direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Woongebied Borne Midden, Oude Hengeloseweg 87b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Oude Hengeloseweg 87b te Borne. Momenteel bevindt zich op het perceel nog een voormalig bedrijfsgebouw. Initiatiefnemer is voornemens dit gebouw te slopen, hiervoor is inmiddels een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen verleend, en op het perceel één nieuwe woning te realiseren.

Op 21 juni 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om in principe medewerking te verlenen aan het verzoek van initiatiefnemer. De gewenste ontwikkeling was in eerst instantie meegenomen in het bestemmingsplan 'Woongebied Borne Midden'. Vanwege procedurele onvolkomenheden ten aanzien van de beoogde ontwikkeling in het plangebied, de bijbehorende onderzoeken waren niet ter inzage gelegd, is echter besloten het perceel Oude Hengeloseweg 87b bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Woongebied Borne Midden' buiten dit bestemmingsplan te laten en hiervoor een separate bestemmingsplanprocedure te volgen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders voor de bouw van één nieuwe woning op het perceel aan de Oude Hengeloseweg 87b te Borne. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oude Hengeloseweg 87b, in het zuidoosten van de kern Borne. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Borne, sectie I, nummers 2095-2096-2097-2836. In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied in de kern Borne weergegeven. In figuur 1.2 wordt de ligging van het plangebied aan de Oude Hengeloseweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0001.png"

Figuur 1.1) Ligging plangebied in de kern Borne (Bron: ArcGis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0002.png"

Figuur 1.2) Ligging plangebied aan de Oude Hengeloseweg (Bron: ArcGis)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het thans nog geldende bestemmingsplan 'Wensink-Zuid'. Dit bestemmingsplan is op 9 december 2008 vastgesteld door de raad van de gemeente Borne. Op basis van dit bestemmingsplan kent het perceel de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' waarbij binnen het plangebied bedrijvigheid in maximaal categorie 1 wordt toegestaan. De bouw van één reguliere woning is op basis van deze bestemming niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis Borne

Borne is één van de oudste dorpen in Twente. Al in een uit 1206 daterende akte wordt de naam Borne (Burgunde) vermeld. In de middeleeuwen vormde Borne één esdorpencomplex met meerdere brinken. Rondom deze brinken (Koppelsbrink, Meijershof, De Horst) ontstonden kleine buurten. Tot ongeveer het einde van de 18e eeuw was de structuur van Borne zuiver agrarisch. De huisnijverheid was nodig om het te geringe inkomen van de boer en zijn knecht wat op te vijzelen.

Van het vroeger overwegend agrarische dorp zijn nu nog restanten zichtbaar. Als belangrijkste voorbeeld geldt de Meijershof, waarvan de geschreven geschiedenis teruggaat tot het jaar 1206. Borne ontwikkelde zich in de onmiddellijke omgeving van deze Hof, een bezit van de bisschoppen van Utrecht, waarin verschillende domeingoederen (erven, landerijen en woeste gronden) waren verenigd. Omstreeks 1300 behoorden meer dan 200 erven tot het bisschoppelijke domein. De Franse tijd (1809) bracht een einde aan de hofhorigheid.

In de tweede helft van de 19e eeuw begint de oude kern van Borne haar overwegend agrarische karakter te verliezen. De komst van de spoorlijn heeft hier een belangrijk aandeel in gehad. De industrialisatie zette in. Wat voor heel Twente gold, gold ook voor Borne; de industrialisatie werd ondenkbaar zonder de textielindustrie.

Met de komst van de spoorlijn en de komst van verschillende fabrieken is Borne ook westwaarts richting het Bornsche Veld gegroeid. In de loop der jaren heeft Borne zich verder ontwikkeld tot een woongemeente van allure. Met een eigentijds en aantrekkelijk winkelcentrum, een fraai gerestaureerde historische kern en een veelzijdig aanbod van culturele en recreatieve voorzieningen maakt Borne goede sier in de Twentse stedenrij.

De historische kaarten in figuur 2.1 geven een goed beeld van de ontwikkeling van Borne in de periode van 1900 tot 1950. Het plangebied is tevens weergegeven op deze kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0003.png"

Figuur 2.1) Historische kaarten Borne rond 1900 (links) en 1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

Zoals blijkt uit de historische kaarten uit figuur 2.1 was er rond 1900 nog geen bebouwing aanwezig ter plaatse van het plangebied. Op de historische kaart uit 1950 is er in en direct aangrenzend aan het plangebied bebouwing aanwezig. Het plangebied vormde in die tijd als het ware de zuidoostelijke rand van de toenmalige kern Borne.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen te midden van het bebouwingslint langs de Oude Hengeloseweg. De Oude Hengeloseweg was voorheen een belangrijke verkeersader. Met de komst van de Rondweg, de A1 en de A35 is deze functie grotendeels komen te vervallen en is de verkeersintensiteit ter plaatse aanzienlijk afgenomen.

