Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: 4e wijziging Bp Buitengebied gemeente Dalfsen, Koedijk 8
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0148.BgemDlfswz4-vs01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
1.1 Plan
het wijzigingsplan '4e wijziging Bp Buitengebied gemeente Dalfsen, Koedijk 8' met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfswz4-vs01 van de gemeente Dalfsen.
1.2 Wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aanhuisverbonden beroep of bedrijf
het uitoefenen van een beroep, niet zijnde een kapper, dat in een (bedrijfs)woning en of daarbij behorende gebouwen door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in de (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende gebouwen door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunning nodig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een melding op grond van het Activiteitenbesluit, en waarbij de
(bedrijfs)woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. Onder het aanhuisverbonden beroep worden tevens gerekend internetwinkels en webshops.
1.6 Afwijken
bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aangegeven regels zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.7 Ander-werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 Bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden.
1.10 Bed and breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de (bedrijfs)woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.11 Beleidsregel
onderdeel van een door het College van B&W en/of de gemeenteraad vastgesteld beleidsdocument.
1.12 Bestaand
  1. Met betrekking tot bebouwing: legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, met uitzondering van die bebouwing die is ingezet volgens de beleidsregels 'Ontwikkelen met kwaliteit in het buitengebied'.
  2. Met betrekking tot gebruik: het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.16 Boom
een opgaand gewas zowel levend als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 30 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.19 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Bouwwerk voor recreatief nachtverblijf
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter (zoals stacaravan, trekkershut, tenthuisje).
1.23 Carport
een bijbehorend bouwwerk, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden.
1.24 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 Eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.26 Eerste verdieping
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrep
1.27 Eigen energieverbruik
de gemiddelde hoeveelheid energie die de aanvrager per jaar verbruikt.
1.28 Erker
een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning.
1.29 Gastenverblijf
een bijbehorend bouwwerk die ten dienste staat van een woning, die geschikt is voor incidentele overnachting van gasten die elders hun hoofdverblijf hebben en waarbij geen sprake is van permanente bewoning of van een bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatieverblijf.
1.30 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 Hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.32 Houtopstand
één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met een minimale dwarsdoornsnede van 30 centimeter, op 1,3 meter hoogte boven maaiveld.
1.33 Internetwinkel/webshop
een met een aanhuisverbonden beroep te vergelijken activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet. Er is daarbij geen sprake van de opslag van goederen, het afhalen van goederen, verkoop aan huis, een showroom aan huis of reclameuitingen.
1.34 Inwoning
het bewonen van een ruimte, die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen met dien verstande dat dit slechts is toegestaan binnen de bestaande woning of de maximaal toegestane inhoud van een nieuwe woning.
1.35 Kleinschalig kampeerterrein
een kampeerterrein ten behoeve van het al dan niet jaarrond kleinschalig kamperen.
1.36 Maaiveld
de gemiddelde hoogte van het bestaande terrein grenzende aan de gevels.
1.37 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.
1.38 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
1.39 Peil
  1. De kruin van de dichtstbij gelegen weg, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 10 m of minder van die weg;
  2. De gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende maaiveld vóór het bouwrijp maken, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen op een afstand van meer dan 10 m van de dichtstbij gelegen weg;
  3. Indien het bepaalde onder 1 of 2 niet voldoende concreet is te bepalen, het door of namens burgemeester en wethouders aan te geven peil.
1.40 Permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.41 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.
1.42 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.43 Turbine
schoepenrad dat in beweging wordt gebracht door de kracht van luchtstroom, van stoom of vallend water.
1.44 Uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.45 Vellen
rooien; kappen; verplanten; snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of de ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben. Regulier onderhoud zoals het periodiek vellen van hakhout en noodzakelijk beheer aan knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen valt hier niet onder.
1.46 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, of niet aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.47 Windenergie
door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgwekt.
1.48 Windturbine
door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgewekt.
1.49 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.50 Woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
1.51 Zonneveld
een beperkt aantal zonnepanelen in een veldopstelling van maximaal 50 m², bedoelt voor de energieproductie voor eigen gebruik. Het zonneveld is/wordt aangelegd op maaiveldniveau op een erf binnen de woonbestemming.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse maten van de gebouwen.
