Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: 6e wijziging Bp Buitengebied gemeente Dalfsen, Westeinde 208
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0148.BgemDlfswz6-vs01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan Westeinde 208 in Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, betreft een (voormalig) agrarisch perceel met bijbehorende opstallen en bedrijfswoning, die al jarenlang gebruikt wordt in de vorm van twee woningen op basis van een inwoonsituatie. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd gestaakt.
Initiatiefnemers zijn echter voornemens om de woning te splitsen in twee volwaardige woningen en dit planologisch in te laten passen, een en ander conform het feitelijke gebruik. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de Beleidsregels ‘Woningsplitsing inwoonsituaties gemeente Dalfsen 2021’, die op 29 maart 2021 door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Deze beleidsregels maken het namelijk mogelijk om woningen met een bestaande en legale inwoonsituatie te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden.
Om het perceel te kunnen gebruiken ten behoeve van reguliere bewoning moet de bestemming worden veranderd in ‘wonen’. Dit is mogelijk op basis van artikel 3.8.1 lid d van het 8e verzamelplan buitengebied. In dat artikel is opgenomen dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming - indien het agrarisch bedrijf is beëindigd - in casu de bestaande bebouwing met bijbehorend erf te wijzigen:
  1. in de bestemming 'Wonen';
  2. in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de bedrijfswoning onder de voorwaarden dat:
    1. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning voor de splitsing groter is dan 900 m³;
    2. waarbij splitsing alleen mogelijk is binnen de bestaande schil;
    3. na splitsing geen verdere vergroting van de gesplitste woningen plaatsvindt;
    4. er een bouwlan wordt ingediend waaruit blijkt dat de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft en het onderscheid tussen oorspronkelijk woon- en bedrijfsgedeelte herkenbaar blijft;
    5. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    6. er gebruik gemaakt wordt van de bestaande erftoegang(-en).
Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan Westeinde 208 in Nieuwleusen. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Nieuwleusen, sectie N, nummers 506, 557 en 558. Westeinde 208 ligt in het zuidwestelijk deel van het buitengebied van Dalfsen en wordt gekenmerkt door een afwisseling van (agrarische) bedrijven, woningen en weilanden. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven.
 
Indicatieve ligging plangebied in het buitengebied van Dalfsen.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘6e wijziging Bp Buitengebied gemeente Dalfsen, Westeinde 208’ bestaat uit de volgende stukken:
  1. Toelichting, met bijlagen.
  2. Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfswz6ON01
  3. Regels, met bijlagen.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
 
 
 
Op basis van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Dalfsen’ kent het plangebied de bestemming ‘Agrarisch’ met de gebiedsaanduiding ‘agrarisch bedrijf b’. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf b’ mag het oppervlak van het bouwperceel niet meer bedragen dan 10.000 m². Er bestaat een wijzigingsbevoegdheid om dit oppervlakte te vergroten naar 15.000 m².
 
Op basis van het ‘Chw bestemmingsplan 5e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ kent het plangebied gedeeltelijk de bestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 5’. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van Westeinde 208 gelden de bestemmingsplannen ‘Buitengebied Dalfsen’ (2013), ‘Chw bestemmingsplan 5e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ en ‘Chw bestemmingsplan 8e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ (2022). De regels van het laatste vastgestelde verzamelplan Buitengebied zijn van toepassing. In onderstaande verbeeldingen is een uitsnede van de verbeelding uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Dalfsen’ weergegeven (links) en een uitsnede uit ‘Chw bestemmingsplan 5e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ (rechts) met daarbinnen globaal het plangebied.
  
Op basis van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Dalfsen’ kent het plangebied de bestemming ‘Agrarisch’ met de gebiedsaanduiding ‘agrarisch bedrijf b’. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf b’ mag het oppervlak van het bouwperceel niet meer bedragen dan 10.000 m2. Er bestaat een wijzigingsbevoegdheid om dit oppervlakte te vergroten naar 15.000 m2.
Op basis van het ‘Chw bestemmingsplan 5e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ kent het plangebied gedeeltelijk de bestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 5’. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.

