Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: 1e wijziging Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen, Meeleweg 78
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0148.NKernen2016wz01-va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De initiatiefnemer, aannemersbedrijf Heetebrij gevestigd aan de Meeleweg 78 - 78a in Nieuwleusen, wil het bedrijf uitbreiden met nieuwe bedrijfsbebouwing in noordelijke richting achter de bestaande bebouwing van het aannemersbedrijf. Via een nieuw aan te leggen uitrit wordt het perceel in noordelijke richting ontsloten over het bestaande bedrijventerrein De Meele. Het terrein waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd is momenteel in gebruik als weiland en in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven tot en met categorie 3.1.
 
Met voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan, zodat de uitbreiding van het aannemersbedrijf kan worden gerealiseerd.
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied ligt op het westelijke deel en meest recent ontwikkelde deel van het bedrijventerrein De Meele in Nieuwleusen. Het bedrijventerrein ligt ten westen van de eigenlijke kern van Nieuwleusen, parallel aan de Dedemsvaart/N377.
 
Ligging van het plangebied op het bedrijventerrein De Meele in Nieuweleusen (Bron: www.opentopo.nl)
 
Het plangebied bestaat uit het gebied dat in het geldende bestemmingsplan is voorzien van de wijzigingsbevoegdheid. Dit gebied heeft een oppervlakte van 9.997 m². Ten westen van dit gebied ligt een strook grond die onderdeel is van het kadastrale perceel en, conform het geldende bestemmingsplan, al bestemd is als 'Bedrijventerrein'. De gezamenlijke oppervlakte van deze gebieden bedraagt 10.858 m².
Het plangebied ligt achter (ten noorden van) de bestaande bedrijfsbebouwing van het aannemersbedrijf. Ten oosten van het plangebied staat de bedrijfsbebouwing van het naastgelegen transportbedrijf en ten westen van het plangebied ligt een weiland. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Meele. Het bedrijventerrein en het plangebied worden van elkaar gescheiden door een forse houtwal die bestaat uit volgroeide bomen met onderbegroeiing.
 
Het plangebied bestaat uit een deel van het kadastrale perceel gemeente Nieuwleusen sectie O perceelnummer 1026.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 26 juni 2017. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is bedoeld voor het realiseren van groenvoorzieningen fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, parkeerstroken, water, vijvers, steigers en waterhuishoudkundige voorzieningen. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016' van de gemeente Dalfsen (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Ter plaatse van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemmingen te wijziging in de 'Bedrijventerrein' met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Om te kunnen beoordelen of de wijziging in de bestemming 'Bedrijventerrein' vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij de volgende punten betrokken worden:
  • de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
De afweging van deze punten vindt verderop in de toelichting plaats.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee van deze toelichting worden de bestaande en toekomstige situatie beschreven. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een korte beschrijving van de strijdigheid van de voorgenomen ontwikkeling met het geldende bestemmingsplan. In hoofdstuk drie en vier wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het ruimtelijk relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een beknopte toelichting op de regels van het wijzigingsplan. In hoofdstuk zes en zeven wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan beschreven.
2 Bestaande en toekomstige situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in en nabij het plangebied beschreven. In eerste instantie staat een beschrijving van het omliggende gebied op hoofdlijnen centraal, waarna vervolgens wordt ingezoomd op het plangebied. Dit hoofdstuk wordt afgesloten door een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.
2.2 Het plangebied in de omgeving
Het plangebied ligt aan de Meeleweg 78/78a te Nieuwleusen. De Meeleweg is de historische ontsluitingsweg van het buurtschap De Meele en loopt min of meer parallel aan de N377 en de Dedemsvaart. Het plangebied is onderdeel van het bedrijventerrein De Meele, dat tussen de N377/Dedemsvaart en Meeleweg ligt.
 
De Meeleweg wordt gekenmerkt door de oorspronkelijke lintbebouwing, waarbij bebouwing aan weerszijden van de weg wordt afgewisseld met weilanden. De bebouwing bestaat afwisselend uit oorspronkelijke boerderijen en nieuwbouwwoningen, waarbij de woningen aan de voorkant van de percelen staan. (Voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en schuren staan achter de woningen. De noordzijde van de weg is voorzien van wegbeplanting in de vorm van forse eiken.
 
