direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hertme Zenderen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een aantal geldende bestemmingsplannen voor de kernen Hertme en Zenderen dienen geactualiseerd te worden. Aanleiding voor de actualisatie van de bestemmingsplannen voor deze twee kernen is het feit dat de planregels van de vigerende bestemmingsplannen verouderd zijn, enkele wijzigingen en herzieningen zijn toegepast, het gebruik van terreinen en gronden is veranderd en er is sprake van gewijzigde wetgeving en nieuw ruimtelijk beleid. Deze actualisering maakt onderdeel uit van het actualiseringstraject van bestemmingsplannen in de gemeente Borne. Doel van dit traject is te komen tot actuele bestemmingsplannen in de gehele gemeente Borne, waarbij een eenduidig en helder juridisch-planologisch kader wordt gehanteerd. Ook wordt hiermee invulling gegeven aan de actualisatieverplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening.

Alle gronden die gerekend worden tot de kernen Hertme en Zenderen, worden vervat in één nieuw bestemmingsplan. Dit op te stellen bestemmingsplan heeft, voor zover het betreft bestaande 'stedelijke' functies als wonen, horeca, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke, een overwegend conserverend karakter. Dit betekent dat het plan ten aanzien van de bestaande 'stedelijke functies' is gericht op het 'conserveren' of 'beheren' van de bestaande situatie in het plangebied.

In het bestemmingsplan zullen, met uitzondering van Het Spookhuis, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die in de bestaande situatie nog niet aanwezig zijn of waarvoor anderszins een planologische procedure is doorlopen. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldend bestemmingsplan is afgeweken, worden wel meegenomen in het op te stellen plan.

Overigens betekent dit niet dat het op te stellen bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven op basis van het bestemmingsplan wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels.

In het voorontwerpbestemmingsplan was voor het kerkdorp Hertme de ontwikkellocatie Roskam Landen opgenomen. In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Overijssel voorontwerpbestemmingsplan Hertme-Zenderen aangehouden in verband met een regionaal traject voor wat betreft het maken van woonafspraken. Dit betekent dat er vooralsnog geen medewerking wordt verleend aan nieuwe woningbouwontwikkelingen. De procedure van het bestemmingsplan Hertme-Zenderen loopt hierdoor vertraging op. Deze vertraging is met name nadelig voor de ontwikkelingen in Zenderen. Om geen verdere vertraging in de procedure op te lopen is de uitleglocatie Roskam Landen (nieuwbouw 15 woningen) uit dit bestemmingsplan gehaald, waarmee de procedure voor de actualisering van de huidige kernen Hertme en Zenderen voortgezet kan worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden die worden gerekend tot de kernen Hertme en Zenderen. In figuur 1.1 en 1.2 worden de begrenzing en ligging van beide plandelen (de kern Hertme en de kern Zenderen) globaal weergegeven. Beide plandelen tezamen vormt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0001.png"

Figuur 1.1) Plandeel Hertme (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0002.png"

Figuur 1.2) Plandeel Zenderen (Bron: Provincie Overijssel)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied van het op te stellen bestemmingsplan is sprake van diverse geldende bestemmingsplannen. Het voert te ver om alle geldende plannen en de daarin opgenomen bestemmingen uitgebreid toe te lichten. Daarom wordt hierna middels een tabel uitsluitend aangegeven wat de geldende plannen zijn die middels het op te stellen bestemmingsplan, voor zover de gronden onderdeel uitmaken van het plangebied, worden herzien.

Geldende plannen kern Hertme   Vastgesteld op:  
Kom Hertme   29 september 2005  
Buitengebied 2014   24 mei 2016  

Geldende plannen kern Zenderen   Vastgesteld op:  
Kom Zenderen   29 september 2005  
Kom Zenderen, herziening Erve Timmerman   7 oktober 2008  
Kom Zenderen, herziening MFA   7 september 2010  
Kom Zenderen, herziening Karmelhof   30 september 2014  

Na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zullen de hiervoor genoemde geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe bestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en in hoofdstuk 8 wordt ingegaan op respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Hertme
2.1.1.1 Structuurdragers

In de kern Hertme zijn een drietal duidelijke structuurdragers te onderscheiden. Dit betreffen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg. Van deze wegen is de Hertmerweg de belangrijkste structuurdrager. Deze weg vormt de toegangsweg tot de kern Hertme en langs deze weg is in eerste instantie de kerk opgericht waarna het dorp vanaf dit punt zichzelf verder heeft ontwikkeld.

De Kerkweg is een weg die van oudsher, de naam geeft het al aan, bij de kerk van Hertme uitkomt. Waar deze weg vroeger een voorname functie vervulde is de Kerkweg in de huidige situatie een onverharde eigen weg die met name wordt gebruikt door bestemmingsverkeer.

De Hertmerdwarsweg is in de loop der jaren als (ontsluitings)route steeds belangrijker geworden voor de kern Hertme. Een groot deel van de binnen de kern Hertme aanwezige woningen ontsluit op deze weg.

2.1.1.2 Bebouwingsstructuren en -typologieën

De kern Hertme heeft zich qua bebouwing in eerst instantie ontwikkeld nabij en rondom de kerk. Pas na de jaren '50 heeft Hertme zich qua bebouwing en als kern zijnde in noordoostelijke richting langs de Hertmerdwarsweg ontwikkeld. Uit de historische kaarten in figuur 2.1 blijkt eveneens dat Hertme tot aan de jaren '50 niet veel meer was dan een cluster van bebouwing rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en Hertmerdwarsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0003.png"

Figuur 2.1) Historisch kaarten Hertme ±1900 (links) en ±1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

Qua bebouwingsstructuren wordt het gebied rondom de kerk en de kruising Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg gekenmerkt door bebouwing welke hoofdzakelijk gericht is op de kerk en het daarbij behorende plein. De bebouwing ten westen van de Kerkweg betreft voormalige agrarische bebouwing welke momenteel dienst doet als woonbebouwing.

De eerste echte uitbreiding van Hertme met woonbebouwing heeft plaatsgevonden langs de Hertmerweg, in de vorm van een bebouwingslint. Na deze ontwikkeling is het gebied tussen de Hertmerdwarsweg en de Kerkweg ontwikkeld met woningbouw. De meest recente woningbouwontwikkelingen betreft de planmatig opgezette woningbouw rondom de Lage Weide.

Qua type bebouwing valt op dat in Hertme nagenoeg enkel vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. Enkel aan de Kolklanden bevindt zich een blok van aaneengebouwde woningen.

Bijzondere bebouwingselementen in de kern Hertme betreffen met name de kerk en het ten westen van de kerk gelegen openluchttheater.

2.1.1.3 Wegenstructuur

Zoals in 2.1.1.1 aangegeven vormen de wegen Hertmerweg, Kerkweg en de Hertmerdwarsweg de voornaamste structuurdragers. Hiervan vervullen met name de Hertmerweg en de Hertmerdwarsweg een voorname functie als toegangs- en ontsluitingsroute voor de kern Hertme. Alle andere wegen binnen de kern ontsluiten in principe direct of indirect op deze wegen.

2.1.1.4 Groen en ecologie

Hertme heeft als kern een relatief groene uitstraling. Dit komt aan de ene kant doordat Hertme in principe aan alle zijden, en op korte afstand van de bebouwde delen, grenst aan het buitengebied. Zo zijn bijvoorbeeld ook de gronden waarop de kern Hertme wordt uitgebreid agrarisch in gebruik.

Daarnaast heeft het gebied rondom de kerk een bijzondere groene uitstraling. Rondom de kerk komt veel groen voor en ook het openlucht theater wordt als het ware omgeven door boombeplanting. De groenstructuren hier tezamen vormen een fraaie entree tot de kern vanuit westelijke richting. Dit wordt nog eens versterkt door de Hertmerweg die aan weerszijde begeleidt wordt door bomen. Naast dit groen draagt de ruime opzet van de woonpercelen binnen de kern ook bij aan het groene aangezicht. In het openbaar profiel van wegen komt over het algemeen weinig groen voor. Overigens heeft al het binnen de kern voorkomende groen, met name vanwege het intensieve gebruik, ecologisch gezien een relatief beperkte betekenis.

2.1.1.5 Water

De kern Hertme ligt als het ware in een oksel van de Gammelkerbeek. Hoewel slechts een beperkt deel van deze beek aan de zuidoostzijde onderdeel uitmaakt van het plangebied, zijn er vanuit de kern diverse locaties vanaf waar men uitzicht heeft op deze beek. Binnen de kern komen voor het overige geen waterlopen voor, wel bevinden zich op diverse locaties in de kern afwateringssloten.

2.1.2 Zenderen
2.1.2.1 Structuurdragers

De Hoofdstraat vormt in de kern Zenderen zonder twijfel de belangrijkste structuurdrager. De kern Zenderen heeft zicht met name langs deze weg ontwikkeld. Opvallend is dat de voorzieningen binnen de kern veelal geconcentreerd zijn langs deze weg of in de zijstraatjes direct aan deze weg. Andere structuurdragers van de kern, deze zijn ondergeschikt aan de Hoofdstraat, betreffen de Albergerweg en in bepaalde mate ook de Hertmerweg.

2.1.2.2 Bebouwingsstructuren en -typologieën

In tegenstelling tot veel dorpen en steden heeft de bebouwing zich in Zenderen niet geconcentreerd rondom de kerk. De Hoofdstraat is ook voor de bebouwingsstructuur in Zenderen leidend geweest waarbij ook Zenderen met name na de jaren '50 de grootste ontwikkeling heeft doorgemaakt. Waar langs de Hoofdstraat in eerste instantie nog sprake was van verspreid liggende bebouwing met een concentratie ter hoogte van de Hoofdstraat - Albergerweg, heeft zich gaandeweg een relatief dicht bebouwingslint langs de Hoofdstraat ontwikkeld. Uit de historische kaarten in figuur 2.2 is dit goed af te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0004.png"

Figuur 2.2) Historisch kaarten Zenderen ±1900 (links) en ±1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

De bebouwing aan de Hoofdstraat kenmerkt zich als lintbebouwing maar de bebouwing langs deze weg kent geen strakke rooilijn. De rooilijn is wisselend, strakker naar de kern van het dorp toe en losser en verstrooider naar de randen. Er bestaat ook een differentiatie in bebouwingstype: aan de randen met name vrijstaande- of twee-onder-één-kapwoningen en in de kern van het dorp meer geschakelde of aaneengesloten woningen waarbij een aantal grotere panden, overwegend in gebruik als horecagelegenheid, opvalt.

Ook langs de Albergerweg is sprake van een soort bebouwingslint dat overwegend uit woonbebouwing bestaat. Dit lint kenmerkt zich aan de westzijde door haar ruime opzet en de ruime woonpercelen. Aan de oostzijde wordt het lint richting het buitengebied meer gesloten, deze bebouwingsdichtheid wordt doorgezet langs de Prinsenweg tot aan de supermarkt. Deze supermarkt met daarachter de basisschool, welke overigens is gelegen aan de Sint Stephanusstraat, vormen ook direct een tweetal opvallende bebouwingselementen aan deze zijde van Zenderen.

