direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen - 1
Plan: Vogelbuurt, herziening Bekenhorst/Oude Es
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpVBhz001-ow01

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bijzondere woonvormen voor onder andere verstandelijk en lichamelijk gehandicapten;
  • c. inwoning;
  • d. een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen ten behoeve van die activiteiten in gebruik mag zijn tot een absoluut maximum van 45 m²;

met de daarbij behorende:

  • e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw mag maximaal 7,5 meter breed zijn;
  • c. per bouwvlak aangeduid met:
    • 1. 'vrijstaand' mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • d. de gebouwen dienen vanaf de maximale toegestane goothoogte (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan;
  • e. ten aanzien van de minimale breedte van bouwpercelen gelden de volgende maten:
    • 1. vrijstaande woningen: 12 meter
  • f. de afstand van een vrijstaande woning (hoofdgebouw) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden ten minste 2,5 meter;
  • g. ten aanzien van het parkeren dient per vrijstaande woning op eigen terrein ruimte gereserveerd te worden voor minimaal één parkeerplaats.
3.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. behoudens het bepaalde in sub b, mogen de bijgebouwen uitsluitend op de gronden binnen het bouwvlak en binnen het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tussen de voorgevellijn en het bijgebouw minimaal 3 meter dient te bedragen;
  • b. op de gronden, die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mag aan een voorgevel dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw, die grenst aan de weg of het openbare groen, een portaal of erker worden gebouwd, met een oppervlakte van maximaal 6 m², een diepte van maximaal 1,5 meter en een goothoogte van maximaal 3 meter; de minimale afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  • c. het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
  • d. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen, binnen de aanduiding 'bijgebouwen' mag (met inachtneming van het bepaalde in sub b) ten hoogste bedragen:
    • 1. 50 m² op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 55 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
    • 3. 60 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 751 tot en met 1000 m2;
    • 4. 65 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 1001 m² tot en met 2000 m²;
    • 5. 100 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 2001 m² tot en met 5000 m²;
    • 6. 130 m² op bouwpercelen met een oppervlakte van 5001 m² en groter;

een en ander met dien verstande dat de overkappingen en carports, zoals bedoeld in 3.2.4 en 3.2.5, niet meegerekend wordt met het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen;

  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen mag, met uitzondering van het bepaalde in 3.2.5, ten hoogste 5,5 meter bedragen;
  • f. met uitzondering van het bepaalde in 3.2.5 bedraagt de maximale goothoogte van bijgebouwen 3 meter, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouwverbonden bijgebouw ten hoogste:
    • 1. 3 meter of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag of;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw;

mag bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. met uitzondering van het bepaalde in 3.2.4 en 3.2.5, mag de hoogte voor de voorgevelrooilijnmaximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. op gronden gelegen voor de voorgevelrooilijn met de aanduiding 'bijgebouwen' de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    • 2. de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 meter bedraagt;
    • 3. de maximale hoogte van tuinmeubilair 2 meter bedraagt;
    • 4. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt;
  • b. met uitzondering van het bepaalde in 3.2.4 en 3.2.5, mag de hoogte achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 meter bedraagt;
    • 2. de maximale hoogte van tuinmeubilair 3 meter bedraagt;
    • 3. de maximale hoogte van speeltoestellen 3 meter bedraagt;
  • c. indien sprake is van een beroep of bedrijf aan huis is een reclame-object toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van een vrijstaand reclame-object binnen de 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' niet meer mag bedragen dan 1,20 meter;
    • 2. aan de gevel van een gebouw op de eerste bouwlaag een reclame-object toegestaan is met een maximale oppervlakte van 0,20 m².
3.2.4 Overkappingen, niet zijnde carports

overkappingen, niet zijnde carports, zijn toegestaan binnen de aanduiding 'bijgebouwen' met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximaal oppervlak van 20 m².

3.2.5 Carports

Voor het bouwen van carports geldt de volgende regel:

carports mogen tot in de voorgevellijn gebouwd worden met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximaal oppervlak van 30 m2, met dien verstande dat:

  • a. de kap maximaal 0,5 meter voor de voorgevellijn mag uitsteken;
  • b. de carport geen 'eigen wanden' mag hebben;
  • c. de carport aan het hoofdgebouw wordt vast gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.2.3 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat er vanaf 1 meter hoogte sprake dient te zijn van een open constructie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a. seksinrichtingen;

b. zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning.

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.1 sub d voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².