2 Beleid

2.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiatieven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze toetsing voor zover relevant plaats.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 16 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVEX-gebieden. Regio Zwolle (waar Dalfsen onderdeel van uit maakt) is aangewezen als voorlopig NOVEX-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
 
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
  • Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
 
1. De Omgevingsagenda
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
 
2. De NOVI-gebieden
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
 
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. Het plan voorziet in het realiseren van een ‘nieuwe’ woning. Dit past binnen het vijfde nationale belang uit de NOVI, namelijk: 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'.
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat bij functiewijzigingen moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijzing, dat toch gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.
Door dit plan wordt er formeel één woning toegevoegd op de projectlocatie. Er wijzigt echter niets aan de bebouwing op het perceel. De wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan voorliggend plan ten uitvoer wordt gebracht laat niet toe dat na de bestemmingswijziging het oppervlakte aan bebouwing kan worden vergroot. Er is hiermee geen sprake van extra ruimtebeslag.
Op basis van het bovenstaande is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur
Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
 
Duurzaamheid
De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid: ‘duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.’
De provincie heeft 4 duurzame kwaliteitsambities geformuleerd:
 
1. Een klimaatbestendig Overijssel
Dit betekent dat de provincie er voor wil zorgen dat we – nu en in de toekomst – beschermd zijn tegen overstromingen, droge voeten houden en, ook in perioden van droogte, over voldoende en schoon (drink)water beschikken voor bewoners, natuur en (landbouw)bedrijven. En de provincie wil er voor zorgen dat de stad, zelfs bij extreem heet weer, een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Met andere woorden: dat bijvoorbeeld ook hittestress in de steden wordt beperkt.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend plangebied maakt geen onderdeel uit van potentieel overstroombaar gebied. Daarnaast geldt dat het plan voorziet in transformatie van bestaande bebouwing/een bestaand erf. Dit heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding.
 
2. Een duurzame energiehuishouding
We ambiëren in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. We zetten in op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond.
 
Toets aan initiatief
Het gebruik van een bestaand agrarisch perceel en van bestaande bebouwing is op zichzelf een duurzame opgave.
 
3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie
De provincie streeft naar een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen, waar winning, gebruik en hergebruik dicht bij elkaar plaatsvinden en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal. Dit draagt ook bij aan het borgen van een gezonde leefomgeving door het beperken van schadelijke emissies.
 
Toets aan initiatief
Voorliggend plan voorziet niet in bouwactiviteiten, slechts in een gewijzigd gebruik van bestaande opstallen en een bestaand erf.
 
4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur
De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten.
 
Toets aan initiatief
Voorliggend plan voorziet in het ‘hergebruik’ van bestaande bebouwing en een bestaand erf.
 
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:
  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief sluit aan op voorgaande waarden. Het plan voorziet in een duurzame benutting van bestaande bebouwing. Hierdoor krijgt de bebouwing weer toekomstwaarde. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden.
 
Sociale kwaliteit
Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.
 
Toets aan initiatief
Het initiatief draagt bij aan het behoud van een plek in het buitengebied. Door hergebruik van bestaande bebouwing wordt voorkomen dat door leegstand kwalitatieve achteruitgang van de leefomgeving ontstaat.
 
Conclusie
Voorliggend initiatief sluit aan op de ambities uit de Omgevingsvisie. Het plan voorziet in een toekomstbestendige en duurzame herbestemming/hergebruik, passend in de omgeving.
2.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
 
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
 
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
 
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel).
 
Toets aan uitvoeringsmodel
 
Generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
  1. integraliteit
  2. toekomstbestendigheid
  3. concentratiebeleid
  4. (boven)regionale afstemming
  5. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
 
1. Integraliteit
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
Toets aan initiatief
Ten aanzien van onderliggend initiatief is een integrale afweging gemaakt ten aanzien van beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte. Dit vertaalt zich in voorliggend plan dat ruimtelijk, milieukundig en beleidsmatig haalbaar is.
 
2. Toekomstbestendigheid
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.
 
Toets aan initiatief
De duurzame wijze waarop bestaande bebouwing wordt benut voor een ander gebruik (in de vorm van wonen) voorziet in toekomstbestendigheid.
 
3. Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief ligt in het concentratiegebied Zwolle-Kampen en geeft daarmee invulling aan de provinciale doelstelling.
 
4. Bovenregionale afstemming
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief betreft een gewijzigd gebruik van een bestaand perceel met een agrarische bedrijfswoning naar een woonbestemming met twee woningen. Hierover heeft gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling, geen regionale afstemming plaatsgevonden.
 
5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief voorziet niet in de toename van bebouwing maar hergebruik van een bestaande locatie en bestaande bebouwing, waardoor zuinig en zorgvuldig met reeds benutte ruimte wordt omgegaan.
 
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing.
 