Ten oosten van de Sint Stephanusstraat bevindt zich de begraafplaats van Zenderen met daarachter het Patersbos. Het Patersbos is als het ware een kleine op zichzelf staande woonwijk waar de woningen gegroepeerd staan rondom een pleintje. De bebouwing hier is divers en bestaat zowel uit vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen als aaneengebouwde woningen. Mede door de woningbouw aan het Patersbos zijn enkele woonpercelen aan de Boumanslaan in het verleden tot de kern Zenderen gaan behoren.

Ten zuiden van deze woonpercelen aan de Boumanslaan bevindt zich een grote groene ruimte welke onderdeel uitmaakt van de tuin/gronden behorende bij het Carmelietenklooster aan de Hertmerweg. Dit klooster, met daaraan verbonden de kerk, behoort tot de oudste bebouwing binnen de kern Zenderen. Van een echte bebouwingsstructuur aan deze zijde van Zenderen, langs de Hertmerweg, is niet echt sprake. Opvallend is wel dat de bebouwing langs de Hertmerweg, in vergelijking met de rest van Zenderen, relatief fors van aard en omvang is.

De overige bebouwingsstructuren in Zenderen kenmerken zich met name als planmatig opgezette woonwijken. Hierbij is Zenderen in de jaren '60 en '70 in eerst instantie uitgebreid in zuidoostelijke richting (Hulscher e.o.). In deze wijk komen met name twee-onder-één-kapwoningen voor en enkele vrijstaande en aaneengebouwde woningen.

In de jaren '75 tot '89 is de kern uitgebreid rondom de Hoge Maat en omgeving en ten westen van de Elsdijk. Qua woningtypologie is in deze wijken sprake van een redelijk gelijkmatige verdeling tussen vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en aaneengebouwde woningen.

De laatste uitbreidingen van de kern hebben plaatsgevonden in zuidwestelijke richting; Erve Oosterveld.. Erve Oosterveld kenmerkt zich door een relatief hoog percentage vrijstaande woningen met in de zuidoostelijk hoek enige bedrijvigheid en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen.

2.1.2.3 Wegenstructuur

De provinciale N743, de Hoofdstraat, betreft de belangrijkste weg binnen de kern Zenderen. Naast een belangrijke 50 km gebiedsontsluitingsfunctie voor de kern Zenderen zelf, vervult deze weg ook een belangrijke functie voor doorgaand verkeer tussen Borne en Almelo.

Tevens vervullen de provinciale N744, Albergerweg, en de Hertmerweg ook een belangrijke verkeersfunctie in de vorm van toegangs- en ontsluitingsweg tot Zenderen. De Albergerweg is de voornaamste weg tussen Zenderen en Albergen en de Hertmerweg is de voornaamste weg tussen Zenderen en Hertme. Naast deze wegen heeft ook de Lidwinaweg een voorname functie als ontsluitingsroute vanuit de wijken. Deze weg is echter niet meer rechtstreeks aangesloten op de Hoofdstraat, maar wordt via Het Hulscher omgeleid en sluit via de rotonde aan op de Hoofdstraat.

De overige wegen in de kern Zenderen betreffen met name erftoegangswegen, die op één van de voornoemde wegen aansluiten.

2.1.2.4 Groen en ecologie

Zenderen kan worden gezien als een groene kern. Dit heeft te maken met het feit dat het buitengebied overal dichtbij is, en richting het buitengebied de bebouwingsdichtheid steeds verder afneemt en er sprake is van doorzichten naar het buitengebied. Het groene karakter van Zenderen komt echter niet overal goed tot uiting. Zo wordt het beeld, qua groen langs de Hoofdstraat, met name bepaald door de privétuinen langs de Hoofdstraat Openbaar groen is hier marginaal aanwezig.

Een opvallend groen element binnen de kern betreffen de tuin en gronden behorende bij het Carmelietenklooster. Deze tuin is niet openbaar toegankelijk en oogt vanaf de hoek Hoofdstraat/ Boumanslaan als een gesloten wand met boombeplanting. Meer naar het oosten (richting Hertme) wordt het groene beeld in dit deel van Zenderen versterkt door de tuin bij restaurant 'Het Seminar' en de geleidelijke overgang hier richting het groene buitengebied.

De woonwijken in de kern tonen een wisselend beeld. Overwegend wordt in de wijken het groene beeld bepaald door de privétuinen afgewisseld met enig groen in het openbaar gebied. Hoe dichter bij de Hoofdstraat, hier minder groen de openbare ruimte wordt. Uitzondering hierop betreffen het gebied Het Patersbos en de woningen langs de Boumanslaan. Deze woningen zijn met name aan de buitenzijden ingepast in het groen. Dit gebied heeft, in vergelijking met andere gebieden, een bijzonder groene uitstraling. Dit wordt nog eens versterkt door de ten oosten gelegen tuin/gronden van het klooster.

2.1.2.5 Water

Meest opvallende waterelement in de kern is de Azelerbeek welke in de meest noordelijke punt de kern Zenderen in komt en ter hoogte van Erve Timmerman de kern weer verlaat. Deze beek heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie in de kern.

Andere opvallende waterelementen betreffen de waterpartij aan de Hoge Maat en de waterpartij aan Erve Oosterveld. Naast een waterhuishoudkundige functie bepalen deze wateren voor een deel ook het aanzicht van de wijk. Voor het overige, met name rondom en buiten de woonwijken, lopen op diverse locaties in de kern afwateringsloten.

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Hertme
2.2.1.1 Wonen

Wonen vormt de belangrijkste functie in de kern Hertme. Zoals al aangegeven bestaan de woningen nagenoeg geheel uit vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen. De aaneengebouwde woningen aan de Kolklanden vormen de enige uitzondering hierop.

2.2.1.2 Maatschappelijke voorzieningen

De hoeveelheid maatschappelijke voorzieningen beperkt zich in de kern Hertme tot de school, de kerk met bijbehorende pastorie, de begraafplaats, het theaterhus ten westen van de kerk en carnavalsvereniging De Kolkleu. Het openluchttheater betreft eveneens een maatschappelijke voorziening en vormt tevens een belangrijke trekpleister voor de kern Hertme.

2.2.1.3 Detailhandel en dienstverlening

Vanwege de beperkte omvang van de kern ontbreken echt zelfstandige detailhandelsvestigingen in Hertme. Enkel het café-slijterij Liedenbaum kan in bepaalde mate worden gezien als een detailhandelsvestiging. Dienstverlenende instanties komen niet voor binnen de kern.

2.2.1.4 Horeca

Hertme beschikt over een tweetal zelfstandige horecagelegendheden, te weten café-zalecentrum Liedenbaum aan de Hertmerweg 25 en restaurant 't Oale Bakkershoes aan de Hertmerweg 30.

2.2.1.5 Bedrijven

Zelfstandige bedrijvigheid die ook als zodanig bestemd is, komt niet voor binnen de kern van Hertme.

2.2.1.6 Monumenten

Binnen de kern Hertme is sprake van één gemeentelijk monument, te weten de St. Stephanuskerk. Rijksmonumenten zijn niet aanwezig binnen de kern.

2.2.1.7 Kabels en leidingen

Binnen de kern Hertme komen een tweetal planologisch gezien relevante leidingen voor in de kern. Het betreft een uitloper van een leiding aan de rand van het plangebied, in de Hertmerweg en een rioleringsleiding die in het zuiden, nabij de Lodieklanden, de kern binnen komt en via de Hertmerdwarsweg de kern weer verlaat. Voor het overige komen binnen de kern of in de omgeving geen leidingen voor dit planologisch gezien relevant zijn.

2.2.2 Zenderen
2.2.2.1 Wonen

Ook in de kern Zenderen vormt wonen de belangrijkste functie. Het woningaanbod in Zenderen is meer gevarieerd als in Hertme, maar ook in Zenderen is een relatief groot aantal woningen vrijstaand gebouwd. Het enige appartementencomplex in Zenderen betreft de Karmelhof aan de Hertmerweg.

2.2.2.2 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen de kern Zenderen is een breed aanbod aan maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het voert te ver om alle maatschappelijke voorzieningen te benoemen. Enkele voorzieningen betreffen ondermeer:

  • basisschool St. Stephanus;
  • dorpshuis 't Rigtershoes Zenderen;
  • sportvereniging Zenderen Vooruit (vereniging gelegen buiten het plangebied);
  • carnavalsvereniging De Doldreajers;
  • de St. Stephanuskerk;
  • diverse kinderdagverblijven;
  • een begraafplaats;
  • fysiotherapie in combinatie met medische fitness.
2.2.2.3 Detailhandel en dienstverlening

Binnen de kern Zenderen komen diverse detailhandelsvestigingen voor. De vestigingen hebben zich geconcentreerd aan de Hoofdstraat. Het betreffen onder meer Kachelhuis Keemers Zenderen, het Keukenatelier, Edro Parket & Woonaccessoires, Sportvoeding webshop.nl, Kish en Wijnkoperij De Prinsen. Daarnaast beschikt Zenderen sinds enkele jaren over een dorpssupermarkt aan de St. Stephanusstraat 3.

De hiervoor genoemde fysiotherapie in combinatie met medische fitness betreft een vorm van medische dienstverlening. Naast deze vorm van dienstverlening zijn aan de Hoofdstraat een architectenbureau en een bureau voor juridisch bouwadvies gevestigd. De overige dienstverlening in Zenderen beperkt zich met name tot een beroep aan huis, deze functie is ondergeschikt aan de woonfunctie.

2.2.2.4 Horeca

Voor een kern met de omvang van Zenderen is er een relatief groot aantal horecagelegenheden aanwezig. Het betreft ondermeer:

  • Eetcafé Zenderen, gevestigd aan de Hoofdstraat 44;
  • Italiaans restaurant Al Capone, gevestigd aan de Hoofdstraat 26;
  • Schotse Bistro Old Coopers Hall, gevestigd aan de Hoofdstraat 16;
  • restaurant De Kloostergang, gevestigd aan de Zenderensestraat 16;
  • theehuis De Karmeliet, gevestigd aan de Hertmeweg 49;
  • restaurant Het Seminar, gevestigd aan de Hertmerweg 42; en
  • restaurant en partycentrum Lutke Hulscher, gevestigd aan de Hertmerweg 45a.
2.2.2.5 Bedrijven

In de kern Zenderen is geen sprake van een daadwerkelijk bedrijventerrein. De bedrijvigheid binnen de kern is verspreid. Aan de Hoofdstraat 60 bevindt zich een bedrijfsperceel waar momenteel geen bedrijf is gevestigd. Verder bevinden zich aan de Hoofdstraat 6 een onbemand tankstation, aan de Hoofdstraat 75 het bedrijf Letteboer Computers en aan de Hoofdstraat 91 het bedrijf Marvo Machines. Tot slot bevindt zich aan de Lidwinaweg 40 het bedrijf Ipatec Racing.

2.2.2.6 Monumenten

Binnen de kern Zenderen zijn geen monumenten aanwezig. Wel bevinden zich binnen de kern Zenderen een tweetal karakteristieke panden, te weten het Carmelietenklooster (Hertmerweg 46) en het pand van Wijnkoperij De Prinsen (Hoofdstraat 34).

