderzoek bedrijvigheid nodig zijn waarin aangetoond wordt dat een bedrijf hier gevestigd kan worden. Dit betekent dat ook voor de appartementen moet worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat. Op grond van de voorgaande overwegingen is vraag 2 beantwoord.

4.2.1.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.2.2 Geur
4.2.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten.

Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.2.2.2 Toetsing

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van agrarische bedrijven waarbij rekening gehouden dient te worden met geurbelasting.

4.2.2.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.2.3 Geluid
4.2.3.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In een ruimtelijk plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor-)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor-)wegen en gezoneerde industrieterreinen.

4.2.3.2 Toetsing

Voor dit bestemmingsplan zijn uitsluitend wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai van belang.

In februari 2020 is door SAB akoestisch onderzoek uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai4. Het plangebied ligt in de akoestische aandachtszone van de Oostriklaan, Leonard Springerlaan, Colmschaterstraatweg, Stationsweg, Oostriksweg, Vlinderparkweg en de spoorlijn Almelo - Apeldoorn. Op de wegen Oostriklaan en Leonard Springerlaan geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Voor de overige wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB voor railverkeerslawaai wordt door de spoorlijn Almelo - Apeldoorn niet overschreden.
  • De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB voor wegverkeerslawaai wordt niet overschreden door de Oostriklaan en Leonard Springerlaan.
  • Voor wegverkeerslawaai ten gevolge van de omliggende 30 km/uur wegen bedraagt de geluidbelasting minder dan 48 dB. Een goede ruimtelijke ordening is daardoor gewaarborgd.

4.2.3.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de twee woningen.

4.2.4 Trillingen
4.2.4.1 Algemeen

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Om aan te kunnen tonen of er voor een beoogd plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om mogelijke trillingshinder inzichtelijk te maken. Er is een aantal richtlijnen en beleidsregels die hiervoor worden gebruikt, namelijk:

  • SBR-richtlijn;
  • Beleidsregel trillingshinder spoor;
  • Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen;
  • Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening.

De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillingsonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0.1 komen. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Dat binnen een zone van 100 meter tot het spoor rekening gehouden moet worden met trillingen betekent niet dat er binnen deze zone altijd maatregelen nodig zijn.

4.2.4.2 Toetsing

Het plangebied ligt minimaal op 245 meter afstand ten noorden van de spoorlijn Deventer-Almelo-Enschede. Het plangebied ligt dus net binnen de zone waar rekening gehouden dient te worden met trillingen (conform de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen). In deze zone van 100 tot 250 meter dienen twee stappen te worden doorlopen:

  • 1. Klachten van trillingen in de omgeving op een grotere afstand dan 100 meter van de spoorlijn.
    Er zijn geen klachten gekend over eventuele klachten over trillingen op een grotere afstand dan 100 meter van de spoorlijn.
  • 2. Overzicht bodemopbouw en/of treinbeeld.
    Over het traject rijden goederentreinen. Hierdoor kunnen wel trillingen ontstaan.
    De bodem in het gebied is opgebouwd uit verschillende grondsoorten en zijn niet specifieke stijve zandlagen.

De kans dat er trillingen ontstaan door goederentreinen is aanwezig. Echter de afstand van het plangebied tot aan de spoorlijn is groot. Daarnaast bestaat de grond uit diverse, niet stijve zandlagen en zijn er geen klachten over trillingen in het gebied bekend. Hierdoor is het aannemelijk dat er geen trillingshinder op de twee nieuwe woningen zal ontstaan.

4.2.4.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.2.5 Bodemkwaliteit
4.2.5.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

4.2.5.2 Toetsing

Er is een verkennend bodemonderzoek5 uit 2001 beschikbaar, waaruit volgt dat op basis van de wetgeving op dat moment geen aanleiding bestond tot verder onderzoek. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

De locatie is niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren. In het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning zal wel een verkennend bodemonderzoek moeten worden ingediend bij de gemeente.

4.2.5.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.2.6 Luchtkwaliteit
4.2.6.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de Algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

4.2.6.2 Toetsing

Toets NIBM

De toename van het aantal woningen bedraagt maximaal 2. Er is hierbij sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toets Besluit gevoelige bestemmingen

Dit bestemmingsplan bevat een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik ten dienste van een kleinschalige kinderopvang. Kinderopvang is in beginsel een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt niet binnen 300 meter vanaf een rijksweg of 50 meter vanaf een provinciale weg. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk op grond van het besluit. Ook bestaat daartoe geen noodzaak in het kader van een geode ruimtelijke ordening. Zie hiervoor de navolgende beoordeling.