Ontwikkelingsperspectief Groene omgeving
Het plangebied ligt in het gebied dat is geduid als ‘Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap’. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie ‘Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop’. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
 
Toets aan initiatief
Onderliggend initiatief geeft geen invulling aan verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw. De herbestemming van het perceel voorziet in het weg bestemmen van een agrarisch bedrijf zoals dat meer gebeurt in het gebied. De ontwikkeling zit bestaande bedrijven echter niet in de weg en het plan vindt ruimtelijk aansluiting van de bestaande omgeving.
 
Gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
  1. de natuurlijke laag
  2. de stedelijke laag
  3. de laag van de beleving
  4. de laag van het agrarisch cultuurlandschap
Voor onderliggend initiatief zijn de volgende lagen van toepassing.
 
1. Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
 
Toets aan het initiatief
Het plangebied ligt binnen de natuurlijke laag grotendeels in de ‘Dekzandvlakte en ruggen’ en voor een klein deel in de ‘Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)’. De ambitie in de ‘Dekzandvlakte en ruggen’ is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.
De ambitie in de ‘Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)’ is deze als ruimtelijk zelfstandige eenheden, herkenbaar en beleefbaar te maken. Het plan voorziet echter niet in fysieke wijzigingen van het plangebied, maar alleen in een gewijzigd gebruik. Dit gebruik heeft geen effecten op het landschap.
 
Ligging plangebied in de ‘Dekzandvlakte en ruggen’ (bruin) en ‘Hoogveengebieden’ (paars).
 
2. Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
 
Toets aan het initiatief
Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van ‘het informele trage netwerk’ en de ‘verspreide bebouwing’. De ambitie ten aanzien van de ‘verspreide bebouwing’ is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Onderliggend initiatief geeft hier vorm aan middels het realiseren van een woonerf.
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.
 
3. Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
 
Toets aan het initiatief
Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van ‘de laag van de beleving’ binnen het gebiedskenmerk ‘Donkerte’. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, op zijn minst zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
In de richtinggevende uitspraken staat dat in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijk kunstlicht toegepast mag worden. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Daarnaast vraagt het veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied. Voorgaande betekent dat niet meer licht wordt gebruikt dan in de bestaande situatie het geval is. Doordat agrarische activiteiten worden wegbestemd en het feitelijk gebruik van de locatie wijzigt naar ‘wonen’, is het realistisch om aan te nemen dat dit in de praktijk zo is.
 
4. Laag van het agrarische cultuurlandschap
De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.
De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:
 
‘Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen’.
 
Toets aan het initiatief
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Onderliggend plangebied ligt deels in gebiedstype ‘Veenkoloniaal landschap’ en deels in het gebiedstype ‘Jong heide- en broekontginningslandschap’. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
 
 
De ambitie voor het ‘Veenkoloniaal landschap’ is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Met voorliggend plan, in de vorm van het transformeren van een agrarisch perceel naar een woonperceel, wordt invulling gegeven aan het behoud en de leefbaarheid van het landschap.
De ambitie voor gebiedstype ‘Jong heide- en broekontginningslandschap’ is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. In voorliggend geval wordt hier invulling aan te geven door een agrarisch perceel te transformeren naar een woonerf.
 
Conclusie toets aan gebiedskenmerken
In voorliggend plan is sprake van de wijziging van de bestemming van een agrarisch perceel in een woonperceel. De bestaande bebouwing en inrichting van het plangebied blijven gehandhaafd, alleen het gebruik wijzigt. Hiermee is er geen sprake van relevante activiteiten in relatie de gebiedskenmerken van de verschillende ‘lagen’. De ontwikkeling heeft hier dan ook geen negatieve effecten op. Met betrekking tot ‘Donkerte’ wordt opgemerkt dat de bedrijfsbestemming in de huidige situatie al aanwezig is. De herbestemming en het gewijzigde gebruik hebben naar verwachting een positief effect op de lichtuitstraling in vergelijking met de reeds bestaande situatie ter plaatse.
2.3.3 Omgevingsverordening
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
 
