direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Bornsche Maten, Goudbes 12
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de nieuwbouwwijk Bornsche Maten bevindt zich aan de H.F. Roetgerinklaan 1 een basisschool, genaamd De Vonder. Geconstateerd is dat capaciteit van de basisschool te beperkt is om de (sterk) toenemende aantal leerlingen te kunnen opvangen. Het tekort aan onderwijsruimte wordt momenteel opgevangen binnen het voorzieningencluster De Veste. Zo wordt de vergaderruimte in De Veste gebruikt als onderwijslokaal. Verder worden ook beide speellokalen ingezet als onderwijslokaal. Voor 2018 verwacht de directeur van De Vonder een uitbreiding met twee groepen. De gemeente heeft op grond van de Wet op het primair onderwijs de verplichting voor voldoende adequate huisvesting te zorgen voor alle scholen voor primair- en voortgezet onderwijs op haar grondgebied. Uitbreiding van de school is noodzakelijk. Omdat op dit moment nog niet exact duidelijk is op welke wijze dit zal plaatsvinden is er naar een tijdelijke oplossing gezocht.

Hiervoor is op 17 maart 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, waarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Deze aanvraag betreft het realiseren van tijdelijke leslokalen voor basisschool de Vonder voor een periode van vier jaar. Het tijdelijke schoolgebouw, bestaande uit zeven noodlokalen met een schoolplein, fietsenstallingen en parkeerplaatsen, bevindt zich op een perceel aan de Piepersveldweg (met inmiddels locatieaanduiding Goudbes 12), kadastraal bekend als Gemeente Borne, sectie C, nummer 202, 203, 486 tot en met 488 en 988 (ged). Dit perceel maakt onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Bornsche Maten en zal op den duur worden ingevuld met woningbouw.

Het plaatsen van noodlokalen, het aanleggen van parkeerplaatsen, het realiseren van fietsenstallingen en het maken van een schoolplein met bijbehorende voorzieningen op het betreffende perceel is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Piepersveldweg te Borne, in de nieuwbouwwijk Bornsche Maten. Vanuit ruimtelijk opzicht vormt de Bornschebeeklaan de belangrijkste structuurdrager. De omgeving kenmerkt zich functioneel door woningbouw, stedelijk groen en op dit moment nog landelijke functies.

Het projectgebied is onbebouwd en heeft dienst gedaan als landbouwgrond voor de verbouw van mais.

In figuur 1.1 wordt de begrenzing en ligging van het projectgebied globaal weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01_0001.png"

Figuur 1) Ligging projectgebied (Bron: ArcGIS)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Bornsche Maten, derde fase". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 2017. De gronden binnen het projectgebied zijn bestemd als 'Wonen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Beschrijving van het project

Het voornemen is om op het perceel tijdelijk een noodschool te realiseren ten behoeve van basisschool De Vonder. De bebouwing wordt op het achterterrein geplaatst. Het gaat om zeven noodlokalen en enkele ondersteunende ruimten (kantoor, berging, sanitaire ruimten etc.). Het gebouw krijgt een oppervlakte van circa 585 m² en zal uit één bouwlaag bestaan. Op het voorterrein worden een schoolplein, 13 parkeerplaatsen en fietsenstallingen aangelegd. De totale oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 2825 m². De gronden binnen het projectgebied zijn in eigendom bij de gemeente Borne.

In de volgende afbeelding is een indicatieve inrichtingstekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01_0002.png"

Figuur 2) Indicatieve inrichting van het projectgebied (Bron: Studio DAD)

2.2 Keuze locatie

Om snel te kunnen ontwikkelen zijn de beschikbaarheid en het eigendom de belangrijkste redenen om de Goudbes 12 in de Bornsche Maten aan te wijzen als locatie voor de tijdelijke school. Gronden direct rond de huidige school zijn reeds uitgegeven aan de ontwikkelende partijen ten behoeve van woningbouw.

De voorgestelde locatie ligt aan de rand van de toekomstige buurt Eschwonen. Door de ligging aan de rand van de wijk wordt deze plek niet geheel ingekapseld door woningen. Daardoor is de impact van een school op de omgeving (verkeer, geluid) beperkter dan locaties die midden in een nieuwe buurt gesitueerd zijn.