Het landschap rondom De Meele wordt gekenmerkt door de ontginning van de hoogveenmoerassen. Dit is herkenbaar door het verkavelingspatroon van lange, smalle kavels. Het bedrijventerrein heeft zich van de jaren zeventig vanaf het punt waar de Meeleweg aansluit op de N377 in westelijke richting ontwikkeld. De eerste bebouwing op het bedrijventerrein had een kleinschalig karakter en wordt afgewisseld met bedrijfswoningen. In de loop der jaren is de bebouwing op het bedrijventerrein grootschaliger geworden, vooral na de laatste, recente uitbreiding van het bedrijventerrein.
 
Historie
De Meele is een buurtschap ten noordwesten van Nieuwleusen, gelegen in de driehoek Zwolle, Staphort, Nieuwleusen. De Meeleweg wordt gekenmerkt door de lange, smalle verkavelingen die verwijzen naar het veenontginningsverleden van het gebied. In de eerste helft van de 17e eeuw bestond het gebied voornamelijk uit ontoegankelijke veenmoerassen. Het naastgelegen dorp Nieuwleusen is gebouwd op een zandtong die vroeger boven het hoogveen uit stak. In 1809 is begonnen met de aanleg van het kanaal de Dedemsvaart voor het vervoer van turf tussen Hasselt en Gramsbergen. Toen het kanaal tegen de 20e eeuw haar economische waarde verloor werden grote delen droog gelegd. Ten westen van De Meele is het kanaal nog een belangrijk element in het landschap.
2.3 Bestaande situatie
Het plangebied bevindt zich aan de westelijke zijde van het bedrijventerrein De Meele. Het plangebied ligt op de grens van de bebouwde kom van Nieuwleusen. Op de locatie is aannemersbedrijf Heetebrij BV gevestigd. Ten behoeve van het aannemersbedrijf zijn er op het terrein een kantoor, twee opslagloodsen en een buitenopslag gevestigd. Het plangebied is grotendeels in gebruik als weide. Het zuidwestelijke deel van het plangebied is verhard en wordt gebruikt als opslag door het aannemersbedrijf. Het oppervlakte van de verharding bedraagt 1.750 m². Ook is er een bedrijfswoning op de locatie gevestigd, met bijbehorende privétuin. Het plangebied wordt begrenst door nog te bouwen of reeds gebouwde gebouwen van het bedrijventerrein.
 
Ligging van het plangebied weergegeven op de luchtfoto (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
2.4 Voorgenomen ontwikkelingen
De initiatiefnemer wil het aannemersbedrijf uitbreiden met een bedrijfsgebouw van 6.000 m² achter de bestaande bebouwing van het bedrijf in noordelijke richting. Deze uitbreiding vindt plaats op het perceel op het kadastrale perceel O1026. Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding is een inrichtingstekening gemaakt.
 
Inrichtingstekening
 
Beoogd wordt om dit perceel via de noordzijde op De Grift te ontsluiten via een nieuw aan te leggen in/uitrit, evenals dit bij de naastgelegen percelen is gedaan. Op circa 15 meter van de noordelijke perceelgrens wordt de nieuwe bebouwing gerealiseerd. Het deel van het terrein tussen de perceelgrens en het gebouw wordt gedeeltelijk verhard ten behoeve van de ontsluiting van het gebouw en de aanleg van parkeerplaatsen. Het resterende deel van het terrein krijgt een groene inrichting en wordt gebruikt ten behoeve van de berging en infiltratie van afstromend hemelwater. Langs de west- en oostzijde van het perceel worden parallel aan de bestaande watergangen groenstroken gerealiseerd met een minimale breedte van 4 meter. Tussen het nieuwe bedrijfsgebouw en het bestaande bedrijfsperceel van de aannemerij ligt een onbebouwde strook met een breedte van 18 meter. Deze strook wordt verhard. Het totale oppervlakte aan verhardingen bedraagt daarmee circa 4.120 m².
 