Conclusie
Voorliggend plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Dalfsen
In februari 2022 is de Omgevingsvisie Dalfsen vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen voor de hele gemeente. Het doel van deze Omgevingsvisie is om een integraal beleidskader te krijgen voor wat de gemeente belangrijk vindt om te behouden, te versterken en te ontwikkelen. De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen en ruimte voor eigen initiatief. In de visie is aangegeven wat de gemeente doet, maar ook wat inwoners, ondernemers, organisaties en andere partijen in de samenleving kunnen doen.
De Omgevingsvisie is één integraal, samenhangend strategisch plan over de fysieke leefomgeving. Het Programma kan worden gezien als een concrete uitwerking van de Omgevingsvisie. Programma's kunnen speciaal voor een (deel)gebied of een bepaald (milieu)thema worden gemaakt. Er zijn 4 gebiedstypen onderscheiden binnen de gemeente Dalfsen.
In de Omgevisie wordt 20 jaar vooruitgekeken, de focus ligt op 2040. Als relevante trends en ontwikkelingen zijn aangegeven:
  • Druk op de woningvoorraad;
  • Vergrijzing en ontgroening;
  • Buitengebied bevindt zich in grote transitie;
  • Klimaatverandering
  • Energietransitie;
  • Gezondheid.
De Omgevingswet gaat uit van een dynamisch systeem van plannen maken. Geen vastomlijnde plannen meer voor een vaste tijd. De cyclus start met de kaders en ambities in een Omgevingsvisie. Deze werken door in programma's en in het Omgevingsplan en uiteindelijk in de vergunningverlening. Door te evalueren, wordt besloten of doelen en ambities zijn gehaald. Waar nodig of gewenst, herziet de gemeente Dalfsen de visie om te kunnen bijsturen of aan te passen aan dan actuele vragen.
Binnen de Omgevingsvisie ligt het plangebied binnen het gebiedstype ‘weids platteland’. Het gebied kenmerkt zich door een grotendeels open agrarisch landschap. De landbouw is de belangrijkste gebruiker van het gebied en blijft ook in de toekomst beeldbepalend. Functies die kunnen leiden tot milieubelemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering beschouwen we als ondergeschikt aan de agrarische gebruiksmogelijkheden.
 
Er zijn 4 ambities voor dit gebied gesteld:
  • Een toekomstbestendige, sociale en gezonde woon- en leefomgeving.
  • Aantrekkelijke, leefbare kernen voor iedereen.
  • Een eigentijds, aantrekkelijk en onderscheidend landelijk gebied.
  • Een lokaal geworteld, vitaal en innovatief ondernemerschap dat goed aangehaakt is op de regio.
In voorliggend geval is sprake van de herbestemming van een agrarisch bestemde locatie naar een woonbestemming. Deze herbestemming heeft geen nadelige effecten op de landbouw, zoals in hoofdstuk 3 wordt onderbouwd. Het plan is zodoende niet in strijd met de ambities voor het gebied zoals benoemd in de Omgevingsvisie.
2.4.2 Beleidsregel 'Woningsplitsing Inwoonsituaties gemeente Dalfsen 2021'
Op 29 maart 2021 heeft de gemeenteraad beleidsregels voor woningsplitsing vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 13 april 2021 in werking getreden. Om in aanmerking te komen voor woningsplitsing op grond van deze beleidsregels moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
 
Algemene voorwaarden voor woningsplitsing
  1. Er moet sprake zijn van een bestaande situatie waarin er twee huishoudens in één woning zijn gehuisvest.
Daar is sprake van.
  1. De inwoonsituatie moet zijn vergund of op een andere manier legaal zijn ontstaan voor de vaststelling van het Bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen (vastgesteld op 24 juni 2013), het bestemmingsplan Kernen gemeente Dalfsen (vastgesteld op 26 juni 2017) of het Bestemmingsplan Recreatieterreinen en Recreatiewoningen (vastgesteld 1 september 2014). en sindsdien onafgebroken hebben bestaan. Deze regeling geldt dus niet voor nieuwe inwoonsituaties na deze data.
Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat reeds langdurig sprake is van een legale inwoonsituatie.
  1. Beide woningen moeten voldoen aan de regels Verbouw van het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke Bouwverordening c.q. het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet) voor zelfstandige woningen. Aanvrager wordt in overweging gegeven zich voor het beoordelen hiervan te laten bijstaan door een deskundige adviseur.
Er wordt op basis van een aanvraag omgevingsvergunning aangetoond dat aan voorgaande voorwaarde voldaan wordt.
  1. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bestemmingen.
Dit wordt in navolgende hoofdstukken van deze toelichting van het bestemmingsplan onderbouwd en aangetoond.
  1. De milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond.
Dit wordt in navolgende hoofdstukken van deze toelichting van het bestemmingsplan onderbouwd en aangetoond.
 