2.1.2 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
2.1.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.4 De breedte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse maten en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.1.5 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.6 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.7 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken.
2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse maten en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaartsgeprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.9 De ashoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan het hart van de rotor = wieken.
2.1.10 De tiphoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de rotor in de hoogste stand van de rotor = wieken.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschaften, airco kasten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van buitenwerkse maten, bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de aangegeven lijn.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep en bedrijf;
  2. bed & breakfast;
  3. de waterhuishouding;
  4. cultuurhistorische waarden;
met daarbij behorende bebouwing, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.2.1 Woningen
Voor woningen gelden de volgende regels:
  1. de afstand van een woning tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 20 m dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  2. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  3. de inhoud van een woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  6. de dakhelling mag niet minder dan 40° en niet meer dan 60º bedragen;
  7. bestaande afwijkingen in maten en afmetingen van woningen mogen gehandhaafd worden;
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste bedragen:
    1. 100 m² indien de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden minder dan 1 hectare bedraagt;
    2. 150 m² indien de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden meer dan 1 hectare bedraagt;
    3. de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan het onder 1 en 2 bepaalde, danwel maximaal de oppervlakte die in een erfinrichtingsplan is opgenomen behorende als bijlage bij de regels;
  2. de goothoogte mag ten hoogste 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 4,5 m bedragen tenzij in een erfinrichtingsplan die is opgenomen als bijlage bij de regels anders is bepaald, dan geldt maximaal de daarin opgenomen bouwhoogte;
  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning, tenzij in een erfinrichtingsplan die is opgenomen als bijlage bij de regels anders is bepaald;
  6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan mogen gehandhaafd worden;
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van de woning of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.
  3. voor het realiseren van een zonneveld voor het opwekken van energie voor eigen gebruik, gelden de volgende richtlijnen en voorwaarden:
    1. een zonneveld is alleen mogelijk als er geen passend dakoppervlak beschikbaar is
    2. als binnen de woonbestemming sprake is van te veel schaduwwerking, is het mogelijk aangrenzend aan het bestaande erf (woonbestemming) een zonneveld te realiseren
    3. de oppervlakte niet groter is dan 50 m².
    4. het geheel wordt landschappelijk ingepast, inclusief een groenafscheiding en een maximale hoogte zoals aangegeven is in de welstandsnota.
3.3 Nadere eisen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. een goede woonsituatie;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de sociale veiligheid;
  2. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in lid 12.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.1 sub b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. er sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten zijn vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
  2. artikel 3.2.1 sub b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. er sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten zijn vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
  3. artikel 3.2.1 sub d en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 2 m;
  4. artikel 3.2.1 sub f ten behoeve van een verhoging of verlaging van de dakhelling, dan wel de toepassing van een platte dakafdekking;
  5. artikel 3.2.2 sub a onder 1 voor de vergroting van de oppervlakte met 20 m² voor het bouwen van een carport, waarbij de totale maximale oppervlakte aan vergunde bijbehorende bouwwerken niet meer dan 120 m² mag bedragen;
  6. artikel 3.2.3 sub b en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot maximaal 4 meter;
  7. artikel 3.2.2 sub e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, indien het ruimtelijk niet mogelijk is om aan artikel 3.2.2 sub e opgenomen afstand te voldoen;
  8. artikel 3.2.2 sub e en toestaan dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de woning meer dan 15 m mag bedragen;
  9. artikel 3.2.2 sub a onder 1 en toestaan dan de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 120 m² mag bedragen mits:
    1. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
    2. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door deze afwijking niet onevenredig worden geschaad;
    3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd;
    4. de bijbehorende bouwwerken in redelijke verhouding staan met het woonhuis en het perceel;
  10. artikel 3.2.1 sub a en toestaan dat deze afstand wordt verminderd indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder is gebleken dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen en de Wet geluidhinder geen bezwaar bestaat.