De uitbreiding van het aannemersbedrijf vindt plaats binnen de blokvormige verkavelingsstructuur in het gebied ten noorden van de Meeleweg, waarmee de landschappelijke structuur niet wordt doorbroken. De groenstroken langs de noord-zuid lopende watergangen benadrukken deze structuur. Gezien vanaf de Meeleweg wordt de nieuwe bebouwing achter de bestaande bebouwing van het aannemersbedrijf en op een afstand van circa 120 meter van de Meeleweg gerealiseerd. Het bestaande kleinschalige en afwisselende karakter van de Meeleweg wordt daarmee niet aangetast.
2.5 Strijdigheid geldend bestemmingsplan
Conform het geldende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016' geldt voor het plangebied de bestemming 'Groen'. De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met deze bestemming. Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De bevoegdheid is opgenomen in artikel 48.3 van genoemd bestemmingsplan en voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' in de bestemming 'Bedrijventerrein' ten behoeve van bedrijven in de categorie tot en met 3.1. In dat geval zijn de regels van de deze bestemming uit het geldende bestemmingsplan van toepassing.
 
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van genoemde wijzigingsbevoegdheid dient een evenredige belangafweging plaats te vinden, waarbij de volgende onderdelen betrokken worden.
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
3 Relevant ruimtelijk beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.2 Europees beleid
3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
  In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.6 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
3.2.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.7.
3.2.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 4.8 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
3.2.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.9 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
3.3 Rijksbeleid
3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
3.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 januari 2010 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
3.3.4.1 Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. In artikel 1.1.1. Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Met de bovengenoemde wijzigingen is voor ‘bestaand stedelijk gebied’ de volgende definitie opgenomen:
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’. 
3.3.4.2 Uitwerking
De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016'. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan was reeds voorzien dat het toekomstig gebruik van het plangebied ten behoeve van bedrijvigheid zou zijn. Maar omdat concrete plannen voor de ontwikkeling van het plangebied op dat moment nog ontbraken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op dit moment is er sprake van een concrete behoefte om het plangebied te gebruiken ten behoeve van de bedrijfsvoering van de naastgelegen aannemerij. Omdat de gronden binnen het plangebied in bezit zijn van de initiatiefnemer is het zoeken naar een andere passende locatie voor de uitbreiding van de aannemerij niet aannemelijk.
3.3.4.3 Conclusie
Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid waarbij een bestaande bedrijfslocatie wordt verruimd binnen bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan het criterium voor zuinig ruimtegebruik zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.4 Provinciaal beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten: 
  • Generieke beleidskeuzes.
  • Ontwikkelingsperspectieven.
  • Gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.
 
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden.
 
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied onderdeel van het bestaande bedrijventerrein en voorzien van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Groen' te wijzigen in 'Bedrijventerrein'. In de Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'Bedrijventerreinen in de steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra'. In de structuurvisie van de gemeente Dalfsen is deze locatie aangeduid als 'bedrijventerrein in ontwikkeling'. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee een invulling van de ontwikkelmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan en de structuurvisie van de gemeente Dalfsen.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied ligt op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart in de 'stedelijke omgeving'. Voor de stedelijke omgeving geldt dat het een uitdaging is om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van bedrijfslocaties te vergroten. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.
 
Gebiedskenmerken
 
Natuurlijke laag
Binnen deze laag ligt het plangebied binnen 'beekdalen en natte laagtes'. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het ­water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde
naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Het landschap heeft een dynamisch en open karakter met hogere randen.
 
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied ligt binnen 'jonge heide en broekontginningslandschap'. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. De ambitie is verder de landschappelijke karakteristieken voor weidevogels in stand te houden en te versterken.
 
Stedelijke laag
Het plangebied ligt binnen 'bedrijventerrein'. De ambitie is een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor onder meer de interne structuur verbetert, de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert, er een verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik).
 
Lust- en leisurelaag
Voor het plangebied en omgeving is 'donkerte' van belang. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen en dergelijke en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Ingezet wordt op bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden. In het plangebied zijn de bedrijfsactiviteiten reeds door middel van een wijzigingsbevoegdheid toegestaan waarbij sprake is van ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Hierdoor zal eventuele lichthinder door onderhavig plan nihil zijn.
3.4.3 Omgevingsverordening
 
3.4.3.1 Algemeen
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.4.3.2 Uitwerking
In de Omgevingsverordening worden als gevolg van de ligging van het plangebied regels gesteld ten aanzien van een aantal onderwerpen. Deze worden hierna puntsgewijs beschreven.
 