2.2.2.7 Kabels en leidingen

In Zenderen lopen een tweetal leidingen die planologisch gezien relevant zijn. Dit betreffen de waterleiding in de Hoofdstraat en een riool(overstort)leiding die ter hoogte van de Elsdijk aanvangt en richting de Azelerbeek loopt. Voor het overige komen binnen de kern of in de omgeving geen leidingen voor dit planologisch gezien relevant zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0005.png" Figuur 3.1) Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

3.1.3.2 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per sé wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.1.3.3 Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2009-2015

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

3.1.5 Waterbeleid 21e eeuw

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

3.1.6 Erfgoedwet

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

3.1.7 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

3.1.8 Natuurwetgeving
3.1.8.1 Wet natuurbescherming

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

3.1.9 Conclusie

Voor wat betreft aspecten water, archeologie en cultuurhistorie en natuurwetgeving wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.6, 5.5 en 5.7. Hier wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met deze aspecten.

Dit bestemmingsplan, een plan dat grotendeels conserverend van aard is, raakt geen rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR of verankerd in het Barro (voor wat betreft het radarverstoringsgebied wordt verwezen naar paragraaf 5.10).

3.1.9.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals meermaals aangegeven is dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard. In de toelichting op artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat in de toelichting van een ruimtelijk besluit het bieden van ruimte voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard wordt gemotiveerd met de stappen zoals weergegeven in figuur 3.1.

Uit diverse uitspraken van de Raad van State volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. Zo is in een op 16 april 2014 gedane uitspraak geoordeeld dat de vestiging van een supermarkt die reeds planologisch mogelijk was, en waarbij geen aanvullende verbouwing is vereist, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie: AbRvS, 16 april 2014, nr. 201308833/1/R3).

Uit een meer recentere uitspraak van de Raad van State volgt - samengevat- dat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking niet wordt verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van geheel onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie AbRvS, 6 augustus 2014, nr. 201206568/1/R1).

Voor wat betreft dit bestemmingsplan is enkel sprake van het opnieuw vastleggen van de huidige (planologische) situatie. Hierbij worden ook de onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals vastgelegd in de geldende bestemmingsplan, opnieuw vastgelegd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden in eerste aanleg niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. De ontwikkelmogelijkheden waarin dit bestemmingsplan wel voorziet betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, gezien de beperkte omvang hiervan kan dit niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Derhalve wordt, mede gezien het vorenstaande, geconcludeerd dat op dit bestemmingsplan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 12 april 2017 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en natuur.

De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.2 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0006.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.5 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van dit conserverende bestemmingsplan zijn er in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

Het Spookhuis

De provincie Overijssel is betrokken geweest bij het werkatelier op 28 april 2016. Dit was een brede bijeenkomst waarbij alle mogelijk betrokken partijen zijn uitgenodigd om een optimale nieuwe locatie van Het Spookhuis in Hertme te bepalen. Na het werkatelier is er vanuit de provincie een schriftelijke reactie opgesteld waarbij is aangegeven dat de verplaatsing van Het Spookhuis niet alleen tot behoud en herstel van Het Spookhuis leidt, maar ook bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het historische centrum van Hertme en de (toeristische) beleving van de dorpskern. Door de verplaatsing van Het Spookhuis naar het dorp wordt de sociale en ruimtelijke kwaliteit van het dorpshart versterkt. Daarmee wordt de identiteit van Hertme verder versterkt. Bovendien zorgt een verplaatsing naar een locatie nabij het dorpscentrum tot een vergroting van de mogelijkheden voor maatschappelijk gebruik en exploitatie van het Theaterhoes en het Openluchttheater. Randvoorwaarde voor de provinciale subsidie is dan ook dat de locatie in of aan de rand van het dorp zal zijn.

3.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel nagenoeg volledig het volgende ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

Toetsing

Conserverende deel

Voor wat betreft de gronden binnen het plangebied wordt, met uitzondering van Het Spookhuis, niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter waarbij enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Enkele wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

Het Spookhuis

De locatie kent op de kenmerkenkaart de volgende eigenschap: “Ontwikkelingsperspectief Zone ondernemen met natuur en water (ONW)".In de ONW-gebieden buiten de EHS is ruimte voor economische ontwikkeling, in combinatie met versterking van natuur, landschap en water, daarbij moet er ook sprake zijn van een maatschappelijk belang. De ontwikkeling voorziet in het behoud maar zeker ook versterking van de aanwezige natuur, landschap en water. Landschap Overijssel is nauw betrokken bij de inrichting van de ontwikkeling waarbij de Groen-Blauwe diensten ook een rol spelen. Hierbij wordt nadrukkelijk gelet op de inpassing van de ontwikkeling in de bestaande landschappelijke omgeving. Voor wat betreft het maatschappelijk belang is Het Spookhuis vanuit cultuurhistorische optiek waardevol om te behouden. Verplaatsing wordt vanuit de gemeenschap van Hertme maar ook door de Provincie Overijssel, Het Oversticht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gedragen.

3.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard is. De gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het Agrarisch Cultuurlandschap' en de 'Laag van de beleving' worden dan ook voor het conserverende deel buiten beschouwing gelaten. Wel worden de eerste twee lagen in het kader van de ontwikkeling van Het Spookhuis genoemd, ter plaatse geldt op basis van de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen.

1. De 'Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het Spookhuis is op de gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakten en ruggen'.

'Dekzandvlakte en ruggen'

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij de inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard en heeft een beperkte toename van het verhard oppervlak tot gevolg. Ter plaatse is sprake van een relatief vlak landschap, effecten op de natuurlijke verbindingen worden niet verwacht. Een aantasting van de natuurlijke laag is gelet op de omvang van de ontwikkeling niet aannemelijk. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij het beter zichtbaar maken van de watersystemen. In het gebied wordt een vijver/poel vergroot en versterkt door verdere ontwikkeling en invulling van het gebied. Het watersysteem wordt hiermee meer benadrukt en versterkt. Hiermee is geen sprake van aantasting van de natuurlijke laag. De ontwikkeling voldoet aan de (strekkings)-richting van het landschap dat wordt gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.


2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. We zijn het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het Agrarisch-Cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Oude hoevenlandschap”.

“Oude hoevenlandschap”

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal zijn tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het Agrarisch-Cultuurlandschap”

Het is belangrijk de verschillen in landschapstypen in stand te houden. Daarom is het belangrijk niet zomaar nieuwe bouwwerken neer te zetten, maar en kenmerkende vorm te hanteren die past in het gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van verplaatsing. Het Spookhuis staat thans nog aan de Lodiek Landen 1 in Hertme. Dit is in de nabijheid van de nieuwe locatie aan de Deuringerbeek. Er is zelfs zicht vanuit de nieuwe locatie op de oude locatie. Het Spookhuis staat al van oudsher in dit gebied en heeft derhalve de kenmerkende vorm die past binnen het gebied. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de dragende bestaande structuren in het landschap. Er is sprake van een relatief klein bouwwerk, waarbij rekening wordt gehouden met landschappelijke inpassing passend bij de aanwezige landschapselementen, die geen ingrijpende gevolgen zullen hebben op het cultuurlandschap.

3. De 'Stedelijke laag'

Zoals in het voorgaande aangegeven, behoort het overgrote deel van het plangebied van dit bestemmingsplan tot het bestaand bebouwd gebied. In figuur 3.3 is een uitsnede opgenomen van het ter plaatse van de kern Hertme gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'. Dit betreft het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955-nu'. In figuur 3.4 is een uitsnede opgenomen van hetzelfde gebiedskenmerk ter plaatse van de kern Zenderen, ook dit betreft 'Woonwijken 1955-nu'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0007.png"

Figuur 3.3) Uitsnede gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag'- Hertme (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0008.png"

Figuur 3.4) Uitsnede gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag'- Zenderen (Bron: Provincie Overijssel)

 

De kernen zijn aangemerkt als 'Woonwijken 1955-nu' en dit bestemmingsplan heeft een conserverend en beheersgericht karakter. Binnen het plangebied worden, met uitzondering van Het Spookhuis, geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en wordt enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw vastgelegd. De gebiedskenmerken zijn met name van toepassing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien hier voor wat betreft deze laag geen sprake van is, wordt hier niet nader op ingegaan.

3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en Ijssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de structuurvisie wordt de uitbreiding van Zenderen met het woningbouwgebied Oosterveld specifiek benoemd. Inmiddels is dit gebied voor een groot deel ontwikkeld. Het geldende bestemmingsplan 'Kom Zenderen' omvat hiervoor al de planologische kaders. Dit bestemmingsplan legt deze planologische situatie opnieuw vast.

Qua overige woningbouwwensen, voor bijvoorbeeld in de kern Hertme, wordt aangegeven dat wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. De leefbaarheid van dorpen staat hierbij voorop. Naast de mogelijkheden in of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied, zullen er ook op enkele daartoe geëigende plaatsen in het buitengebied knooperven worden ontwikkeld.

3.4.2 Woonvisie Borne (2010)
3.4.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk veranderd. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

3.4.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levenloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.4.2.3 Woningbehoefte en -programma

Voor Hertme is een dorpsplan ontwikkeld, waaruit ondermeer blijkt dat er vanuit het dorp een behoefte bestaat aan een beperkte toevoeging van woningbouw in of rond de kern. Hierbij wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas. Ook hier geldt dat de leefbaarheid van het dorp voorop staat; het moet voor bewoners aantrekkelijk zijn in om deze kern te (blijven) wonen. Dit betekent dat ook hier gestreefd wordt naar een gedifferentieerde bevolkingsopbouw, waarbij met name de vraag van senioren en van starters op de woningmarkt de nodige aandacht krijgt.

3.4.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied van Borne alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. Dit wordt niet enkel toegestaan indien hiermee slechts het particulier belang is gediend.

3.4.3 Geluidbeleid

De gemeente Borne heeft eigen geluidsbeleid ontwikkeld welke is vastgelegd in de nota Gebiedsgericht Geluidsbeleid. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op het aspect geluid in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.4.4 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 26 maart 2013 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de de A1/A35).

Externe veiligheid dient te worden geborgd in de bestemmingsplannen. Elke plantoelichting bevat een paragraaf over externe veiligheid, ook als er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Deze betreffende paragraaf is opgenomen in paragraaf 5.9 van deze toelichting.

3.4.5 Archeologiebeleid (2008)

Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vormgegeven.

De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd op bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen:

  • bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten;
  • de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel;
  • locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen;
  • verdwenen watermolens.

De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.

Op basis van de verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones en de mogelijkheden die archeologisch prospectieonderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt aanbevolen om vrijstelling van de onderzoeksverplichting te verlenen voor:

  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 2.500 m², waarbinnen een gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een omvang kleiner dan 5.000 m² in gebieden waarbinnen een gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  • plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  • delen van verwachtings- en bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Voor deze gebieden geldt een algemene vrijstelling voor van de onderzoeksverplichting.

In plangebieden met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. Daar waar grenzend aan plangebieden met een lage archeologische verwachting waardevolle resten bekend zijn, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek uitgevoerd te worden in een zone grenzend aan het archeologisch waardevolle gebied. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan.

3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2026 (2008)
3.4.6.1 Algemeen

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het vigerende gemeentelijk rioleringsplan is vastgesteld voor de periode 2011 t/m 2016. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, hemelwater en grondwater.