De locatie is gelegen langs de Piepersveldweg. Deze weg is bedoeld om op termijn als langzaam verkeersroute richting het buitengebied te gaan functioneren. De stedenbouwkundige structuur zorgt ervoor dat de Piepersveldweg wel onderdeel uitmaakt van de wijk, maar geen onderdeel uitmaakt van de hoofdontsluitingsstructuur voor het autoverkeer. Binnen de grenzen van de Bornsche Maten zal deze echter te allen tijde ook voor het autoverkeer toegankelijk zijn. Hierdoor wordt de locatie zowel goed bereikbaar voor het langzaamverkeer als voor het autoverkeer waarbij de verkeersveiligheid in de aangrenzende, nog te ontwikkelen woonbuurten, niet onevenredig wordt aangetast.

2.3 Motivatie tijdelijke behoefte

In de nieuwbouwwijk Bornsche Maten bevindt zich aan de H.F. Roetgerinklaan 1 een basisschool, genaamd De Vonder. Geconstateerd is dat capaciteit van de basisschool te beperkt is om de (sterk) toenemende aantal leerlingen te kunnen opvangen. Het tekort aan onderwijsruimte wordt momenteel opgevangen binnen het voorzieningencluster De Veste. Zo wordt de vergaderruimte in De Veste gebruikt als onderwijslokaal. Verder worden ook beide speellokalen ingezet als onderwijslokaal. Voor 2018 verwacht de directeur van De Vonder een uitbreiding met twee groepen. De gemeente heeft op grond van de Wet op het primair onderwijs de verplichting voor voldoende adequate huisvesting te zorgen voor alle scholen voor primair- en voortgezet onderwijs op haar grondgebied. Uitbreiding van de school is noodzakelijk. Omdat op dit moment nog niet exact duidelijk is op welke wijze dit zal plaatsvinden is er naar een tijdelijke oplossing gezocht.

De beoogde locatie biedt enkel een tijdelijke oplossing, omdat het projectgebied in de toekomst bedoeld is voor woningbouw (conform de huidige bestemming). Binnen de derde fase van de Bornsche Maten is er ruimte voor 275 tot 325 woningen. Met de Bongerd VOF en Roosdom Tijhuis bestaan bouwclaimovereenkomsten, waardoor jaarlijks met ingang van 2018 door die partijen 60 (VOF) en 45 kavels (Roosdom Tijhuis) worden afgenomen. Dit betekent dat eind 2020 geen kavels binnen de derde fase meer beschikbaar zullen zijn.

Om binnen de derde fase genoeg uitgeefbare kavels te houden, dient de basisschool uiterlijk in het schooljaar 2021/2022 op de nieuwe permanente locatie gevestigd te zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Binnen het projectgebied is geen sprake van nationale belangen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoerbaarheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Er is geen strijd met nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Op grond van recente jurisprudentie ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 Bro.

Uit de jurisprudentie (201702374/2/R1 en 201506918/1/R2) blijkt dat de uitbreiding van de bebouwing van een school met 2.400 m² wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit project betreft in totaal een omvang van 2.825 m².

Gelet op de geldende jurisprudentie, is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, lid 2 Bro, waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

Geconstateerd is dat de capaciteit van de basisschool De Vonder te beperkt is om de (sterk) toenemende aantal leerlingen te kunnen opvangen. Het tekort aan onderwijsruimte wordt momenteel opgevangen binnen het voorzieningencluster De Veste. Zo wordt de vergaderruimte in De Veste gebruikt als onderwijslokaal. Verder worden ook beide speellokalen ingezet als onderwijslokaal. Voor 2018 verwacht de directeur van De Vonder een uitbreiding met twee groepen. Uitbreiding van de huisvesting is hierdoor noodzakelijk, maar voor een permanente locatie dient nader onderzoek te worden gedaan. Dit maakt dat tijdelijke onderwijshuisvesting benodigd is om het tekort per september 2018 op te kunnen vangen.

Op basis van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 is gekeken of er gemeentelijke gebouwen tijdelijk zijn aan te wenden voor onderwijshuisvesting. Er is geen geschikt alternatief gevonden. Bovendien is gezien de termijn van tijdelijke onderwijshuisvesting voor vier jaar, de kwaliteit van het onderwijs gebaat bij een oplossing op de Bornsche Maten, dichtbij basisschool De Vonder.

Om snel te kunnen ontwikkelen zijn de beschikbaarheid en het eigendom de belangrijkste redenen om de Goudbes 12 in de Bornsche Maten aan te wijzen als locatie voor de tijdelijke school. Gronden direct rond de huidige school zijn reeds uitgegeven aan de ontwikkelende partijen ten behoeve van woningbouw. Daarnaast is het van belang dat deze locatie aan de rand van de toekomstige buurt Eschwonen ligt. Door de ligging aan de rand van de wijk wordt deze plek niet geheel ingekapseld door woningen. Daardoor is de impact van een school op de omgeving (verkeer, geluid) beperkter dan locaties die midden in een nieuwe buurt gesitueerd zijn.