Glastuinbouw
Het plangebied ligt in een gebied waarvoor een verbod op nieuwvestiging glastuinbouwbedrijven geldt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van een glastuinbouwbedrijf.
 
Verblijfsrecreatie
Het plangebied ligt in een gebied waarvoor onder voorwaarden mogelijkheden gelden voor de ontwikkeling van nieuwe recreatiewoningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van nieuwe recreatiewoningen.
 
Waterveiligheid
Het plangebied ligt in een overstroombaargebied. Voor plannen in deze gebieden dient de veiligheid tegen overstromingen ook op lange termijn geborgd te worden. Het plangebied ligt te midden van bestaande bebouwing en is onderdeel van het bedrijventerrein De Meele. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen betrekking op waterkeringen, waardoor het risico voor overstromingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen niet wordt vergroot. In het kader van de watertoets is een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen in paragraaf 4.7 van de toelichting.
 
Windenergie
Het plangebied ligt in een uitsluitingsgebied voor windturbines. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van nieuwe windturbines.
3.4.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen raken geen provinciale belangen en passen binnen het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel.
3.5 Gemeentelijk beleid
3.5.1 Structuurvisie Kernen Dalfsen
Op 27 september 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Kernen Dalfsen vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van de structuurvisie is de wens vanuit de gemeente om een actuele heldere toekomstvisie te hebben voor de kernen. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Doel is om de verschillende belangen af te wegen en overeenstemming te bereiken over de te volgen koers voor de komende 10-20 jaar. De structuurvisie is richtinggevend en vormt de basis voor toekomstig ruimtelijk beleid.
 
Nieuwleusen
Nieuwleusen is gekarakteriseerd als een kern bestemd voor basisvoorzieningen, dorps wonen en bedrijvigheid. Nieuwleusen heeft een belangrijke opgave in het voorzien in de uitbreiding van toekomstige bedrijvigheid (samen met Lemelerveld). Dit vormt de basis voor de uitwerking van de ruimtelijke toekomstvisie voor de kern Nieuwleusen. Op onderstaande uitsnede van de visiekaart is het plangebied rood omcirkeld.
 
 
Visiekaart voor Nieuwleusen uit de Structuurvisie Kernen Dalfsen (Bron: gemeente Dalfsen)
 
Bedrijventerreinvisie
Op het gebied van bedrijventerreinen wil de gemeente zich richten op het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit op de bedrijventerreinen. In deze visie is niet alleen de toekomstige vraag en aanbod in de gemeente Dalfsen in beeld gebracht, maar ook de herstructureringsopgave en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen naar de toekomst.
 
De vraag naar bedrijventerreinen is geschat op 2,4 hectare netto per jaar in de periode tot 2025. De totale vraag voor de periode 2009-2025 bedraagt hiermee 41 hectare netto. Deze behoefte aan bedrijventerreinen tot 2025 dient ingevuld te worden in de kern Nieuwleusen en voor een kleiner areaal in de kern Lemelerveld. De kern Dalfsen zal zich met name richten op het vergroten van de kwaliteit en het faciliteren van ook andere economische sectoren, zoals kleinschalige dienstverlening, bedrijfsverzamelgebouwen.
3.5.2 Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het ruimtelijke beleid van de gemeente Dalfsen.
3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale of provinciale ruimtelijke belangen en past binnen het relevantie ruimtelijke beleid van de gemeente Dalfsen.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Bodem
4.2.1 Beoordelingskader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas doorgang vinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
4.2.2 Conclusie
In onderhavige situatie wijzigt het plangebied van de bestemming ''Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1. Concreet betekent dit dat de beoogde situatie een minder streng bodemgebruik oplevert en dat hiertoe geen bodemonderzoek plaats hoeft te vinden. 
 