3.4.6.2 Zorgplichten

Zorgplicht afvalwater

De gemeente Borne moet zorgdragen voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en goed beheer van alle voorzieningen.

Zorgplicht Hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Zorgplicht Grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt/loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

3.4.7 Groenbeleidsplan

De gemeente Borne heeft haar groenbeleid voor de bebouwde kommen in de gemeente uitgewerkt in het groenbeleidsplan 2008-2018. De gemeente wil nadrukkelijk streven naar behoud en verbetering van haar groenstructuren en de kwaliteit van de groene ruimte. Ze wil deze zo goed mogelijk verankeren in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De verbeterpunten zijn middels streefbeelden vastgelegd. In het beleidsplan is met name de kwaliteit van afwikkeling van de dorpsranden en de opwaardering van de groenvoorzieningen op buurtniveau genoemd.

3.4.8 Conclusie

Voor wat betreft de aspecten geluid, externe veiligheid, archeologie en water (riolering) wordt respectievelijk verwezen naar de paragrafen 5.2, 5.9, 5.5 en 5.6. Deze aspecten worden hier niet nader getoetst. Op de overige beleidsdocumenten wordt hierna nader ingegaan.

Dit conserverende bestemmingsplan voorziet niet in het toekennen van nieuwe woningen of een nieuwe woonbestemming. Daar waar op basis van de geldende bestemmingsplannen onbenutte woningbouwmogelijkheden aanwezig waren, zijn deze mogelijkheden onverkort overgenomen in dit bestemmingsplan. Gezien het feit dat ook hierbij geen sprake is van nieuwe woonbestemmingen wordt geconcludeerd dat het conserverende plandeel in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de 'Structuurvisie Borne' en de 'Woonvisie Borne (2010)'.

Voor wat betreft het groenbeleidsplan wordt eveneens opgemerkt dat dit bestemmingsplan enkel de bestaande (planologische) situatie opnieuw vastlegt. De grotere groenstructuren krijgen een groenbestemming. De groenelementen die de wegen in het plangebied begeleiden worden veelal opgenomen binnen een verkeersbestemming.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Conserverend bestemmingsplan

Het beleid in dit bestemmingsplan is met name gericht op beheer van de bestaande stedenbouwkundige en functionele structuur. Binnen het plangebied vinden geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Wel voorziet dit bestemmingsplan in het verplaatsen van Het Spookhuis.

4.2 Overig

't Oude Groothuys' beter bekend als 'Het Spookhuis'

Met de eigenaar van het pand aan de Lodiek landen is door middel van een overeenkomst overeenstemming bereikt over de toekomst van rijksmonument 't Oude Groothuys, in de volksmond beter bekend als 'Het Spookhuis'.

Uitgangspunt van de overeenkomst is dat beide partijen onderschrijven dat 'Het Spookhuis' niet gehandhaafd kan worden op de huidige locatie maar dat het vanuit cultuurhistorische optiek waardevol is om 'Het Spookhuis' te behouden en te verplaatsen naar een andere locatie.

Dit uitgangspunt (behoud door verplaatsing) is onder andere de uitkomst van een overleg op 4 juni 2014, ter plaatse, waarbij ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeentelijke erfgoedcommissie aanwezig waren. Ook deze partijen zijn het er over eens dat behoud door verplaatsing de enige optie is voor het behoud van dit voor Borne zeer bijzondere rijksmonument.

De overeenstemming voorziet in de mogelijkheid dat de hoek Bartelinksweg een eventuele herbouwlocatie kan zijn maar ook in de mogelijkheid dat 'Het Spookhuis' elders in Hertme wordt herbouwd.

Op basis van deze overeenkomst faciliteert de gemeente overleggen met enkele partijen in Hertme (dorpsraad, kerkbestuur en openluchttheater). Bij deze partijen bestaat er draagvlak voor een verplaatsing. De verplaatsing van Het Spookhuis is bijvoorbeeld opgenomen in de Dorpsvisie Hertme 2015-2013. Ook is er in februari 2016 vanuit de 'commissie gebouwen en voorzieningen' van de dorpsraad een plan van aanpak voor de verplaatsing van Het Spookhuis opgesteld.

Gelet op het draagvlak in Hertme is er in samenspraak met onder andere de Stichting Gemeenschapsbelangen Hertme (hierna: SGH), Stichting Theater en Cultuur Hertme (hierna: OLT (openluchttheater)), Het Oversticht en de provincie Overijssel, op 28 april 2016 een brede bijeenkomst (Atelier Overijssel) georganiseerd waarbij alle mogelijk betrokken partijen waren uitgenodigd.

Doel van dit werkatelier was om de optimale nieuwe locatie van Het Spookhuis in Hertme te bepalen. Optimaal voor zowel dorpsbewoners en overheid (Rijk, Provincie en gemeente), als grondeigenaren (huidige en mogelijk toekomstige eigenaren (bijvoorbeeld OLT of BOEi).

Het atelier heeft geleid tot duidelijkheid t.a.v. de mogelijke herbouw locaties. Er is sprake van een duidelijke voorkeurslocatie welke na het atelier nog een aantal keren is besproken en waarbij verschillende partijen (o.a. provincie en Rijksdienst) hebben benadrukt dat deze locatie het meest geschikt is als herbouwlocatie. De SGH is enthousiast over de voorkeurslocatie maar vooralsnog is het OLT de belangrijkste partij aangezien de locatie nauw is verbonden met het openluchttheater. Vanuit een stuk betrokkenheid met Hertme heeft het OLT inmiddels aangeven om samen met het SGH te willen kijken naar de mogelijkheden voor medegebruik ten behoeve van partijen in Hertme conform de functies zoals die zijn beschreven in de 'Dorpsvisie Hertme 2015-2030'.

Mogelijke locaties:

Tijdens het atelier is gekeken naar alle mogelijke locaties voor een verplaatsing. Deze zijn op de kaart hieronder weergegeven. De blauwe stip is de huidige plek van Het Spookhuis. De rode en groene stippen zijn de mogelijke locaties waarheen Het Spookhuis verplaatst zou kunnen worden. Na een eerste gezamenlijke analyse van al deze locaties zijn er drie locaties naar voren gekomen die zowel vanuit het oogpunt ruimtelijke kwaliteit als vanuit de exploitatie mogelijkheden biedt. Dit zijn de groene stippen op de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0009.png"

Voorkeurslocaties:

  • Locatie A: terrein aan de Hertmerweg (overzijde openluchttheater)
  • Locatie B: terrein langs de Deurningerbeek (tussen openluchttheater en Deurningerbeek)
  • Locatie C: terrein hoek Bartelinksweg en laan Lodieklanden

Uit het werkatelier is gebleken dat al deze drie locaties min of meer haalbaar kunnen zijn. Wel was er een duidelijke voorkeur voor de locatie B (terrein langs de Deurningerbeek). Met instemming van alle betrokkenen is dan ook afgesproken om in te zetten op een verplaatsing naar deze 1e voorkeurslocatie.

De 1e voorkeurslocatie is gelegen op een terrein aan de Deurningerbeek nabij het openluchttheater. Dit terrein wordt in de praktijk bij festiviteiten ook al gebruikt door het openluchttheater. Ten aanzien van de toekomstmogelijkheden voor deze locatie gelden daarnaast de volgende overwegingen:

Economische uitvoerbaarheid

De raad heeft op 8 maart 2016 besloten om een (incidentele) subsidie beschikbaar te stellen onder de voorwaarde dat deze cofinanciering alleen beschikbaar wordt gesteld op het moment dat er een uitvoerbaar plan ligt dat draagvlak heeft bij alle betrokken partijen. Het toekomstig gebruik zal passen binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Er wordt nog een separaat rapport opgesteld over de exploitatie van het gebouw.

Ruimtelijke kwaliteit

Het Spookhuis kan op deze locatie van grote betekenis zijn voor het dorp Hertme. Het kan een functie vervullen voor recreatie, het openluchttheater en wellicht ook voor de verenigingen en/of stichtingen in het dorp. Daarnaast is er van oudsher een relatie met de kerk. Het Spookhuis was medio 1615 immers een schuilkerk voor mensen uit de regio.

De locatie is zichtbaar vanuit het landschap. Vanaf de Hedeveldsweg is de locatie zichtbaar tegen de groene achtergrond van het aanwezige bos. Ook is er een zichtverbinding met de oorspronkelijke locatie. De locatie is bereikbaar per fiets, te voet en per kano en heeft een directe verbinding met het (hart van het) dorp. Door de ligging nabij het dorp is de maatschappelijke gebruikswaarde groot. De locatie biedt weinig tot geen ruimte voor verrommeling van het erf. Er hoeven geen bomen te worden gekapt en geen grootschalige landschappelijke ingrepen worden gedaan. Ook het Waterschap Vechtstromen is op de hoogte gebracht van de voorkeurslocatie en staat zeer positief tegenover de plannen. Behoudens een beschermingszone (5 meter gemeten vanuit de insteek van de beek) zijn er geen belemmeringen. Aangezien het OLT gebruik kan maken van een subsidie in het kader van de Groen-blauwe diensten (provinciale subsidie t.b.v. aanleg, beheer en onderhoud van groenstructuren) zijn er tevens middelen beschikbaar voor een groene inrichting van het terrein.

Parkeren/ontsluiting:

De locatie is met de auto te bereiken maar dit is niet de doelstelling. Er zijn in de omgeving parkeermogelijkheden (kerk) en bovendien is het Spookhuis geen groot gebouw. Gezien de in de omgeving aanwezige functies zoals de kerk, het theaterhoes en het openluchttheater, wordt verwacht dat Het Spookhuis geen dermate verkeersaantrekkende werking zal hebben, waardoor realisatie niet mogelijk zou kunnen zijn. Tussen de bomen, langs het pad naast het Openluchttheater wordt reeds geparkeerd ten behoeve van het Theaterhoes (kulturhus). Deze ruimte wordt opnieuw ingericht zodat ook geparkeerd kan worden ten behoeve van het Spookhuis. Met gebruikmaking van de Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van de CROW is berekend dat voor de vestiging van Het Spookhuis minimaal 7 en maximaal 9 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op de bovengenoemde locatie worden ca. 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee kan voldaan worden aan de berekende parkeerbehoefte.

Functiemogelijkheden:

Het Spookhuis kan op deze locatie van grote betekenis zijn voor het dorp Hertme. Het kan een functie vervullen voor recreatie, het openluchttheater en wellicht ook voor de verenigingen en/of stichtingen in het dorp. De locatie is gelegen naast de beek en kan vanuit recreatief oogpunt een aanvulling zijn op wandel-, fiets- en waterrecreatie, mogelijk in combinatie met ondergeschikte horeca. Tevens is dit een goede plek voor een start- en eindpunt van het blote-voeten-pad, een idee wat al eerder is gelanceerd vanuit het OLT. Het bestuur van het OLT is van mening dat het Spookhuis een aanvulling kan zijn op de activiteiten van het openluchttheater waarbij tevens is aangegeven dat men, uit oogpunt van de sociale betrokkenheid met de Hertme, in nauwe samenwerking met de SGH wil kijken naar de mogelijkheden voor medegebruik. Dit uitgangspunt komt overeen met de dorpsvisie Hertme 2015-2030 waarin is aangegeven dat de gemeenschap van Hertme wordt uitgedaagd om creatief mee te denken aan oplossingen voor een zinvolle bestemming en exploitatie van Het Spookhuis.