Toets goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool6 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2017, 2020 en 2030.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties nabij de kruising Oostriklaan-Colmschaterstraatweg. De verkeersintensiteit op deze locatie is veel hoger dan op de Colmschaterstraatweg ter hoogte van het plangebied. Indien de concentraties langs deze weg voldoet aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0010.jpg"

Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2017, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2017 verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geen nadere kaders geeft voor het bestemmingsplan.

4.2.7 Externe veiligheid
4.2.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

4.2.7.2 Toetsing

Vanuit externe veiligheid is enkel het nabijgelegen spoor ten zuiden van het plangebied, de treinverbinding Deventer-Almelo, relevant. Over het traject Deventer-Almelo worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Relevant is het besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Hierin wordt bepaalt dat binnen een zone van 200 meter van het spoor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) moet worden onderzocht. Het plangebied ligt ruim 230 meter van het spoor verwijderd. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.2.7.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.2.8 Ecologie
4.2.8.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rond het besluitgebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via de provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

4.2.8.2 Toetsing

In december 2018 is door SAB een quickscan flora en fauna7 uitgevoerd voor het plangebied. In deze paragraaf worden de conclusies hiervan besproken. De volledige rapportage is te vinden in de bijlagen van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

Uit de quickscan blijkt dat Natura 2000-gebied Rijntakken in de buurt van het plangebied ligt. Dit Natura 2000-gebied ligt op circa 3,5 kilometer afstand. Doordat in het plangebied slechts een beperkte ontwikkeling is voorzien en door de afstand tot dit gebied zijn door deze ontwikkeling veroorzaakte verstoringen op de Rijntakken uitgesloten. Nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is daarom niet nodig.

Wel is het mogelijk dat de werkzaamheden in de aanlegfase een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000 veroorzaken. In de bijlage is het onderzoek8 naar stikstofdepositie opgenomen.

De stikstofdepositie in de aanleg- en de gebruiksfase is met behulp van een AERIUS-stikstofberekening onderzocht (Aerius Calculator 2020). De locatie van het project ligt op circa 3,5 kilometer van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Voor de aanlegfase is uitgegaan dat voor de bouw van de twee woningen een duur van 30 weken noodzakelijk is. Gemiddeld komen er 2 busjes (personeel e.d.) en 1 vrachtwagen per dag voor de werkzaamheden. Dit zijn respectievelijk 4 en 2 verkeersbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0011.png"

Het werkverkeer is gemodelleerd vanaf de projectlocatie via de Colmschaterstraatweg en de Vlinderparkweg tot aan de rotonde Oostrinklaan - Leonard Springerlaan, waar het op zal gaan in het heersende verkeersbeeld.

Uit de berekeningen blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Een toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase is vanwege de aard van de plannen en de afstand, 4 kilometer, tot de Rijntakken op voorhand uit te sluiten. Echter voor de volledigheid is ook onderzoek gedaan naar de gebruiksfase.

De nieuwbouw krijgt geen gasaansluiting en is haardloos verwarmd. Aan de hand van de CROW-publicatie is de verkeersgeneratie bepaald. Zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0012.jpg"

Gemiddeld zijn van het totaal 1% vrachtwagenbewegingen, oftewel maximaal 2 vrachtwagenbewegingen.

Uit de berekeningen blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur ligt. De bescherming van deze gebieden staat uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen er verschillende vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten en ongewervelden in de omgeving van het plangebied voor.

Door het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied en de bureaustudie is duidelijk geworden dat enkele essentiële elementen van beschermde diersoorten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten in en rond het plangebied.

Mogelijk loopt er een vliegroute van vleermuizen langs het plangebied. Alle vleermuizen zijn habitatrichtlijnsoorten, waarvoor de verboden van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming gelden.

Daarom mogen vliegroutes niet worden verstoord. Er moeten maatregelen worden genomen om verstoring en daarmee overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • het terrein wordt in de bouwfase 's avonds en 's nachts niet verlicht. Verlichting om het bouwterrein te beveiligen is geen probleem, mits lichtbundels goed worden gericht door middel van armaturen.
  • bij de inrichting van het terrein in de nieuwe situatie wordt gebruikgemaakt van verlichting die verstoring van in de omgeving levende dieren minimaal verstoort. Verlichting voor inbraakpreventie en sfeerverlichting in tuinen is geen probleem. Bij eventueel te plaatsen straatverlichting dient gebruik te worden gemaakt van armaturen die geen lichtbundel op de bomen schijnen.

Wanneer deze maatregelen worden toegepast is verstoring van eventuele vliegroutes niet te verwachten. Wanneer deze maatregelen niet of onvolledig kunnen worden genomen dient nader onderzoek de gebruiksfuncties van het plangebied als vliegroute eerst verder inzichtelijk te maken.

