direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 7e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Westerveldweg - Schoolweg 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de en de ligging van het project aangegeven

1.1 Algemeen

Sinds 2008 zijn er plannen voor het realiseren van een nieuw pluimveebedrijf met 175.000 scharrelkippen aan de Westerveldweg in Dalfsen, kadastraal bekend, gemeente Dalfsen sectie W, nummer 83. Het betreft een extra locatie van het bedrijf van Mts. Huisman die gevestigd is aan de Veldhoeveweg 1 in Dalfsen (zie Bijlage Locatie Westerveldweg en Veldhoeveweg 1). Op 3 oktober 2011 heeft het college hiervoor een wijziging van het bestemmingsplan vastgesteld. Dit besluit is echter vernietigd door de Raad van State (uitspraak van 27 december 2012). Daarom zijn de plannen aangepast. Er is nu gekozen voor verplaatsing van het agrarische bouwperceel aan de Schoolweg 10/10a naar de Westerveldweg. Beide percelen zijn in deze herziening van het bestemmingsplan opgenomen.

Ligging van de percelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0001.png"

Westerveldweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0002.jpg"

Schoolweg 10/10a

1.2 Aanleiding

1.2.1 Westerveldweg ongenummerd

Maatschap Huisman (gevestigd op Veldhoeveweg 1 in Dalfsen) wil aan de Westerveldweg (kadastraal bekend als sectie W, nummer 83) een nieuw pluimveebedrijf oprichten. De mogelijkheden voor uitbreiding aan de Veldhoeveweg 1 zijn daarvoor te beperkt. Het bouwperceel van 1,5 hectare is bijna volledig benut met de bestaande pluimveestallen en een biogasinstallatie. Uitbreiding van het huidige bouwvlak is niet meer mogelijk omdat de benodigde gronden voor uitloop van de legkippen aansluitend aan de stallen dan onder de norm komen.

1.2.2 Schoolweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0003.png"

Aan de Schoolweg 10/10a in Dalfsen is een vleeskalverenhouderij (481 vleeskalveren) gevestigd. Dit bedrijf wordt beëindigd. De milieuvergunning wordt ingetrokken en de schuren worden voor het grootste deel gesloopt. Het erf met daarop (onder andere) de twee woningen krijgt de bestemming 'wonen' met de aanduiding '2'. Het (grootste) deel van het perceel krijgt de bestemming 'agrarisch', waarbij de aanduiding 'agrarisch bedrijf a' wordt verwijderd.

1.3 De bij het plan behorende stukken

De 7e partiële herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Dalfsen” bestaat uit de volgende stukken:

  • a. Toelichting;
  • b. Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02;
  • c. Regels.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere voor de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma voor het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden. Tegelijkertijd zijn er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu al voelbaar zijn en gebieden waar deze effecten nu nog niet voelbaar zijn, maar naar verwachting op termijn wel (zogenaamde anticipeergebieden).

De basiskwaliteit van het gebied blijft gewaarborgd. De erven worden ingericht volgens het advies van het Oversticht. De door verplaatsing van het agrarische bouwperceel naar een ontwikkelingerichte locatie, draagt dit bij aan een versterking van de plattelandseconomie en geeft geen negatieve effecten voor natuur en leefomgeving. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Water

2.2.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.


Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

2.2.2 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

2.2.3 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen
die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.


De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

In paragraaf 3.2.10 Water wordt nader ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie en verordening Provincie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel richt zich op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

In de Omgevingsvisie en –verordening is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Hierbij worden drie stappen worden onderscheiden, namelijk de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0004.jpg"

Allereerst moeten ontwikkelingen getoetst worden aan de generieke beleidskeuzes. Deze zijn vaak normstellend en bepalen of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Vervolgens moet worden getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven die voor het betreffende gebied zijn neergelegd. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Tot slot moet aannemelijk worden gemaakt dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de gebiedskenmerken. Deze worden uitgewerkt in de Catalogus Gebiedskenmerken behorende bij de Omgevingsvisie en – verordening. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Voor nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen wordt een meer gebiedsgerichte benadering gevraagd met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit buiten de eigen locatie.

2.3.2 Beleid agrarische bouwpercelen

Ter uitwerking van het beleid is er vanuit de provincie een stappenplan opgesteld welke voor agrarische bouwpercelen doorlopen kan worden:

  • 1. Afweging generiek beleid en ontwikkelingsperspectief;
  • 2. SER-ladder (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) aflopen waarbij wordt onderzocht of:
    • a. er een bestaand vrijkomend agrarisch bouwperceel beschikbaar is;
    • b. er een bestaand bouwperceel geschikt te maken is;
    • c. een nieuw bouwperceel noodzakelijk is.
  • 3. Een nieuw bouwperceel mag toegekend worden voor:
    1) wijker voor maatschappelijk belang; zoals stedelijke ontwikkeling, infrastructuur, EHS;
    2) een gebiedsproject zoals een landinrichtingsplan;
    3) een bedrijf dat in de knel zit qua ontwikkelingsmogelijkheden op de oude locatie,
    waarbij het salderingsprincipe geldt = opheffen van de oude bedrijfslocatie, tenzij die locatie geschikt is voor en benut gaat worden door een ander agrarisch bedrijf.
    Het salderingsprincipe geldt niet voor:
    • a. vestiging van een intensieve veehouderijbedrijf in een LOG (landbouwontwikkelingsgebied), als dat bedrijf ontstaat door ontmenging van een gemengd bedrijf in reconstructiegebied;
    • b. vestiging van een intensieve veehouderij op een projectlocatie in een LOG;
    • c. lopende initiatieven die voor het besluit tot terinzagelegging van het ontwerp omgevingsvisie gestart zijn;
    • d. een glastuinbouwbedrijf in de Koekoekspolder.
  • 4. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebied en extensiveringsgebied is niet toegestaan.
  • 5. Voor nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf in een LOG, dat niet in de bij 3 a, b of c genoemde uitzonderingen valt, is saldering verplicht. Dus ook voor starters. Zij zullen dan moeten starten op een bestaand bouwblok, of een andere intensieve veehouderijlocatie elders in Overijssel moeten opheffen.
  • 6. In andere gevallen, waarbij sprake is van een nieuw agrarisch bouwperceel waarbij niet aan de verplichting van saldering kan worden voldaan, is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Dan geldt, aanvullend aan een goede ruimtelijke inpassing volgens de gebiedskenmerken, dat er kwaliteitsinvesteringen in de omgeving moeten plaatsvinden om een goede balans tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties te bereiken.
2.3.2.1 Generiek beleid en Ontwikkelingsperspectief

Westerveldweg

Voor de locatie waar het nieuwe bedrijf wordt gevestigd (Westerveldweg ong.) geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw'. Deze locatie ligt niet in een beschermingsgebied zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebied of ander gebied waar op basis van de Omgevingsverordening of ander generiek beleid de vestiging van het agrarische bedrijf op voorhand al is uitgesloten. Ook ligt het gebied buiten het Reconstructiegebied Salland-Twente en derhalve ook buiten extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied die in dat kader zijn aangewezen.

Kaart 2. Westerveldweg (ong.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0005.png"

Relevant gedeelte kaart Ontwikkelingsperspectieven

Dit ontwikkelingsperspectief ziet op open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Het perspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

De ontwikkeling op de Westerveldweg (ong.) past binnen het ontwikkelingsperspectief in die zin dat het de agrarische bedrijvigheid in de omgeving niet belemmerd. De verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw wordt niet beperkt. Het erf wordt ingericht volgens het advies van het Oversticht, waarbij wordt aangesloten bij het jonge broek- en heideontginningen landschap. In Bijlage 2 is de inrichting en advisering van de ervenconsulent hierover opgenomen. Het landschap blijft herkenbaar.

Schoolweg 10

Voor de locatie van het te saneren bedrijf aan de Schoolweg 10 geldt hetzelfde ontwikkelingsperspectief als voor de Westerveldweg ong. (Buitengebied accent productie, schoonheid van de moderne landbouw). Ook deze locatie ligt niet in een beschermingsgebied zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebied. Ook deze locatie ligt buiten het Reconstructiegebied Salland-Twente en derhalve ook buiten extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied die in dat kader zijn aangewezen.

Kaart 2. Schoolweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0006.png"

Relevant gedeelte kaart Ontwikkelingsperspectieven (bron atlas overijssel)

Hoewel het ontwikkelingsperspectief ziet op open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt is, biedt de locatie Schoolweg 10 voor veehouderij geen perspectief. Dit vanwege geurhinder ( op een zeer dichtbij gelegen woning) en ammoniakbeperkingen (een nabij gelegen als zeer kwetsbaar aangewezen Wav-gebied) De bestemming 'wonen' past wel in ontwikkelingsperspectief in die zin dat het de agrarische bedrijvigheid in de omgeving niet belemmerd. Er komen geen extra woningen. De verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in de omgeving wordt niet verder beperkt. Het erf wordt ingericht volgens het advies van het Oversticht, waarbij wordt aangesloten bij het jonge broek- en heideontginningen landschap. In Bijlage 3 is de inrichting en advisering van de ervenconsulent hierover opgenomen. Het landschap blijft herkenbaar.

2.3.2.2 Afweging zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
2.3.2.2.1 Uitbreiding Veldhoeveweg 1

In het kader van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is allereerst gekeken naar de mogelijkheden voor uitbreiding van het bedrijf op de locatie Veldhoeveweg 1.

Op de huidige locatie aan de Veldhoeveweg is verdere groei niet mogelijk. Er worden legkippen met vrije uitloop gehouden, er wordt een vergistingsinstallatie gerealiseerd en er worden algenvijvers aangelegd.

  • Het bouwblok is vol en er is geen ruimte meer voor nog een kippenstal. Het bouwblok zou met ca. 1,5 ha moeten worden vergroot tot bijna 3 hectare. Dit laat het bestemmingsplan niet toe en acht de gemeente ook niet wenselijk;
  • De uitloopweide van de bestaande leghennen met vrije uitloop aan de Veldhoeveweg mag niet verder dan 300 m van de stal af liggen (max. loopafstand). Extra schuren op deze locatie maken dat de vrije uitloop hier onmogelijk wordt.
  • Een deel van de huidige vrije uitloop vervalt al als de vergistingsinstallatie in gebruik wordt genomen omdat een deel van de weide of de loop er naar toe niet meer beschikbaar is.
  • Bouw van een nieuwe pluimveestal op de landerijen ten zuiden van de Veldhoeveweg 1 is ook niet mogelijk. Op deze gronden is een algenkwekerij gepland, gevoed met digestaat uit de biogasinstallatie, met een benodigd oppervlak van 4 à 5 hectare. Bovendien zijn deze gronden ook nog eens ruimtelijk gescheiden van het hoofdbedrijf door de Veldhoeveweg. In dat geval is er ook sprake van een geheel nieuw bedrijf.

Kortom vestiging van de nieuwe pluimveestallen op de huidige locatie aan de Veldhoeveweg is niet mogelijk.

Een uitbreiding is wél gewenst. Het aantal dieren op dit moment is acceptabel, maar op termijn te klein. Bedrijven groeien en Mts. Huisman moet daarin mee.

