direct naar inhoud van Artikel 17 Wonen
Plan: Oud Borne
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpOB2012-VO01

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', voor maatschappelijke voorzieningen;
  • c. het behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige karakteristieken en waarden, zoals nader omschreven in artikel 20;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Beschermingswaardige hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen met de nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermingswaardig' gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de voorgevels en zijgevels, indien deze naar de weg zijn gekeerd, dienen in de voor- en/of zijgevelrooilijn te worden opgericht;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen dient de in het bij deze regels behorende inventarisatierapport aangegeven hoogte te bedragen;
  • e. per bouwvlak mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde, geschakelde als aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • g. de kapvormen en kaprichtingen dienen te zijn gevormd en te zijn georiënteerd, zoals in het bij deze regels behorende inventarisatierapport is aangegeven.

17.2.2 Niet-beschermingswaardige hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. per bouwvlak mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde, geschakelde als aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • e. de hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap met een helling van ten minste 450, met dien verstande dat, de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande afdekkingen, die hiervan afwijken zijn toegestaan.

17.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de afstand tussen de voorgevelrooilijn en het bijgebouw minimaal 3 meter dient te bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn op percelen met de aanduiding 'bijgebouwen', bijgebouwen uitlsuitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Het bepaalde zoals opgenomen in sub c t/m e is niet van toepassing op deze bijgebouwen;
  • c. bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één zijgevel bijgebouwen worden gebouwd;
  • d. het gezamenlijke oppervlak van hoofdgebouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 40% van het oppervlak van het bouwperceel bedragen;
  • e. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen mag (met inachtneming van het bepaalde in sub b) ten hoogste bedragen:
      • 50 m² op een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²;
      • 60 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
      • 70 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 751 tot en met 1000 m2;
      • 80 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1001 m² tot en met 1500 m²;
      • 90 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1501 m² tot en met 2000 m²;
      • 110 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 2001 m² tot en met 3000 m²
      • 130 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 3001 m² en groter;
  • f. de maximale goot- en bouwhoogte van bijgebouwen, voor zover niet beschermingswaardig, mag ten hoogste 2,70 m1 respectievelijk 4 m1 bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub f mag de maximale goot- en bouwhoogte van het bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwhoogte' 4 m1 respectievelijk 7 m1bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogten van beschermingswaardige bijgebouwen dient de in het bij deze regels behorende inventarisatierapport aangegeven hoogte te bedragen;
  • i. de kapvormen en kaprichtingen van beschermingswaardige bijgebouwen dienen te zijn gevormd en te zijn georiënteerd, zoals in het bij deze regels behorende inventarisatierapport is aangegeven;
  • j. de diepte van het hoofdgebouw en van een daaraan verbonden bijgebouw mag, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer dan 15 m1 bedragen, met dien verstande dat de diepte van het met de zijgevel van het hoofdgebouw verbonden bijgebouw, te meten vanaf de achtergevellijn c.q. het verlengde daarvan, ten hoogste 4 m1 mag bedragen.

17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte ten hoogste 2 m1bedragen, met uitzondering van pergola's, die niet hoger mogen zijn dan 2,5 m1;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn mag de hoogte ten hoogste 1 m1bedragen, met uitzondering van pergola's, die niet hoger mogen zijn dan 2,5 m1.
17.2.5 Specifieke bouwaanduiding - vergunningsvrij

In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 t/m 17.2.4 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vergunningsvrij' uitsluitend vergunningsvrije bouwwerken toegestaan.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Hoofd- en bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 17.2.2, sub a ten behoeve van de bouw van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak;
  • b. 17.2.2, sub e, ten behoeve van een afdekking met een kap met een kleinere helling dan 45° of ten behoeve van een platte afdekking, onder de voorwaarden, dat:
  • 1. de ruimtelijke karakteristiek en de stedebouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals beschreven in artikel 20 wordt versterkt; dit betekent in ieder geval, dat de nieuwe bebouwing qua maat en schaal dient te passen in het stedebouwkundig beeld van het plangebied;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de samenhang van het gevelbeeld langs de betreffende straatwand;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en zich daarop bevindende bouwwerken.

17.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 17.2.4 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat er vanaf 1 meter hoogte sprake dient te zijn van een open constructie.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van geldend de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m²;
  • b. onder verboden gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid 17.1 wordt in elk geval gerekend bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft.

17.6 Afwijking van de gebruiksregels
17.6.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 17.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het bedrijf-aan-huis in of bij het hoofdgebouw;
    • 2. detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden afgeleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf-aan-huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 45 m².