Het noordelijk deel van de Oude Hengelosestraat, waartoe ook het plangebied behoort, wordt gekenmerkt door traditionele lintbebouwing. De bebouwing langs de weg is afwisselend, van rijenwoningen tot twee-onder-één-kapwoningen tot vrijstaande woningen. De woningen staan relatief dicht op de weg en de meeste zijn voorzien van een ondiepe voortuin. Her en der zijn enkele borders met groene beplanting aangelegd. Dit zorgt, samen met de voortuinen, voor een redelijke groene uitstraling.

In de huidige situatie bestaat de bebouwing binnen het plangebied uit een voormalig bedrijfsgebouw van de eigenaar. Voor de sloop van de garage/ schuur is inmiddels een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen verleend. De overige gronden in het plangebied zijn verhard of worden gebruikt als moestuin. De luchtfoto uit figuur 2.2 geeft een goed beeld van de huidige situatie in het plangebied. De straatbeelden in figuur 2.3 geven een indruk van de ligging van het plangebied tussen de bestaande woonbebouwing langs de Oude Hengeloseweg. Tevens geven deze straatbeelden een indruk van de thans nog aanwezige bebouwing in het plangebied.

Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat het gasdrukregelstation niet meer aanwezig is in het plangebied. Dit gasdrukregelstation is al verplaatst. De leidingen lopend naar of komend vanaf dit gasdrukregelstation zijn ook al verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0004.png"

Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0005.png"

Figuur 2.3) Straatbeelden huidige situatie plangebied (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling plangebied

Binnen het plangebied mag zich op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijvigheid in de categorie 1 vestigen. Dit betreft vormen van bedrijvigheid als een uitgeverij, een meubelstoffeerderij, een autobeklederij, zelfstandige kantoren en wasserettes en wassalons. In het voormalig bedrijfsgebouw worden momenteel geen bedrijfsactiviteiten meer uitgeoefend, het gebouw is thans in gebruik als garage/ schuur. Het voormalige bedrijfsgebouw zal gesloopt worden, hiervoor is inmiddels een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen verleend, en op het perceel zal één vrijstaande woning worden gerealiseerd.

Vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt is de realisatie van een woning hier meer wenselijk dan een bedrijfsgebouw. Het gebied heeft een overwegende woonfunctie, andere functies in het deelgebied zijn ondergeschikt en komen vrijwel niet voor. Het wijzigen van de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' naar 'Wonen' teneinde een vrijstaande woning te realiseren past dan ook beter in de stedenbouwkundige kenmerken van dit gebied en leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Qua hoogte en volume dient de nieuw op te richten woning aan te sluiten bij de omliggende bebouwing. Er wordt een vrijstaande woning opgericht met een maximale goothoogte van zes meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Hierbij is bepaald dat het hoofdgebouw 2,5 meter uit de perceelsgrens moet zijn gesitueerd, het bouwvlak is hierop afgestemd.

Daarnaast wordt met het oprichten van een nieuwe woning op deze locatie de relatie tussen het bestaande woongebied en aangrenzende nieuwbouw versterkt. De nieuwe woning vormt als het ware de overgang tussen het bestaande woongebied en de aangrenzende nieuwbouw.

Opgemerkt wordt dat het gasdrukregelstation van de Cogas, die voorheen aanwezig was in het plangebied, al is verplaatst. De leidingen lopend naar of komend vanaf dit gasdrukregelstation zijn ook al verwijderd.

3.2 Verkeer & Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Indien deze criteria worden losgelaten op het voorliggende initiatief gelden de volgende uitgangspunten:

Voor wat betreft de stedelijkheidsgraad kan ter zake van de gemeente Borne worden uitgegaan van 'matig stedelijk' (Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Voor wat betreft de stedelijke zone kan, vanwege de ligging van het plangebied in een reguliere woonwijk in Borne, worden uitgegaan van de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.

Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

3.2.2 Verkeer

Binnen het plangebied wordt maximaal één vrijstaande woning gerealiseerd. Een vrijstaande woning kent een verkeersaantrekkende werking van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Verkeerskundig gezien zijn dit verwaarloosbare aantallen. De Oude Hengeloseweg kan deze extra verkeersbewegingen eenvoudig verwerken.