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.3 Bedrijven en milieuzonering
4.3.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
4.3.2 Onderzoek
Van omgeving naar plangebied
Het plangebied is onderdeel van het bedrijventerrein De Meele. Op dit bedrijventerrein kunnen op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijven worden gevestigd in de categorie tot en met 3.1. Voor bedrijven in deze categorie geldt een grootste afstand voor de aspecten geur, geluid, stof en gevaar van 50 meter tot een woning of een ander milieugevoelig object. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1. Aangezien met deze wijziging van de bestemming geen nieuwe woningen of andere nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek naar deze aspecten niet noodzakelijk.
 
Van plangebied naar omgeving
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1. Voor bedrijven in deze categorie geldt een grootste afstand voor de aspecten geur, geluid, stof en gevaar van 50 meter tot een woning of een ander milieugevoelig object. Binnen een afstand van 50 meter van het plangebied komen geen woningen of andere gevoelige objecten voor die mogelijk hinder ondervinden van de voorgenomen ontwikkelingen. Nader onderzoek naar deze aspecten is niet noodzakelijk.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.4 Verkeer en parkeren
4.4.1 Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1 ten behoeve van de uitbreiding van het naastgelegen aannemersbedrijf. Als gevolg van deze uitbreiding is er sprake van een toename van het verkeer. Deze toename is echter beperkt en leidt niet tot een overschrijding van de maximale verkeersbelasting van wegen in de omgeving. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling wordt aan de noordoostzijde van de bedrijfslocatie een nieuwe in/uitrit gerealiseerd, die aansluit op De Grift. Deze weg is onderdeel van de ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein De Meele. Aanpassing van de bestaande wegen om de beperkte toename van het verkeer te kunnen verwerken is niet noodzakelijk.
4.4.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.4.2 Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1 ten behoeve van de uitbreiding van het naastgelegen aannemersbedrijf. Gezien de bedrijfsactiviteiten op de locatie (arbeids- en bezoekersextensief) zal deze toename beperkt zijn en kan deze in ruime mate worden opgelost op het terrein van het aannemersbedrijf. In de inrichtingtekening die in paragraaf 2.4 is opgenomen zijn indicatief 38 parkeerplaatsen opgenomen.
4.4.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.4.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.5 Geluid
4.5.1 Beoordelingskader
Het is van belang om mensen te beschermen tegen geluidshinder en tegen nadelige gezondheidseffecten door geluid. Het belangrijkste wettelijke kader hiervoor is de Wet geluidhinder (Wgh).
4.5.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1 ten behoeve van de uitbreiding van het naastgelegen aannemersbedrijf. Als gevolg van deze uitbreiding is er sprake van een toename van het verkeer. Deze toename is echter beperkt en past binnen de jaarlijkse autonome groei van het wegverkeer. De geluidsbelasting als gevolg van deze beperkte toename zal niet leiden tot een vergroting van de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige object langs wegen in de omgeving of tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare waarde van de geluidsbelasting op deze gevels.
4.5.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Beoordelingskader
Het beleid en de regelgeving over luchtkwaliteit hebben tot doel om mensen te beschermen tegen de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging. Ze bevatten luchtkwaliteitsnormen voor verschillende stoffen. Ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit dienen getoetst te worden aan afdeling 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, benzeen en koolmonoxide in de buitenlucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten.
Kleine projecten verslechteren de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate’ (NIBM). De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen of minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak aan kantoren wordt gerealiseerd. Voor project die passen binnen deze categorieën is nader onderzoek naar de bijdrage van deze projecten aan de verslechtering van de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
4.6.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1 ten behoeve van de uitbreiding van het naastgelegen aannemersbedrijf. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 1,0 hectare. De voorgenomen ontwikkeling daarmee aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.7 Water
 
4.7.1 Beoordelingskader
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
4.7.2 Digitale watertoets
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een digitale watertoets uitgevoerd. Uit de digitale watertoets blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen belangen van het waterschap raakt en dat het waterschap de normale procedure van toepassing verklaard.
 