Conclusie
De gewenste splitsing van de woning aan Westeinde 208 in Nieuwleusen voldoet aan de algemene voorwaarden. De situatie is legaal en ontstaan voor 24 juni 2013. Er is sprake van een bestaande situatie die onafgebroken heeft bestaan.
De aanvrager heeft een rapport overgelegd waaruit blijkt dat de woningen gaan voldoen aan de regels Verbouw van het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke Bouwverordening.
Er wijzigt na splitsing van de woning niets aan de bestaande situatie.
2.4.3 Woonvisie gemeente Dalfsen
De gemeente Dalfsen heeft op 25 november 2019 de woonvisie vastgesteld. De woonvisie spreekt een ambitie uit hoe de 'ideale woongemeente Dalfsen' er in 2030 uitziet. Eén van aspecten waarom Dalfsen in 2030 nog aantrekkelijker is om in te wonen, ook in het buitengebied. Daarbij speelt het transformeren van agrarische en/of bedrijfsmatige locaties een belangrijke rol. Dit zijn in potentie namelijk locaties waar leegstand kan ontstaan door afnemende agrarische of bedrijfsmatige activiteiten.
In de woonvisie is opgenomen dat ook in Dalfsen gebouwen leeg staan of komen te staan in het buitengebied. Bij leegstand ligt verpaupering op de loer. In voorliggend geval is niet direct sprake van leegstand, maar invulling geven aan de bedrijfsmatige functie die de locatie heeft is economisch gezien moeilijk en kan in potentie leegstand veroorzaken. Het toekennen van een woonbestemming voorkomt dat. Hiermee wordt ook ingespeeld op de ambitie van de gemeente om zowel de kernen als het buitengebied leefbaar te houden én wordt er (op bescheiden schaal) invulling gegeven aan woningbehoefte.

2.5 Conclusie

Voorliggend plan heeft slechts een wijziging van het gebruik van bestaande percelen en bestaande opstallen tot gevolg en leidt niet tot fysieke ingrepen binnen het plangebied. In voorgaande paragrafen is aangetoond dat het plan aansluit op relevant ruimtelijk beleid.

3 Toets aan ruimtelijke en milieukundige aspecten

3.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In dit hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.1 Archeologie
Kader
In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Daarnaast dient aangetoond te worden dat het voorziene plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische waarden.
 
Analyse
Op basis van het ‘Chw bestemmingsplan 5e verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen’ kent het bestemmingsplan de bestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’ en ‘Waarde – Archeologie 5’.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden. Op basis van deze bestemmingen zijn regels opgenomen ten aanzien van fysieke ingrepen in de bodem die mogelijke archeologische waarden kunnen vestoren. Indien ingrepen worden gedaan dient aangetoond te worden dat archeologische waarden niet worden geschaad.
In voorliggend plan is geen sprake van fysieke ingrepen. Er is slechts sprake van een gewijzigd gebruik van bestaande opstallen, waardoor archeologisch onderzoek niet nodig is. In de regels van het wijzigingsplan zijn de archeologische dubbelbestemmingen wel onverminderd van toepassing zodat de bescherming van de archeologische waarden ook in de toekomst geborgd is.
3.2.2 Monumentenzorg
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.
 
Analyse
In voorliggend plan is geen sprake van cultuurhistorische waarden en ook niet van monumenten waar bij de wijziging van het bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden.
 
Conclusie
Het plan is op basis van de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

3.3 Flora en fauna

Kader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
 
Analyse
Voorliggend plan heeft slechts een wijziging van het gebruik van bestaande percelen en bestaande opstallen tot gevolg en leidt niet tot fysieke ingrepen binnen het plangebied. Negatieve effecten op beschermde soorten, beschermde gebieden en houtopstanden zijn ten gevolge van het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming redelijkerwijs uit te sluiten. Het gebruik van de locatie ten behoeve van een woonfunctie heeft eerder een positief effect op soorten en beschermde gebieden.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect ecologie uitvoerbaar.

3.4 Bodem

Kader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
 
Analyse
Voorliggend plan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In het kader van voorliggend plan is daarom een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn als bijlage 3 opgenomen.
 