Daarbij wordt opgemerkt dat op basis van de huidige planologische situatie, waarbij het perceel bestemd is voor 'bedrijfsdoeleinden', zich bij recht bedrijvigheid kan vestigen met een aanzienlijk hogere verkeersaantrekkende werking. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er derhalve geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.3 Parkeren

Op basis van de CROW publicatie geldt voor een vrijstaande woning, rekening houdend met de stedelijkheidsgraad en het omgevingstype, een parkeerkencijfer van minimaal 1,8 en maximaal 2,6 parkeerplaatsen per woning. Uitgaand van het gemiddelde betekent dit dat 2,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat op eigen erf minimaal één parkeerplaats gerealiseerd moet worden. Daarnaast zijn de Oude Hengeloseweg, en de kruisende en nabij gelegen Kortenaerstraat, ingericht met openbare parkeerplaatsen langs de weg. Ook hier kan eventueel geparkeerd worden.

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich over het algemeen niet uit over dergelijke kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen als besloten in dit bestemmingsplan. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel 2009.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0006.png"

Figuur 4.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat sprake is van een woningbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van belang. Op beide artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009

De woningbouwontwikkeling in het plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals hierna zal blijken uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de invulling van het plangebied met woningbouw, in de vorm van één vrijstaande woning, vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen en 'projectbesluiten' voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009

De gemeente Borne heeft, zoals ook blijkt uit subparagraaf 4.3.2, een woonvisie voor de periode 2010-2014 opgesteld. Conform provinciaal beleid heeft de gemeente deze woonvisie afgestemd met de omliggende gemeenten, waarmee de gemeente een woningmarktrelatie heeft.

Daarnaast is over het woningbouwprogramma intensief overleg gevoerd met de provincie Overijssel. Op basis van de destijds geldende prestatieafspraken met de provincie Overijssel is een woningbouwprogramma uitgevoerd.

Aangezien bij de uitwerking van de Woonvisie 2011-2016 nadrukkelijk rekening is gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel 2009 die door de provincie zijn gesteld, is de Woonvisie 2011-2016 en het daarin opgenomen woningbouwprogramma het ontwikkelingskader voor woningbouw en bestemmingsplannen welke voorzien in woningbouw in de gemeente. De in dit bestemmingsplan woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie 2011-2016 en het daarin opgenomen woningbouwprogramma en voldoet aan de aanvullende voorwaarden zoals deze op 2 oktober 2012 door de gemeenteraad zijn vastgesteld. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk'. Figuur 4.2 bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0007.png"

Figuur 4.2) Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

Het ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' verzet zich niet tegen de bouw van één vrijstaande woning in het plangebied.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied.

1. De Stedelijke laag'

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. In figuur 4.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0008.png"

Figuur 4.3) De 'Stedelijke laag': 'Woonwijken 1955 - nu' (Bron: Provincie Overijssel)

'Woonwijken 1955 – nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn plan matig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan voegt de nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

In het voorliggende geval is sprake van de toevoeging van één nieuwe woning tussen de bestaande woonbebouwing langs de Oude Hengeloseweg. Het omliggende gebied heeft, zoals ook wordt bevestigd door het gebiedskenmerk op basis van de 'Stedelijke laag', een overwegende woonfunctie. Het realiseren van één vrijstaande woning op een locatie waar momenteel nog bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend, sluit hier goed bij aan. Qua hoogte en volume zal de nieuw te bouwen woningen aansluiten bij de omliggende bebouwing. Met het oprichten van de nieuwe woning wordt de relatie tussen het bestaande woongebied en de aangrenzende nieuwbouw tevens versterkt.

4.2.5 Toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne (ontwerp)
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030, momenteel bevindt de Structuurvisie Borne zich in de ontwerpfase. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

De structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestane ontwikkelingen worden weergegeven. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0009.png"

Figuur 4.4) Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)

Het plangebied is aangemerkt als 'Inbreidingslocatie wonen (korte termijn)'. Ten aanzien hiervan is het thema Ontwikkelingen wonen van toepassing.

4.3.1.2 Ontwikkelingen wonen

Speerpunt van het Bornse woonbeleid is met name de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bornsche Maten. Het overgrote deel van de woonopgave wordt op deze uitbreidingslocatie gerealiseerd. In de bestaande wijken is tot de periode tot en met 2015 een woonopgave van circa 145 woningen neergelegd.

Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Die kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad. De gemeente stelt zich tot doel om mensen van binnen en buiten Borne de kans te bieden een volledige wooncarrière op te bouwen. Groei met kwaliteit betekent voor de planperiode van 2010 tot 2015 een woonopgave voor het realiseren van 585 nieuwbouwwoningen op uitbreidingslocaties en circa 145 woningen in de bestaande wijken.

Daarnaast wordt door de gemeente en Woonbeheer Borne volop geïnvesteerd in de kwaliteit van de bestaande woningen en de woonomgeving, met als doel de kwaliteit van de bestaande voorraad en van de woonomgeving op peil te houden en waar mogelijk te versterken.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de ontwerp Structuurvisie Borne

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied dat is aangemerkt als inbreidingslocatie voor wonen. De bouw van één vrijstaande woning op een locatie waar momenteel een bedrijfsbestemming geldt en voormalige niet meer als zodanig in gebruik zijnde bedrijfsbebouwing aanwezig is, leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de (woon)omgeving. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Structuurvisie Borne.

4.3.2 Woonvisie Borne (2010)
4.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

4.3.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.

4.3.2.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Binnen de bestaande wijken kunnen echter ook woningen worden toegevoegd. Ook binnen de bestaande wijken worden woningen toegevoegd met hoge kwaliteit.

Over het gemeentelijk woningbouwprogramma zijn prestatieafspraken met de provincie gemaakt. Daarin zijn verdisconteerd de in de afgelopen jaren gemaakte afspraken met betrekking tot het woningbouwprogramma (zie ook 4.2.4.1).

Voor de planperiode van 2010 tot 2015 wordt uitgegaan van een woonopgave van circa 600 nieuwbouwwoningen in Bornsche Maten en circa 150 woningen in de bestaande wijken.

4.3.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze aanpassing was noodzakelijk om, vanuit het woonbeleid en het bijbehorende woningbouwprogramma, individuele verzoeken tot toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren. Het toevoegen van extra woningen naar aanleiding van individuele verzoeken ging namelijk ongewenst ten koste van het woningbouwprogramma voor andere woningbouwprojecten zoals de Bornsche Maten. Om dit te voorkomen is de woonvisie aangevuld. Hierbij is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen toegestaan wordt als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2010-2014

In het voorliggende geval is sprake van een ruimtelijke en maatschappelijke kwaliteitsverbetering die een afwijking van de woonvisie rechtvaardigt. Vanuit ruimtelijk oogpunt geniet de invulling van de locatie met woningbouw de voorkeur. Dit gezien het feit dat de omgeving nagenoeg geheel bestaat uit woningbouw en nieuwe bebouwing stedenbouwkundig beter in het straatbeeld past dan de huidige bedrijfsbebouwing. Daarnaast wordt een zelfstandige bedrijfsbestemming, ongeacht welke categorie, als ongewenst gezien binnen een woonwijk. Op basis van het huidige bestemmingsplan mogen zich op het perceel bedrijven in de categorie 1 vestigen. Dit betekent dat zich op het perceel bijvoorbeeld uitgeverijen, een meubelstoffeerderij, een autobeklederij, zelfstandige kantoren en wasserettes en wassalons mogen vestigen. Gezien de aard van de omgeving wordt de vestiging van dergelijke vormen van bedrijvigheid niet wenselijk geacht. Dit mede gezien de aanzienlijke verkeersaantrekkende werking die sommige vormen van bedrijvigheid met zich meebrengt.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de invulling van de locatie met woningbouw vanuit ruimtelijk en maatschappelijk oogpunt gewenst is.

4.3.3 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

Op dit moment is het concrete bouwplan nog niet exact bekend. Tezijnertijd zal het concrete ontwerp van de woning worden getoetst aan de criteria uit de welstandsnota.

4.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de bouw van één vrijstaande woning binnen het plangebied in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleiddocumenten.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r..

In de bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen een onderdeel D en een onderdeel C. Indien sprake is van activiteiten die de drempelwaarden uit onderdeel C overschrijden, dan is het plan of het besluit direct m.e.r.-plichtig. Indien het plan of besluit activiteiten bevat die de drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden, is er in het geval van een besluit sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In het geval van een plan, mits genoemd in kolom 3 'plannen', is in dit geval geen van een m.e.r.-beoordelingsplicht maar geldt een directe (plan)m.e.r.-plicht.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

5.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied is sprake van de bouw van één vrijstaande woning. Een dergelijke ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. In onderdeel D wordt een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Voor deze activiteiten geldt, in het geval van een bestemmingsplan, een m.e.r.-plicht indien de activiteiten één van de volgende drempelwaarden uit de D-lijst overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2000 woningen of meer. Tevens is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen een kwetsbaar, waardevol of beschermd gebied en er geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden (zie paragraaf 5.7).