De resultaten van de watertoets zijn als bijlage 1 op genomen in de bijlagen bij toelichting.
4.7.3 Waterparagraaf
Uitgangspuntennotitie
Op grond van de digitale watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie ten behoeve van dit bestemmingsplan opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie bevat een beschrijving van de volgende onderdelen:
  • de bestaande waterhuishouding van het plangebied;
  • concrete uitgangspunten voor het plan op basis waarvan de waterhuishouding wordt geregeld;
  • informatie over het vervolg van de watertoets en de uiteindelijke beoordeling van het waterschap in het kader van de watertoets.
Voorgenomen ontwikkelingen
Dit wijzigingsplan voorziet in de realisatie van de uitbreiding van een aannemerij op het bedrijventerrein De Meele in Nieuwleusen door de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 6.000 m² en de aanleg van verhardingen met een oppervlakte van 4.120 m². Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen neemt het oppervlakte aan verhardingen toe met 10.120 m².
 
Bestaande waterhuishouding
Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Galgenrak en de Streukelerzijl. Rond het plangebied liggen geen primaire A- of secundaire B-watergangen, die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied waarin het plangebied ligt heeft een maximumpeil van 0,45 m +NAP. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
 
Overzicht van de bestaand waterhuishouding rondom het plangebied (bron: waterschap Drents-Overijsselse Delta).
 
Concrete uitganspunten nieuwe situatie
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien niet in het dempen, verleggen of graven van watergangen die onderdeel zijn van het watersysteem.
 
Omdat de sprake is van een toename van het verharde oppervlak groter dan 1.500 m² dient er watercompensatie gerealiseerd te worden. Het verharde oppervlak neemt toe met 10.120 m². Het waterschap heeft aangegeven dat circa 300 m³ water geborgen te worden binnen het plangebied. In de noordwestelijke hoek van het plangebied is hiertoe een wadi met een oppervlakte van circa 340 m² en een diepte van 0,9 m voorzien. Op deze manier wordt voldaan aan de bergingseis van het waterschap. Door middel van een overstort wordt de wadi aangesloten op de watergang ten westen van het plangebied.
 
Het plangebied ligt op circa 1.80 m +NAP (bron: www.AHN.nl). Het maximumpeil van het grondwater bedraagt 0,45 m +NAP. Als gevolg hiervan is geen grondwateroverlast in het plangebied te verwachten.
Het waterschap adviseert voor de aanleghoogte van bebouwing (onderkant vloer begane grond) een aanleghoogte van de vloer van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
 
Het hemelwater van het dakvlak van het nieuwe bedrijfsgebouw en de verharding stroomt af naar een nieuw aan te leggen wadi/bergingsvijver. In normale situaties bezinkt het hemelwater in deze wadi en vindt geen lozing van overtollig hemelwater op de watergang plaats. Ten aanzien van de kwaliteit van het af te voeren hemelwater hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:
 
Afvoer hemelwater
  • Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.
Inrichtingseisen oppervlaktewater
  • Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk.
  • Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
  • Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden met droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. Geadviseerd wordt om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 100 cm.
Verontreiniging
  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.
De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen
  • Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
  • Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
  • Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.
De afvoer van afvalwater van het nieuwe bedrijfsgebouw vindt plaats via het gemeentelijke rioolstelsel. Verder leiden de voorgenomen ontwikkelingen niet tot externe werking op de waterhuishouding in de directe omgeving.
    
4.7.4 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.8 Ecologie
4.8.1 Beoordelingskader
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De Wet natuurbescherming regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
 
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2 van de bijlagen bij toelichting.
4.8.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
 
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
 
Onderzoek
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Olde Maten & Veerslootlanden op ca. 7,5 km afstand van het projectgebied en wordt hiervan gescheiden door agrarisch gebied en de bebouwde kom van Rouveen. Gelet op de ligging van het projectgebied en de beperkte impact van de ingreep, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht, geluid en optische verstoring op voorhand worden uitgesloten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet op voorhand uit te sluiten en dient nader onderzocht te worden middels een AERIUS-berekening.
 
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde ligt op ca. 3,8 km afstand van het projectgebied. Het projectgebied wordt van dit Natuurnetwerk Nederland gebied gescheiden door agrarisch gebied en de A28. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk.
 
AERIUS-berekening
Om te onderzoeken of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening is opgenomen als bijlage 3 van de bijlagen bij toelichting.
 
