direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Zenderen, herziening Karmelhof Zenderen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het appartementencomplex 'De Karmelhof' gerealiseerd op de voormalige AOC-locatie te Zenderen. Het appartementencomplex is gerealiseerd in de periode 2006-2007 en wordt sinds 2007 bewoond.

Geconstateerd is dat de feitelijke situatie niet volledig in overeenstemming is met het geldend planologisch regiem. Bestemmingsplantechnisch had het gehele complex onderdeel uit moeten maken van het bestemmingsplan 'Kom Zenderen'. Doordat er is gebouwd in afwijking van dit bestemmingsplan is het complex deels buiten de plangrens komen te liggen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische inpassing van het appartementencomplex. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het appartementencomplex 'De Karmelhof'. Het appartementencomplex is gelegen aan de Karmelhof in het zuidoosten van de kern Zenderen. In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied in de kern Zenderen weergegeven. In figuur 1.2 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0002.png"

Figuur 1.1) Situering plangebied in Zenderen

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0003.png"

Figuur 1.2) Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in de begrenzing van twee bestemmingsplannen, te weten bestemmingsplan 'Buitengebied' en bestemmingsplan 'Kom Zenderen'. De bestemmingsplan zijn respectievelijk op 16 september 2004 en 29 september 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Borne.

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft het plangebied deels de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kom Zenderen'. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen. In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

Appartementencomplex 'De Karmelhof' is gerealiseerd in de periode 2006-2007. Geconstateerd is dat het complex niet volledig in overeenstemming met het geldend planologisch regiem is gebouwd. Bestemmingsplantechnisch had het gehele complex onderdeel uit moeten maken van het bestemmingsplan 'Kom Zenderen'. Doordat er is gebouwd in afwijking van dit bestemmingsplan is het complex deels buiten de plangrens komen te liggen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Hierdoor is het noordelijke deel van het complex niet in overeenstemming met de geldende planologische kaders. In onderstaand figuur is de geldende verbeelding en een topografische kaart over elkaar heen gelegd. Duidelijk zichtbaar is dat het gebouw buiten het bouwvlak (rode vlak) valt en voor een deel buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Kom Zenderen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0004.png"

Figuur 1.3) Uitsnede van geldende verbeelding en topografische kaart

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische inpassing van het complex.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 (Beschrijving plangebied) betreft een beschrijving van de bestaande en gewenste (planologische) situatie. In hoofdstuk 3 (Beleidskader) wordt het relevante beleid besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 4 (Onderzoek/verantwoording). In hoofdstuk 5 (Juridische planopzet) wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische cultuurgronden. Ten oosten en zuiden van het plangebied is een tuin en park gelegen. Daarnaast bevindt zich op korte afstand ten zuiden van het complex het kantorengebouw ''Het Gymnasium" en restaurant "Het Seminar". Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door infrastructuur, te weten de Karmelhof.

In 2004 werd door de Gemeente Borne de bouwvergunning afgegeven voor het bouwen van het woongebouw. Het appartementencomplex is in de periode 2006 - 2007 gerealiseerd. Het complex omvat 11 appartementen in het hogere segment en wordt sinds 2007 bewoond.

In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. In figuur 2.2 zijn fotografische beelden van het appartementencomplex opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0005.png"

Figuur 2.1) Luchtfoto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0006.png"

Figuur 2.2) Fotografische beelden van het bestaande appartementencomplex

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Conclusie

Het betreft hier een bestemmingsplan voor het planologisch inpassen van een bestaand appartementencomplex. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen raakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0007.png"

Figuur 3.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien dit bestemmingsplan wordt getoetst aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat met dit bestemmingsplan niet wordt voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan is uitsluitend opgesteld om het bestaande appartementencomplex adequaat planologisch in te passen. Hierdoor kan het appartementencomplex en het huidige gebruik daarvan worden gehandhaafd overeenkomstig de bestaande situatie. Opgemerkt wordt dat het appartementencomplex destijds is gebouwd in overeenstemming met de SER-ladder en de woningbouwafspraken met de Provincie Overijssel.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel de ontwikkelingsperspectieven ''Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Woonwijk" en "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap".