Verder is het relevant dat de locatie is gelegen langs de Piepersveldweg. Deze weg is bedoeld om op termijn als langzaam verkeersroute richting het buitengebied te gaan functioneren. De stedenbouwkundige structuur zorgt ervoor dat de Piepersveldweg wel onderdeel uitmaakt van de wijk, maar geen onderdeel uitmaakt van de hoofdontsluitingsstructuur voor het autoverkeer. Binnen de grenzen van de Bornsche Maten zal deze echter te allen tijde ook voor het autoverkeer toegankelijk zijn. Hierdoor wordt de locatie zowel goed bereikbaar voor het langzaamverkeer als voor het autoverkeer, waarbij de verkeersveiligheid in de aangrenzende, nog te ontwikkelen woonbuurten, niet onevenredig wordt aangetast.

Het projectgebied heeft conform het geldende bestemmingsplan 'Bornsche Maten, derde fase' reeds de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Op basis hiervan is het projectgebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied en daarom hoeft aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder c, van het Bro niet te worden getoetst.

3.2 Provinciaal beleid

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel is enkel artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van belang. Hierna wordt nader op dit artikel ingegaan.

Artikel 2.1.3 lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Bij toetsing van dit initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel kan geconcludeerd worden dat het thans geldende bestemmingsplan Bornsche Maten, derde fase momenteel al de planologische kaders biedt om de gronden binnen het projectgebied te benutten ten behoeve van stedelijke functies.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel. De binnen het projectgebied opgenomen gronden worden gelet op de begripsomschrijving uit de verordening immers aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied' en kunnen benut worden ten behoeve van stedelijke functies.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De voorliggende structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

De realisatie van tijdelijke huisvesting voor een school past binnen een woonwijk als de Bornsche Maten en als zodanig binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Borne.

3.3.2 Masterplan Bornsche Maten

Het planconcept voor de Bornsche Maten is vastgelegd in het Masterplan Bornsche Maten. De hoofdstructuur bestaat uit een duurzaam raamwerk dat is samengesteld uit het centraal gelegen Bornsche Beekpark, het Park Oud Borne als overgang naar het landschap, een bufferzone tussen Hengelo en Borne en een combinatie van waterlopen, groenzones, oude landwegen, nieuwe fietsroutes en bebouwingswanden. De hoofdstructuur begeleidt de verstedelijking en omkadert de zeven verschillende woonbuurten die in de Bornsche Maten worden gerealiseerd.

De stedenbouwkundige hoofdstructuur zoals beschreven in het Masterplan Bornsche Maten is juridisch doorvertaald in het bestemmingsplan Bornsche Maten, derde fase. De realisatie van tijdelijke huisvesting voor een school past binnen de uitgangspunten van het Masterplan.

3.3.3 Welstandsnota

Er is voor de tijdelijke onderwijshuisvesting een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor een periode van drie jaar. Op grond van artikel 12 van de Woningwet (Ww) hoeft een bouwwerk bestemd voor tijdelijke behoefte niet getoetst worden aan de redelijke eisen van welstand.

 

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

4.1 Besluit milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten, waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplichte MER (categorie C).

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Drempelwaarden besluit m.e.r.

De realisatie van een school wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D wordt een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Van een overschrijding van de drempelwaarden is dan ook geen sprake waardoor op basis hiervan geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden die dit project beoogd te realiseren, worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit deze ruimtelijke onderbouwing en de vomrvrije m.e.r.-beoordeling dat het project geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Er is dan ook geen sprake van een vergewisplicht. Het opstellen van een MER is niet aan de orde.

4.1.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000- gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten. Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld. Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS.

De voornaamste bron van stikstofdepositie betreffen landbouw, (zware) bedrijvigheid en verkeersaantrekkende functies. Van landbouw en bedrijvigheid (industrie) is in voorliggend geval geen sprake. Zoals beschreven bij het onderdeel verkeer is vanuit planologisch oogpunt slechts sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Vanuit planologisch oogpunt brengt de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de huidige planologische situatie dan ook geen onevenredige toename van stikstofdepositie met zich mee.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat in het kader van de PAS sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. De PAS vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.1.2.3 Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.2 Geluid

Scholen worden gezien als geluidsgevoelige objecten in zin van de Wet geluidhinder. In dit kader van dit project kunnen de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing blijven aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein.

Voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai geldt dat de Bornsche Beeklaan een weg is met twee rijbanen waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur. De wettelijke geluidzone langs deze weg is 200 meter. In het kader van het bestemmingsplan "Bornsche Maten, derde fase" is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht voor het projecgebied waar de school gepland is.

Op grond van de Wet geluidhinder moet op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen worden voldaan aan de wettelijke grenswaarde: 48 dB. Vanwege de afstand van de te realiseren school tot de Bornsche Beeklaan (meer dan 100 meter), kan geconcludeerd worden dat aan de wettelijke grenswaarde wordt voldaan. Aanvullend akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

4.3.2 Externe werking

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn binnen de woonbestemming geen geluidsbelastende activiteiten toegestaan. Een onderwijsinstelling wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een categorie 2 inrichting met een richtafstand van 30 meter. Het geluid (van het schoolplein) is daarbij maatgevend. De noodlokalen worden tijdelijk gevestigd. Het betreft een basisschool. De school is, behoudens uitzonderingen, dan ook alleen in de dagperiode in bedrijf. De lokalen worden gelokaliseerd aan de oostkant van het perceel, aan de kant van de woonbestemming. Tussen de noodlokalen en de woningen (het bouwvlak) wordt een afstand van 5 meter worden aangehouden. Deze afstand voorkomt in voldoende mate dat bij de woningen geluidhinder vanuit de lokalen optreedt. De lokalen vormen een afscherming tussen het schoolplein en de woningen. Deze afschermende werking zorgt er voor dat ondanks dat de afstand wat minder is dan 30 meter bij de (toekomstige) woningen geen onevenredige hinder van het schoolplein is te verwachten. De fietsenstalling wordt gerealiseerd aan de noordwestzijde van het perceel. Daardoor wordt afstand tussen het terrein waarop gespeeld kan worden en de bouwvlakken aan de noordzijde circa 30 meter. De afstand tussen het schoolplein en de bouwvlakken aan de zuidzijde van het perceel is meer dan 30 meter.

Hiermee kan ook de school in alle redelijkheid aan de milieuvoorschriften uit het Activiteitenbesluit voldoen. De afstand tussen het schoolgebouw en de naastgelegen woningen is voldoende groot om aan de geluidnormen op de gevel van de woningen te kunnen voldoen. Het stemgeluid van de kinderen op het schoolplein telt niet mee in de geluidnormstelling.

Gelet op voorgaande overwegingen geeft de school dan ook geen onevenredige verstoring van het aanvaardbaar woon- en leefklimaat en is er daarom wat dit aspect betreft sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.3.3 Interne werking

In de omgeving van het plangebied komen zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven voor. Ten aanzien van agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de grootste richtafstand geldt voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen bepalend. Indien het aspect geur, waar later in deze onderbouwing op in wordt gegaan, buiten beschouwing wordt gelaten, geldt veelal een grootste richtafstand van 30 of 50 meter (afhankelijk van het type bedrijf) voor het aspect geluid. Alle in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven zijn gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Deze bedrijven vormen in het kader van milieuzonering dan ook geen belemmering.

Onder niet-agrarische functies worden alle functies/bestemmingen verstaan die een bepaalde milieuhinderlijke werking kunnen hebben op milieugevoelige functies, zoals scholen. Er zijn geen niet-agrarische functies in de omgeving van het projectgebied, die in het kader van de milieuzonering een belemmering vormen voor realisatie van het project.

4.4 Bodem

Binnen het projectgebied is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit bodemonderzoek is gebleken dat ter plaatse van het projectgebied geen verontreigingen zijn.

Een onderwijsfunctie heeft in principe geen negatieve effecten op de bodemkwaliteit. Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de bodemkwaliteit wordt ingeschaald op neutraal.

4.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.5.1 Cultuurhistorie

Er bevinden zich, op basis van de kaart Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het projectgebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten.

Gelet op het vorenstaande wordt het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het aspect cultuurhistorie ingeschaald op neutraal.