Uit het onderzoek blijkt het volgende.
In de bovengrond (BG I en A - BG I) en in het grondwater (PB 1) zijn licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II en BG III) en in de ondergrond (OG I) zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01, MM FF - 02, B - MM FF en C - MM FF is geen asbest aangetoond.
In de gaten 14 en 15 is asbest aangetoond; de gewogen asbestgehalten zijn hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Een nader asbestonderzoek geeft inzicht in de omvang van de asbestverontreiniging.
Een nader asbestonderzoek is noodzakelijk bij eventuele grondwerkzaamheden (herinrichting terrein en/of bouwwerkzaamheden). De resultaten van het nader asbestonderzoek geven mogelijk aanleiding voor een asbestsanering.
Nader asbestonderzoek is niet direct noodzakelijk. Er zijn momenteel geen blootstellingsrisico’s, aangezien de asbestverontreiniging onder een tegelverharding en op 0.2 m-mv onder het maaiveld bevindt. Bij huidig gebruik en instandhouding van de huidige leeflaag en tegelverharding is nader asbestonderzoek (en eventuele sanering) niet noodzakelijk.
De sterk verontreinigde grond met asbest mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag. Voorafgaande aan een eventuele sanering dient een BUS-melding opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect bodem uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met de gedane aanbevelingen in het onderzoeksrapport.

3.5 Geluid

Kader
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
 
Analyse
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van railverkeerlawaai en luchtverkeerslawaai. In de bestaande situatie is sprake van een agrarische bestemming. Deze wordt omgezet in een woonbestemming. Een woonbestemming heeft geen negatieve akoestische invloed op de omgeving. Andersom geldt dat omliggende functies niet benadeeld mogen worden door de voorziene woonbestemming. In de directe omgeving bevinden zich geen bedrijven die vanuit akoestisch oogpunt van invloed zijn op het plangebied.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat in de bestaande situatie reeds sprake is van een bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning wordt omgezet in een ‘reguliere’ woning. Het feitelijk gebruik als woning verandert niet, waardoor geen noodzaak is om onderzoek uit te voeren en geen strijd is met de Wgh.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect geluid uitvoerbaar.

3.6 Water

Kader
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de initiatiefnemer (gemeente) onderlinge afstemming zoeken.
 
Analyse
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan met het invullen van de digitale watertoets. De watertoets is als bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Deze toets heeft geleid tot het resultaat ‘geen waterschapsbelang’. Het plan betreft alleen een functiewijziging van bestaande bebouwing en heeft geen noemenswaardige invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is geen waterschapsbelang.
Bovenstaande conclusie is getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect water uitvoerbaar.

3.7 Bedrijven en milieuzonering

Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving van een beoogde ontwikkeling worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat hierbij om interne en externe werking. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.’
 
Analyse
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dalfsen. Er is geen sprake van gemengd gebied. Bij het bepalen van de milieukundige effecten moet worden gekeken naar de interne en externe werking van het plan.
 
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de effecten van het plan op de omgeving. Voorliggend plan voorziet in een woonfunctie. De woonfunctie heeft geen milieubelastend effect op de omgeving. Met het plan wordt het effect op de omgeving juist verminderd door de bedrijfsmatige activiteiten weg te bestemmen.
 
Interne werking
Bij de interne werking gaat het over de effecten van de omliggende activiteiten op het plangebied. In voorliggend geval gaat het daarbij om agrarische bedrijven die in de nabijheid van het plangebied liggen. Bij al deze bedrijven geldt dat in verband met geurhinder op basis van de gemeentelijke geurverordening rekening moet worden gehouden met een afstand van 25 meter tussen het bedrijf en de woning aan Westeinde 208. Daar wordt aan voldaan. Daarnaast geldt dat bij alle in de directe omgeving van het plangebied gelegen agrarische percelen een woonbestemming aanwezig is die dichter bij het bedrijf ligt dan voorliggend plan.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ uitvoerbaar.

3.8 Externe veiligheid

Kader
Uitgangspunt bij het externe veiligheidsbeleid is een risicobenadering op basis van risicoberekeningen, met daarbij een wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico (een basisbeschermingsniveau voor elk individu) en een afwegingsruimte voor het bevoegd gezag om te bepalen welke risico’s voor grotere groepen mensen aanvaard worden (de verantwoordingsplicht van het groepsrisico). De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid luidt:
 
‘Het uitvoeren van een veiligheids- en risicobeleid om mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico’s. De overheid garandeert een zogenaamd ‘basisbeschermingsniveau’ voor externe veiligheid.’
 
Analyse
In het kader van voorliggend plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden die enige invloed op de uitvoerbaarheid van het plan hebben.
 
Conclusie
Het plan is op basis van het aspect ‘externe veiligheid’ uitvoerbaar.