Figuur 3.2. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0008.png"

Figuur 3.2) Uitsnede Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Woonwijk

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als "Woonwijk" is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – mixlandschap

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Los hiervan wordt geconstateerd dat het appartementencomplex in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.4.3.1 Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstype "Stuwwallen”. In figuur 3.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0009.png"

Figuur 3.3) Natuurlijke laag: “Stuwwallen” (Bron: Provincie Overijssel)

Stuwwallen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat de gebieden zijn verstedelijkt danwel in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. Hierna wordt nader ingegaan op het agrarisch cultuurlandschap. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.4.3.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met de gebiedstype "Essenlandschap". In figuur 3.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0010.png"

Figuur 3.4) Laag van het agrarisch cultuurlandschap: "Essenlandschap" (Bron: Provincie Overijssel)

Essenlandschap

Het essenlandschap is geordend vanuit de erven en de essen en de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting (met heideplaggen en stalmest) heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om een bestaand appartementencomplex planologisch in te passen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.Van een aantasting van de landschappelijke waarden is dan ook geenszins sprake. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' verzet zich dan ook niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4.3.3 Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart deels gelegen in een gebied aangemerkt als 'Woonwijken 1955 – nu'. Hierna is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpKZhz002-vg01_0011.png"

Figuur 3.5) Stedelijke laag: "Woonwijken 1955 - nu" (Bron: Provincie Overijssel)

Woonwijken 1955 – nu

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.

In het voorliggende geval is het plangebied grotendeels gelegen binnen de gebiedskenmerk 'Woonwijk 1955 - nu'. Het gebiedskenmerk omvat alle bebouwing behorende bij het stedelijk gebied. Gezien de invulling van het plangebied dient de gehele locatie als stedelijke omgeving te worden aangemerkt. Gezien het feit de toegestane functies (wonen, werken e.d.) is een appartementencomplex ter plaatse in overeenstemming met de gebiedskenmerken behorende bij de 'Stedelijke laag'.

3.2.4.3.4 Lust- en leisurelaag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne (ontwerp)
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een 'Borns' karakter kan worden gegeven. In voorliggend geval is de ontwikkelingsvisie ten aanzien van 'Wonen' van belang.

3.3.1.2 Wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In regioverband en met de buurgemeente Hengelo zijn daarover afspraken gemaakt. En daarnaast zal de zich mogelijk voordoende regionale vraag worden ingevuld in locaties in de netwerksteden, waaronder de Bornsche Maten.

Rekening houdend met de huidige woningmarkt en de zich voordoende financieeleconomische crisis, is het oorspronkelijk geplande uitgiftetempo van 250 woningen op jaarbasis niet langer realistisch. Daarom heeft de gemeente besloten tot een tijdelijke temporisering van de woningbouw in Bornsche Maten, waarbij wordt uitgegaan van een uitgiftetempo van 120 woningen per jaar. Dit leidt tot een latere voltooiing van de wijk dan oorspronkelijk gepland. Uitgangspunt blijft het realiseren van het totaalprogramma van 2.700 woningen. Voor 2.300 woningen daarvan geldt dat deze in het vigerend bestemmingsplan zijn opgenomen. Hiermee kan de gemeente Borne vooruit tot 2025. De overige 400 woningen voorzien in een reservelocatie voor de periode daarna. De Bornsche Maten wordt een wijk die past binnen de identiteit en het karakter van de gemeente Borne. Er zal voldoende ruimte worden geboden aan water en groen en goede uitloopmogelijkheden naar het aangrenzende buitengebied. Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Die kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad. Naast gemeentelijke volkshuisvestingstaken wordt daarbij de leefbaarheid van de wijken en buurten meegenomen.