4.5.2 Archeologie

De locatie heeft op basis van de archeologische verwachtingskaart een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. De gemeente Borne heeft op 18 november 2002 RAAP Archeologisch Adviesbureau opdracht gegeven voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel voor onder andere het plangebied van de gehele Bornsche Maten. Het onderzoek bestond uit het vervaardigen van een verwachtingskaart (bureauonderzoek) en een beknopte veldinspectie om de verwachtingskaart te toetsen. Nadien zijn er onder meer proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd en is het aspect archeologie voor de volledige nieuwbouwwijk Bornsche Maten afgerond. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van voorliggend project dan ook niet noodzakelijk.

Gelet op het vorenstaande wordt het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het aspect archeologie ingeschaald op neutraal.

4.6 Water

Het projectgebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. Het plan voorziet niet in ontwikkelingen die de (grond)waterkwaliteit op een negatieve wijze zullen beïnvloeden. Ten opzichte van de feitelijke situatie is er sprake van toename van het verharde oppervlak. In het kader van Bornsche Maten Fase 3a worden echter reeds compenserende maatregelen getroffen voor de gehele uitbreiding.

Het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de waterhuishouding wordt ingeschaald op neutraal, vanwege het feit dat met de uitvoering van Bornsche Maten fase 3a reeds compenserende maatregelen worden getroffen.

4.7 Ecologie

4.7.1 Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt op minimaal 5 kilometer afstand van een Natura 2000-gebied. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.

Het projectgebied behoort niet tot het NNN. Gebieden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) behoren liggen op minimaal 620 meter afstand van het projectgebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal waardoor de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op het NNN.

Er hoeft ten aanzien van gebiedsbescherming geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) aangevraagd te worden.

4.7.2 Soortenbescherming

De gronden binnen het projectgebied zijn in gebruik als landbouwgrond. Gelet op het huidige gebruik is er sprake van een lage ecologische waarde en zijn beschermde dier- en plantensoorten derhalve niet te verwachten. Van het slopen van gebouwen, kappen van bomen of dempen van watergangen is geen sprake.

Gelet op het vorenstaande wordt het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de soortenbescherming wordt ingeschaald op neutraal.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 'Niet in betekenende mate'

Het plan heeft, zoals geconstateerd bij het onderdeel verkeer, ten opzichte van de huidige planologische situatie slechts een beperkte toename van verkeersbewegingen tot gevolg. Gelet op de beperkte toename is in voorliggend geval sprake van een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Ook wordt opgemerkt dat het gaat om een tijdelijke situatie. Het uitvoeren van nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.8.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Het projectgebied is niet binnen deze zones gelegen.

4.9 Externe veiligheid

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

4.9.1 Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart zijn er binnen een straal van 500 meter geen risicovolle bedrijven aanwezig. Op ruimere afstand zijn wel enkele risicovolle bedrijven aanwezig, maar door de ruime afstand tot het projectgebied vormen deze bedrijven geen belemmering voor de realisatie van dit project.

4.9.2 Buisleidingen

Op een afstand van ruim 500 meter van het projectgebied loopt een buisleiding waardoor brandstof wordt getransporteerd. Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Buiten deze zone gelden in principe geen belemmeringen voor de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten. Gelet op de ruime afstand tot aan deze buisleiding wordt geconcludeerd dat deze leiding geen belemmering vormt voor de realisatie van dit project.

4.9.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen betreft de Rijksweg A1 op een afstand van ruim 1.300 meter. Het projectgebied is ruimschoots gelegen buiten het invloedsgebied van deze transportroute.

4.10 Fysieke veiligheid en brandweer

Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

4.10.1 Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:

  • De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening, die wordt gebruikt als de primaire bluswatervoorziening uitvalt of ontoereikend is of om onnodig gebruik van leidingwater te voorkomen. Onder secundaire bluswatervoorziening worden blusvijvers of brandputten verstaan met een minimale capaciteit van 90 m3/uur gedurende minimaal 4 uur;
  • Tertiaire bluswatervoorzieningen zijn bedoeld ten behoeve van de rampenbestrijding (neergestort vliegtuig, ontplofte LPG-tankwagen) en moeten in principe onbeperkt grote hoeveelheden bluswater kunnen leveren. Met behulp van dompelpompen wordt dit bluswater van bijvoorbeeld meren of kanalen naar het rampgebied getransporteerd.

Bij het realiseren van deze ontwikkeling wordt als onderdeel van het bouwrijp maken bluswatervoorzieningen gerealiseerd. Dit betreffen bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen. Daarnaast zijn er in het plangebied diverse secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig en kan bijvoorbeeld de Bornsebeek dienst doen als tertiaire bluswatervoorziening. Voor wat betreft deze bluswatervoorzieningen zal worden voldaan aan de (wettelijke) normen.