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander wordt tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, de bouw van één vrijstaande woning, in voldoende mate is afgewogen en dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving . In verband hiermee is de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-plichtig.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

5.2.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval is er sprake van de realisatie van één nieuwe woning. Een woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna zal nader op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai worden ingegaan.

5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

In verband met de voorgenomen ontwikkeling heeft Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. Op de resultaten en conclusie van dit onderzoek wordt hierna nader ingegaan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage die is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

30 km uur wegen

Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. De geplande woning ligt op een afstand van 8 meter uit de as van de Oude Hengeloseweg. Om aan te tonen dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden is een berekening gemaakt. Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens in de toekomstige situatie over 10 jaar (2023). De verkeersgegevens van de Oude Hengeloseweg zijn afkomstig van de gemeente Borne. Volgens tellingen op de Oude Hengeloseweg uit 2008 is de werkdagintensiteit 600 motorvoertuigen. Dit komt overeen met een weekdagintensiteit van 500 motorvoertuigen. Uitgaande van een groei van 20% tot 2023 bedraagt de weekdagintensiteit in 2023 600 motorvoertuigen.

De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen), van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt 5 dB.

De geluidbelasting op de voorgevel bedraagt 46 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het rekenblad met de weggegevens en het resultaat is als bijlage opgenomen in het in Bijlage 2 opgenomen Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

5.2.2.2 Railverkeerslawaai

Spoorrails zijn gelegen op een afstand van meer dan 400 meter. De wettelijke geluidszone van het spoor ter hoogte van het plangebied bedraagt 200 meter. Het plangebied is derhalve gelegen buiten de zone van deze spoorrails, het aspect railverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering.

5.2.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een bedrijventerrein. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op onder andere de invloed van in de omgeving voorkomende bedrijvigheid.

5.2.3 Conclusie

De geluidsbelasting op de voorgevel als gevolg van de Oude Hengeloseweg bedraagt 46 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.3.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype “gemengd gebied” wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk' aangezien het plangebied zich kenmerkt door woningbouw. De volgende tabel geeft een overzicht van de per categorie gehanteerde richtafstanden binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.3.3 Situatie plangebied
5.3.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Woningen zijn milieugevoelige objecten.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.3.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt, in tegenstelling tot een functie 'bedrijvigheid', niet beschouwd als een milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.3.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe wooneenheden hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Naast woningen komen in de omgeving van het plangebied de volgende functies voor:

  • 1. een bestemming 'Bedrijf' naast het woonperceel Theresiastraat 33;
  • 2. een school voor voortgezet onderwijs aan de Oude Hengeloseweg 123;
  • 3. een horecabedrijf aan de Doormanstraat 20a.

Ad 1: Binnen de bedrijfsbestemming wordt uitsluitend categorie 1 bedrijvigheid toegestaan. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. Het bedrijfsgebouw is gelegen op circa 20 meter afstand van de nieuwe woning. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

Ad 2. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een school voor voortgezet onderwijs ingedeeld in de milieucategorie 2. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand tussen de nieuwe woning en deze school bedraagt meer dan 75 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

Ad 3: Het horecabedrijf aan de Doormanstraat 20a betreft een pizzeria. Een pizzeria wordt niet specifiek genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Een dergelijke vorm van bedrijvigheid is te vergelijken met 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.'. Dergelijke vormen van bedrijvigheid zijn ingedeeld in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de pizzeria en de nieuwe woning bedraagt ruim 110 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

5.3.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

In het voorliggende geval heeft Envita B.V. in het plangebied een verkennend bodemonderzoek verricht. De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn opgenomen in subparagraaf 5.4.2. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

5.4.2 Situatie plangebied

De locatie is onderzocht conform de strategie voor een 'onverdachte locatie'(ONV). Deze strategie is sober en doelmatig en geeft qua opzet en intensiteit een representatief inzicht in de bodemkwaliteit omdat op basis van de huidige bekende gegevens slechts lichte verontreinigingen worden verwacht die geen aanleiding vormen voor vervolgonderzoek of sanerende maatregelen. Daarnaast is een voormalig gasdrukregelstation onderzocht conform de strategie voor een verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern (VEP). In overleg met de gemeente heeft geen inpandig onderzoek plaatsgevonden. De werkzaamheden en analyses zijn vanwege vergelijkbare bodemsamenstelling gecombineerd uitgevoerd.