3.4.2 Afwegingskader
Een in artikel 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend: 
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken (waaronder begrepen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) als woning of recreatiewoning of recreatief nachtverblijf of gastenverblijf.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken voor boerderijkamers
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van recreatief nachtverblijf in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), onder de voorwaarden dat:
  1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte van de bij de woning behorende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten hoogste 200 m² bedraagt;
  2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer dan 50 m² bedraagt;
  3. het aantal slaapplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  4. er geen kookgelegenheid aanwezig mag zijn in de boerderijkamers;
  5. wordt voorzien in landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  6. de aanvrager kenbaar maakt op welke wijze permanente bewoning wordt tegengegaan.
3.6.2 Afwijken voor gastenverblijf
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 ten behoeve van nachtverblijf in een bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning, onder de voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte van het gastenverblijf niet meer dan 50 m² bedraagt;
  2. er geen kookgelegenheid aanwezig mag zijn in het gastenverblijf;
  3. wordt voorzien in landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  4. de aanvrager kenbaar maakt op welke wijze permanente bewoning wordt tegengegaan.
3.6.3 Afwegingskader
Een in artikel 3.6.1 en artikel 3.6.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard;
  3. als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  4. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid (waaronder aanvaardbaarheid externe veiligheid) wordt aangetoond;
  5. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de afwijking niet onevenredig worden geschaad.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming, indien en voor zover het betreft woningen en voormalige boerderijen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken te wijzigen ten behoeve van:
  1. sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies, waaronder begrepen expositieruimten al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis;
  2. milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven;
  3. de bestemming 'Wonen' voor het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de voormalige (agrarische) bedrijfswoning met dien verstande dat:
    1. de inhoud van de bestaande bedrijfswoning voor de splitsing groter is dan 900 m³;
    2. waarbij splitsen alleen mogelijk is binnen de bestaande schil;
    3. na splitsing geen verdere vergroting van de gesplitste woningen plaatsvindt;
    4. er een erfinrichtingsplan wordt ingediend waaruit blijkt dat de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft en het onderscheid tussen oorspronkelijk woon- en bedrijfsgedeelte herkenbaar blijft.
    5. er gebruik gemaakt wordt van de bestaande erftoegang(-en).

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.
4.1.1 Voorrangsregeling
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  3. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  3. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 50 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 50 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  7. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  10. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  11. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
4.3.2 Uitzondering op verbod
Het verbod van artikel 4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 4.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
  3. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  4. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3 Afwegingskader
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 4.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.
5.1.1 Voorrangsregeling
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  3. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  3. het graven, verbreden en dempen van vijvers en andere wateren;
  4. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 2.500 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 50 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard;
  8. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  9. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  10. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
5.3.2 Uitzondering op verbod
Het verbod van artikel 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 5.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  3. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  4. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Afwegingskader
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en vaststelling van archeologische waarden.
6.1.1 Voorrangsregeling
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden met:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.
  3. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
    3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  3. het graven, verbreden en dempen van vijvers en andere wateren;
  4. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak meer is dan 5.000 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de aanlegwerken meer is dan 5.000 m² en niet behoren tot het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabels en leidingen;
  6. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard;
  8. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  9. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  10. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
6.3.2 Uitzondering op verbod
Het verbod van artikel 6.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6.3 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 5.000 m²;
  3. een diepte hebben van ten hoogste 30 cm onder maaiveld;
  4. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.3.3 Afwegingskader
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden met:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 7

7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden geldt geen onderzoeksplicht.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van kleinschalige windturbines voor het opwekken van windenergie voor eigen gebruik in alle bestemmingen gelden de volgende regels:
9.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak is ten hoogste één windturbine toegestaan met een maximale hoogte (as-hoogte) van 15 m en;
  2. de windturbine moet geplaatst worden binnen het bestemmingsvlak, waarbij voor een agrarisch bedrijf geldt dat dit aansluitend aan het bouwperceel en in ieder geval binnen het zoekgebied moet zijn en;
  3. de aanvrager moet een erfinrichtingsplan aanleveren waaruit blijkt dat de windturbine landschappelijk wordt ingepast en een geheel vormt met de bestaande inrichting van het erf.