In het bestemmingsplan Hertme Zenderen heeft het openluchttheater de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' met de volgende gebruiksmogelijkheden:

  • a. het (bedrijfsmatig) verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. (ondergeschikte) horecavoorzieningen die ten dienste staan van de doeleinden als genoemd in sub a en sub b;

Door deze bestemming ook op het, te verplaatsen, Spookhuis te leggen kan het gebouw enerzijds worden gebruikt t.b.v. het Openluchttheater en ontstaat er voldoende ruimte voor een creatieve invulling, waar mogelijk in samenspraak met de SGH.

Oude Kerkweg 9 te Zenderen

Op het perceel Oude Kerkweg 9 te Zenderen is een bouwblok ten behoeve van een vrijstaande woning opgenomen. Het huidige bouwblok is vrij smal, wat leidt tot problemen bij eventuele herbouw aangezien de woning 2,5 meter uit de perceelsgrens dient te worden gebouwd. Verzocht is om het bouwblok en de woonbestemming te verbreden zodat bij eventuele herbouw de vrijstaande woning op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze kan worden gerealiseerd.

Hertmerweg 32 te Hertme/Kerkweg 1

Op het perceel aan de Kerkweg 1 / Hertmerweg 32 in Hertme is sprake van een bestaand woonerf. In het geldende bestemmingsplan ‘Kom Hertme’ uit 2005 zijn op dit erf al 2 woningen toegestaan. Op de noordelijke kavel, welke wordt ontsloten via de Kerkweg, is tot op heden nog geen woning gebouwd. De eigenaar heeft al geruime tijd de wens om deze bouwkavel 5 meter ter verplaatsen, zodat er een betere erfopzet met meer woongenot mogelijk wordt. In de vergadering van 28 juni 2016 heeft de gemeenteraad per amendement unaniem besloten om medewerking te verlenen aan dit verzoek en in te stemmen met een verschuiving van het bouwvlak met 5 meter in noordelijke richting en 4 meter in oostelijke richting. Ten aanzien van deze ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld waaruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar is. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

De gewenste bouwvlak verschuiving is in voorliggend bestemmingsplan meegenomen.

Hoofdstraat 34 te Zenderen

Het perceel Hoofdstraat 34 waar de Wijnkoperij is gevestigd heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming Bedrijf. Dit is niet conform het huidige gebruik. In het pand vindt verkoop van wijn plaats, wijnproeferijen en bevindt zich een restaurant. Daarnaast is het pand in gebruik als trouwlocatie. Gewenst is derhalve om de bestemming conform het huidige gebruik aan te passen. De eigenaar heeft daarnaast verzocht om een zaal ten behoeve van feesten en partijen met muziek (live, dj) mogelijk te maken. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Geconstateerd is dat er de nodige aanpassingen aan het pand uitgevoerd moet worden en dan met name aan de dakconstructie, wil men kunnen voldoen aan de eisen. De eigenaar heeft aangegeven deze investering te willen doen. Op dit moment wordt er nog overleg gevoerd over een nadere onderbouwing van het akoestisch onderzoek. Met name de waarborging en het voldoen aan de ruimtelijke kwaliteit zoals deze gesteld is in de gemeentelijke Nota geluidbeleid moet nog aangetoond worden. Het is nu nog niet zeker of feesten en partijen uiteindelijk qua geluid kunnen voldoen aan de eisen. Derhalve wordt in dit bestemmingsplan die mogelijkheid dan ook niet opgenomen. Mocht blijken dat alsnog voldaan kan worden dan kan hiervoor een afzonderlijke procedure gevolgd worden.

Wijze van bestemmen

Het perceel zal bestemd worden als 'Horeca' met aanduiding maximaal categorie 2', zijnde middelzware horeca. Binnen deze bestemming is een restaurant mogelijk, zalenverhuur is expliciet uitgesloten vanwege het feit dat eerst de akoestische situatie onderzocht dient te worden. Daarnaast is een aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ondergeschikte detailhandel' opgenomen ten behoeve van de activiteiten van de wijnkoperij.

Zenderensestraat 16 en Hertmerweg 45 te Zenderen

Verzocht is om splitsing van de vigerende bestemming van de percelen Zenderensestraat 16 en Hertmerweg 45 te Zenderen. Er ontstaan dan twee bestemmingsvlakken Horeca met de mogelijkheid voor een bedrijfswoning op beide percelen.

Op het perceel Hertmerweg 45 is het huidige bedrijf Lutke Hulscher gevestigd. Deze heeft onder andere een manege, huifkarverhuur en een pannekoekenrestaurant. Op hetzelfde terrein is tevens een pand voor horeca gevestigd. Deze is geadresseerd aan de Zenderensestraat 16 te Zenderen.

Doordat door de veranderende markt de vraag naar een dermate grote horecaonderneming niet meer aan de orde is, zijn er op het perceel twee zelfstandige horecaondernemingen ontstaan: Lutke Hulscher en Restaurant De Kloostergang. De twee horecaondernemingen hebben geen binding met elkaar. Voor beide bedrijven geldt dat er sprake is van een volwaardig bedrijf. Aan de Hertmerweg 45 is reeds een bedrijfswoning gevestigd behorende bij het bedrijf Lutke Hulscher. Daarnaast zou een bedrijfswoning aan de Zenderensestraat 16, ten behoeve van het restaurant De Kloostergang, een optimalisering van de bedrijfsvoering bevorderen. Het pand aan de Zenderensestraat 16 wordt deels gebruikt als woning en deels als restaurant. Vanuit het verleden mag bewoning thans nog plaatsvinden.

Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit veranderd er niets. Vanaf de Zenderensestraat heeft het pand de uitstraling van een woning. Het pand heeft in het verleden dienst gedaan als dienstwoning bij het ter plaatse behorende agrarisch bedrijf, waarna het met gebruikmaking van een zakelijk recht bewoning mogelijk is. Er vindt geen toevoeging van een nieuwe woning plaats, omdat er feitelijk twee woningen aanwezig zijn.

Gezien de bovengenoemde feiten:

  • De veranderende markt waardoor er geen vraag meer is naar een groot horecabedrijf;
  • Aanwezigheid van twee horecabedrijven op weliswaar, nu nog, één perceel;
  • De nadere onderbouwing waarmee restaurant De Kloostergang is aan te merken als een volwaardig bedrijf;
  • de ruimtelijke kwaliteit die niet aangetast wordt;
  • er geen feitelijke toevoeging van een woning plaatsvindt;

is in het bestemmingsplan Hertme-Zenderen twee bestemmingsvlakken Horeca opgenomen met elk een aanduiding 'bedrijfswoning'. De bedrijfswoning mag alleen gebruikt worden door diegene die werkzaam is binnen het bedrijf dat aan de Zenderensestraat 16 te Zenderen gevestigd is.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend, dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 4. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 5. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van de kern Hertme en 8,9 kilometer van de kern Zenderen. Dit bestemmingsplan is conserverend en beheersgericht van aard.

Gezien de aard van dit bestemmingsplan in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.1.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit conserverende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Wel zijn binnen de diverse bestemmingen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze bevoegdheden zijn echter beperkt van aard en omvang en leiden niet tot een wezenlijk ander plan. Zo kan binnen de bestemming 'Bedrijf' bijvoorbeeld worden geschakeld naar een bedrijf in of vergelijkbaar met de maximaal toegestane categorie. Gezien het feit dat de toegestane categorieën niet worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., zal ook dit niet leiden tot een m.e.r.(beoordelings)plichtig plan.

5.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan conserverend en beheersgericht van aard is. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe geluidsgevoelige objecten of geluidsbronnen als bedoeld in de Wgh. In hoeverre, voor wat betreft de bestaande functies, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of het ambitieniveau als genoemd in het gemeentelijk geluidsbeleid en welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn hieraan te kunnen voldoen, is in het kader van het opnieuw vastleggen van de bestaande planologische situatie niet van belang. Er worden immers geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of nieuwe geluidsbronnen mogelijk gemaakt die nog niet aanwezig zijn, of te realiseren zijn op basis van geldende bestemmingsplannen en/of verleende vergunningen

5.2.2.2 Railverkeer- en industrielawaai

Railverkeer- in industrielawaai zijn in dit kader niet relevant aangezien in of in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van spoorrails of een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.3.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt, is aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk' aangezien het plangebied zich hoofdzakelijk kenmerkt door woningbouw.

5.3.3 Situatie plangebied

Binnen Hertme en Zenderen is geen sprake van een echt bedrijventerrein. Wel komen binnen het plangebied zowel individuele milieubelastende functies (o.a. individuele bedrijvigheid, maatschappelijke functies en horeca) als milieugevoelige functies (wonen) voor. Hierbij gaat het in alle situaties om bestaande milieubelastende functies die op basis van de geldende bestemmingsplannen mogen worden uitgeoefend. De situatie voor wat betreft deze bedrijvigheid wijzigt in principe niet. Uitsluitend de bestaande planologische situatie wordt voor wat betreft de bestaande milieubelastende functies opnieuw vastgelegd. Hierbij is in gevallen gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering. Hierna zal per bestemming, voor zover binnen deze bestemming sprake is van een milieubelastende functie, een nadere toelichting hierop worden gegeven.

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' komt uitsluitend voor binnen de kern Zenderen. Deze bestemming is toegekend aan die bedrijfspercelen die ook als zodanig bestemd zijn op basis van het geldend bestemmingsplan en waar ook nog daadwerkelijk sprake is van bedrijfsactiviteiten.

Voor wat betreft toegestane vormen van bedrijvigheid is binnen deze bestemming gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Deze lijst wordt veelal gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd, tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

In het geldende bestemmingsplan wordt een iets andere methode gebruikt door de reguliere Lijst van Bedrijfsactiviteiten te hanteren in plaats van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. De toegestane bedrijvigheid binnen deze lijsten komt echter nagenoeg overeen, enkel zijn die vormen van bedrijvigheid die niet overal wenselijk worden geacht, geschrapt uit de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging.

Door de vorenstaande wijze van bestemmen, welke grotendeels overeenkomt met de wijze van bestemmen uit het geldende bestemmingsplan, worden de bestaande gebruiksmogelijkheden gerespecteerd zonder hiermee afbreuk te doen aan het huidige woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten.

Cultuur en Ontspanning

Het openluchttheater in Hertme en de nieuwe locatie van Het Spookhuis is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Cultuur en Ontspanning'. Binnen deze bestemming kan het huidige gebruik worden voortgezet. Ook hier geldt dat een voortzetting van het huidige en gewenste (Het Spookhuis) gebruik niet leidt tot extra aantasting van het huidige woon- en leefklimaat.

Detailhandel

De bestaande detailhandelsvestigingen, deze komen als hoofdbestemming uitsluitend voor binnen de kern Zenderen, zijn ook als zodanig bestemd als 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming kunnen de betreffende detailhandelsvestigingen hun activiteiten blijven voortzetten. Detailhandel betreft een functie die meestal voorkomt in gebieden die worden gerekend tot het centrum van een bepaalde kern. Deze functie wordt over het algemeen ook gerekend tot een categorie die vanwege de beperkte milieubelasting direct naast of boven woningen kan worden toegestaan. Door middel van het toekennen van de bestemming 'Detailhandel' worden bestaande gebruiksmogelijkheden gerespecteerd zonder hiermee afbreuk te doen aan het huidige woon- en leefklimaat.

Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan een pand aan de Hoofdstraat dat in de huidige situatie met name gebruikt wordt ten behoeve van zakelijke dienstverlening (kantoor). Omdat in het geldende bestemmingsplan hier echter ook een woning wordt toegestaan, is in dit geval gekozen voor een bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming wordt het feitelijke huidige gebruik toegestaan en behoudt men eveneens de woonmogelijkheid. De functies die binnen de bestemming 'Gemengd' worden toegestaan zijn beperkt van aard en omvang en kennen geen of een zeer beperkte milieubelasting. Daarnaast is grotendeels sprake van het bestendigen van de huidige gebruiksmogelijkheden, waardoor geen sprake zal zijn van afbreuk aan het huidige woon- en leefklimaat.

Horeca

Alle horecavestigingen, de vestigingen waar horeca de hoofdfunctie is, in het plangebied zijn ook als zodanig bestemd. Binnen de bestemming 'Horeca' wordt wel onderscheid gemaakt tussen toegestane horecacategorieën door middel van een 'Lijst van Horeca-activiteiten'. Met het toekennen van een bepaalde categorie zijn de huidige situatie en de aard van de omgeving leidend. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

In het plangebied wordt maximaal horeca in de categorie 2 toegestaan. Horeca in de categorie 3 (dancings, discotheek etc.) komt niet voor en wordt in dit bestemmingsplan ook niet toegestaan. Deze wijze van bestemming komt overeen met de gebruiksmogelijkheden die het geldend bestemmingsplan biedt, enkel wordt nu onderscheid gemaakt in toegestane categorieën.

Kantoor

Aan de Hertmerweg in Zenderen bevindt zich een kantoorpand dat ook als zodanig is bestemd. Kantoren kennen een zeer beperkte milieubelasting en zijn over het algemeen toelaatbaar direct naast, en in gevallen boven of onder, milieugevoelige objecten.

Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' staat een mix van functies op het gebied van maatschappelijke dienstverlening toe. In deze bestemming zijn bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen als de scholen, de begraafplaatsen, het theaterhus in Hertme en het voormalig dorpshuis in Zenderen toegestaan. Dergelijke functies worden over het algemeen gezien als voorziening die onderdeel uitmaakt en zelfs thuishoort in een woonkern. Dit temeer, omdat hierbij vaak sprake is van een minimale of zelfs geen milieubelasting op de omgeving, terwijl dit toch enige levendigheid met zich mee kan brengen.

Daarnaast worden met dit bestemmingsplan uitsluitend de bestaande gebruiksmogelijkheden opnieuw vastgelegd, dit heeft geen onevenredige invloed op het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Wonen

Tot slot wordt binnen de bestemming 'Wonen' de uitoefening van een beroep-aan-huis (bij recht) en de uitoefening van een bedrijf-aan-huis (middels een afwijking) toegestaan. Deze functies worden passend geacht in een woonomgeving aangezien deze functies ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, de woonfunctie dient dan ook in overwegende mate behouden te blijven. Wel zijn nadere regels opgenomen voor deze vormen van bedrijvigheid, dit mede met het oog op het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Daarnaast is aan de Elsdijk 15, net als in het geldende bestemmingsplan, een kinderopvang toegestaan. Aangezien hiermee uitsluitend de bestaande gebruiksmogelijkheden opnieuw worden vastgelegd, zal dit niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

5.3.4 Conclusie

Met het hanteren van deze werkwijze worden de huidige gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk gerespecteerd, en wordt ten opzichte van de huidige situatie geen afbreuk gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. Andersom worden bedrijven en andere functies over het algemeen niet extra beperkt als gevolg van de vaststelling van dit plan.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied

In dit bestemmingsplan worden in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken. Indien de in het plan opgenomen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken, dient voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen/gewijzigd gebruik te worden aangetoond dat de kwaliteit van bodem in overeenstemming is met het nieuwe gebruik.

'Het Spookhuis'

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Het Spookhuis zal in het vast te stellen bestemmingsplan worden verwerkt.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Archeologie
5.5.1.1 Wettelijk kader

In de paragrafen 3.1.6 en 3.1.7 is reeds ingegaan op het wettelijk kader. Samenvattend komt het er op neer dat in ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden met archeologische waarden. Hierbij is in de Erfgoedwet bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 3.4.5 aangegeven, beschikt de gemeente Borne over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart. In figuur 5.1 is een uitsnede van deze kaart voor wat betreft de kern Hertme weergegeven. Figuur 5.2 omvat een uitsnede van deze kaart ter plaatse van de kern Zenderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0010.png"

Figuur 5.1) Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart - Hertme (Bron: Gemeente Borne)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0011.png"

Figuur 5.2) Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart - Zenderen (Bron: Gemeente Borne)

In dit bestemmingsplan zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Het is echter niet ondenkbaar dat er zich in de toekomst wel ontwikkelingen, bijvoorbeeld vervangende nieuwbouw, voordoen. Om te voorkomen dat in de toekomst bodemingrepen worden gepleegd die groter zijn dan de oppervlakte waarvoor een archeologische onderzoeksplicht geldt, en waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord, worden op de verbeelding en in de regels dubbelbestemmingen opgenomen op de gronden waar een middelmatige- en/of een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt.

Gronden waar op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid een hoge archeologische verwachtingswaarde aan wordt toegekend, en voor zover voorkomend binnen Hertme en Zenderen, betreffen:

  • 'dekzandhoogten en -ruggen';
  • 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'; en
  • 'bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen'.

Aan de hiervoor genoemde gebieden, eveneens weergegeven in figuur 5.1 en figuur 5.2, is ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' toegekend. Binnen deze dubbelbestemming is samenvattend bepaald dat, dit overeenkomstig het archeologiebeleid, bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlak groter dan 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Naast een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt in een deel van Hertme nog een middelmatige archeologische verwachtingswaarde op de gronden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Overigens komen deze gronden ook voor in Zenderen, de aanduiding 'bufferzone rond erf, adelijk huis of watermolen' maakt echter dat dan alsnog sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit betreffende gebied in Hertme is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Middel' opgenomen. Samenvattend geldt dat indien op gronden sprake is van bodemingrepen dieper dan 40 centimeter en met een groter oppervlak dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ook dit is conform het gemeentelijk archeologisch beleid voor deze gebieden.

Voor het overige komen zowel binnen Hertme als Zenderen nog gronden voor die een lage archeologische verwachtingswaarde kennen. Binnen Hertme is daarnaast bekend dat een aanzienlijk deel van de gronden diep zijn verstoord. Voor deze gebieden is een aanvullende regeling niet noodzakelijk, omdat hier geen archeologische waarden (meer) worden verwacht.

5.5.2 Cultuurhistorie
5.5.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Op gemeentelijk niveau geldt de beleidsnota 'Cultuurhistorische inventarisatie: Beeldbepalende panden, straatbeelden en wijken in Borne (inclusief overzicht gemeentelijke- en rijksmonumenten).'.

Een mogelijkheid die het Besluit ruimtelijke ordening biedt is een verankering van cultuurhistorische waarden via bijvoorbeeld een dubbelbestemming of aanduiding. In het proces ten aanzien van de thematische herziening van bestemmingsplannen, momenteel in voorbereiding, kan deze uitwerking worden meegenomen. Er zijn verschillende mogelijkheden o m de cultuurhistorische waarden via het bestemmingsplan veilig te stellen. De volgende opties zijn overwogen:

1. Alleen in de toelichting van het bestemmingsplan de cultuurhistorische inventarisatie benoemen;

2. De geïnventariseerde panden/objecten op de plankaart een aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' geven met een bijbehorende toelichting (in dit geval gericht op gratis en vrijblijvend advies erfgoedcommissie) ;

3. De geïnventariseerde panden/objecten een aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol' te geven met een bijbehorende bouwregel zoal s bijvoorbeeld een sloopvergunningstelsel .

Aangezien het niet de bedoeling is om panden allemaal een monumentenstatus te geven (waarvoor o.a. een sloopvergunningstelsel geldt) en aangezien het ook niet de bedoeling is om eigenaren te frustreren door (extra) beschermende regels, sluit de 2e optie het meest aan bij de gedachte om meer bewustwording te creëren. Door een aanduiding als 'cultuurhistorisch waardevol ' worden de geïnventariseerde panden/objecten zichtbaar gemaakt op de plankaart welke voor eenieder digitaal beschikbaar is. Dit alleen al kan bijdragen aan de bewustwording. Cultuurhistorie in een zo vroeg mogelijk stadium te laten meewegen bij ruimtelijke plannen en, waar mogelijk, te gebruiken als inspiratiebron. Hierin zou de erfgoedcommissie een rol kunnen spelen door bijvoorbeeld in de toelichting op te nemen dat er ingeval van bouwplannen een gratis en aanvullend (vrijblijvend) advies van de gemeentelijke erfgoedcommissie kan worden verkregen. De afgelopen jaren is reeds gebleken dat de adviezen van de erfgoedcommissie kunnen leiden tot verbetervoorstellen die ook door initiatiefnemers zeer worden gewaardeerd. Eigenaren kunnen zelf bepalen of ze hiervan gebruik willen maken. Het 'normale' welstandsadvies van de stadsbouwmeester blijft maatgevend.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Om vast te stellen welke cultuurhistorische waarden een rol spelen in het plangebied, is onder andere de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. Daarnaast beschikt de gemeente over een lijst met monumentale en karakteristieke panden.

Gebleken is dat binnen de kern Hertme sprake is van één gemeentelijk monument, te weten de St. Stephanuskerk. Rijksmonumenten zijn niet aanwezig binnen de kern. Het aanwezige gemeentelijke monument wordt al beschermd op basis van 'Monumentenverordening Borne 2007'. Een aanvullende planregeling is hiervoor niet noodzakelijk.

Daarnaast blijkt uit de Cultuurhistorische Waardenkaart dat in het zuiden van de kern Hertme een uitloper van het terrein behorend bij het historisch landgoed Grotenhuis aanwezig was. Deze gronden, lopend langs de Lodiek Landen, reiken voor een beperkt deel tot in het plangebied. In het veld is van dit historische landgoed, door de aanleg van infrastructuur en de aanwezigheid van dorpsbebouwing, niets meer zichtbaar waardoor hiervoor niets aanvullend geregeld hoeft te worden.

Binnen de kern Zenderen zijn geen monumenten aanwezig. Wel bevinden zich binnen de kern een tweetal karakteristieke panden, te weten het Carmelietenklooster (Hertmerweg 46) en De Prinsen (Hoofdstraat 34). Daarnaast geeft de Cultuurhistorische Waardenkaart ter plaatse van het Carmelietenklooster aan dat deze onderdeel heeft uitgemaakt van de landgoederenzone Almelo-Delden.

De binnen de kern Zenderen aanwezige karakteristieke panden worden niet beschermd op basis van de monumentenverordening. In dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke delen van beide panden aangeduid als 'cultuurhistorisch waardevol'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald ter plaatse van deze aanduiding het behoud en de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.