In de onderstaande tabel worden de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0010.png"

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • de bovengrond licht verontreinigd is met lood, PAK en PCB;
  • in de ondergrond geen verontreinigde stoffen zijn aangetoond;
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium. Ter plaatse van het voormalig gasdrukregelstation zijn geen stoffen aangetoond die duiden op een verontreiniging als gevolg van die activiteiten.

Er zijn geen stoffen in gehalten en/ of concentraties boven de tussenwaarde aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.

5.4.3 Conclusie

De bodemkwaliteit, zoals aangetoond op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek, levert geen belemmeringen op voor de geplande bouwactiviteiten.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Archeologie
5.5.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In opdracht van de gemeente Borne heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische verwachtings- en advieskaart ontwikkeld. Op 30 juni 2009 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, inclusief het bijbehorende beleidsdocument met vrijstellingsadviezen, als beleidskader voor het aspect archeologie in ruimtelijke procedures vastgesteld.

De Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 september 2012 (201109062/1/R1) geoordeeld dat de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en het daarbij behorende beleidsdocument voldoende bescherming biedt aan eventueel voorkomende archeologische waarden. Hiermee vormt de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart het toetsingskader op het gebied van archeologie.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart zijn de gronden in het plangebied aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen met een'. In figuur 5.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0011.png"

Figuur 5.1) Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Borne)

Gronden aangemerkt als 'dekzandhoogten en ruggen met een' kennen een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het hierbij behorende beleidsadvies geeft aan dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien sprake is van een plangebied met een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Hier is in het voorliggende geval geen sprake van waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden voorkomen. Ook in de omgeving van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

5.5.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Het plangebied en de omgeving van het plangebied kennen geen cultuurhistorische waarden waardoor het aspect archeologie & cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Beleid
5.6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Nationaal Waterplan (december 2009) geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.6.1.3 Waterschap Regge en Dinkel

Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.

5.6.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2011-2016 is gericht op het creëren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Concreet houdt dit onder meer in dat hemelwater niet wordt vermengd met vuil water, maar afzonderlijk wordt verwerkt. Het schone hemelwater wordt bij voorkeur op de locatie waar het valt vastgehouden of geborgen. Als dat niet kan, wordt het afgevoerd naar oppervlaktewater.

In het beleid is de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater uitgewerkt.

5.6.2 Watertoets
5.6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De hierbij behorende “Standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.

5.6.3 Conclusie

Het waterschap heeft een positief advies afgegeven. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich op een afstand van meer dan 5,7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'. De ligging van het plangebied ten opzichte van dit gebied wordt weergegeven in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0012.png"

Figuur 5.2) Ligging plangebied t.o.v. het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer' (Bron: Provincie Overijssel)

Gezien de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden, de aard van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met onder andere bebouwing en infrastructuur kunnen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Op een afstand van ruim 1,6 kilometer bevindt zich de EHS. De ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS wordt weergegeven in figuur 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0013.png"

Figuur 5.3) Ligging van het plangebied t.o.v. de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

Gezien aard van de ontwikkeling en de ruime afstand tot aan de EHS wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Natuurbank Overijssel heeft in verband met de voorgenomen ontwikkeling een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

5.7.3.2 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Flora

Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Op basis van standplaatsfactoren en abiotische parameters kan een goede inschatting gemaakt worden van de potentie van het onderzoeksgebied en of de uitgevoerde inventarisatie voldoet aan de gestelde eisen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

(Broed)vogels

Er broeden geen vogels in het onderzoeksgebied. Vogels zijn mobiel. De afwezigheid van broedvogels tijdens het uitgevoerde onderzoek, wil niet zeggen dat er zich geen broedvogels in het onderzoeksgebied kunnen gaan vestigen in de komende jaren. Dit zijn echter soorten waarvan uitsluitende de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Indien er bezette vogelnesten in/aan de gebouwen aanwezig zijn, dan dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot het verstoren en/of vernielen van de nesten of het verwonden/doden van vogels, tot buiten de broedtijd uitgesteld te worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Zoogdieren; vleermuizen