3.9 Luchtkwaliteit

Kader
Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Analyse
Het plan betreft de herbestemming van een agrarisch perceel naar een woonbestemming. Het betreft hier een plan categorie 3A.2 overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor ‘niet in betekenende mate’ bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.
 
Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het plan is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

3.10 Verkeer en parkeren

Kader
In het kader van ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties voor het verkeer (bereikbaarheid) en parkeren. Bij het wijzigen van het bestemmingsplan moet zijn verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Naast voldoende parkeergelegenheid is de ontsluiting van de locatie van belang.
 
Analyse
In voorliggend plan is sprake van de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid (Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020) geldt dat bij een twee - onder – een - kap-woning in het buitengebied 2,2 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd moeten worden. in voorliggend plan, dat twee woningen onder één dak mogelijk maakt, moeten zodoende 5 (4,4) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Gezien de omvang van het erf is deze parkeeropgave eenvoudig op te vangen.
Omdat de fysieke situatie van het erf niet wijzigt, evenals de ontsluiting van het plangebied, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het plan geen negatief effect heeft op de aspecten verkeer. De bestaande ontsluiting op Westeinde blijft in gebruik.
 
Conclusie
Het plan is op basis van de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar.

3.11 Conclusie

Het initiatief is getoetst aan de relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten. Daaruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is.

4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Het perceel aan Westeinde 208 in Nieuwleusen kent een agrarische bestemming. De eigenaar van de locatie is niet voornemens om de locatie op basis van deze agrarische bestemming te gebruiken maar wenst op de locatie te wonen. Feitelijk is hier al jaren sprake van, maar met voorliggend bestemmingsplan wordt dat ook planologisch geborgd.

4.2 Bestaande situatie

Op basis van de agrarische bedrijfsmatige bestemming en het voormalige agrarische gebruik is het erf ingericht met diverse opstallen en een bedrijfswoning. Op de volgende afbeelding is het erf weergegeven.
 
Bestaande indeling plangebied.
 
Op de volgende afbeeldingen is de locatie vanaf de weg weergegeven. Op de eerste foto zijn de bestaande bedrijfswoning en enkele opstallen zichtbaar, evenals de siertuin aan de voorzijde van de woning. Op de tweede foto is de bestaande schuur achter het erf weergegeven. Ook is goed zichtbaar dat het erf groen is omzoomd.
 
Vooraanzicht op het perceel vanaf de weg.
 
Zijaanzicht op het perceel vanaf de weg.
 

4.3 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie blijft de bestaande inrichting behouden en worden de bestaande opstallen gebruikt ten behoeve van de reeds bestaande woonfunctie. Het groen rondom het perceel blijft behouden.
De bedrijfswoning bestaat op basis van het nieuwe plan formeel uit twee woningen. Kadastraal zal een splitsing plaatsvinden waardoor de bestaande bijgebouwen worden toebedeeld aan de woningen en beide woningen zodoende opzichzelfstaand kunnen functioneren. Doordat de inrichting van het perceel niet verandert, is sprake van het behoud van het bestaande agrarische karakter. Op de volgende afbeelding is de nieuwe indeling zichtbaar. De bestaande situatie en de nieuwe situatie zijn ook als bijlage 2 van deze toelichting opgenomen.
 
Nieuwe inrichting plangebied.

4.4 Toets aan wijzigingsbevoegdheid

Om het perceel te kunnen gebruiken ten behoeve van reguliere bewoning moet de bestemming worden veranderd in ‘wonen’. Dit is mogelijk op basis van artikel 3.8.1 lid d van het 8e verzamelplan buitengebied. Daarin is opgenomen dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming - indien het agrarisch bedrijf is beëindigd - in casu de bestaande bebouwing met bijbehorend erf te wijzigen:
  1. in de bestemming 'Wonen';
  2. in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de bedrijfswoning onder de voorwaarden dat:
    1. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning voor de splitsing groter is dan 900 m³;
    2. waarbij splitsen alleen mogelijk is binnen de bestaande schil;
    3. na splitsing geen verdere vergroting van de gesplitste woningen plaatsvindt;
    4. er een bouwplan wordt ingediend waaruit blijkt dat de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft en het onderscheid tussen oorspronkelijk woon- en bedrijfsgedeelte herkenbaar blijft;
    5. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    6. er gebruik gemaakt wordt van de bestaande erftoegang(-en).
In voorliggend plan is sprake van hetgeen is opgenomen onder punt ‘b’, met inachtneming van de punten 1 t/m 6, en wel op de volgende wijze.
  1. De inhoud van de bestaande bedrijfswoning is circa 1.000 m³, waarmee wordt voldaan aan de minimale inhoudsmaat van 900 m³;
  2. De splitsing vindt binnen de bestaande contouren/het bestaande volume van de bedrijfswoning plaats;
  3. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat geen uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning (het volume waarbinnen de twee woningen worden gerealiseerd) plaats kan vinden.
  4. Er is een bouwplan ingediend waaruit blijkt dat de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft en het onderscheid tussen oorspronkelijk woon- en bedrijfsgedeelte herkenbaar blijft;
  5. De landschappelijke inpassing is beschreven in de toelichting van dit wijzigingsplan en opgenomen als bijlage 2. Hieruit blijkt dat het bestaande erfensemble behouden blijft en de groene inpassing van het erf in stand wordt gehouden.
  6. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande erftoegangswegen vanaf Westeinde.
Op basis van voorgaande wordt aangesloten en voldaan aan de geldende wijzigingsvoorwaarden.