2.3.2.2.2 Bestaand agrarisch bouwperceel benutten

De maatschap zoekt continuïteit en wil uitbreiden om ook in de toekomst het bedrijf rendabel te houden. In een poging een locatie in de buurt te vinden die geschikt en groot genoeg is voor het houden van freilandhennen, is door het bedrijf het volgende zoekprofiel opgesteld:

  • Vanwege de binding met de thuislocatie (de mest van de nieuwe locatie komt in de vergister aan de Veldhoeveweg) mag de afstand niet te groot te zijn. Liefst binnen een straal van 4 à 5 km van de thuislocatie.
  • Op de nieuwe locatie worden bij voorkeur ook legkippen met vrije uitloop gehouden en de omvang moet dusdanig groot te zijn dat er een duurzaam bedrijf staat waarbij het financieel verantwoord is om emissiearme maatregelen toe te passen. Want die zullen in de toekomst ongetwijfeld aan de orde komen.
  • Om voldoende voorzorg t.a.v. omwonenden in acht te nemen, is als richtlijn ongeveer 400 m aangehouden als minimaal te hanteren afstand om geuroverlast of stofhinder en ergernis te voorkomen, niet alleen ten opzichte van geurgevoelige objecten maar ook t.o.v. bedrijfswoningen van veehouderijen waartoe feitelijk een minimale vaste afstand van slechts 50 m geldt (Wgv).
  • Op dit moment is de vrije uitloop niet aan de orde maar voor het open houden van de mogelijkheid op lange termijn voor vrije uitloop van de legkippen is het goed om vooraf rekening te houden met de normen hiervoor. Voor het houden van legkippen met vrije uitloop worden voorwaarden gesteld door overheid en bedrijfsleven, waaronder een maximale loopafstand van 350 m. De nieuwe locatie moet dus aan weerszijden minimaal 350 à 400 m afstand houden tot andere veehouderijlocaties wil er voldoende uitloop beschikbaar zijn.
  • Niet wetende hoe de stikstofwetgeving zich zal ontwikkelen, formuleren we uit voorzorg een minimale afstand tot Natura 2000-gebieden van ca. 7,5 km. Bij start van het project in 2007 werd verondersteld dat bedrijven binnen 3 km van een Natura terrein wezenlijke invloed had op het gebied en daarbuiten niet.
  • Hoewel de wetgever een buffer van 250 m t.o.v. Wav-gebieden aanhoudt waarbinnen zich geen nieuwe veehouderij mag vestigen (behalve biologisch of ten behoeve van natuurontwikkeling) hanteren we een afstandscriterium van 5 km.

Sinds de start van de planvorming (rond 2007) is intensief naar een geschikte locatie van derden gezocht, maar er is er geen gevonden die aan de criteria voldoet. De vestigingsmogelijkheden zijn door Makelaardij Schiphorst onderzocht (zie Bijlage 3 Vestigingsmogelijkheden en locatiekeuze).

De makelaar heeft tot nog toe geen bestaande locatie of nieuw te ontwikkelen locatie gevonden die aan het zoekprofiel voldoet. De makelaar verwacht binnenkort ook geen locatie te vinden, omdat in de Dalfser omgeving weinig te koop komt. Als er al iets verkocht wordt dan is dat vaak binnen de familie.

  • In 2009-2010 is in kaart gebracht welke agrarische bedrijven zijn gestopt of op het punt staan te stoppen (zie bijlage, tabel d.d. 2 augustus 2010, lijst van 49 potentiële locaties). Hier zat geen kandidaat bij.
  • Daarna is de bestemmingsplanwijziging ter inzage gelegd, waarbij afspraken zijn gemaakt over een Kwaliteitsimpuls Groene omgeving bij wijze van compensatie voor het te vormen bouwblok
  • Nadat de Raad van State aangaf dat de Omgevingsvisie van Overijssel onvoldoende is gevolgd, is opnieuw een inventarisatie gedaan en is doorlopend opgelet of er zich een kans in de buurt voor deed voor overname van een locatie
  • In 'Bijlage 3 Vestigingsmogelijkheden en locatiekeuze' is een lijst van 16 potentiële locaties opgenomen, welke fysiek allemaal afvallen om de locatie zelf. De potentiële locatie blijkt bij nader inzien niet te koop, geen of onvoldoende grond of gelegenheid te hebben voor het houden van freilandhennen, te kort op bebouwing van derden te liggen, te dichtbij andere pluimveebedrijven te liggen waardoor de vereiste hygiënestatus niet is te waarborgen, of onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheid te hebben.

Samenwerking of vestiging op een locatie bij een ander agrarisch bedrijf is ook niet mogelijk gebleken:

  • Er is geen veehouder die bereid is de kippenstallen van Huisman bij zijn eigen bedrijf te laten plaatsen. Bovendien krijgt men dan 2 inrichtingen op 1 bouwperceel, wat niet gewenst is.
  • Bovendien is het vanuit het oogpunt van het voorkomen van dierziekten en besmettingsgevaar niet wenselijk of zelfs niet toegestaan samen te gaan met een andere veehouderij.
2.3.2.3 Voorwaarden nieuw agrarisch bouwperceel

Een nieuw bouwperceel mag toegekend worden voor:
1) een wijker voor maatschappelijk belang zoals; stedelijke ontwikkeling, infrastructuur of EHS of een gebiedsproject zoals een landinrichtingsplan;
2) een bedrijf dat in de knel zit qua ontwikkelingsmogelijkheden op de oude locatie.

In dit geval is er geen sprake van een wijker voor maatschappelijk belang of een gebiedsproject. Wel kan worden gesteld dat met de in paragraaf 2.3.2.2.1 opgenomen argumentatie fysiek geen verder ontwikkelingruimte meer is op de huidige locatie van het bedrijf.

In principe geldt het salderingsprincipe en zou de huidige bedrijfslocatie opgeheven moeten worden.

Sanering thuislocatie Veldhoeveweg 1 niet aan de orde

Het beëindigen van de pluimveetak aan de Veldhoeveweg en deze bestemming verplaatsen naar de Westerveldweg is niet wenselijk.

De pluimveestapel aan de Veldhoeveweg bedient de biogasinstallatie (mestaanvoer) en de ontmanteling van het pluimveebedrijf brengt veel kosten en kapitaalsvernietiging met zich mee, terwijl juist hier de eieren goed verwaard kunnen worden door de hier aanwezige vrije uitloop (freiland).

De enige optie om aan de Omgevingsverordening te kunnen voldoen is de uitruil van een agrarisch bouwblok met iemand die stopt.

Sanering agrarisch bouwperceel elders

Nadere informatie van de provincie Overijssel over het salderen van agrarisch bestemmingen:

De onderbouwing van een nieuw agrarisch bouwblok begint dus bij een afweging of er geen bestaande agrarische bouwblokken zijn die geschikt zijn of geschikt te maken zijn voor het nieuwe bedrijf. Als geconstateerd wordt dat er geen geschikte bestaande bouwblokken te vinden zijn, kan gezocht worden naar een geschikte nieuwe locatie. Uiteraard bestem je alleen een volwaardig agrarischbedrijf. Vervolgens is de vraag of de KGO wordt toegepast conform de eisen van artikel 2.1.6 lid 1, dan wel of er gekozen wordt voor saldering conform de eisen van artikel 2.1.6 lid 2.

Saldering betekent dat er elders een agrarisch bouwperceel wordt opgeheven. In principe is dat het bouwblok van het bedrijf dat verplaatst wordt. Opheffen van een agrarisch bouwperceel houdt in dat de bestemming van het bouwblok wordt gehaald en dat daarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor agrarische doeleinden vervallen. Uiteraard ziet de provincie het liefst - vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit - dat de bebouwing die niet meer benut wordt voor agrarische doeleinden zoveel mogelijk gesloopt wordt zodat er een keurig afgerond erf overblijft. Het leggen van een nieuw agrarische bouwblok leidt dankzij deze saldering niet tot een toename van agrarische bouwblokken in het buitengebied in een tijd dat er feitelijk sprake is van een overcapaciteit aan agrarische bouwpercelen.

Bij saldering moet er wel een zeker evenwicht zijn: er moet ook echt iets opgeheven worden zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt. Ook als gekozen wordt voor een soort driehoeksruil, waarbij het agrarisch bouwblok dat achterblijft na verplaatsing naar een nieuw bouwblok benut wordt door een ander agrarisch bedrijf, moet er per saldo wel aan het eind iets opgeruimd worden dat dan ook wat voorstelt. Daarbij is bepalend wat er op het op te ruimen bouwblok mogelijk is, niet wat er nu nog feitelijk functioneert. Als er aan het eind van de keten een afbouwend agrarisch bedrijf zit, dat zo klem zit dat er naar de huidige eisen geen volwaardig agrarisch bedrijf uit te oefenen is, dan past dat in de opzet van deze regeling. Het is iets anders als er een paar ingezakte oude schuren worden ingebracht als tegenhanger voor het leggen van een nieuw bouwblok.

De provincie acht het in de geest van de Omgevingsverordening als het agrarisch bouwblok dat gesaneerd wordt als 'compensatie' voor het leggen van een nieuw agrarisch bouwblok niet de oude locatie van het te hervestigen bedrijf is, maar een locatie die daartoe wordt 'aangekocht'. Het doel van de bepalingen van de Omgevingsverordening is immers dat het leggen van een nieuw bouwblok per saldo niet leidt tot toename van het huidige aantal bouwblokken.Daarbij gaat de provincie er vanuit dat op de inruillocatie naast het verwijderen van de agrarische bestemming en het intrekken van de milieuvergunning, ook de overbodige bebouwing wordt gesloopt en het erf opnieuw wordt ingericht.

Sanering bouwperceel vleeskalverhouderij Schoolweg 10

De agrarische bestemming van de Schoolweg 10 wordt gesaneerd in het kader van saldering, het agrarisch bouwperceel van de Schoolgweg 10 wordt verplaatst naar de Westerveldweg ong. In principe mag gesaldeerd worden met een willekeurig agrarische bestemming in de provincie, maar Huisman heeft expliciet gezocht naar een uitruil met een intensieve veehouderij van behoorlijke omvang in de gemeente Dalfsen om een daad te stellen. Naar de voorwaarden van de Omgevingsverordening had hij ook een uitruil kunnen maken met een agrarisch bedrijf zonder intensieve bestemming in de provincie.

Uit de selectie is gekozen voor een uitruil met de vleeskalverhouderij aan de Schoolweg 10 te Dalfsen. Op deze locatie is geen ontwikkeling meer mogelijk. Deze locatie 'overbelast' een nabij gelegen burgerwoning en ligt dicht op zeer kwetsbaar Wav-gebied. Als dit bedrijf vervalt wordt er een knelpunt opgelost. De locatie wordt gesaneerd waarmee landschappelijk gezien winst wordt behaald. In Bijlage 3 Vestigingsmogelijkheden en locatiekeuze is in bijlage 5 tot en met 10 de informatie en landschappelijke inpassing van dit perceel opgenomen.

Op de locatie Schoolweg 10 zijn 481 vleeskalveren vergund met een totale emissie van 1202,5 kg NH3. De ammoniak vervalt, wat een (extra) positieve impact oplevert voor de Natura 2000 doelstellingen in de Provincie en het nabijgelegen kwetsbare Wav-gebied.

In een overeenkomst is vastgelegd dat de agrarische bestemming en een groot deel van de stallen aan de Schoolweg 10 verdwijnen in ruil voor een nieuw agrarisch bouwblok aan de Westerveldweg ong.(saldering). Ook de sanering van het grooste deel van de gebouwen is in de overeenkomst vastgelegd.