De boeiboorden van de oostelijke garage vormen een potentiele verblijfplaats voor soorten als de gewone dwergvleermuis of laatvlieger. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van een verblijfplaats duiden. Uit eerder onderzoek, dat in 2012 (zie Bijlage 5 en 5.7.3.3) is uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (GaN 2013), kwam naar voren dat het plangebied geen onderdeel uit maakt van het functionele leefgebied van vleermuizen. Ondanks de gemaakt ‘tochtgaten’ in de westelijke garage, kan het gebouw niet als volledig ongeschikt betiteld worden. Vleermuizen, zoals de laatvlieger, zoeken in de spouwmuur meestal de hoogste plekken op omdat deze het warmst zijn. Nader onderzoek naar de functie van het onderzoeksgebied voor vleermuizen wordt niet noodzakelijk geacht. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

Zoogdieren; grondgebonden soorten

Het onderzoeksgebied maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van zoogdiersoorten die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet, maar vaste rust- of verblijfplaatsen ontbreken. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet vereist. De mogelijk in het plangebied aanwezige soorten zijn erg mobiel. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit leidt niet tot het doden of verwonden van deze soorten. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven geen nader maatregelen getroffen te worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Amfibieën en Reptielen

In het onderzoeksgebied komen mogelijk soorten amfibieën voor die vermeld staan in tabel 1 van de Ffwet. Het onderzoeksgebied vormt een ongeschikt habitat voor reptielen. Voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit is geen ontheffing van de Ff-wet nodig. Amfibieën komen vermoedelijk in zeer lage dichtheden voor in het onderzoeksgebied. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven geen nadere maatregelen genomen te worden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Dagvlinders

Er zijn geen beschermde dagvlinders in het onderzoeksgebied aangetroffen. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is het onderzoeksgebied ongeschikt als leefgebied voor beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Libellen

Er zijn geen beschermde libellen in het onderzoeksgebied aangetroffen. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is het onderzoeksgebied ongeschikt als leefgebied voor beschermde soorten. Er is geen geschikt leefgebied aanwezig voor beschermde libellensoorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Kevers en mieren

Er zijn geen beschermde kevers en mieren in het onderzoeksgebied aangetroffen. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is het onderzoeksgebied ongeschikt als leefgebied voor beschermde soorten. Er is geen geschikt leefgebied aanwezig voor beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Vissen en kreeftachtigen

Er zijn geen beschermde vissen en kreeftachtige in het onderzoeksgebied aangetroffen. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is het onderzoeksgebied ongeschikt als leefgebied voor beschermde soorten. Er is geen geschikt leefgebied aanwezig voor beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Er zijn geen beschermde soorten in het onderzoeksgebied aangetroffen en het onderzoeksgebied vormt geen functioneel onderdeel van een beschermd leefgebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikt leefgebied voor de meeste beschermde soorten. De voorgenomen activiteit is in overeenstemming met de flora- en faunawet.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

5.7.3.3 Vleermuizenonderzoek Adviesbureau Mertens

Algemeen

Zoals in het voorgaande aangegeven is, in verband met de voorgenomen sloop van het voormalige bedrijfsgebouw en naar aanleiding van een door derden uitgevoerd ecologisch onderzoek, door Adviesbureau Mertens in de periode augustus 2012 tot en met september 2012 een onderzoek (rapportnummer 2012.1474, datum oktober 2012) verricht naar de eventuele aanwezigheid van vleermuizen in het te slopen gebouw. De resultaten van dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting op de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Geschiktheid en sporen

De Oude Hengeloseweg 87b is ongeschikt voor vleermuizen. Het gebouw bezit geen geschikte invliegopeningen. De recent gemaakte gaten in de spouwmuur hebben deze situatie niet gewijzigd. Deze gaten zijn te laag (circa 1 meter hoog) om voor vleermuizen een functie te kunnen vervullen als invliegopening.

Veldonderzoek zomer

Er zijn twee soorten vleermuizen vastgesteld in de zomer van 2012. Het betreft de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Deze soorten werden in relatief lage dichtheid foeragerend vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van kolonies of vliegroutes.

Gewone dwergvleermuis is niet bedreigd volgens de Rode lijst van bedreigde diersoorten en is tevens niet verstoringsgevoelig. Laatvlieger staat sinds 2009 op de Rode lijst van bedreigde diersoorten.

Veldonderzoek herfst

Er zijn in de herfst van 2012 alleen gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Er werden alleen enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen gelokaliseerd. Er zijn geen migratieroutes, balts- of paarplaatsen aangetroffen.