Duidelijk is verder dat op ongeveer 60 meter van het plangebied een broedkolonie van de roek aanwezig is. De roek is een Vogelhabitatrichtlijnsoort, hiervoor gelden de verboden van de Wet natuurbescherming artikel 3.1. Daarnaast is het nest van de roek jaarrond beschermd. De roek is niet zeer gevoelig voor verstoring door mensen. Alleen van heiwerkzaamheden in de broedtijd is niet uit te sluiten dat dit de kolonie kan verstoren. Eventueel benodigde heiwerkzaamheden dienen daarom uitgevoerd te worden in de periode augustus tot en met januari. Mocht dit nog mogelijk zijn, dan is verstoring van de kolonie niet uitgesloten en dient voor de heiwerkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Ook moet dan precies inzichtelijk worden gemaakt hoeveel nesten door de ontwikkeling kunnen worden verstoord doormiddel van nader onderzoek.

Het veldonderzoek is gebaseerd op de situatie van voor de grootschalige grondwerkzaamheden binnen het plangebied ter voorbereiding op de aanleg van de nieuwe weg ten noorden van het plangebied. Inmiddels zijn deze gronden weer begroeid. De kans dat er zich beschermde soorten hebben gevestigd nadien wordt klein geacht. De quick scan van 14 december 2018 wordt dan ook nog geldig bevonden.

Broedperiode

Van alle van nature in Nederland in het wild levende vogels mag het nest tijdens het broeden (van start van nestbouw tot en met het uitvliegen van de jongen) niet worden beschadigd of vernield. De periode waarin de meeste vogelsoorten broeden, loopt globaal van half maart tot half augustus, maar ook broedgevallen buiten deze periode zijn gewoon beschermd.

Zorgplicht

Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor alle natuur en in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving, overeenkomstig artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Dit houdt in elk geval in dat iedereen die weet dat hij schade aan natuur gaat veroorzaken door een bepaalde handeling, hij deze handeling daarom niet uitvoert, of maatregelen neemt om schade aan de natuur door de handeling zoveel mogelijk te voorkomen.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.2.8.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

De initiatiefnemer heeft aangegeven de benodigde maatregelen ter voorkoming van vleermuizen en de roek te willen treffen. Dergelijke voorwaarden kunnen ook worden getoetst bij de aanvraag om omgevingsvergunning en als zodanig aan deze vergunning worden gekoppeld.

4.2.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
4.2.9.1 Algemeen

De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een activiteit als bedoeld in categorie D.11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r, namelijk 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarde is als volgt geformuleerd: "in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer."

4.2.9.2 Toetsing

Het plan voorziet in de mogelijkheid om 2 vrijstaande woningen te ontwikkelen. Gelet op de geringe omvang van onderhavig plan, ruim onder de drempelwaarde (deze bedraagt 2.000 woningen), en de ligging van het project worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang, inclusief de sloop van opstallen, wordt in navolgende paragrafen in deze toelichting in voldoende mate afgewogen. Gelet op het kleinschalige karakter is uit te sluiten dat er significante gevolgen als gevolg van dit project op Natura 2000-gebieden plaatsvinden. Een passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming is niet nodig waardoor het project om die reden geen m.e.r-plicht heeft. Ook een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

4.2.9.3 Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Algemeen

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van deze watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2 Toetsing

In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding besproken. Daartoe is de digitale watertoets9 doorlopen. Het resultaat hiervan is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting.

De belangrijkste uitgangspunten voor invulling van de digitale watertoets zijn:

  • realisatie van maximaal 2 vrijstaande woningen
  • omvang van het plangebied circa 2.000 m2, waarbij de verharding (bebouwing en gesloten bestrating) gezien deze omvang in totaal (dus in het gehele plangebied) niet meer zal toenemen dan 1.500 m2;
  • infiltratie van hemelwater, aansluiting vuil water op het riool;
  • er is in de huidige situatie geen sprake van (grond)wateroverlast en er wordt geen grondwater onttrokken.

Uit de digitale watertoets blijkt dat het project onder de korte procedure valt. De standaard waterparagraaf die volgt na invulling van de digitale watertoets is hieronder opgenomen en waar nodig bewerkt.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Volgens het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 moet nieuwbouw voldoen aan het Bouwbesluit. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt de aansluiting op de riolering nader uitgewerkt op basis van de bovenstaande principes. De bouwkavels zijn van voldoende omvang om infiltratie op eigen terrein te realiseren.

Overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied wordt verstaan: gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om

beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan (zie hiervoor paragraaf 3.3.3 van deze toelichting).

Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Het resultaat van de digitale watertoets was dat de korte procedure gevolgd kan worden, hetgeen heeft geresulteerd in deze waterparagraaf.

4.3.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

4.4 Leidingen en kabels

4.4.1 Algemeen

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bescherming van ruimtelijk relevante kabels en leidingen.