Het vleeskalverenbedrijf wordt beëindigd, de milieuvergunning ingetrokken en het merendeel van de stallen wordt gesloopt. De gebouwen die blijven staan worden bijgebouw en opslagfunctie bij de bestaande woningen op het perceel. Het erf krijgt een nieuwe bestemming (wonen) en wordt verfraaid en opgeknapt (landschappelijke inpassing).

Op het perceel Schoolweg 10 is het niet mogelijk 175.000 legkippen te houden, laat staan deze van voldoende uitloop te voorzien. De door Huisman te bouwen stallen passen niet op de kavel van de Schoolweg 10 en alle grond rondom de inrichting is eigendom van of in gebruik van derden. Ook is de milieuzonering dusdanig dat hier geen nieuwe milieuvergunning verleend kan worden.

2.3.2.4 Gebiedskenmerken

Westerveldweg

Op de Westerveldweg (ong.) zijn drie lagen van toepassing; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurgebied en de lust- en leisurelaag. Hieronder worden de ontwikkelingen nader toegespitst op deze drie lagen. Dit is ook weergegeven in het aanvullende advies van de ervenconsulent.

Natuurlijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0007.png"

Figuur: natuurlijke laag (bron atlas overijssel)

Dekzandvlakten
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlakten van Overijssel. Het is een reliëf rijk landschap, gevormd door de wind dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De norm is dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. In de richtinggevende uitspraak staat dat als ontwikkelingen plaatsvinden, deze dan bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Verder is bij ontwikkelingen de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het landschap aan de Westerveldweg is grootschalig opgezet (ruime blokverkaveling en grote agrarische bedrijven). Nieuwvestiging van dit agrarisch bedrijf doet hier geen afbreuk aan doen, nu de strekkingsrichting van het landschap en het gebruik van inheems plantmateriaalis opgenomen in het inrichtingsplan. Het plan voldoet hiermee aan de normerende en richtinggevende uitspraken.

Beekdalen en natte laagten

Het Overijssels zandlandschap bestaat uit een netwerk van beken, broekbossen en moerassen. In de laagten verzamelde het water zich, waar het water zich in de loop van het seizoen wegsijpelt naar beken en rivieren. Vaak bevindt zich in de natte laagten lokale en diepe kwel en vindt er stagnatie van water plaats.

De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijk dragende structuren van het landschap, betekenis te geven. Leidend principe is ruimte voor water en continuïteit van het systeem. Afwenteling van wateroverlast bovenstrooms voorkomen door het vasthouden van water te bevorderen.

De norm is dat het waterpeil niet lager mag zakken dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Beekdalen en laagten krijgen een beschermde bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, waterkwaliteit en ruimte voor water, maar alleen als het bestaande (agrarisch) gebruik dit toelaat. Ontwikkelingen in en nabij beekdalen en laagten moeten rekening houden dat deze bijdragen aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water, het vasthouden van water, versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de normerende en richtinggevende uitspraak omdat het waterpeil hierdoor niet wijzigt.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er al om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die benut. Hierbij hebben ideeën over schoonheid nooit een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking, behoud, ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De Westerveldweg ong. is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0008.jpg"

Figuur: laag van het agrarisch cultuurlandschap westerveldweg (bron atlas overijssel)

Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. Hierdoor vertonen de natte en droge jonge ontginningen nu gelijkenis. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. De landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'- landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De richtinggevende uitspraak geeft aan als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, deze dan bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Volgens het advies van de ervenconsulent kan het nieuwe erf aan de Westerveldweg ong. binnen deze structuur ingepast worden en past daarmee in de richtinggevende uitspraak.

Lust en Leisure laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0009.png"  

Figuur: Lust en leisure laag (bron atlas overijssel)

Donkerte
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij nieuwe ontwikkelingen 'donkerte' extra te stimuleren. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

De Catalogus doet een richtinggevende uitspraak over de donkere gebieden: alleen minimale en noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Bij de ontwikkeling aan de Westerveldweg ong. zal het kunstlicht op het buitenterrein zoveel mogelijk beperkt worden. Verlichting zal met de armaturen naar beneden gericht, worden toegepast. In de stallen zal 's nachts minimaal 8 uur geen licht branden en past daarmee in de richtinggevende uitspraak.

Schoolweg 10

Op de Schoolweg 10 zijn drie lagen van toepassing; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurgebied en de lust en leisurelaag. Hieronder worden de ontwikkelingen nader toegespitst op deze drie lagen.

Natuurlijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0010.jpg"

Figuur: natuurlijke laag (bron: atlas overijssel)

Dekzandvlakte
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij behorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlakten van Overijssel. Het is een reliëf rijk landschap, gevormd door de wind dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De norm is dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. In de richtinggevende uitspraak staat dat als ontwikkelingen plaatsvinden, deze dan bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Verder is bij ontwikkelingen de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Het landschap in de omgeving van de Schoolweg 10 is grootschalig opgezet (ruime blokverkaveling en grote agrarische bedrijven en er is minimaal relief aanwezig. Het inrichtingsplan houdt rekening met de strekkingsrichting van het landschap ter plaatse en daarmee wordt voldaan aan de normerende en richtinggevende uitspraak.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die benut. Hierbij hebben ideeën over schoonheid nooit een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking, behoud, ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De Schoolweg 10 is op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0011.jpg"

Figuur: laag van het agrarisch cultuurlandschap (bron: atlas overijssel)

Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. Hierdoor vertonen de natte en droge jonge ontginningen nu gelijkenis. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. De landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'- landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De richtingbepalende uitspraak geeft aan als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, deze dan bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Door uitvoering van de voorgestelde inrichting, zoals ook aangegeven door de ervenconsulent van het Oversticht draagt de ontwikkeling op het erf Schoolweg 10 bij aan het behoud en de versterking van de lineaire structuren, en bosstroken in de kenmerkende ruimtemaat en past daarmee binnen de richtinggevende uitspraak.

Lust en Leisure laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0012.jpg"   Figuur: Lust- en leisurelaag (bron: atlas overijssel)

Donkerte
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij nieuwe ontwikkelingen 'donkerte' extra te stimuleren. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

De Catalogus doet een richtinggevende uitspraak over de donkere gebieden: alleen minimale en noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

De agrarische functie aan de Schoolweg 10 verdwijnt en het erf wordt kleiner, waardoor er minder kunstlicht op het perceel aanwezig zal zijn. De ontwikkeling sluit dan ook aan bij de ambitie voor het gebiedskenmerk donkerte en past ook bij de richtinggevende uitspaak.

2.3.2.4.1 Inpassing van de percelen

Voor de inpassing van de Westerveldweg ong. is in 2009 een advies uitgebracht door de ervenconsulent van Het Oversticht. In 2010 is dit advies nog nader aangevuld en uitgewerkt naar aanleiding van de gebiedskenmerken uit de omgevingsvisie. Verder is een landschapsplan opgesteld (zie Bijlage 2 Landschappelijke inpassing Westerveldweg). Ook zijn er voor de inpassing schetsen en materialisering van de gevelindeling gemaakt die passen binnen het jonge heideontginningslandschap.

Ook voor de Schoolweg 10 is een landschaps-/erfinrichtingsplan opgesteld op basis van een advies van de ervenconsulent van het Oversticht. Deze is opgenomen in Bijlage 3 Vestigingsmogelijkheden en locatiekeuze in de daarbij horende Bijlage 9 en 10.

De realisatie van de inpassing van het nieuwe bouwperceel en de herinrichting van het bestaande perceel is gewaarborgd, door het afsluiten van een ontwikkelingsovereenkomst met de initiatiefnemer en eigenaren. Tevens is de voorwaarde voor inpassing volgens het landschaps- en inrichtingsplannen opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

2.3.2.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene omgeving is niet van toepassing op dit bestemmingsplan omdat de agrarische bestemming en een groot deel van de stallen aan de Schoolweg 10 verdwijnen in ruil voor het nieuwe agrarisch bouwblok aan de Westerveldweg ong.(saldering). Inpassing in overeenstemming met de gebiedskenmerken is in dit geval genoeg.

De betrokken locaties worden goed landschappelijk ingepast en aan de Schoolweg wordt een grote oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiermee verdwijnt een ook een overbelaste geursituatie op een burgerwoning.

Vanwege de saldering en sanering en de positieve omgevingseffecten die dit met zich meebrengt is er balans tussen de ontwikkelingsruimte en de ruimtelijke kwaliteit.

2.3.2.6 Omgevingsverordening

De overwegingen in de voorgaande paragrafen passen binnen de bepalingen van de Omgevingsverordening Overijssel. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de betreffende artikelen uit deze verordening die van toepassing zijn en waar in deze toelichting de onderbouwing hiervan te vinden is.

Artikel 2.1.4 Principes zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uisluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de gronen omgeving wanneer annemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut  
De onderbouwing hiervoor is gegeven in paragraaf 2.3.2.2 Afweging zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hieruit blijkt dat herbenutting of combinatie van functies op bestaande erven niet mogelijk is.  

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.  
Ad 1,2 In paragraaf 2.3.2.4 Gebiedskenmerken wordt dit bescherven en is aangegeven dat de ontwikkeling past in de geldende gebiedskenmerken zoals zijn neergelegd in de Catalogus gebiedskenmerken en de vier lagen uit de Catalogus hierbij zijn toegepast  
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.  
Ad 3 In paragraaf 2.3.2.1 Generiek beleid en Ontwikkelingsperspectief is aangegeven dat de ontwikkeling past in het aangegeven ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel.  
4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
• er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en
• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor gevallen waarin sprake is van ontwikkelingen die volgens het bepaalde in de onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 MER-plichtig zijn.  
Ad 4 Er is geen sprake van afwijking van het ontwikkelingsperspectief en dit is daarom ook niet gemotiveerd.  
5. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken

6. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.  
Ad 5 /6 In paragraaf 2.3.2.4 Gebiedskenmerken wordt per laag aangegeven wat de normerende en richtinggevende en ambities zijn voor zowel het plangebied aan de Westerveldweg en aan de Schoolweg 10/10a. Daarbij wordt ook aangegeven in hoeverre de uitspraken zijn opgenomen in het plan.  
7. Van het gestelde onder 5 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
• er sprake is van zwaarwegende sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en
• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

8. Van het gestelde onder 6 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.  
Van afwijking van het bepaalde onder 5 en 6 is in dit geval geen sprake. Dit is daarom ook niet gemotiveerd.  

Artikel 2.1.6. Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
1. Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan de vestiging van nieuwe agrarische bouwpercelen worden toegestaan als:
• een ondernemer zijn landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;
• een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Op voorwaarde dat het agrarisch bouwperceel als bestemming op de uitplaatsingslocatie(s) in Overijssel wordt opgeheven. Deze voorwaarde geldt niet als er sprake is van een verplaatsing van een intensieve tak van een gemengd landbouwbedrijf naar een Landbouwontwikkelingsgebied of als de uitplaatsingslocatie herbenut zal worden door een volwaardig agrarisch bedrijf.

3. In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.  
Ad 1, 2, 3 In dit geval wordt gebruik gemaakt van de afwijking zoals is geformuleerd in lid 2 van dit artikel onder de tweede bulet (verplaatsing volwaardig agrarisch bedrijf die op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft.) Lid 1 is in dit geval daarom niet van toepassing. Zie ook paragraaf 2.3.2.3 Voorwaarden nieuw agrarisch bouwperceel waarin dit uitgebreid is omschreven. Overigens wordt ook verwezen naar paragraaf 2.3.2.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving  
2.3.3 Omgevingsvisie - Regionaal Waterplan

In de Omgevingsvisie Overijssel zijn twee kaarten opgenomen: Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel en de functiekaart Water. Op de kaart van de ontwikkelingsperspectieven zijn zoveel mogelijk de functie weergegeven die een rol spelen bij ruimtelijke- en gebiedsontwikkelingen (de oppervlaktewateren, drinkwaterwinlocaties). Op de functiekaart water zijn vooral de gebruiksfuncties opgenomen. In de waterparagraaf 3.2.10 wordt het beleid voor het aspect water nader uitgewerkt.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen

Het project ligt binnen het plangebied waarvoor op 24 juni 2013 het bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen is vastgesteld. Het perceel aan de Westerveldweg heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarische bedrijfsgebouwen voor één agrarisch bedrijf mogen binnen deze bestemming gebouwd worden in het zoekgebied en daarbinnen uitsluitend op het bouwperceel, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf a', of 'agrarisch bedrijf b'. Op het perceel aan de Westerveldweg is deze aanduiding niet opgenomen. Het bouwen van de pluimveestallen is in strijd met het bestemmingsplan.

Het bouwen van de pluimveestallen is in strijd met het bestemmingsplan en er zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee het college alsnog aan de plannen kan meewerken. De enige mogelijkheid is dat de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan (herziening) voor het perceel vaststelt. Hierbij wordt getoetst aan de Structuurvisie Buitengebied.

Het perceel aan de Schoolweg 10 heeft ook de bestemming 'Agrarisch' en wel de aanduiding "agrarisch bedrijf a". Doel van dit plan is om deze aanduiding te verplaatsen naar het perceel aan de Westerveldweg ong. Het erf aan de Schoolweg 10 met daarop de twee woningen krijgt vervolgens de bestemming 'wonen' met de aanduiding '2'. Het resterende deel van het perceel krijgt de bestemming 'agrarisch', zonder bouwmogelijkheden.Deze herziening van het bestemmingsplan regelt de nieuwe situatie voor de Westerveldweg ong. en de Schoolweg 10 met één besluit.

2.4.2 Structuurvisie Buitengebied Gemeente Dalfsen

Op 25 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Dalfsen de Structuurvisie Buitengebied vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is om een integraal beleidskader te krijgen voor diverse ontwikkelingen in het buitengebied. Voorzover ontwikkelingen voorspelbaar en te sturen zijn, zijn deze opgenomen in dit bestemmingsplan. Er zijn alleen ook ontwikkelingen die niet op voorhand kunnen worden bedacht. Om voor deze initiatieven een goede afweging te kunnen maken is de Structuurvisie Buitengebied opgesteld. De ontwikkelingsrichting, economische, sociale en ecologische duurzaamheid is onderverdeeld in de acht landschapstypen die in het plangebied aanwezig zijn.In de structuurvisie wordt 20 jaar vooruitgekeken, de focus ligt op 2030. Wat betreft de vervulling van het beleid kiest de gemeente voor de benadering kwaliteit door maatwerk.

Dalfsen is een plattelandsgemeente bij uitstek. In de richting van 2030 spreekt de gemeente de ambitie uit, die eerder al eens verwoord is in de (inmiddels vervallen) Plattelandsvisie: de gemeente streeft naar een landelijk gebied waar het goed werken en wonen is, waar de plattelandseconomie voldoende perspectief heeft op een duurzaam voortbestaan en waar de landschappelijke kwaliteiten zo hoog zijn dat het gebied ook voor de langere termijn een belangrijke recreatieve aantrekkingskracht heeft ontwikkeld.

2.4.2.1 Westerveldweg

Het perceel aan de Westerveldweg ong. ligt in de Structuurvisie Buitengebied Dalfsen binnen het deelgebied Jonge heideontginningen (noord).

De voormalige heidegronden in dit gebied zijn pas in de loop van de negentiende eeuw systematisch in cultuur gebracht. Dat heeft geleid tot een stevige rationele structuur en verkavelingsopzet. De percelen zijn meest blokvormig en bebouwing ligt verspreid aan lange, rechte wegen. De bebouwing vormt puntsgewijze verdichtingen aan de wegen. Opvallend is de noord-zuidgerichtheid van de wegen, wat wordt versterkt door de aanwezige wegbeplanting. Het landschap is weids en open met fraaie vergezichten.

De landbouw is de belangrijkste functie in het gebied. Het grondgebruik is voornamelijk grasland, maar verspreid komen ook percelen met bouwland voor.

Ontwikkelingsrichting

Het landschap van de heideontginningen is in 2030 duidelijk herkenbaar aan de sterk rationele, blokvormige verkavelingsstructuur, de fraai ingepaste en verspreid liggende erven en de landbouw als belangrijkste functie in het buitengebied.

De landschappelijke structuur is stevig. De rationele opzet maakt het mogelijk om vele ontwikkelingen op een geschikte manier in te passen. In dit deelgebied wil de gemeente dan ook de ruimte bieden om een economisch vitaal platteland te ontwikkelen. Het accent ligt daarbij op een duurzame, sterke landbouwsector. Vanuit het oogpunt van natuur en milieu doen zich weinig belemmeringen voor. Nieuwe ontwikkelingen en initiatieven kunnen bovendien bijdragen aan een versterking van de landschappelijke structuren, waardoor dit landschap een nieuwe eigenstandige kwaliteit kan ontwikkelen. Het motto is om met nieuwe initiatieven te bouwen aan een kenmerkend heideontginningslandschap, waarbij de noord-zuidstructuren, die in het LOP zijn benoemd, centraal staan.

De Ontwikkelingsrichting voor de functie Landbouw:

De plattelandseconomie is de kracht van het heideontginningslandschap. De landschaps- structuur kan ontwikkelingen in de landbouw goed verdragen. De landbouw geldt als leidend in de algehele ontwikkelingsrichting van dit deelgebied. De gemeente wil de landbouw in dit gebied dan ook de ruimte bieden om zich duurzaam en concurrerend te kunnen ontwikkelen. Initiatieven die bijdragen aan een optimalisatie van de landbouw worden positief tegemoet getreden. Schaalvergroting en verbreding horen tot de mogelijkheden. Daarbij valt te denken aan opschaling van stallen tot de bouw van mestvergistingsinstallaties of de aanleg van een boerencamping. Door aan de ontwikkelingsmogelijkheden voorwaarden te koppelen voor landschapsbouw, wordt bovendien de identiteit van het gebied versterkt. De gemeente streeft naar een gebied waar de beleefbaarheid van de moderne landbouw beeldbepalend is binnen een stevige landschappelijke structuur.

Ontwikkelingscriteria:

Om de gekozen ontwikkelingsrichting gestalte te kunnen geven zijn voor elk landschapstype ontwikkelingscriteria opgesteld, waaronder die voor economische duurzaamheid. Over het landschap van de jonge heideontginningen (noord) zegt de structuurvisie het volgende:

Het heideontginningslandschap is een agrarisch productiegebied bij uitstek. De gemeente wil dan ook ruimte bieden voor de hervestiging van agrarische bedrijven op plaatsen die voldoende perspectief geven voor de langere termijn, goed bereikbaar zijn en een versterking vormen voor de landschappelijke structuren. Deze meerwaarde zal onder andere met een erfinrichtingsplan moeten worden aangetoond. Hervestiging wordt alleen toegestaan als verplaatsing van elders een knelpunt (ruimtelijk, maatschappelijk of ecologisch) oplost. Daarbij geldt tevens de voorwaarde dat eerst dient te worden onderzocht of er gebruik kan worden gemaakt van een vrijgekomen bouwblok voordat een nieuw bouwblok aan de orde kan komen.

De ontwikkeling voldoet aan de ontwikkelingscriteria. De locatie aan de Westerveldweg heeft voldoende perspectief voor de langere termijn, de locatie voldoet aan alle wet-en regelgeving en past in de landschappelijke structuren.

Met dit bestemmingsplan worden de planologische mogelijkheden van de intensieve veehouderij op het perceel Schoolweg 10 verplaatst naar het perceel Westerveldweg ong. Door het beëindigen van vleeskalverenbedrijf aan de Schoolweg 10 komt er ook een einde aan de overbelaste situatie (geur) op de burgerwoning aan de Schoolweg 8, waardoor het woon- en leefklimaat sterk verbetert.

In Bijlage 3 is een V-stacks berekening opgenomen waaruit blijkt dat de geurbelasting (voorgrondbelasting) op de woning Schoolweg 8 28,2 odour units bedraagt. Dit valt volgens onderstaande tabel 1. onder meer dan extreem slecht. Er is dus sprake van een knelpunt.

Tabel 1. Dosis-effectrelatie: de geurbelasting uitgedrukt in odour units gekoppeld aan het hinderpercentage en de milieukwaliteit Bron: bijlage 6 en 7 van de handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij.

Milieukwaliteit   % Geurgehinderden (hinderpercentage)   Concentratiegebied - veedicht
Geurbelasting (odour units)  
Niet-concentratiegebied - veearm
Geurbelasting (odour units)  
    Voorgrondbelasting   Achtergrondbelasting   Voorgrondbelasting   Achtergrondbelasting  
Zeer goed   < 5   < 1,5   < 3   < 1   < 1,5  
Goed   5 - 10   1,5 - 3,7   3 - 7   1 - 2   1 - 3,5  
Redelijk goed   10 - 15   3,7 - 6,5   7 - 13   2 - 3   3,5 - 6,5  
Matig   15 - 20   6,5 - 10   13 - 20   3 - 4   6,5 - 10  
Tamelijk slecht   20 - 25   10 - 14   20 - 28   4 - 6,5   10 - 14  
Slecht   25 - 30   14 - 19   28 - 38   6,5 - 8,5   14 - 19  
Zeer slecht   30 - 35   19 - 25   38 - 50   8,5 - 11   19 - 25  
Extreem slecht   35 - 40 **   25 - 32   50 - 65   11 - 15   25 - 32  
* Het RIVM hanteert voor haar rapportages en –toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder de hier gehanteerde milieukwaliteitscriteria. Bron: GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002).
** Een hinderpercentage > 40 krijgt in de door het RIVM gehanteerde systematiek geen beoordeling voor de milieukwaliteit mee. De milieukwaliteit is meer dan extreem slecht. Overwogen kan worden om een dergelijk hoge belasting als ontoelaatbaar te beschouwen.  

Verder ligt de Schoolweg 10 nabij een volgens de Wet Ammoniak en Veehouderij aangewezen Zeer kwetsbaar gebied. Doordat de emissie hier verdwijnt heeft dit positieve effecten op dit gebied. Er wordt een knelpunt opgelost. Zowel het erf Schoolweg 10 als de locatie aan de Westerveldweg ong. wordt landschappelijk ingepast.

Voordat de verplaatsing van de agrarische bestemming van de Schoolweg 10 naar de Westerveldweg ong aan de orde was, is eerst onderzocht of er een bestaand geschikt agrarisch bouwblok beschikbaar was. Dit is beschreven in paragraaf 2.3.2.2.2.

2.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan Dalfsen geeft aan dat het perceel Westerveldweg ong in het jonge heideontginningslandschap ligt.