4.10.2 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

De school is door de ligging nabij de Bornsche Beeklaan en de interne verkeersstructuur uitstekend bereikbaar. De aspecten bereikbaarheid en opkomsttijd vormen dan ook geen belemmering.

4.10.3 Alarmeren bevolking

Op grond van de Brandweerwet 1985 is de regionale brandweer, in geval van een calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringsstelsel (WAS).

Zie onderstaande dekking van sirene netwerk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01_0003.jpg"

Figuur 3) Dekking sirene netwerk

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar.

De sirenes zijn dusdanig gepositioneerd dat een optimale dekking is gerealiseerd binnen de gemeente. Het plaatsen van een sirene is met name afhankelijk van de geïdentificeerde risico's in het gebied en de directe omgeving.

Het projectgebied valt voor een groot deel binnen het dekkingsgebied van sirenes. Gelet op het verdwijnen van het sirene netwerk in 2020 is het buiten proportioneel om nieuwe sirenes bij te plaatsen en dus niet meer relevant/actueel.

4.11 Belemmeringen/leidingen

Binnen het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het projectgebied gelegen. De buiten het plangebied gelegen buisleiding vormt, zoals eerder aangegeven, geen belemmering.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Verkeer

De school zal worden ontsloten op de Piepersveldweg, waarop een maximum snelheid van 30 km/uur gaat gelden. Gelet op de locatie en inrichting is het mogelijk om een verkeersoverzichtelijke in- en uitrit te realiseren.

Wat betreft verkeersaantrekking wordt opgemerkt dat een berekening van de verkeersgeneratie is gemaakt met gebruikmaking van de CROW-uitgave (publicatieversie 317).

Uit de berekening blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie 132 verkeersbewegingen per weekdagetmaal bedraagt. Op basis van het geldende bestemmingsplan kunnen er binnen het projectgebied circa 10 woningen worden gebouwd. Deze woningen hebben gezamenlijk een verkeersgeneratie van circa 90 verkeersbewegingen. Voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook slechts in een tijdelijk beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De Piepersveldweg kan deze beperkte toename veilig en eenvoudig afhandelen.

4.12.2 Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01_0004.png"

Figuur 4) Verkeersgeneratie en parkeren (Bron: CROW)

Er wordt in de behoefte voorzien door 13 parkeerplaatsen aan te leggen in het projectgebied.

4.13 Geurhinder

In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende veehouderijen gelegen. Met uitzondering van de veehouderij aan de Deurningerweg 51 betreffen dit allen grondgebonden veehouderijen die gelegen zijn op een afstand van meer dan 520 meter van het plangebied. Deze grondgebonden veehouderijen vormen dan ook geen belemmering voor dit project. Andersom worden deze veehouderijen ook niet extra belemmerd als gevolg van realisatie van dit project.

De intensieve veehouderij aan de Deurningerweg 51 is gelegen op een afstand van meer dan 550 meter van het plangebied. Het betreft hier een varkenshouderij. De geurbelasting van het bedrijf leidt niet tot een overschrijding van de norm van 3 odour units per kubieke meter lucht binnen het projectgebied. Andersom wordt het bedrijf niet extra belemmerd in haar bedrijfsvoering als gevolg van de realisatie van dit project. Aanvullend wordt opgemerkt dat bedrijf heeft deelgenomen aan de stoppersregeling in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij. Op dit moment zijn er nog twee vleesvarkens aanwezig op het bedrijf, waardoor de geurcontour nihil is.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Zowel onderwijs als onderwijshuisvesting is een verantwoordelijkheid van de (gemeentelijke) overheid. Het plan wordt geheel op rekening en risico van de gemeente uitgevoerd. De kosten worden gedekt vanuit het budget onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn de gronden waarop het projectbesluit betrekking op heeft in eigendom van de gemeente. Er zijn geen aanleidingen die duiden op financiële onhaalbaarheid van deze plannen. De economische uitvoerbaarheid van dit project kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBMov001-ow01_0005.png"

Figuur 5) Krediet project

Hoofdstuk 6 Uitgebreide voorbereidingsprocedure

Het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van B&W, maar de omgevingsvergunning mag pas verleend worden als de Raad een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) heeft afgegeven. Daarnaast dient een aanvraag voor het buitenplans afwijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wabo voorzien te zijn van een ruimtelijke onderbouwing. Het ontwerpbesluit zal zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de mogelijkheid bestaat zienswijzen in te dienen.