De vraag naar woningen in het buitengebied van de gemeente Borne richt zich vooral op de kerkdorpen Hertme en Zenderen. In dit verband wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. De leefbaarheid van de dorpen staat hierbij voorop. Naast de mogelijkheden in of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied, zullen er ook op enkele daartoe geëigende plaatsen in het buitengebied knooperven worden ontwikkeld.

3.3.2 Woonvisie Borne (2010)
3.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

3.3.2.2 Visie op wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levenloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.

Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

3.3.3 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch-planologisch kader voor het appartementencomplex 'De Karmelhof'. Hierbij wordt niet voorzien in geheel nieuwe ontwikkelingen, maar wordt de huidige situatie vastgelegd. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

4.1 Besluit milieueffectrapportage

4.1.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

In de bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen een onderdeel D en een onderdeel C. Indien sprake is van activiteiten (genoemd in kolom 1 van de bijlage) die de drempelwaarden (kolom 2 uit de bijlage) uit onderdeel C overschrijden, dan is het plan of het besluit direct m.e.r.-plichtig.
Indien het plan of besluit activiteiten bevat die de drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden, is er in het geval van een besluit sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In het geval van een plan, mits genoemd in kolom 3 'plannen', is in dit geval geen van een m.e.r.-beoordelingsplicht maar geldt een directe (plan)m.e.r.-plicht.

Een belangrijke wijziging in het Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van circa 100 woningen.

4.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch inpassen van een bestaand appartementencomplex. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

4.2.2 Situatie plangebied

Het appartementencomplex is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Hertmerweg en de Oude Bornseweg. Door de verplaatsing van het bouwvlak is de afstand ten opzichte van de wegen juist vergroot naar respectievelijk 70 en 80 meter. De geluidsbelasting op het appartementencomplex is dan ook gelijk danwel lager dan op de oorspronkelijke locatie. Daarnaast hebben zich in de tussentijd geen wettelijke wijzigingen voorgedaan die leiden tot een andere beoordeling van de situatie ter plaatse.Tot slot wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige- of geluidsbelastende bestemmingen mogelijk gemaakt.

Geconcludeerd wordt dat een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.3.1.1 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen , zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het verplaatsen van het bouwrecht van een woning. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.3.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Daarnaast vormt de appartementencomplex geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.

4.3.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of het appartementencomplex hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van de woningen. Tevens is aangegeven onder welke milieucategorie deze activiteit of functie valt, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van het appartementengebouw en het bestemmingsvlak van de betreffende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.

Adres   Functie   Milieucategorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Hertmerweg 40   Hondenschool   3.1   50 meter   > 80 meter  
Hertmerweg 42a   Bedrijfverzamelgebouw   1   10 meter   > 20 meter  
Hertmerweg 42   Restaurant   1   10 meter   > 30 meter  
Hertmerweg 44/46   Religie   2   30 meter   > 70 meter  
Hertmerweg 45a   Restaurant   1   10 meter   > 100 meter  
Prinsenweg 9   Melkveehouderij   3.2   100 meter   > 350 meter  
Prinsenweg 11   Melkveehouderij   3.2   100 meter   > 500 meter  

Gezien het feit dat wordt voldaan aan alle richtafstanden is voor het appartementengebouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.3.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een planologische inpassing van een bestaand pand. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Om deze reden is een bodemonderzoek niet vereist. In het kader van het vigerend bestemmingsplan is aandacht geschonken aan de bodemkwaliteit.

Er zijn in het verleden vragen gesteld door raadsleden met betrekking tot onder andere de bodemkwaliteit. Deze vragen zijn destijds door het college beantwoord. Gezien de beoordelingen destijds wordt het op voorhand niet noodzakelijk geacht om de bodemkwaliteit opnieuw te beoordelen.

4.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.5.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.5.2 Cultuurhistorie
4.5.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

4.5.2.2 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Uitsluitend wordt een bestaand pand planologisch ingepast. Gezien het vorenstaande is er geen sprake van een aantasting van mogelijke cultuurhistorische waarden.