Voor wat betreft de landgoederenzone geldt dat deze niet meer aanwezig, hier hoeft derhalve niets aanvullend voor geregeld te worden.

5.5.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Eventueel te verwachten archeologische waarden worden middels de in de regels en op de verbeelding opgenomen dubbelbestemmingen afdoende beschermd.

Daarnaast vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Watertoets

5.6.1 Algemeen

Zoals eerder aangegeven wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2 Situatie plangebied
5.6.2.1 Algemeen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor de kern Zenderen is één watertoets ingevuld, voor de kern Hertme is onderscheid gemaakt tussen een watertoets voor het conserverende deel en een watertoets voor de woningbouwontwikkeling in Hertme. Hierna wordt op de betreffende plandelen ingegaan.

5.6.2.2 Waterhuishoudkundige situatie

Voor wat betreft de waterhuishoudkundige situatie wordt opgemerkt dat voor wat betreft het bestemmingsplan uitsluitend de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. De in het kader van de waterhuishouding van belang zijnde wateren zijn bestemd als 'Water' en blijven behouden. Het betreft hier het deel van de Gammelkerbeek gelegen binnen de kern Hertme, en het deel van de Azelerbeek gelegen binnen de kern Zenderen. Daarnaast worden water- en waterhuishoudkundige voorzieningen ook binnen de andere bestemmingen toegestaan.

De beantwoording van de vragen uit de digitale watertoets hebben voor wat betreft de conserverende plandelen ertoe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap. De door de digitale watertoets uitgevoerde uitgangspuntennotitie is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.

In de uitgangspuntennotitie worden diverse thema's benoemd. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan en het feit dat dit bestemmingsplan geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie tot gevolg heeft, wordt niet nader ingegaan op de in de uitgangspuntennotitie benoemde thema's.

5.6.3 Conclusie

Gesteld wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied en de omgeving van het plangebied.

5.7 Ecologie

5.7.1 Soortenbescherming
5.7.1.1 Wettelijk kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter en legt uitsluitend de bestaande (planologische) situatie opnieuw vast. Er wordt niet voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierdoor is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van nadelige effecten voor eventueel aanwezige bijzondere en/of beschermde flora & fauna.

De beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt hebben, gezien de geringe omvang ervan, eveneens geen onaanvaardbare nadelige gevolgen op ecologische waarden. Daarnaast blijft de Flora- en faunawet ook buiten de regels van dit bestemmingsplan van toepassing. Bijvoorbeeld bij de sloop van gebouwen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen anderszins.


'Het Spookhuis'

Natuurbank Overijssel heeft in voorliggend geval ter plaatse van Het Spookhuis een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.

De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden, doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen vernielen en weghalen.

Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel- amfibieën- en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd.

Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in beide deelgebieden. Van deze vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Mogelijk benutten sommige vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied, maar deze soorten bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden deze soorten niet verwond of gedood. De voorgenomen activiteiten leiden als gevolg van deze functie niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb.

Sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten bezetten vaste rust- en voortplantingslocaties in de deelgebieden. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. In het kader van de zorgplicht dient de poel buiten de voortplantingsperiode van amfibieën vergraven te worden. Mits rekening gehouden wordt met de voortplantings- en winterrustperiode van amfibieën, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Wettelijk kader

In de paragraaf 3.1.8.1 is reeds ingegaan op het beleid ten aanzien van Natura 2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN). Samenvattend komt het erop neer dat projecten geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden mogen hebben. Voor wat betreft de NNN geldt dat geen sprake mag zijn van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Conserverend bestemmingsplan

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Lonnekermeer'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 7,1 kilometer van de kern Hertme en 8,9 kilometer van de kern Zenderen.

Gezien de ruime afstand tot deze Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden aangenomen dat dit bestemmingsplan, gezien de aard, niet zal leiden tot een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Nederlands Natuur Netwerk

In figuur 5.3 en 5.4 wordt de ligging van de NNN (voorheen EHS) ten opzichte van respectievelijk Hertme en Zenderen weergegeven. De gronden binnen Zenderen aangeduid als 'bestaande natuur, water' worden niet gerekend tot de concreet begrensde NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0012.png"

Figuur 5.3) Ligging van de kern Hertme t.o.v. de NNN (Bron: Provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0013.png"

Figuur 5.4) Ligging van de kern Zenderen t.o.v. de NNN (Bron: Provincie Overijssel)

Zoals blijkt uit figuur 5.3 en 5.4 is binnen het plangebied geen sprake van gronden die worden gerekend tot de NNN. De concreet begrensde EHS is gelegen op een afstand van circa 750 meter van de kern Zenderen. De afstand van de kern Hertme tot de EHS bedraagt circa 8 meter. Deze gronden, die tot de NNN worden gerekend, zijn gelegen aan de andere zijde van de Gammelkerbeek en gelegen nabij enkele bestaande woningen in het zuidoosten van de kern.

Gezien het feit dat sprake is van een bestemmingsplan buiten de concreet begrensde EHS wordt geconcludeerd dat vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.


Het Spookhuis

Het Spookhuis behoort niet tot het Nationaal Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de quickscan natuurwaarden opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.8.1.1 Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (hierna: NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Situatie plangebied

Voor wat betreft dit bestemmingsplan wordt opgemerkt dat uitsluitend wordt voorzien in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied. De binnen de bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn beperkt van omvang en zullen niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.9.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een belangrijke rol vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

5.9.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven. In figuur 5.5 wordt een uitsnede van de Risicokaart voor wat betreft de kern Hertme weergegeven, in figuur 5.6 een uitsneden van de Risicokaart voor wat betreft de kern Zenderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0014.png"

Figuur 5.5) Uitsnede risicokaart v.w.b. de kern Hertme en omgeving (Bron: Risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpHZ2015-vg01_0015.png"

Figuur 5.6) Uitsnede risicokaart v.w.b. de kern Zenderen en omgeving (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de uitsneden van de Risicokaart blijkt dat in het plangebied of in de omgeving van het plangebied (de kernen Hertme en Zenderen):

  • geen Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit aanwezig zijn;
  • geen risicobronnen aanwezig zijn in verband waarmee een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • geen routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen lopen;
  • geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
5.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Belemmeringen/leidingen

5.10.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van boven- en ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

5.10.2 Situatie plangebied

Zoals in de paragrafen 2.2.1.7 en 2.2.2.7 al aangegeven zijn uitsluitend de riool(overstort)leidingen binnen de kernen Hertme en Zenderen en een watertransportleiding in de kern Zenderen in dit kader relevant. Hoewel de riool(overstort)leidingen niet allemaal worden weergegeven op de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen is dit, in verband met een adequate bescherming, wel gewenst. Daarom is aan de binnen de kernen aanwezige riool(overstort)leidingen een bestemming 'Leiding - Riool' toegekend. De bij deze dubbelbestemming behorende belemmeringenstrook bedraagt 3 meter.

De binnen de kern Zenderen aanwezige watertransportleiding is bestemd als 'Leiding - Water'. De bij deze leiding behorende belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding.

Tot slot is het plangebied gelegen in een gebied waar beperkingen van de maximale bouwhoogte gelden in verband met de aanwezigheid van een luchtvaartzone (beschermingsgebied invliegfunnel) en een radarverstoringsgebied. Binnen deze gebieden mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maakt die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en de werking van de radar. In voorliggend geval bedraagt de maximale bouwhoogten maximaal 115 meter voor het radarverstoringsgebied en maximaal 170 meter voor de luchtvaartzone. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om in de kernen Hertme en Zenderen bouwwerken met een hoogte van 115 meter of meer op te richten. Hiermee wordt voldaan aan de bouwhoogte beperkingen en is het opnemen van aanvullende bepalingen in de regels niet noodzakelijk.

5.10.3 Conclusie

Door de voornoemde leidingen specifiek te bestemmen of aan te duiden worden deze planologisch voldoende beschermd. De luchtvaartverkeerzone en het radarverstoringsgebied vormen in het kader van dit bestemmingsplan geen belemmering en hoeven niet planologisch te worden beschermd.

5.11 Geurhinder

5.11.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën, waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën, waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden), en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.11.2 Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen.

De gemeente Borne heeft ervoor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze, zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten. Op basis van de geurverordening dient de afstand tussen een geurgevoelig object in de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. jongvee) worden gehouden, 50 meter te bedragen. De afstand tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een agrarisch bedrijf, waar minder dan 200 stuks melkvee (excl. Jongvee) worden gehouden, dient 25 meter te bedragen.

5.11.3 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Buiten de begrenzing van het plangebied bevinden zich wel enkele agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ten opzichte van de kern Hertme is gelegen op ruime afstand van het plangebied, te weten 180 meter ten zuiden van de kern Hertme. Voor wat betreft deze veehouderij en andere veehouderijen in de omgeving van Hertme wordt voldaan aan de aan te houden afstandsnormen of de bij het bedrijf behorende geurcontouren.

Voor wat betreft de kern Zenderen is uitsluitend het melkrundveebedrijf aan de Prinsenweg 9 van belang. Dit omdat de basisschool St. Stephanus en de supermarkt in Zenderen binnen de afstandsnormen zijn gelegen, zoals deze op basis van het Activiteitenbesluit voor deze veehouderij zouden gelden. Door de vaststelling van de 'Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne' is de betreffende afstandsnorm echter verkleind van 100 meter naar 50 meter. Zowel de basisschool als de supermarkt zijn gelegen op een afstand van meer dan 50 meter van dit melkrundveebedrijf. Deze afstand wordt gemeten vanaf de stal waar de beesten normaliter staan en dus niet vanaf de rand van het bouwblok. De stal staat op meer dan 50 meter uit de as van de Prinsenweg en daarmee liggen ook de voornoemde geurgevoelige objecten buiten de geurcontour (50 meter) van dit bedrijf.

Overige veehouderijen zijn gelegen op ruimere afstand en vormen geen belemmering. Van enige vorm van extra hinder voor deze veehouderijen als gevolg van het opnieuw vastleggen van de bestaande (planologische) situatie is eveneens geen sprake.

5.11.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten of tot een (extra) beperking voor agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. gebruiks- en afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten de Begrippen en de Wijze van meten.

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Nadere eisen (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.

  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing)

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met dan wel wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.

  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing)

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing)

Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter voorkoming van de sloop van bouwwerken is deze regel opgenomen. Middels deze regel wordt voorkomen dat bepaalde bouwwerken, of delen van een bouwwerk, worden gesloopt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen.

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing)

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, bestemmingen te wijzigen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor wijzigingen die niet meer als ondergeschikt aan de bestemming kunnen worden aangemerkt (zoals een afwijking van de bouw- en gebruiksregels).

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage of bij het toestaan van bouwwerken op een bepaald deel van een bouwperceel.

In dit artikel zijn regels opgenomen omtrent het ondergronds bouwen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen die bepalen dat in dee gevallen dat de bestaande maatvoering van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels van Hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, deze als minimale respectievelijk maximale maatvoering gehanteerd mag worden.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

De bij het besluit tot het stellen van (een) nadere eis(en) te volgen procedure wordt omschreven in dit artikel.