5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is weergegeven op welke wijze er binnen het plan wordt gemeten.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • bestemmingsomschrijving
  • bouw- en gebruiksregels
  • aanduidingsregels
  • afwijken van bouw en gebruiksregels
  • wijzigingsbevoegdheid
  • algemene procedureregels
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan voorkomende regels behandeld.
 
Artikel 3. Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.
 
Artikel 4. Waarde – archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden. Aan het uitvoeren van werkzaamheden op gronden met deze bestemming zijn voorwaarden verbonden in de regels van het bestemmingsplan.
 
Artikel 5. Waarde – archeologie 5
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden. Aan het uitvoeren van werkzaamheden op gronden met deze bestemming zijn voorwaarden verbonden in de regels van het bestemmingsplan.

6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Indien het plan een vervolg krijgt, wordt het plan uitgevoerd op risico van een particulier. Alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het initiatief zijn dan voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen en een aantal agrarische bedrijven. Belanghebbenden in de directe omgeving van het plangebied zijn door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van dit initiatief.

7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In deze fase heeft het overleg ex artikel 3.1.1. Bro met diensten van rijk en provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties plaatsgevonden.
 
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
 
Provincie Overijssel
Dit bestemmingsplan past binnen de vooroverleglijst ruimtelijke plannen van de provincie Overijssel. Het is volgens afspraak met de provinciale diensten daarom niet noodzakelijk om voor dit plan vooroverleg met de provincie te voeren.
 
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets in september 2022. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Drents Overijsselse Delta. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven geen waterschapbelang te hebben bij dit plan. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is.

8 Zienswijzen en kennisgeving

Het perceel aan Westeinde 208 in Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, betreft een (voormalig) agrarisch perceel met bijbehorende opstallen en bedrijfswoning, die al jarenlang gebruikt wordt in de vorm van twee woningen op basis van een inwoonsituatie. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd gestaakt.
Initiatiefnemers zijn echter voornemens om de woning te splitsen in twee volwaardige woningen en dit planologisch in te laten passen, een en ander conform het feitelijke gebruik. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de Beleidsregels ‘Woningsplitsing inwoonsituaties gemeente Dalfsen 2021’, die op 29 maart 2021 door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Deze beleidsregels maken het namelijk mogelijk om woningen met een bestaande en legale inwoonsituatie te splitsen in twee afzonderlijke wooneenheden.
Om het perceel te kunnen gebruiken ten behoeve van reguliere bewoning moet de bestemming worden veranderd in ‘wonen’. Dit is mogelijk op basis van artikel 3.8.1 lid d van het 8e verzamelplan buitengebied. In dat artikel is opgenomen dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming - indien het agrarisch bedrijf is beëindigd - in casu de bestaande bebouwing met bijbehorend erf te wijzigen:
  1. in de bestemming 'Wonen';
  2. in de bestemming 'Wonen ' ten behoeve van het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de bedrijfswoning onder de voorwaarden dat:
    1. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning voor de splitsing groter is dan 900 m³;
    2. waarbij splitsing alleen mogelijk is binnen de bestaande schil;
    3. na splitsing geen verdere vergroting van de gesplitste woningen plaatsvindt;
    4. er een bouwlan wordt ingediend waaruit blijkt dat de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft en het onderscheid tussen oorspronkelijk woon- en bedrijfsgedeelte herkenbaar blijft;
    5. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
    6. er gebruik gemaakt wordt van de bestaande erftoegang(-en).
Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden.