direct naar inhoud van 4.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)
Plan: Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWNWZhz001-ow02

4.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

4.7.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

4.7.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.7.3 Quick-scan flora en fauna

Door Eelerwoude is in oktober 2012 een quick-scan Flora- en faunawet uitgevoerd. Hieronder zijn samengevat de conclusies weergegeven.

Op basis van de quickscan wordt geen toetsing van de effecten van de ontwikkelingen op de Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk geacht. Daarnaast wordt geconstateerd dat door de ontwikkelingen mogelijk enkele tabel 1 soorten worden verstoord.

Licht beschermde soorten

In het plangebied zijn enkele soorten te verwachten die in tabel 1 van de Flora-en faunawet staan, zoals algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieƫn. De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies of verstoring van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora-en faunawet en mogelijk het doden van enkele exemplaren. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft in de directe omgeving en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel is op deze groep de zorgplicht van toepassing.

Zwaarder beschermde soorten

Het plangebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van zwaarder beschermde steenmarter en eekhoorn. Echter het plangebied moet voor deze soorten als sub-optimaal bestempeld worden gezien de beperkte beschikbaarheid van voedsel en de verstoring van de groenstroken door passerende treinen. Het aanleggen van de fietssnelweg vormt geen aantasting van het functionele leefgebied van deze soorten.

Ook voor vleermuizen blijft het functionele leefgebied in stand. De groenstroken aan de andere zijde van het spoor kunnen namelijk ook dienen als foerageergebied en vliegroute. Door de toepassing van vleermuisvriendelijke verlichting zijn geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten.

Broedvogels

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen waargenomen van jaarrondsoorten. Wel geldt voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten vanuit de Flora-en faunawet een verbod op handelingen die in gebruik zijnde nesten of eieren beschadigen of verstoren. Verstoring kan in veel situaties worden voorkomen door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden van broedende vogels worden verstoord. Het broedseizoen start op het moment dat de eerste vogel gaat broeden.

Voorgenomen ontwikkelingen kunnen doorgang vinden

De voorgenomen werkzaamheden kunnen doorgang vinden in het kader van de Flora-en faunawet, mits geen broedende vogels worden verstoord en vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast.

4.7.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is op grond van flora en fauna, Natuurbeschermingswet en provinciaal beleid uitvoerbaar.