In dit artikel is bepaald dat daar waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, deze dienen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Daarnaast is dit artikel een lid opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen, ter waarborging dat met de hiervoor genoemde aspecten voldoende rekening wordt gehouden bij bijvoorbeeld het afwijken van het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor het bestemmen van het conserverende plandeel is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bedrijf (Artikel 3)

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan de binnen het plangebied aanwezige bedrijven die zich temidden van een woonwijk bevinden en een relatief beperkte milieubelasting kennen. Binnen deze bestemming, welke overigens uitsluitend binnen de kern Zenderen voorkomt, worden bedrijven en bedrijfsactiviteiten toegestaan in de categorieën A en B van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Daarnaast zijn de binnen deze bestemming aanwezige fysiotherapie in combinatie met medische fitness aan de Erve Oosterveld en het benzinestation aan de Hoofdstraat specifiek bestemd omdat deze functie niet geheel gedekt wordt door de op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging toegestane vormen van bedrijvigheid. Daarnaast voorziet deze bestemming ook in parkeervoorzieningen op eigen terrein, verhardingen, groenvoorzieningen en tuinen, (ondergrondse) afvalcontainers en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Qua bouwregels wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd waarbij het bouwvlak volledig bebouwd mag worden. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'. Daarnaast dienen hoofdgebouwen op minimaal 2,5 meter afstand van de zijdelingse en de achterste perceelsgrens te worden gebouwd.

Bijgebouwen en overkappingen worden binnen deze bestemming toegestaan voor zover zij 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht. In afwijking hiervan mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel', deze aanduiding geldt bij het benzinestation in Zenderen, een luifel worden opgericht voor de voorgevel. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 en 5,5 meter mag bedragen. De maximale oppervlakte mag ten hoogste 60% van het zij- en achtererf bedragen met een maximum van 50 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn en het bouwen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gemaximaliseerd in de regels.

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan en een bedrijf toestaan uit de categorie C of voor een bedrijf dat niet in de categorieën A en B van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging is vermeld. Voorwaarden hierbij zijn dat het bedrijf naar aard en invloed geen onevenredige milieubelasting op de omgeving mag veroorzaken.

Cultuur en Ontspanning (Artikel 4)

Het openluchttheater in Hertme en de daarbij behorende gronden, en het theaterhus, zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Cultuur en Ontspanning'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen ten dienste van de voornoemde functies. Dit met de daarbij behorende wegen en paden,groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ondergrondse) afvalcontainers, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en verhardingen.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'. Overigens mag de bestaande bouwhoogte worden gehandhaafd bij herbouw indien de toegestane goothoogte in combinatie met de maximale toegestane dakhelling niet toereikend is.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Detailhandel (Artikel 5)

De aanwezige detailhandelsvestigingen zijn bestemd als 'Detailhandel'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor detailhandel (uitsluitend op de begane grondlaag) en wonen voor zover deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit met daarbij behorende groenvoorzieningen en tuinen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en fietspaden, (ondergrondse) afvalcontainers, verhardingen en speelvoorzieningen.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen. De bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Gemengd (Artikel 6)

De bestemming 'Gemengd' is bedoeld voor dienstverlening, zelfstandige kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', ateliers en wonen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘wonen' maximaal één woning is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – wonen verdieping’ uitsluitend op de verdieping maximaal één woning is toegestaan. Naast deze functie worden binnen deze bestemming tevens groenvoorzieningen en tuinen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, (ondergrondse) afvalcontainers, verhardingen en speelvoorzieningen toegestaan.

Qua bouwregels wordt binnen deze bestemming dezelfde systematiek gehanteerd als binnen de bestemming 'Detailhandel'. Voor een toelichting op de bouwregels wordt derhalve naar de toelichting bij de voornoemde bestemming verwezen.

Groen (Artikel 7)

Het aanwezige beeldbepalende-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, speeltoestellen, straatmeubilair en kunstwerken, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en perceelsontsluitingswegen, inritten en uitwegen toegestaan.

Binnen deze bestemming wordt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw' een gebouw toegestaan met een goothoogte van 2 meter en een bouwhoogte van 3 meter. Voor het overige worden binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan in de vorm van straatmeubilair, speeltoestellen en kunstwerken, een geluidscherm en geluidswal en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Eén en ander is verbonden aan een maximale maatvoering wat betreft bouwhoogte (en bij afvalcontainers eveneens een maximale oppervlakte).

Horeca (Artikel 8)

Zoals reeds aangegeven zijn alle vestigingen waar horeca de hoofdfunctie is ook als zodanig bestemd middels een bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming wordt middels een onderverdeling qua horecacategorieën, verbonden aan een Lijst van Horeca-activiteiten, onderscheid gemaakt tussen toegestane vormen van horeca. Binnen het plangebied wordt horeca in maximaal categorie 2 toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ondergeschikte detailhandel' tevens detailhandel toegestaan, is ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend een manege toegestaan en wordt ter plaatse van de aanduiding 'opslag' tevens opslag toegestaan. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en voor zover reeds aanwezig op de verdieping ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere ondergeschikte kantoren en dienstverlening, groenvoorzieningen en tuinen, (ondergrondse) afvalcontainers en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Qua bouwregels is hier, evenals binnen veel andere bestemmingen, onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Kantoor (Artikel 9)

Binnen de begrenzing van het plangebied is één gebouw aanwezig waar ook daadwerkelijk sprake is van een op zich zelf staand kantoorpand. Dit betreft het pand aan de Hertmerweg in Zenderen. Aan dit pand en de bijbehorende gronden is de bestemming 'Kantoor' toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' wordt tevens maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Daarnaast zijn gronden met deze bestemming tevens bedoeld voor wegen en paden, groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalcontainers en parkeervoorzieningen.

Qua bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen worden binnen deze bestemming toegestaan voor zover zij 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden opgericht. Hierbij is bepaalt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 en 5,5 meter mogen bedragen en de maximale oppervlakte bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m2.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelrooilijn en het bouwen achter de voorgevelrooilijn. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gemaximaliseerd in de regels.

Maatschappelijk (Artikel 10)

De binnen het plangebied voorkomende onderwijsinstellingen, gebouwen ten behoeve van het verenigingsleven, de begraafplaats, diverse kerken en overige maatschappelijke voorzieningen zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Daarnaast worden middels enkele specifieke aanduidingen enkele functies specifiek benoemd en daarmee toegestaan binnen deze bestemming.

Qua bouwregels is ook hier onderscheid gemaakt in het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen en overkappingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaalt is dat hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de dakhelling geldt het zogenaamde Envelop-principe. Voor een toelichting op dit principe wordt verwezen naar de toelichting hierop binnen de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht. Hierbij is bepaald dat de goot- en bouwhoogte van een bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan 3 en 5,5 meter. De bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen waarbij is bepaald dat de oppervlakte van de overkapping maximaal 20 m2 mag bedragen. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen wordt bepaald door het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage.

Tot slot mogen binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Tuin (Artikel 11)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Daar waar op hoekpercelen niet gebouwd mag worden, is tevens aan deze stroken de bestemming 'Tuin' toegekend. Naast tuinen en verhardingen is deze bestemming tevens bedoeld voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, speelvoorzieningen en inritten en uitwegen.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan waarbij is bepaald dat de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheiden en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1 meter mag bedragen.

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Daarnaast mag de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer (Artikel 12)

De belangrijkste doorgaande verkeersroutes in de gemeente worden bestemd als 'Verkeer'. In dit geval betreft met name de Hoofdstraat een belangrijke verkeersroute, de overige wegen hebben in meer of mindere mate ook een verblijfsfunctie.

Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn onder meer bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, groenvoorzieningen, waaronder bermen, parkeervoorzieningen, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht in de vorm van kunstwerken (bouwhoogte van maximaal 10 meter), overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting (bouwhoogte maximaal 3 meter) en afvalcontainers (bouwhoogte maximaal 2 meter).

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 13)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied waar sprake is van openbaar gebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen). Tevens is deze bestemming bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht in de vorm van kunstwerken (bouwhoogte van maximaal 10 meter), overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting (bouwhoogte maximaal 3 meter) en afvalcontainers (bouwhoogte maximaal 2 meter).

Water (Artikel 14)

Zoals in 5.6.2 verwoordt is bestemming ‘Water' toegekend aan de in het kader van de waterhuishouding van belang zijnde waterlopen. In dit geval betreft dit het deel van de Gammelkerbeek gelegen binnen de kern van Hertme en het deel van de Azelerbeek gelegen binnen de kern van Zenderen. Binnen deze bestemming worden onder andere waterberging, waterhuishouding, watergangen en waterpartijen, groenvoorzieningen en taluds, infiltratievoorzieningen, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden, bruggen, duikers en kademuren en medegebruik voor extensieve recreatie toegestaan.

Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Wonen (Artikel 15)

Algemeen

Aan alle woonpercelen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze bestemming is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en groen- en speelvoorzieningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. De kwaliteit van de woonomgeving wordt onder andere behouden door gebruik te maken van specifieke aanduidingen waarmee bepaalde woningtypen worden toegestaan of juist uitgesloten. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt.

Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak waarbij is bepaald dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. Het ter plaatse toegestane woningtype is aangeduid op de verbeelding. Onderscheid is gemaakt in vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en/of geschakelde woningen, meer dan twee-aaneen gebouwden woningen en gestapelde woningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is één woning toegestaan.

Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld is daarnaast de voorwaarde opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De afstand van twee-aaneen gebouwde of geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter. De maximale goothoogte wordt weergegeven op de verbeelding, de bouwhoogte bedraagt maximaal de toegestane goothoogte vermeerderd met 6 meter.

Envelop-principe

Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges. Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 6 is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Opgemerkt wordt dat niet voor alle woningen het envelop-principe geldt. In de regels zijn hier enkele uitzonderingen op gemaakt.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, carports en/of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag zowel voor als achter de voorgevel 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Hierbij is wel bepaald dat het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen (hoofdgebouwen en bijgebouwen), carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel mag bedragen.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

(Leiding - Riool) en (Leiding - Water)

In paragraaf 5.10 is al aangegeven dat alle planologisch relevante leidingen een op behoud en bescherming gerichte regeling krijgen. Middels de voornoemde dubbelbestemmingen wordt hierin voorzien. Voor een nadere toelichting op de belemmeringenstrook wordt eveneens verwezen naar paragraaf 5.10.

(Waarde - Archeologie Hoog) en (Waarde - Archeologie Middel)

In paragraaf 5.5.1 is uitgebreid ingegaan op de binnen het plangebied te verwachten archeologische waarden en welke dubbelbestemming waaraan is toegekend. Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting inzake het toekennen van dubbelbestemmingen derhalve verwezen naar paragraaf 5.5.1.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. Dit bestemmingsplan kent diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In voorliggend geval is er een voorontwerpbestemmingsplan terinzage gelegd. De binnengekomen inspraakreacties zijn verwerkt in de inspraaknota, welke is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.

8.3 Vooroverleg

8.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.3.2 Provincie Overijssel

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg naar de provincie toegezonden. De vooroverlegreactie van de provincie is verwerkt in de inspraaknota, welke is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.

8.3.3 Waterschap Vechtstromen

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg naar het waterschap toegezonden. De vooroverlegreactie van het waterschap is verwerkt in de inspraaknota, welke is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.