4.5.3 Archeologie
4.5.3.1 Archeologische verwachtingswaarde

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.

4.5.3.2 Archeologisch onderzoek

Bij een middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk in geval van plangebieden groter dan 5.000m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000m² geldt hier een vrijstelling van archeologisch onderzoek. In de planregels van dit bestemmingsplan wordt dit door middel van een dubbelbestemming gewaarborgd. Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Watertoets

4.6.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

4.6.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval voorziet dit bestemmingsplan uitsluitend in de planologische inpassing van een bestaand appartementencomplex. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Vanwege het feit dat dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de waterhuishouding is het uitvoeren van een watertoets niet noodzakelijk. Wel is het waterschap in het kader van het vooroverleg om een reactie gevraagd. Hierna is de reactie van het waterschap opgenomen:

De afvalwater- en hemelwaterafvoer geschiedt conform het vigerend beleid van het waterschap Regge en Dinkel: schoon hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater. Hierbij wordt het afvalwater van het appartementencomplex via het gemengde rioleringssysteem afgevoerd naar het hoofdgemaal van de kern Zenderen. Het hemelwater wordt afgevoerd naar de zaksloot achter het pand. De zaksloot staat in verbinding met de Kipbeek.

Het waterschap kan instemmen met de bestemmingsplanherziening.

4.7 Flora en fauna en de Natuurbeschermingswet (Natura 2000)

4.7.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Het plangebied was terzijnertijd onbebouwd en in gebruik als weiland. Het werd regelmatig gemaaid en omgeploegd. Geconcludeerd wordt dat het plangebied, gelet op de terreingesteldheid, destijds ongeschikt was voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het plangebied (ontbreken van opstallen) was er evenmin sprake van een foerageergebied. De locatie had geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een overtreding van de zorgplicht opgenomen in de Flora- en faunawet is dan ook geenszins sprake.

4.7.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van Natura 2000 betreft het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer' op een afstand van circa 9 kilometer.

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De meest nabijgelegen gronden onderdeel uitmakend van de EHS zijn gelegen op een afstand van 1,1 kilometer.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), heeft er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS danwel de instandshoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden plaatsgevonden.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

4.8.2 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Uitsluitend wordt een bestaand pand planologisch ingepast. Gezien het vorenstaande is er geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

4.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4.9.2 Situatie plangebied

Aan de Hoofdstraat 6 in Zenderen bevindt zich een tankstation. Er wordt ter plaatse geen LPG verkocht. De onderlinge afstand bedraagt in de huidige situatie circa 325 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR-contour danwel de invloedszone waar nadere groepsverantwoording dient plaats te vinden.

Daarnaast wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan uitsluitend voorziet in een planologische inpassing van een bestaand appartementencomplex. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.10 Verkeer en parkeren

In de huidige situatie wordt het verkeer ontsloten via De Karmelhof op de Hertmerweg. Parkeren geschiedt in de parkeerkelder onder het complex. In de huidige situatie zijn er geen verkeerskundige problemen bekend.

Het aspect verkeer en parkeren wijzigt door dit bestemmingsplan niet. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Uitsluitend wordt een bestaand appartementencomplex planologisch ingepast. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen zijn ten aanzien van dit bestemmingsplan.

4.11 Belemmeringen/leidingen

In de nabijheid van het appartementencomplex liggen geen hoofdleidingen.

Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het planologisch inpassen van een bestaand pand. Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de bouwregels: in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.
5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (Artikel 7): Dit artikel bevat regels ten aanzien ondergronds bouwen van bouwwerken.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8 ): In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10): In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.
  • Algemene procedureregels (Artikel 11): Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen;
  • Overige regels (Artikel 12): In deze regel wordt aangegeven hoe de wettelijke regelingen waarnaar in dit plan wordt verwezen gelezen moeten worden.
5.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2.5 Bijlagen bij de regels

In de bestemming 'Wonen' wordt verwezen naar Bijlage 1 van de regels. Deze bijlage is opgenomen om de regeling ten aanzien van de dakhelling, het zogenoemde Envelop - principe, te verhelderen.