Dit landschap is ontstaan door de relatief jonge heideontginningen en heeft een rationeel kavelpatroon: rechthoekige percelen evenwijdig of dwars op noord-zuid gerichte ontsluitingswegen. Het is een grootschalig agrarisch landschap dat voornamelijk bestaat uit grasland en naar het noorden, richting het landschap van de veenontginningen, meer open wordt. Het gebied kenmerkt zich door noord-zuid gerichte ontsluitingswegen en regelmatig verspreide bebouwing. Wegen zijn voorzien van wegbeplanting en op erven staat ook beplanting. Plaatselijk zijn (met name in het zuidelijk deel o.a. rond Rosengaerde) enkele kleine bosstroken aanwezig.

Bebouwing staat dwars op of evenwijdig aan de weg, waarbij rekening is gehouden met de structuur van de verkaveling. Er zijn relatief weinig burgerwoningen in het gebied. Op erven staan eiken(groepen), (knot- en lei-)linden en solitaire bomen. Er is sprake van bescheiden siertuinen in combinatie met een nutstuin (moestuin) voor de voorgevel, omgeven door een haag met een toegangshekje (meidoorn, beuk, liguster of een hekwerk. Op jonge erven zijn singels en erfbossen aanwezig.

Volgens de ervenconsulent sluiten de landschappelijke inpassingsplannen voor het nieuwe bedrijf en de herinrichting na sanering aan de Schoolweg 10 aan bij de genoemde karakteristieken van het jonge heideontginningslandschap.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Beschrijving van de huidige situatie

Westerveldweg

Het perceel Westerveldweg ongenummerd ligt tussen de Dedemsweg en de Veldweg. Op dit moment is het een weideperceel zonder bebouwing. Aan weerszijden van de Westerveldweg is wegbeplanting met eiken aanwezig.

Schoolweg 10

Op dit moment is er een vleeskalveren bedrijf aanwezig op het perceel Schoolweg 10 met daarbij twee aan elkaar gebouwde bedrijfswoningen. Met dit plan wordt dit bedrijf opgeheven, de milieuvergunning in getrokken en ongeveer 1000 m2 van de landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen op dit perceel gesloopt. De resterende bebouwing wordt straks gebruikt als bijgebouwen bij de woningen en bergruimte voor het onderhoud op het perceel.

3.2 Onderzoeken

Voor de beoordeling wordt gekeken naar de mate waarin belangen van de bewoners en/of eigenaren van de aangrenzende gronden door de uitwerking kunnen worden geschaad. Hierbij wordt gekeken naar onder andere de verkeerssituatie, natuur en landschap, milieutechnische aspecten en water.

Voor de vestiging van het bedrijf is een gecombineerde besluitMER/PlanMER opgesteld . De planMER is voor dit ruimtelijke plan in vernieuwd (geupdate) in 2014. Zie paragraaf 3.2.7 

3.2.1 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Aan de Westerveldweg geldt een lage archeologische verwachting. Omdat er sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde voor het gehele perceel, zijn verkennende archeologische onderzoeken niet noodzakelijk.

Westerveldweg ong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0013.jpg"

Relevant deel kaart Beleidsplan Archeologie

Schoolweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0014.jpg"

Relevant deel kaart Beleidsplan Archeologie

De Schoolweg 10 ligt in een gebied waarvoor heeft 'Waarde Archeologie 5' geldt. Op deze locatie alleen circa 1000 m2 bebouwing gesloopt en heringericht. Bij 'Waarde Archeologie 5' is aangegeven dat onderzoek noodzakelijk is als er ingrepen (bouwen/graven) in de bodem plaatsvinden dieper dan 50 cm en groter dan 2500 m2 . De te slopen en her in te richten oppervlakte is niet groter dan 2500 m2. Bovendien is het aannemelijk dat de gronden al geroerd zijn bij het bouwen. Nader verkennend archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

3.2.2 Bodem

Voor de ontwikkeling aan de Westerveldweg ong. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel conform de normen uit NEN 5740, zie Bijlage 4.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er zintuigelijk geen noemenswaardige bijmenging van bodemvreemde materialen is waargenomen. Zintuigelijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem en in het grondwater zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven respectievelijk de achtergrond- en streefwaarden.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren tegen de voorgenomen realisatie van het pluimveebedrijf op deze locatie.

Omdat het gebruik van het perceel de afgelopen jaren niet gewijzigd is en er geen ' voor bodemkwaliteit verdachte' activiteiten plaats hebben gevonden is er geen aanleiding om te verwachten dat uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek niet meer actueel zijn.

3.2.3 Duurzaamheid

De gemeente Dalfsen zet in op een "duurzaam Dalfsen", met als doelstelling een CO2-neutrale gemeente in 2025.

Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan.

Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

De gemeente Dalfsen heeft een convenant afgesloten met de provincie Overijssel. In dit convenant is een aantal overwegingen en uitgangspunten benoemd. De provincie Overijssel en de gemeente Dalfsen willen de duurzaamheidsgedachte uitdragen in de samenleving. De ambitie van de provincie Overijssel is gericht op een groene, duurzaam schone provincie. "Duurzaamheid" is met "ruimtelijke kwaliteit" de groene draad in de provinciale omgevingsvisie.

De speerpunten die worden genoemd "Investeren in duurzaam Overijssel" sluiten naadloos aan bij de gemeentelijke doelstellingen. Het gaat daarbij met name om de volgende speerpunten:

  • energie en klimaat;
  • veilige en gezonde leefomgeving;
  • duurzaam ondernemen;
  • biodiversiteit en integrale gebied- en plattelandsontwikkeling;
  • innoveren in duurzaamheid;
  • voorlichting en educatie.

In de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen zal aan de uitgangspunten uit dit convenant aandacht worden besteed, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan. In de plantoelichting zullen de mogelijkheden volgens de genoemde drie verschijningsvormen van duurzaamheid worden benoemd om de duurzaamheidsgedachte uit te dragen. De nadruk wordt gelegd op energiezuinig bouwen.

Met de hervestiging van een intensieve veehouderij wordt bijgedragen aan een duurzame ontwikkeling van het buitengebied. De agrarische sector krijgt een economisch impuls, omdat op een meer toekomstgerichte locatie een bedrijf kan worden voortgezet. Ook biedt het nieuwe legkippenbedrijf lokale werkgelegenheid. Er is plaats voor twee à drie arbeidskrachten.

Geproduceerde mest wordt afgevoerd naar de biogasinstallatie op het moederbedrijf aan de Veldhoeveweg 1 en omgezet in groene energie. Op termijn wordt het digestaat gebruikt als voeding voor de nog te realiseren algenkwekerij. Hiermee wordt beoogt om een gesloten kringloop te krijgen op het bedrijf door de algen onder andere in te zetten als voer voor de kippen.

De ontwikkeling past binnen de duurzaamheidsgedachte van de gemeente Dalfsen.

3.2.4 Ecologie
3.2.4.1 Inleiding

Ter bescherming van ecologische waarden dient er bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000 gebieden) en de Flora- en faunawet.

3.2.4.2 Natura 2000

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitats die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en bescherming van wilde flora en fauna. De bescherming van de gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet.

3.2.4.2.1 Natuurbeschermingswet vergunning

Bij de locatie op het perceel aan de Westerveldweg ong. gaat het om een nieuwvestiging, waarbij sprake is van een lichte toename van stikstofdepositie. Hieruit is af te leiden dat voor het nieuw oprichten van een pluimveebedrijf een Natuurbeschermingswet vergunning nodig is. Voor het houden van 175.000 legkippen is voor onbepaalde tijd een vergunning afgegeven die onherroepelijk is. Zie Bijlage 9 NB-wet vergunning.

3.2.4.2.2 Passende beoordeling

Als niet aangetoond kan worden dat een plan of project geen significant negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000, dan moet er een passende beoordeling plaatsvinden. (artikel 19j NB-Wet)

  Artikel 19j  
1.   Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en met het op grond van artikel 19a of artikel 19b voor dat gebied vastgestelde beheerplan voor zover dat betrekking heeft op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid.  
2.   Voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.  
5.   De verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een plan als bedoeld in het tweede lid geldt niet in gevallen waarin het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt, voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan.  

In de MER 2009 is de depositie van stikstof door de vestiging van het bedrijf weergegeven, afgezet tegen de achtergronddepositie en de kritische depositiewaarde van de kwetsbare gebieden. Wetenschappelijke kennis ontbrak en beheerplannen van Natura 2000-gebieden waren er niet en zijn nog steeds niet defintief. Een "passende beoordeling" is in die zin niet mogelijk, en de Natura 2000-toets zoals die is bijgevoegd moet vooralsnog worden gezien als het meest haalbare. In Bijlage 13 Passende beoordeling is deze toets opgenomen. De inhoud is hierna in hoofdlijn weergegeven.

De provincie Overijssel kent meer dan 30 Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuur-monumenten. De dichtstbijzijnde gebieden:

Beschermd gebied   Status   Afstand  
Uiterwaarden Zwarte Water   Habitat- en vogelrichtlijngebied   7,5 km  
Oldematen en Veerslootlanden   Habitatrichtlijngebied   10,9 km  
Vecht en Beneden Regge   Habitatrichtlijngebied   11,8 km  

In de komende jaren wordt per Natura 2000-gebied een beheerplan opgesteld met een norm of streefwaarde voor stikstofdepositie. Het uitgangspunt hierbij is dat de natuur niet verslechtert en waar mogelijk wordt verbeterd. Het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor het betreffende Natura 2000-gebied krijgt de ruimte om te beoordelen of een uitbreiding of oprichting van een veehouderijbedrijf leidt tot een significante verslechtering. De focus moet daarbij minder sterk komen te liggen op de verwachte toename van de ammoniakdepositie van het betreffende bedrijf. Ook andere factoren, zoals de waterhuishouding, de invloed van andere bedrijvigheid en de precieze locaties van gevoelige habitattypes moeten bij de beoordeling meewegen, aldus de taskforce ammoniak van LNV.

De activiteit heeft geen negatieve invloed op voornoemde natuurterreinen in de vorm van oppervlakteverlies, versnippering, verzoeting, verzilting, verontreiniging, verdroging, vernatting, verandering van stroomsnelheid of overstromingsfrequentie, verandering dynamiek substraat, of verstoring door geluid, licht of trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten, populatie dynamiek of bewuste verandering van soortensamenstelling.

De activiteit wel kan een (in-)directe invloed op omliggende Natura 2000-gebieden hebben in de vorm van verzuring of vermesting door de depositie van stikstof.

Het vestigen van het pluimveebedrijf aan de Westerveldweg in Dalfsen draagt bij aan depositie van Stikstof op omliggende Natura 2000-gebieden.

Depositie mol N per ha per jaar t.a.v. Nb-wet gebied   Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht   Olde Maten en Veersloot-landen   Vecht- en Beneden Regge  
Depositie op rand gebied   0,30   0,17   0,14  
Depositie op meest kritisch habitat   0,26   0,17   0,11  
KDW1 van betreffende habitat   1571   714   714  
  0,02%   0,02%   0,02%  

1KDW: kritische depositiewaarde (mol N/ha/jaar), bron Alterra rapport 2397 (2012)

De bijdrage wordt echter geheel teniet gedaan door de depositie te salderen met een 4-tal veehouderijen die hiervoor een deel van hun vergunning hebben ingetrokken. Dit is in salderingsovereenkomsten en intrekkingsbesluiten of – meldingen vastgelegd.