9.1.1 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatigheid en dit in overeenstemming blijft met de bestemming afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 9.1 sub a en toestaan dat er meerdere windturbines van ten hoogste 15 m (as-hoogte) worden gebouwd onder de voorwaarde dat:
    1. aangetoond wordt dat er meerdere windturbines van ten hoogte 15 m (as-hoogte) nodig zijn voor het eigen energieverbruik en;
    2. uit een erfinrichtingsplan moet blijken dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de bebouwing en het landschap;
  2. artikel 9.1 sub b als er wordt aangetoond dat het vanwege windstromen noodzakelijk is de turbine verder van het erf te plaatsen, onder de voorwaarde dat de turbine wel wordt geplaatst binnen het zoekgebied;
  3. artikel 9.1 sub a en toestaan dat één of meerdere windturbine(s) met een as-hoogte tot 20 m worden gebouwd onder de voorwaarden dat:
    1. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de bebouwing en het landschap en;
    2. aantoonbaar is gemaakt dat één of meerder windturbine(s) hoger dan 15 m, maar maximaal 20 m nodig zijn voor het eigen energieverbruik;
  4. artikel 9.1 sub a en toestaan dat één of meerdere windturbine(s) met een as-hoogte van 20 tot 25 m gebouwd wordt onder de voorwaarden dat:
    1. er aangetoond wordt dat één of meerdere turbine(s) met een as-hoogte van meer dan 20 m, maar maximaal 25 m toereikend is voor de opwek ter grootte van het eigen energieverbruik, omdat er bijvoorbeeld obstructies zijn die de lagere luchtstromen belemmeren, zoals bomen of bebouwing en;
    2. uit een erfinrichtingsplan blijkt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de bebouwing en het landschap en;
    3. er aangetoond wordt dat er een combinatie wordt gemaakt met zonne-energie voor de opwek ter grootte van het eigen energieverbruik, waarbij geldt dat:
      1. dit bij voorkeur zon op dak moet zijn;
      2. indien zon op dak aantoonbaar niet haalbaar is, dit via een zonneveld op eigen erf
  5. moet zijn.
9.1.2 Afwegingskader
  1. Bij de beoordeling van de regel in artikel 9.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen functies en waarden worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling van de bestemming en de landschappelijke inpassing.
  2. Indien de onder a genoemde belangen onevenredig worden geschaad wordt aan de in artikel 9.1.1 genoemde afwijkingsbevoegdheid geen toepassing gegeven.
  3. Als voorwaarde voor het verlenen van de genoemde omgevingsvergunning in artikel 9.1 en het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 9.1.1 geldt dat:
    1. voorafgaand aan een aanvraag omgevingsvergunning participatie plaats heeft gevonden en;
    2. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid zijn aangetoond;
    3. de afstand van een kleine windturbine tot bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur niet minder bedraagt dan de maximale werpafstand bij twee maal nominaal toerental van de turbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, uitgezonderd voor zover in de regels toegestaan.
10.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
11.1.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet geldt voor de afmetingen van het bouwperceel;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bouw/gebruiksplan;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zonder dak en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal 2/3 van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  6. het bepaalde over de afstand van bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  7. de bestemmingsregels ten aanzien van het inrichten en gebruiken van gronden in afwijking van een landschappelijk of erfinrichtingsplan mits de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit gewaarborgd blijft;
  8. het bepaalde in de regels voor de termijn waarbij inrichting en gebruik in overeenstemming moeten zijn met het voor het betreffende project in de bijlage bij deze regels opgenomen erfinrichtingsplan, onder de voorwaarden dat:
    1. de aanvrager aan kan tonen dat realisatie binnen de maanden termijn niet haalbaar is;
    2. de beoogde termijn van afronding van de plannen niet meer dan 10 jaar na dat het project het onherroepelijk mogelijk is geworden in de herziening van het bestemmingsplan;
    3. de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het perceel gewaarborgd is.
11.1.2 Afwegingskader
Een in artikel 11.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede milieusituatie;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid.