4.4.2 Toetsing

In en om het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.4.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van het plan.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer
4.5.1.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan sprake zijn van een afweging van verkeersbelangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit kan zijn ingegeven door bijvoorbeeld een wijziging van de verkeersaantrekkende werking of ontsluiting van een plangebied.

4.5.1.2 Toetsing

Voor de huidige verkeersgeneratie is uitgegaan van de feitelijke situatie (geen verkeersaantrekkende werking), hoewel op grond van de geldende bestemming wel degelijk sprake zou kunnen zijn van een verkeersaantrekkende werking.

Voor het bepalen van de toekomstige verkeersgeneratie is de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW gehanteerd. Deventer valt op basis van een omgevingsadressendichtheid van 1.690 (CBS, 2015) in te delen in de categorie 'sterk stedelijk'. Voor een vrijstaande koopwoning gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom' is de verkeersgeneratie per woning gebaseerd op maximaal 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Bij twee vrijstaande woningen is dit dus 17,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte verkeersgeneratie kan dit zonder problemen te verwachten worden opgevangen op de ontsluitende Colmschaterstraatweg.

4.5.1.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders mee voor de inhoud van het plan.

4.5.2 Parkeren
4.5.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het parkeren relevant zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening van functies, omdat de ruimtelijke ontwikkeling bijvoorbeeld gevolgen kan hebben voor de ruimtebehoefte ten behoeve van het parkeren in en/of in de omgeving van het plangebied.

4.5.2.2 Toetsing

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden gemeentelijke beleidsregels en normen ('Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013'). Deze regels en normen zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen'.

Voor de planontwikkeling geldt op basis van het nu geldende parkeerbeleid een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning (uitgaande van 'rest bebouwde kom' en 'koop, vrijstaand'). In totaal moeten voor de planontwikkeling minimaal 4,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, welke op grond van de beleidsregels mag worden afgerond naar 4 parkeerplaatsen. Bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangetoond dat aan de op dat moment geldende beleidsregels en parkeernormen kan worden voldaan. Op grond van het nu geldende beleid bestaat gezien de omvang van de bouwkavels geen enkele twijfel dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. De regels uit de parapluherziening zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw006-VG01_0013.jpg"

Overzichtstekening parkeren

4.5.2.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft de volgende nadere kaders voor het bestemmingsplan:

  • Overnemen relevante regels uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen' in de regels van dit bestemmingsplan.

4.6 Sociale veiligheid

4.6.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrij liggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het Bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

Eén van de redenen die aanleiding zijn voor de ontwikkeling van deze locatie is het feit dat hierdoor het toezicht en de sociale controlemogelijkheden verbeteren.

4.6.2 Toetsing

Tussen het plangebied en de Leonard Springerlaan is langs de Colmschaterstraatweg geen bebouwing aanwezig. Dit onbebouwde deel draagt niet bij aan de sociale veiligheid en sociale controle. Bovendien grenst het plangebied in het noorden aan een in het bestemmingsplan 'Onderdoorgang spoor Oostriklaan' beoogde en als zodanig bestemde verkeersverbinding tussen de Colmschaterstraatweg en de Vlinderparkweg, waar in de huidige situatie ook geen sprake is van bebouwing.

Door toevoeging van de woonbebouwing in het plangebied wordt een situatie gecreëerd waardoor de sociale controle en sociale veiligheid toeneemt langs dit deel van de Colmschaterstraatweg en de beoogde verkeersverbinding tussen deze weg en de Vlinderparkweg. Het voorliggende bestemmingsplan draagt daarmee bij aan de sociale veiligheid in de omgeving.

4.6.3 Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en geeft geen nadere kaders voor de inhoud van dit plan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in paragraaf 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels voor het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De indeling van het plan is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 Functieregels:

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. In dit hoofdstuk is Artikel 3 opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels:

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. Het betreft Artikel 4, genummerd als Bouwregel-16.

Hoofdstuk 4 Algemene regels:

Hoofdstuk 4 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels:

Tenslotte bevat Hoofdstuk 5 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan
    De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid. Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 en paragraaf 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemers hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft omwonenden in december 2019 per brief geïnformeerd inzake de plannen en de bestemmingsplanprocedure.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Iedereen heeft tijdens deze periode de mogelijkheid om een zienswijze op het plan kenbaar te maken.

6.4 Vooroverleg

Vooroverleg met de provincie Overijssel is niet noodzakelijk voor onderhavig project. Projecten of plannen waar minder dan 7 woningen worden gerealiseerd worden door de provincie niet gezien als provinciaal belang. Het vooroverleg met het waterschap heeft plaatsgevonden door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Voor het overige zijn er geen overheidsinstanties waarmee gezien de ontwikkeling overleg noodzakelijk is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.