Ingetrokken milieuvergunningen tbv extern salderen Nb-wet   Kg NH3  
Keizersteeg 6 in Ane   1.785,0  
Emslandweg 6 in Ommen   2.194,4  
Agnietenbergweg 4 in Zwolle   300,0  
Holtrustweg 18 in Rouveen   343,0  
Totaal   4.622,4  

De bovenstaande intrekking van dierplaatsen met bijbehorende ammoniakemissie compenseert de toename van het vestigen van het legkippenbedrijf aan de Westerveldweg.

Depositie mol N per ha per jaar t.a.v. Nb-wet gebied   Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht   Olde Maten en Veerslootlanden   Vecht- en Beneden Reggegebied  
Depositie op rand gebied pluimveebedrijf   0,30   0,17   0,14  
Reductie mitigerende maatregel *   0,30   1,19   1,43  
Netto verandering   0,00   -1,02   -1,29  
       
Depostie op meest kritisch habitat   0,26   0,17   0,11  
Reductie door mitigerende maatregel*   0,32   0,67   0,68  
Netto verandering   -0,06   -0.50   -0,57  
       

* Saldering als mitigerende maatregel in een passende beoordeling is toegestaan als tussen aangevraagde uitbereiding en salderingsbedrijf een directe samenhang bestaat. Zie uitspraak van 16 maart 2011 zaaknr. 200909282/1/R2. 

Per saldo neemt de depositie niet toe maar neemt ze af.

De mitigerende maatregel leidt tot een lagere stikstofdepositie wat gunstig is t.a.v. de instandhoudingsdoelstellingen van de Uiterwaarden Zwartewater en Vecht, de Olde Maten en Veerslootlanden en het Vecht- en Beneden Reggegebied, die vooral gericht zijn op behoud van habitat. In enkele gevallen ook op uitbreiding (oppervlakte) en het verbeteren van de kwaliteit van het habitattype. Daar waar de kwaliteit van de habitat dient te verbeteren is dit meestal gericht op behoud van de soort of het verbeteren van de biotoop voor bijvoorbeeld broedvogels.

Bij alle drie de natuurgebieden ligt de eerste prioriteit op het beheer. Het beheer van het landschap of het beheer van het water. Vernatten (Uiterwaarden Zwarte Water, Oldematen en Veerslootlanden) of juist verdrogen (stuifzandgebied Vecht en Beneden Regge) en kwaliteitsverbetering van het (grond- of rivier-)water. De prioriteit t.a.v. de instandhoudingsdoelstelling ligt vooral op het gebied van de waterhuishouding, zo blijkt uit de knelpunten- en kansenanalyse van Kiwa Water Research/EGG consult.

De Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is deels ook beschermd vogelrichtlijngebied.

De geringe toename van depositie als gevolg van het vestigen van het pluimveebedrijf aan de Westerveldweg ong. wordt volledig gecompenseerd door de ingetrokken vergunningen van stoppende veehouders waarmee is gesaldeerd. Dit is geheel vastgelegd in de onherroeppelijke NB-wet vergunning zie Bijlage 9.

Bij deze NB-wet vergunning is feitelijk al een passende beoordeling uitgevoerd en het bestemmingsplan is daarmee een herhaling of voortzetting is van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt. Een nieuwe passende beoordeling levert ook redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten op over de significante gevolgen van het plan. Op basis van artikel 19j lid 5 Nbw is er derhalve voor dit plan geen nieuwe afzonderlijke passende beoordeling opgesteld.

3.2.4.3 Flora en Faunawet

Voor de bepaling van de te verwachten natuurwaarden op het onderhavige perceel aan de Westerveldweg is door bureau Aequator een natuurtoets uitgevoerd (Zie Bijlage 5 Natuurtoets).

Op basis van de quickscan kan geconcludeerd worden dat voor de aangetroffen en te verwachten algemeen voorkomende soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De zorgplicht blijft wel van toepassing. Omdat er geen negatieve effecten te verwachten zijn op aangetroffen strikt beschermde vleermuizen, marterachtigen en broedvogels met een vaste rust- en verblijfplaats, hoeft voor deze soortgroepen geen ontheffing aangevraagd te worden.

Wel wordt geadviseerd om de verlichting van de gebouwen dusdanig ingericht moet worden dat de verstoring naar de bomenrij geminimaliseerd wordt. Dit omdat vleermuizen gevoelig zijn voor lichtverstoring.

3.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.

De wettelijke kaders voor externe veiligheid zijn o.a. het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). In deze besluiten is geregeld dat als er gevaarlijke stoffen in een gebied aanwezig zijn, de risico's en effecten moeten voldoen aan veiligheidsnormen en richtwaarden.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de gemeente rekening houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). De gemeente Dalfsen heeft de landelijke regelgeving geïmplementeerd in een eigen externe veiligheidsvisie.

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen staat beschreven hoe er bij ruimtelijke ontwikkelingen met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan. In de beleidsvisie is onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied. Daarnaast is er onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties.

In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen toegestaan. Op bedrijventerreinen kunnen risicobronnen alleen worden toegestaan als de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Bestaande risicobronnen mogen blijven totdat de activiteiten worden gestaakt.

De gemeente moet ten aanzien van het groepsrisico verantwoorden of een bepaalde situatie aanvaardbaar wordt geacht. Naast het veiligheidsbelang speelt er ook een economische belangenafweging.

De Westerveldweg in Dalfsen ligt volgens de gemeentelijke niet binnen het effect- en invloedsgebied van aardgastransportleidingen en routes gevaarlijke stoffen.

Figuren : Relevant delen risicokaart gemeente Dalfsen

Westerveldweg (ongen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0015.jpg"

Schoolweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0016.jpg"

LPG-tankstation

De dichtsbijzijnde inrichting die met betrekking tot externe veiligheid in overweging moeten worden genomen is het LPG tankstation Westdal aan het Westeinde 92 in Nieuwleusen. Voor dit LPG-tankstation gelden voor het plaatsgebonden risico (10-6) de volgende contouren: LPG vulpunt 45 meter, LPG reservoir 25 meter, LPG afleverzuil 15 meter.

Voor LPG-tankstations geldt voor groepsrisico een invloedsgebied van 150 meter. Daarnaast is er vanuit de hulpverlening (Veiligheidsregio) de wens om het gebied waar gewonden zullen vallen ook inzichtelijk te maken. Hiervoor wordt een zone van 400 meter rondom het vulpunt van de LPG-tank bekeken.

Het tankstation Westeinde 92 ligt op circa 1 kilometer van het plangebied aan de Westerveldweg ong. De Schoolweg 10/10a ligt op meer dan 5 km van een LPG-tankstation. De geplande vestiging en verplaatsing van het agrarische bedrijf ligt buiten de plaatsgebonden risico contouren en buiten het invloedsgebied groepsrisico en de 400 meter zone.

De ontwikkeling aan de Westerveldweg ong. is vanuit externe veiligheidsaspecten aanvaardbaar.

3.2.6 Geluid

Westerveldweg ong.

Ten aanzien van wegverkeerslawaai kan het bedrijf (en de bedrijfswoning) aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoen. Zie figuur geluidscontouren (geel = 43- 48 dB, licht oranje 48-53 dB enz.) Er is voor de te bouwen bedrijfswoning geen aanvullend akoestisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0017.jpg"

Geluidscontouren 2020 Westerveldweg ong. Bron: (c) GisViewer Dalfsen

Het aan- en afrijdend verkeer van het bedrijf zal voor het overgrote deel vanaf de Dedemsweg komen en komt daarmee niet voor de woningen van derden langs. Hierdoor ontstaat geen fysieke hinder. Mogelijk dat omwonenden op de achtergrond enig geluid horen van het optrekkend en afremmend verkeer op de kruising Dedemsweg/Westerveldweg. Gelet op de afstand tot nabijgelegen woningen levert dit geen hinder op.

De geluidsbelasting door het verkeer op de openbare weg (indirecte hinder) is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). In het akoestisch onderzoek, Westerveldweg (ong.) te Dalfsen, Exlan 16 oktober 2013 zijn alle geluidsproducerende activiteiten van het pluimveebedrijf onderzoch (zie Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek)

Het inrichtingsgebonden verkeer veroorzaakt verkeerslawaai door aan- en afvoerbewegingen. Binnen het model ontsluit de inrichting zich richting het westen van de Westerveldweg, via de Dedemsweg in de richting van de aansluiting met de N340 en A28.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen en bijbehorende resultaten uit het akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het langtijdgemiddelde geluidniveau voldoet op de beoordelingspunten aan de grenswaarden. Ter plaatse van de beoordelingspunten bedraagt het langtijdgemiddelde geluidsniveau in de dagperiode ten hoogste 31 dB(A). Hiermee wordt aan de grenswaarde van 40 dB(A) voldaan. Aan de grenswaarden in de avond- en nachtperiode van 35 dB(A) en 30 dB(A) wordt eveneens voldaan, met een geluidsniveau van respectievelijk 28 dB(A) en 30 dB(A);
  • Het maximale geluidsniveau ter plaatse van de beoordelingspunten voldoet aan de streefwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Het maximale geluidsniveau ter plaatse van de beoordelingspunten voldoet aan de grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde. Ter plaatse van de beoordelingspunten bedraagt het maximale geluidsniveau (LA,max) ten hoogste 43 dB(A);
  • Het hoogst equivalente geluidsniveau bij omliggende woningen ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de inrichting bedraagt ten hoogste 39 dB(A) en voldoet hiermee aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A);

Kijkend naar de resultaten van dit onderzoek, kan geconcludeerd worden dat het bedrijf zowel voor wat betreft directe en indirecte geluidhinder aan de gestelde normen kan voldoen.

Schoolweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz7-vs02_0018.jpg"

Geluidscontouren 2020 Schoolweg 10. Bron: (c) GisViewer Dalfsen

Zoals op de geluidscontouren kaart 2020 is aangegeven is wegverkeerslawaai geen item op het perceel Schoolweg 10/10a.

3.2.7 Wet Milieubeheer

Voor de oprichting van het bedrijf aan de Westerveldweg ong. is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer afgegeven die na Uitspraak van de Raad van State op 27 december 2012 onherroepelijk is geworden. Voor de besluitvorming over de aanvraag van deze vergunning is de procedure van milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. In combinatie hiermee is een gecombineerd milieueffectrapport opgesteld dat tevens diende als planMER voor de wijziging van het bestemmingsplan, welke eerder in procedure is geweest maar is vernietigd door de Raad van State.

3.2.7.1 Plan MER

Het bestemmingsplan zoals nu voorligt maakt maximaal de mogelijkheden uit deze verleende vergunning Wet Milieubeheer en de Natuurbeschermingswet vergunning mogelijk. Het bouwperceel en zoekgebied is beperkt tot de vergunde schuren er mogen geen andere diersoort worden gehouden dan leghennen. (e.a. conform uitspaak van de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 201306991/1/R3)

De gevolgen voor het milieu zijn niet meer dan in de al gevolde MER- procedure bij de verleende en onherroeppelijke milieuvergunning zijn onderzocht. Indien E.e.a volgens de uitspraak 201109585/2/R3 van de afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State. Het is derhalve de vraag of hier nog sprake is van een kaderstellend besluit in het kader van de Wet milieubeheer.