11.1.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen via een omgevingsvergunning voor de functie Wonen afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages van bijbehorende bouwwerken en de inhoudsmaat van woningen onder de volgende voorwaarden:
  1. voldaan wordt aan de beleidsregels 'Ontwikkelen met kwaliteit in het Buitengebied van de gemeente Dalfsen';
  2. bij toepassing van de beleidsregels 'Ontwikkelen met kwaliteit in het Buitengebied van de gemeente Dalfsen' het bouwvlak, bouwperceel, of het te bebouwen oppervlak verwijderd danwel verkleind wordt daar waar bebouwing wordt gesloopt;
  3. dat de ingebrachte bebouwing wordt gesloopt en dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de ingebrachte bebouwing daadwerkelijk wordt gesloopt.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid
12.1.1 Aanpassen dubbelbestemming Waarde - Archeolgie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. aan gronden een passender archeologische bestemming toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
12.1.2 Verschuiven bestemmingsvlak Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de ligging van het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen te veranderen, onder de voorwaarde dat:
  1. de oppervlakte met de bestemming Wonen niet toeneemt
  2. de grens van de bestemming met maximaal 10 meter wordt verplaatst;
  3. het aantal woningen in het bestemmingsvlak niet toeneemt;
  4. natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
  5. door middel van een erfinrichtingsplan wordt aangetoond er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bebouwing;
  6. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  7. op het gewijzigde bestemmingsvlak het bepaalde in artikel 3 'Wonen' van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eis
Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
  1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het ontwerp plan.
14.2 Vellen houtopstanden
14.2.1 Kapverbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. Een uitzondering op dit verbod geldt voor:
  1. coniferen, dennen, ceders, larixen, niet geknotte wilgen, niet geknotte populieren, lijsterbessen, sierkersen, sierappels, sierperen;
  2. berken, elzen en meidoorns voor zover ze deel uitmaken van een rijbeplanting van minder dan zes bomen of singelbeplanting van maximaal 2,5 meter breed en 5 meter lang;
  3. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  4. naaldbomen, niet ouder dan 20 jaar, die als kerstboom worden geteeld;
  5. kweekgoed;
  6. houtopstanden die bij wijze van dunning geveld moeten worden;
  7. houtopstanden die liggen binnen de bebouwde kom volgens de op grond van artikel 4.1 sub a van de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet) vastgestelde grenzen en de houtopstand niet is aangemerkt als waardevolle boom/houtopstand conform de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde 'Beleidsregels houtopstanden gemeente Dalfsen 2017' en diens rechtsopvolger;
  8. houtopstanden waarvan instandhouding volgens boomdeskundige maatstaven niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade en/of de houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziekenwet, mits hiervoor toestemming is gegeven door het college van burgemeester en wethouders.
Deze uitzondering niet geldt voor houtopstanden die in het kader van de in lid 15.2 opgenomen herplantplicht of andere (private) overeenkomst met een bestuursorgaan zijn aangeplant.
14.2.2 Herplantplicht
  1. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.2.1 en de toestemming als bedoeld in artikel 14.2.1 sub h een herplantplicht en/of vergoeding van de Boomwaarde opleggen. Hierbij geldt dat:
    1. de herplantplicht of de vergoeding van de Boomwaarde door het college van burgemeester en wethouders wordt opgelegd conform de vastgestelde 'Beleidsregels houtopstanden gemeente Dalfsen 2017' en diens rechtsopvolger;
  2. deze herplant- of vergoedingsverplichting ook kan worden opgelegd als het vellen van houtopstanden al zonder de benodigde vergunning en/of toestemming volgens artikel 14.2.1 sub h is uitgevoerd.
14.2.3 Afwegingskader omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.2.1 wordt geweigerd als de belangen van de verlening niet opwegen tegen het belang van behoudt van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
  1. natuur- en milieuwaarden;
  2. landschappelijke waarden;
  3. cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. waarden van stads- en dorpsschoon;
  5. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
14.3 Parkeren
14.3.1 Parkeerruimte
  1. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's of fietsen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  2. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de 'Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020', waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de 'Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020', wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
14.3.2 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.3.1 indien het voldoen aan die bepalingen
  1. op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laadof losruimte wordt voorzien.
14.3.3 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van ruimte(n) voor het bepaalde artikel 14.3.1 anders dan voor parkeren en/of laden en lossen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 15.1.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15.1.1 met maximaal 10%.
15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
artikel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Voortzetting strijdig gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Behoudens voor zover uit de Richtlijn inzake het behoud van de vogelstand en de Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
15.2.2 Verbod verandering strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
15.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
artikel 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het wijzigingsplan 4e wijziging Bp Buitengebied gemeente Dalfsen, Koedijk 8'