Uit de berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet resulteert in een depositiewaarde boven de 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied. Zowel de aanleg als de toekomstige gebruiksfase vormen daarmee geen bedreiging voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat er voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd is.
4.8.3 Beschermde flora en fauna
Vleermuizen
In het gebied is een boom met oude spechtenholen aangetroffen die groot genoeg en geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het projectgebied kan daarom niet op voorhand worden uitgesloten. De aanwezige bomen aan de noordzijde van het projectgebied vormen een duidelijke, robuuste lijnvormige structuur die voor vleermuizen belangrijke landschapselementen verbindt. Een eventuele functie als vliegroute voor vleermuizen is derhalve niet op voorhand uit te sluiten. Het rooien van de drie bomen betreft geen bomen met mogelijke verblijfplaatsen. Door het rooien ontstaat een gat van ruim minder dan 50 m zodat van een verlies van mogelijke functie als vliegroute geen sprake is. Indien de werkzaamheden zonder felle, nachtelijke verlichting worden uitgevoerd en indien langs de ontsluitingsweg geen verlichting wordt geplaatst, of uitsluitend ter hoogte van de aansluiting op de huidige weg verlichting wordt geplaatst en deze verlichting niet naar de bomen uitstraalt, is nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag niet benodigd.
 
Vogels
Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
4.8.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
4.9.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
4.9.1.2 Onderzoek
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Dalfsen heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. In het geldende bestemmingsplan is voor het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen op basis waarvan voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden ten behoeve van het bebouwen of inrichten van het plangebied een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
4.9.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.
4.9.2.2 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.10 Externe veiligheid
4.10.1 Beoordelingskader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
4.10.2 Inrichtingen
In en direct nabij het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. 
4.10.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.10.4 Buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.10.5 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
4.11 Besluit Milieu-effectrapportage
4.11.1 Beoordelingskader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
 
Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan)
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
 
Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3)
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
 
Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4)
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D
van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
 
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de
activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-
beoordeling gehanteerd.
4.11.2 Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het besluit tot het vaststellen van een wijzigingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding bedraagt circa 1 hectare bedrijventerrein en blijft daarmee ruimschoots onder de drempelwaarde van 100 hectare of meer. Binnen de uitbreiding is een bouwvlak van circa 0,9 hectare opgenomen welke maximaal voor 80% mag worden bebouwd. De eventuele toekomstige bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt hiermee maximaal circa 7.200 m² en blijft hiermee tevens ruimschoots onder de drempelwaarde van een 200.000 m² of meer. Van woningen is in onderhavige situatie geen sprake.
 
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
4.11.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te
verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. De voorgenomen ontwikkelingen zijn gezien de aard, omvang en locatie niet m.e.r.-plichtig.
5 Toelichting op de regels
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan '1e wijziging Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen, Meeleweg 78' wordt de bestemming 'Groen' uit het 'Chw bestemmingsplan Kernen Dalfsen 2016' met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de uitbreiding van het naastgelegen aannemersbedrijf. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen Dalfsen 2016' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
 
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
5.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
De bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 4: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 5: in de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en, indien van toepassing, laad- en losvoorzieningen;
  • artikel 6: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 7: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 8: op basis van de algemene wijzigingsregels kan de bestemming onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' uit het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen 2016' ten behoeve van het verbeteren van aansluitingen op bestaande wegen en het verbreden van bestaande wegen. Daarnaast is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om de afkoppeling van hemelwater door het bestemmingsplan te verplichten;
  •  artikel 9: in dit artikel worden regels gegeven voor de te volgen procedure bij toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid;
  •  artikel 10: in de overige regels zijn regels opgenomen ten aanzien van het vellen van houtopstanden en het parkeren, laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
In artikel 12 is de officiële benaming van dit bestemmingsplan en de datum van vaststelling door de gemeenteraad opgenomen.
5.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan is de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Deze bestemming voorziet in het voeren van een bedrijven tot en met de categorie 3.1 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen die als bijlage bij de regels is opgenomen met daarbij behorende bebouwing, erven en terrein. Bebouwing is enkel toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwen van een bedrijfswoning is expliciet uitgesloten in de regels van deze bestemming, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding. In dit geval is hiervan geen sprake.
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
6.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).
7.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.