In de Update planMER is dit nogmaals actueel in beeld gebracht. Daarom wordt verwezen naar de reeds gevolden MER procedure zoals hierna aangegeven. Dit plan kan voldoen aan de eisen voor een PlanMER zoals aangegeven in de Wet milieubeheer. Hierna wordt ingegaan op de eerdere MER procedure, de advisering daarover en de update van de PlanMER.

De start van de m.e.r. procedure is aangekondigd in de Dalfser Marskramer van 15 juli 2008 en de startnotitie heeft van 16 juli tot en met 27 augustus 2008 ter inzage gelegen. Op 11 september 2008 heeft de commissie voor de milieueffectrapportage (commissie MER) een richtlijnen advies uitgebracht (Bijlage 10). Deze richtlijnen zijn door het bevoegde gezag (het college van burgemeester en wethouders) vastgesteld op 7 oktober 2008.

Op 13 oktober 2009 is in de Dalfser Marskramer kennis gegeven van de MER welke tot en met 25 november 2009 ter inzage heeft gelegen. De commissie MER heeft op 22 januari 2010 het toetsingsadvies (Bijlage 12) uitgebracht. De stukken en adviezen zijn in te zien via de website van de commissie m.e.r. Zie: http://www.commissiemer.nl/advisering/afgerondeadviezen/2138   

Ten opzichte van het MER uit 2009/2010 is het stalsysteem op basis van huidige inzichten gewijzigd:

In de nu voorgenomen situatie worden de kippen gehuisvest in volières en wordt elke stal opgedeeld in 2 gedeelten; een deel scharrelkippen (zonder uitloop) en een deel freiland-hennen (met de mogelijkheid voor vrije uitloop):

  • 175.000 leghennen, waarvan 86.000 leghennen Rav E.2.11.2.1 met de mogelijkheid tot vrije uitloop en 89.000 leghennen Rav E.2.11.4 in binnenhuisvesting
  • 2 stallen
  • Beide stallen voor zien van luchtwasser BWL2007.08.V3 in de eindgevel
  • Mestbandbeluchting in de stal
  • De mest wordt afgevoerd naar de biogasinstallatie op thuislocatie Veldhoeveweg

Voor deze Ruimtelijke Onderbouwing is een update gedaan van het MER (Bijlage 11). De verschillende onderdelen van deze geupdate MER zijn in deze toelichting verwerkt.

De geplande wijziging in het stalsysteem heeft alleen in het energieverbruik een negatiever effect ten opzichte van de in het MER 2009/2010 beschreven voorkeursalternatief. Op alle andere aspecten die in het MER zijn beschreven heeft het toepassen van een stalsysteem met chemische luchtwassers neutrale of positieve effecten.

3.2.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan omvat de bouw van twee stallen die voldoende capaciteit heeft voor het houden van 175.000 scharrelkippen. Uit de MER en 'Bijlage 7 Fijn Stof toets' kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden artikel 5.6 Wm sub a, omdat de mogelijkheden die geboden worden niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde.

3.2.9 Verkeerssituatie

Westerveldweg

Hierbij wordt gekeken naar de ontsluiting van de percelen en het parkeren van bewoners en bezoekers. Met de planwijziging zal de verkeersintensiteit iets toenemen. Dit is logisch omdat hier nu geen bouwperceel aanwezig is.

Bijna alle aan- en afrijdend verkeer voor het nieuwe bedrijf komt en gaat via de Dedemsweg: de doorgaande weg van Nieuwleusen naar Dalfsen. Zeker het zwaardere verkeer, zoals vrachtwagens met voeders, dieren, mest en eieren, want deze weg biedt veruit de beste ontsluiting. Een enkele verdwaalde automobilist zal vanaf de andere zijde via de Veldweg op de Westerveldweg komen. Vanaf de Dedemsweg draait men de Westerveldweg op en komt men vrijwel direct bij het bedrijf aan.

Het aan- en afrijdend verkeer komt daarmee niet voor de woningen van derden langs en veroorzaakt geen fysieke hinder. Wellicht dat men op de achtergrond wat geluid hoort van het optrekken en afremmen op de kruising Dedemsweg/Westerveldweg. Gelet op de afstand tot nabijgelegen woningen levert dit geen hinder op.

Daarnaast is de Westerveldweg geen gevoelige route voor het fietsverkeer.

Schoolweg

Het opheffen van de agrarische bestemming op het perceel Schoolweg 10 geeft vermindering van de verkeersstromen naar het perceel. Vooral het vrachtverkeer zal aanzienlijk verminderen. De ontwikkeling op dit perceel heeft daarmee geen negatieve effecten op de verkeerssituatie in de omgeving.

3.2.10 Water
3.2.10.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets verplicht bij gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. De watertoets is een procesinstrument, waarbij het waterschap en de gemeente onderlinge afstemming zoeken.

3.2.10.2 Relevant beleid

Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel de provincie, waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening- en visie van de provincie Overijssel, het Waterbeheersplan 2010-2015 van het waterschap Groot Salland en het rioleringsplan en Waterplan van de gemeente Dalfsen.

3.2.10.3 Invloed op de waterhuishouding

Er is sprake van een nieuwe situatie op een, tot nu toe onbebouwd perceel aan de Westerveldweg ong.. Het voorliggende plan heeft een toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal ruimte voor waterberging moeten komen. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen moeten worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Het verhard oppervlak zal toenemen met ongeveer 10 000 m2 (1 ha). Aan de Schoolweg 10 neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af met circa 1500 m2.

Bij nieuwe bouwwerken is de minimale ontwateringsdiepte een belangrijk aandachtspunt. De minimale ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.

In de onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten van de nieuwbouwlocatie aangegeven.

Waterhuishoudkundig aspect   Relevantie   Toelichting  
Riolering en afvalwaterketen   Nee   Nieuwe bedrijfswoning aansluiten op een IBA.  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   N.v.t.   Hemelwater van verhard oppervlak moet ter plaatse van het plangebied vast worden gehouden en/ of geborgen worden.  
Grondwateroverlast   Nee   Het perceel ligt gedeeltelijk op een hooggelegen stuk grond.  
Grondwaterkwaliteit   N.v.t.   -  
Verdroging   Nee   Er is geen bedreiging voor karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische, cultuurhistorische of archeologische waarden.  
Inrichting/beheer en onderhoud   N.v.t.   In het plangebied zijn watergangen aanwezig die beschermd worden door de Keur van het waterschap. De locatie bevindt zich buiten de beschermingszone van de Kringsloot (560 meter) en de watergang SZ 355 2 (285 meter).  
3.2.10.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

In de toekomstige situatie zal het hemelwater vertraagd worden afgevoerd volgens de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Dit betekent dat de voorkeur uit gaat naar een bovengrondse afvoer (al dan niet in combinatie met een bodempassage). Om wateroverlast te voorkomen moet een voorziening komen (infiltratie en/ of berging) met als uitgangspunt een ontwerpeis van minimaal 20 milimeter per vierkante meter verhard oppervlak. Dit wordt gerealiseerd door de sloten aan de achterzijde van het het perceel te verbreden en hier extra berging te realiseren. Hiermee wordt wateroverlast op naastliggende eigendommen voorkomen. De regels uit het huidige bestemmingsplan staat gebruik van agrarische gronden ten behoeve van de waterhuishouding reeds toe.

Dakwater wordt als schoon gezien. Om dit water ook daadwerkelijk schoon te houden wordt bij de bouw rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals opgenomen in de bouwwetgeving.

De vuilwateraansluiting van de nieuwe bedrijfswoning moet worden aangesloten op een IBA.

3.2.10.5 Watertoetsproces

De dichtstbijzijnde hoofdwatergang van het waterschap bevindt zich op 285 meter afstand (SZ 355.2). Het nieuwe bedrijf valt buiten de beschermingszone van de Keur. Er hoeft geen watervergunning worden aangevraagd.

Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl Het resultaat hiervan was dat de normale procedure doorlopen moest worden. De reden hiervoor is dat binnen het plangebied meer dan 1500 m2 verharding sprake is.

Het waterschap heeft op 2 februari 2015 aangegeven dat er kan volstaan worden met een standaard-waterparagraaf (zoals in de korte procedure), mits er speciale aandacht werd besteed aan het feit dat het plan binnen een regenwaterberging wordt gerealiseerd waardoor er geen ovelast op aanliggende eigendommen ontstaat.  

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies. In het kader van de milieueffectrapportage is het waterschap ook in de gelegeheid geweest om advies uit te brengen.

3.2.10.6 Overstromingsrisicoparagraaf

Quickscan

Het plangebied aan de Westerveldweg is gelegen binnen dijkring 9: Vollenhove. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist. De locatie is op een uitsnede van de onderstaande kaart 'Omgevingsvisie' (09295054)' weergegeven.

In de Omgevingsverordening (artikel 2.14.3 en 2.14.4) wordt uitgegaan van twee overstromingsrisicozones: diep en snel (dijkring 10 en 11) en minder snel en ondiep (overige dijkringen). Dijkring 53 valt in de laatste categorie: minder snel en ondiep.

Risico-inventarisatie
Voor de keringen van dijkring 9 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar. De overschrijdingskans is 1/1250e per jaar. De daadwerkelijk kans voor een overstroming op de betreffende locatie is klein. De Risicokaart geeft geen maximale waterdiepte en de tijd tot een overstroming aan (alleen potentieel overstroombaar gebied). Dit betekent dat voor de betreffende locatie geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Conclusie

In geval van overstroming zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkelingen op de locatie toe te staan. De locatie Westerveldweg ong. ligt in dijkringgebied 9 ligt in de tweede overstromingsrisicozone: minder snel en ondiep. Op de Risicokaart zijn op de locatie geen overstromingsdiepten weergegeven en ligt het ook niet in een overstromingsgevoelig gebied. De locatie ligt dusdanig hoog, dat er geen extra preventieve maatregelen nodig zijn in geval van een mogelijke overstroming. Daarnaast is de locatie vanuit verschillende kanten te bereiken, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is.

Voor de locatie Schoolweg 10/10a is geen sprake van overstromingsrisico's. Het plangebied ligt buiten de dijkringen en kent een overstromingsdiepte die minder is dan 0,2 meter.

3.2.11 Volksgezondheid en veterinaire risico's

Volksgezondheid

In de PlanMER (update) wordt ingegaan op de gezondheidsrisico's als gevolg van het beoogde bedrijf (Bijlage 11).

De gevolgen van intensieve veehouderijen voor de gezondheid van omwonenden staat volop in de belangstelling. Mogelijke risico's voor de gezondheid worden veroorzaakt door fijnstof, geur, endotoxinen en zoönosen (ziektes overdraagbaar van dier op mens).

Het bedrijf aan de Westerveldweg ligt op grote afstand van woningen en het dorp. De dichtstbijzijnde woning ligt op meer dan 350 m en de geclusterde bebouwing ligt op 900 m van het bedrijf.