Dit principe is opgenomen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges.

Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte, zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m) is aangegeven;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 1 van de regels is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

5.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor de bestemminglegging is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.


Tuin (Artikel 3)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden gelegen rondom het appartementencomplex. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor tuinen en verhardingen met de daarbij behorende water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut.

Perceel- en terreinafscheidingen mogen worden gebouwd tot een hoogte van 1 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 meter.

Wonen (Artikel 4)

Algemeen

Het appartementencomplex heeft in het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden'. Gezien het feit dat dit bestemmingsplan voorziet in een planologische inpassing, kan de woonbestemming worden gehandhaafd. Wel is de naam van de bestemming gewijzigd naar 'Wonen', vanwege de systematiek van de geactualiseerde SVBP.

De bestemming 'Wonen' is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, (ondergrondse) parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en groen- en speelvoorzieningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. De kwaliteit van de woonomgeving wordt onder andere behouden door de toegestane en al gerealiseerde woningen specifiek aan te duiden. Zo is op het appartementencomplex de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding mogen uitsluitend appartementen worden gerealiseerd.

Hoofdgebouwen

Met het toekennen van het bouwvlak is wat betreft omvang aangesloten bij het geldend bestemmingsplan. Het bouwvlak is wel zodanig verschoven dat het bestaand appartementencomplex hier binnen valt. In de regels is bepaald dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak.

Voor wat betreft de dakhelling geldt het Envelop - principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges.

Bijgebouwen en carports en overkappingen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen, carports of overkappingen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

Waarde - Archeologie (Artikel 5)

Zoals aangegeven in paragraaf 4.5 bevindt het plangebied zich op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.Ter bescherming van deze waarden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen de dubbelbestemming is bepaald dat binnen deze bestemming enkel bouwwerken opgericht mogen worden ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek. Uitzonderingen hierop zijn onder andere bouwplannen met een kleiner oppervlak kleiner is dan 5.000 m².

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Borne. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening.

Het is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening niet noodzakelijk om voor een dergelijk initiatief inspraak te voeren. In voorliggend geval wordt er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het plan is wel voorgelegd en telefonisch besproken met dorpsraad Zenderen.

7.3 Vooroverleg

7.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Wel is zekerheidshalve het bestemmingsplan naar het ministerie van Defensie toegestuurd.Het ministerie heeft aangegeven dat in voorliggend geval geen defensiebelangen zijn betrokken. De locatie is niet gelegen binnen het plangebied van een militaire brandstofleiding. Daarnaast wordt de toetsingshoogte van het radarverstoringsgebied niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat er ten aanzien van dit bestemmingsplan geen sprake is van een rijksbelang.

7.3.2 Provincie Overijssel

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening heeft het college via een elektronische kennisgeving op 29 oktober 2013 de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid verzocht te adviseren over het voorontwerpbestemmingsplan.

Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht ziet de provinciale eenheid vanuit het provinciale belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. 

Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3.3 Waterschap Regge en Dinkel

In reactie op het bestemmingsplan “Buitengebied Borne, herziening Karmelhof Zenderen“ die het waterschap, in het kader van het vooroverleg, heeft ontvangen is medegedeeld dat ingestemd kan worden met deze bestemmingsplan herziening.

7.3.4 Brandweer Twente

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan naar Brandweer Twente toegestuurd. Aangezien het appartementencomplex reeds in 2006 is gerealiseerd en sinds 2007 wordt bewoond, zijn er geen wijzigingen in de omstandigheden met betrekking tot de fysieke en/of externe veiligheid. Er is daarom voor de brandweer geen aanleiding voor een advies voor aanvullende maatregelen.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend tegen het plan. Het plan is gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van een ambtshalve wijziging. De maximale goothoogte is gewijzigd van 10 meter naar 8 meter. Hiermee is aangesloten op het vorige bestemmingsplan.