Conclusie

Door middel van gericht vleermuizenonderzoek is aangetoond dat de Oude Hengeloseweg 87b geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen bezit. De kans hierop is ook niet aanwezig doordat de Oude Hengeloseweg 87b ongeschikt is voor vleermuizen. Deze ongeschiktheid is in 2012 vastgesteld door de gemeente en in het uitgevoerde onderzoek. Het aanbrengen van tochtgaten in de spouwmuur heeft deze situatie niet gewijzigd. Op grond van het vorenstaande kan worden gesteld dat de uitvoering van het plan (sloop en nieuwbouw) niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

5.7.4 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk. Er is tevens geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de EHS.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.8.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van één woning zeker aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt opgemerkt dat een woning in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming.

5.8.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat minimaal 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire RNVGS.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpWBMhz001-ow01_0014.png"
Figuur 5.4) Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied aan de Oude Hengeloseweg 87b te Borne:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ten aanzien van punt 1 en punt 2 wordt het volgende opgemerkt:

Ad 1: Aan de Rondweg is benzineservice station Shell 'Het Plein' gelegen met een LPG-installatie. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bij dit benzineservicestation met LPG-installatie bedraagt 150 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 450 meter vanuit de grens van deze inrichting en derhalve gelegen buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Ad 2: De leiding langs de Amerikalaan betreft een buisleiding voor brandstof van het ministerie (Defensie Pijpleiding Organisatie). Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Binnen deze zone gelden belemmeringen voor de bouw van woningen. Buiten deze zone gelden in principe geen belemmeringen voor de bouw van woningen. Gezien het feit dat het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 400 meter van deze leiding is geen sprake van belemmering als gevolg van deze leiding.

Onder een deel van de Oude Hengeloseweg is een gasleiding van de Nederlandse Gasunie N.V. gelegen. Deze gasleiding kent een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 240 meter van deze leiding en is derhalve ruimschoots buiten het invloedsgebied van de leiding gelegen.

5.9.3 Conclusie

Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

5.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en of leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen.

Het gasdrukregelstation van de Cogas is al verplaatst. De leidingen lopend naar of komend vanaf dit gasdrukregelstation zijn ook al verwijderd.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Dit artikel bevat algemene regels omtrent het ondergronds bouwen van bouwwerken;

In dit artikel omvat de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor de bestemminglegging is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuin van de woning. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Binnen deze bestemming mogen bij recht perceel- en terreinafscheidingen worden opgericht tot 1 meter hoog. Ook overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht tot 1 meter hoog. Tot slot is binnen deze bestemming, en verbonden aan een maximale oppervlakte-, diepte- en afstandsmaat en goothoogte, een portaal of erker toegestaan.

Artikel 4 Wonen

Algemeen

De bestemming 'Wonen' is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde en carports.

Hoofdgebouwen

In de regels is bepaald dat het hoofdgebouw opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. In dit geval is binnen het plangebied uitsluitend een vrijstaande woning toegestaan waarvan de goot- en bouwhoogte respectievelijk niet meer mag bedragen dan 6 en 10 meter.

Omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren, gaat de gemeente uit van het zogenoemde Envelop-principe. In Bijlage 1 is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen in principe binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht. Hierbij is wel bepaald dat de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter moet bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2. Tot deze maximale oppervlaktemaat wordt de oppervlakte van carports en overkappingen niet meegerekend. De maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 5,5 meter, de maximale goothoogte mag 3 meter bedragen. Hierbij is wel bepaald dat indien er sprake is van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag of de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Ook voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zijn regels opgenomen. Zo is bepaald dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel maximaal 1 meter en achter de voorgevel maximaal 2 meter mag bedragen. Uitgezonderd hierop is de hoogte van tuinmeubilair. De maximale hoogte hiervan mag voor de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter en achter de voorgevelrooilijn maximaal 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Tot slot zijn qua bouwwerken binnen deze bestemming nog carports en overkappingen toegestaan. Hierbij is bepaald dat zowel carports als overkappingen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwen met een maximale oppervlakte van 30 m2.

Beroep-aan-huis

Binnen de woonfunctie is bij recht het uitoefenen van een beroep-aan-huis toegestaan. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate als hoofdfunctie behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen gebruikt worden voor een beroep-aan-huis, dit met een maximum van 45 m2.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Borne. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

8.3 Vooroverleg

8.3.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.3.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:

Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.

De in dit bestemmingsplan besloten woningbouwontwikkeling is, zoals ook in 4.2.4.1 verwoord, in overeenstemming met de tussen de gemeente en de provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken en vindt plaats in bestaand bebouwd gebied. Derhalve kan worden afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.

8.3.3 Waterschap Regge en Dinkel

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.