  • Het houden van legkippen (met mogelijke uitloop) is een risicovolle activiteit waarbij fijnstof-, geur- en geluidhinder kan optreden in dusdanige mate dat ze een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid, aldus GGD IJsselland (advies van 30 oktober 2013 Bijlage 14).
  • Door het nemen van afdoende maatregelen, een goed bedrijfsmanagement en een goede huisvesting en een regelmatige monitoring kunnen deze mogelijke risico's geminimaliseerd worden. Door het gebruik van luchtwassers wordt de geur-, ammoniak- en fijnstofemissie met resp. 40%, 90% en 35% gereduceerd, wat de woon-, werk- en leefomgeving ten goede komt.
  • De activiteit leidt niet tot risico's t.a.v. ondergrondse aardgasleidingen of bovengrondse hoogspanningsleidingen, aldus de belemmerings- en risicokaart van de provincie Overijssel. Ook ligt de locatie niet op een route voor gevaarlijke stoffen.

Gelet op de afstand van de locatie tot omwonenden, tot andere veehouderijbedrijven en tot andere (intensieve) veehouderijen, het feit dat er alleen kippen worden gehouden, de strikte hygiëne en preventieve voorzorgsmaatregelen die genomen worden en het feit dat er geen eenduidige conclusie of zorg heerst t.a.v. eventuele gezondheidseffecten, maakt dat er geen reden is om verontrust te zijn.

Op 31 oktober 2013 heeft de GGD een advies uitgebracht aan de gemeente.(Bijlage 14) In dit advies worden een aantal aanbevelingen gedaan aan de gemeente ten aanzien van monitoring en evaluatie.

Volgens artikel 3.125 van het Activiteitenbesluit moet een luchtwassysteem al zijn voorzien van een elektronisch monitoringssysteem. In de RIE is bepaald dat milieucontroles bij IPPC-inrichtingen max. 1 per jaar en min. 1 per drie jaar worden gecontroleerd. Tijdens de controles/klachten wordt de opgeslagen data door de gemeente gecontroleerd. Bij tekortkomingen wordt de controlefrequentie door de gemeente opgevoerd. Monitoring van het bedrijf zal volgens deze bepalingen plaatsvinden.

De door de GGD gevraagde aanpassingen in paragraaf 8.9 van de planMER (update) zijn gedaan.


Veterinaire risico's

De veterinaire risico's worden al voor een deel weggenomen als de beoogde uitloop in eerste instantie niet gerealiseerd wordt. Op dit moment zal dat het geval zijn. In een later stadium zal moeten blijken of de uitloop aan alle dan geldende wet- en regelgeving kan voldoen. De risico's voor omwonenden/omliggende bedrijven vanuit diergeneeskundig perspectief zijn door Drs. A. van der Meer van Plantema Veterinair Centrum uit Hardenberg in Bijlage 14 opgenomen.

Hieruit blijkt dat er geen directe risico's voor omliggende bedrijven te verwachten zijn vanuit veterinair oogpunt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de binnen alle plangebieden voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. Het zijn de uitgangspunten met betrekking tot de gewenste ruimtelijke structuur, de functionele structuur en de milieu-uitgangspunten. Ook wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels.

4.2 Beschrijving gewenste situatie

Maatschap Huisman (gevestigd op Veldhoeveweg 1 in Dalfsen) wil aan de Westerveldweg (kadastraal bekend als sectie W, nummer 83) een nieuw pluimveebedrijf oprichten. De mogelijkheden voor uitbreiding aan de Veldhoeveweg 1 zijn daarvoor te beperkt. Het bouwperceel van 1,5 hectare is bijna volledig benut met de bestaande pluimveestallen en een vergunde biogasinstallatie. Uitbreiding van het huidige bouwvlak is niet meer mogelijk, omdat de benodigde gronden voor uitloop van de legkippen aansluitend aan de stallen dan onder de norm komen.

Na herziening van het bestemmingsplan geldt op de Westerveldweg ong. de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'agrarisch bedrijf a'.. Het aangegeven agrarische zoekgebied komt overeen met de situatie zoals aangegeven in de planMER-update. Een veel groter bedrijf dan nu onderzocht wordt hiermee voorkomen. Voor uitbreiding van de oppervlakte van de aanduiding (het zoekgebied) is een nieuwe planologische procedure nodig waarbij de ruimtelijke effecten opnieuw getoetst moeten worden.

Het agrarisch bedrijf aan de Schoolweg 10/10a wordt beëindigd. De milieuvergunning wordt ingetrokken en de schuren worden voor het grootste deel gesloopt. Het erf met daarop (onder andere) de twee woningen krijgt de bestemming 'wonen' met de aanduiding '2'. Het (grootste) deel van het perceel krijgt de bestemming 'agrarisch', waarbij de aanduiding 'agrarisch bedrijf a' wordt verwijderd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

In dit hoofdstuk wordende regels van het bestemmingsplan toegelicht voor zover dat nodig is. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. In de regels staat waar de gronden en opstallen voor mogen worden gebruikt, hoeveel bebouwing er mag worden opgericht en waaraan de bebouwing moet voldoen.

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen zoals is vastgesteld op 24 juni 2013 door de gemeenteraad. De bestemmingen en de begripsomschrijvingen zijn hetzelfde gebleven. Het maatwerk voor dit bestemmingsplan gaat vooral over specifieke aspecten, die in de volgende paragrafen worden toegelicht.

Voor een nadere toelichting op de regels bij dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de regels bij het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen de volgende toelichting gaan in op de specifieke regels die voor dit plan worden gesteld.

5.1 Westerveldweg

Het perceel Westerveldweg ong. krijgt de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'agrarisch bedrijf a'.

In de bouw- en gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voordat de omgevingsvergunning bouwen aan de Westerveldweg wordt afgegeven moet de milieuvergunning aan de Schoolweg 10/10a zijn ingetrokken en de melding voor de sloop van de aangegeven gebouwen geaccepteerd zijn.

Voor dat de kippenschuren aan de Westerveldweg ong. gebruikt mogen worden moet de sloop aan de Schoolweg afgerond zijn. De landschappelijke inpassing aan de Schoolweg en de Westerveldweg moet binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zijn afgerond en ook in stand gehouden worden.

Een omgevingsvergunning voor een bedrijfswoning wordt alleen gelijk of nadat de bedrijfsgebouwen zijn vergund afgegeven. Een bedrijfswoning kan dus niet los van een vergunning voor agrarische bedrijfsgebouwen worden afgegeven.

Het aangegeven zoekgebied met de aanduiding 'agrarische bedrijf a' biedt welliswaar in de regels de mogelijkheid om een bedrijf van 1,5 hectare op te richten. De omvang van de aanduiding "agrarisch bedrijf a" (het zoekgebied) komt echter overeen met de bedrijfsfsituatie zoals deze is aangegeven in de planMER update. Dit is circa 1,35 hectare bouwperceel binnen dat met verharding direct is vastgelegd in het zoekgebied. Verder is in de regels enkel het gebruik van dit bouwperceel voor het houden van leghennen vastgelegd.

Een ander bedrijf dan nu onderzocht in de PlanMER en groter milieueffecten worden hiermee voorkomen. Voor uitbreiding van de oppervlakte van de aanduiding (het zoekgebied) is een nieuwe planologische procedure nodig waarbij de ruimtelijke effecten opnieuw getoetst moeten worden.

5.2 Schoolweg

Het agrarisch bedrijf wordt aan de Schoolweg 10/10a wordt beëindigd. De milieuvergunning wordt ingetrokken en de schuren worden voor het grootste deel gesloopt. Het erf met daarop (onder andere) de twee woningen krijgt de bestemming 'wonen' met de aanduiding '2'. Het (grootste) deel van het perceel krijgt de bestemming 'agrarisch', zonder de aanduiding 'agrarisch bedrijf a' .

Door het verwijderen van de aanduiding 'agrarisch bedrijf a' wordt voorkomen dat er opnieuw een agrarisch bedrijf op het perceel wordt gevestigd. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt afgegeven voor de kippenschuren aan de Westerveldweg moet de milieuvergunning voor de Schoolweg 10/10a zijn ingetrokken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Volgesn artikel 3.1.6 van het Bro moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De kosten van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

In een exploitatieovereenkomst is opgenomen dat hij verplicht is de in dit plan genoemde investeringen in ruimtelijke kwaliteit te doen. Hetzelfde geldt voor de inpassing van het nieuwe en sanering van het oude bouwblok. Ook de eventuele uit dit bestemmingsplan voortvloeiende planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer.

Nu het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is behoeft op basis van artikel 6.12 lid 2 van de Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader heeft de gemeente onderzocht of er mogelijk belangen van derden worden geschaad. Ook heeft er vooroverleg met de betrokken overheidsinstanties plaatsgevonden.

7.1 Inspraak

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is geen formele mogelijkheid tot inspraak geboden. Voor de Westerveldweg ong. is al een procedure voor wijziging van het bestemmingsplan doorlopen. De plannen zijn op dit perceel zijn in deze herziening niet of nauwelijks gewijzigd. Anders dan dat de onderbouwing en motivering is gewijzigd.

Wel is nu de verplaatsing en sanering van het perceel Schoolweg 10/10a meegenomen in dit plan. De ontwikkelingen op dit perceel geven vrijwel alleen positieve effecten voor de omgeving.

Op 18 december 2015 heeft er wel een informatief gesprek plaatsgevonden met omwonenden en geinteresseerden het verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 15

Via een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kon iedereen bezwaren naar voren brengen.

7.2 Overleg

In het kader van vooroverleg is afstemming gezocht met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke bij het bestemmingsplan in het geding zijn.

Externe veiligheid speelt voor dit bestemmingsplan geen rol. Het plangebied ligt niet binnen het effect- of invloedsgebied van risicobronnen. Voor ontwikkelingen waarbij externe veiligheid geen rol speelt is vooroverleg met de veiligheidsregio (werkafspraak gemeente/veiligheidsregio) niet nodig. De veiligheidsregio is dan ook niet om advies gevraagd.

De volgende instanties hebben gereageerd:

7.2.1 Provincie Overijssel

Op 16 oktober 2014 is per mail gereageerd op het concept bestemmingsplan Westerveldweg, Schoolweg.

Het bestemmingsplan is doorgenomen en de reactie is dat het goed in elkaar zit. Door de saldering wordt voldaan aan onze ruimtelijke kwaliteitseisen en ook de inrichtingsplannen voor de oude en nieuwe locatie ziet er goed uit.

Wat de provincie betreft is hiermee het vooroverleg gevoerd en kan het plan verder in procedure worden gebracht.

Deze reactie hebben wij voor kennisgeving aangenomen

7.2.2 Waterschap Groot Salland

Naar aanleiding van de op 20 januari 2015 uitgevoerde watertoets heeft het Waterschap Groot Salland op 2 februari 2015 gereageerd en een positief wateradvies afgegeven. De verdere beschrijving van het watertoetsproces is opgenomen in paragraaf 3.2.10.5 Watertoetsproces

Met het uitvoeren van het watertoetsproces is invulling gegeven aan het verplichte vooroverleg met het waterschap.

7.3 Zienswijzen en kennisgeving

Op 25 maart 2015 is in De Dalfser Courant en de Staatscourant gepubliceerd dat het ontwerp van de '7e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Westerveldweg - Schoolweg' 6 weken ter inzage lag bij de receptie van het gemeentehuis in Dalfsen. Het ontwerp plan is ook beschikbaar gesteld op www.dalfsen.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl.

Daarnaast is het ontwerp bestemmingsplan is via de elektronische weg beschikbaar gesteld aan de betrokken overheidsdiensten.

Een samenvatting en reactie op de zeven ingekomen zienswijzen en de kennisgevingsreacties van instanties zijn opgenomen in Bijlage 16 Nota van Zienswijzen en Kennisgeving.