direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bornsche Maten, derde fase (A)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Bornsche Maten" (2004) voorziet / voorzag in de juridisch-planologische kaders voor een integraal ontworpen woonwijk waar kwaliteit en duurzaamheid van de menselijke leefomgeving centraal staan. De woonwijk wordt ontwikkeld in 3 verschillende fasen. Een aanzienlijk deel van fase 1 en 2 van de woonwijk Bornsche Maten is inmiddels gerealiseerd. Voor deze eerste en tweede fase is het bestemmingsplan "Bornsche Maten" inmiddels geactualiseerd middels het bestemmingsplan "Bornsche Maten 2015".

Voor de derde fase van de woonwijk Bornsche Maten geldt echter nog steeds het bestemmingsplan "Bornsche Maten" (2004). De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar opnieuw moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan deze actualisatieverplichting uit de Wro voor zover het betreft de derde fase van de woonwijk Bornsche Maten. Deze derde fase voorziet op termijn in de realisatie van in circa 1.000 woningen. In dit bestemmingsplan worden directe eindbestemmingen opgenomen die ruimte bieden voor 275-325 woningen. De in het bestemmingsplan "Bornsche Maten 2015" opgenomen gronden met de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' (De Veste) maken tevens onderdeel uit van het plangebied. Abusievelijk was in het bestemmingsplan "Bornsche Maten 2015" binnen deze bestemming opgenomen dat maximaal 15% van de woningen gestapeld mag worden gebouwd. In dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' met uitzondering van deze bouwregel onverkort overgenomen. Omdat een dergelijke wijziging planologisch gezien nauwelijks van enige betekenis is, wordt hier in het vervolg van het bestemmingsplan (m.u.v. dit hoofdstuk), niet nader op in gegaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de woonwijk Bornsche Maten. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan het buitengebied van Borne, aan de zuidzijde aan al gerealiseerde onderdelen van de woonwijk Bornsche Maten (o.a. de woonbuurt De Veste) en aan de westzijde aan het Bornsche Beekpark. Daarnaast maken enkele gronden die feitelijk onderdeel uitmaken van de woonbuurt De Veste onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het betreffen de gronden die globaal zijn gelegen tussen sporthal De Veste en de Bongerdsweg/ Mekkelhorstweg.

In figuur 1.1 wordt de begrenzing en ligging van het plangebied globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0001.jpg"

Figuur 1.1) Ligging plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is voor het overgrote deel gelegen binnen de begrenzing van het geldend bestemmingsplan "Bornsche Maten". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 oktober 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel op 31 oktober 2006. Op 15 december 2006 is het plan in werking getreden, waarna het op 26 januari 2007 onherroepelijk is geworden.

Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Uit te werken wonen'. De uit te werken bestemming binnen het plangebied is tot nog toe niet uitgewerkt. De economische recessie heeft hier een voornaam aandeel in gehad. Middels dit bestemmingsplan wordt aan de gronden directe eindbestemmingen toegekend die ruimte kan bieden voor de bouw van 275-325 woningen met bijbehorende voorzieningen. Een klein deel van de gronden in het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Bornsche Maten 2015". Het betreft hier de gronden met een bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Zoals in de aanleiding al beschreven wordt deze bestemming in dit bestemmingsplan, m.u.v. van de bouwregels dat maximaal 15% van de woningen gestapeld mag worden gebouwd, onverkort overgenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Historische ontwikkeling plangebied

De eerste permanente nederzettingen in en rond het plangebied dateren uit 500 tot 1000 na Christus en bestonden uit kleine boerderijen. De boerderijen lagen voornamelijk op of langs kleine ruggen en kopjes in het dekzandgebied. De oude landwegen, die de nederzettingen met elkaar en met de landbouwgronden verbonden, bevonden zich op ruggen en hoger gelegen dekzandgronden.

De Bornsche Maten ontleent haar naam aan de beekdalen: daar waren van oudsher de ‘maten’ – de lager gelegen, nattere hooilanden – gelegen. De akkers lagen vooral op de hoger gelegen delen, daar waar de afwatering optimaal was. Akkers waren plaatselijk gegroepeerd tot zogenaamde escomplexen, die door meerdere boeren werden gebruikt, vrij open waren en omgeven werden door houtwallen of hagen. Dat geldt ook voor de oorspronkelijke Zuid Esch en de Stroom Esch.

In en rond het plangebied bevonden zich ook vele éénmansessen, de zogenaamde kampen. Dit zijn min of meer blokvormige percelen, omheind met een haag of houtwal. Het ‘kampenlandschap’ was meer besloten dan de escomplexen. In en rond de het plangebied zijn beide te vinden.

Verder van de nederzettingen bevonden zich tot ver in de 19e eeuw ‘woeste gronden’ (heide en (oer)bossen), die vooral gebruikt werden voor het weiden van vee. Het toezicht op de woeste gronden berustte bij zogenaamde ‘Marken’. De Bornsebeek vormde van oudsher de grens tussen verschillende marken rond Borne.

In figuur 2.1 is een historische kaart opgenomen die de topografische situatie rond 1900 en 1950 weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0002.png"

Figuur 2.1) Historische kaarten Borne rond 1900 (links en 1950 (rechts) (Bron: Provincie Overijssel)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordoosten van de kern Borne, tegen het buitengebied aan. Het plangebied is in de huidige situatie nog grotendeels onbebouwd. Binnen het plangebied zijn nog enkele woningen en gebouwen aanwezig die in de huidige situatie nog in gebruik zijn. Voor het overige bestaat het plangebied uit (semi-)agrarische gronden, infrastructuur en enig opgaand groen. De luchtfoto in figuur 2.2 geeft een goed beeld van de huidige situatie in het plangebied. De woonwijk Stroom Esch ten westen van het plangebied en de al gerealiseerde delen van de Bornsche Maten zijn eveneens goed zichtbaar op de luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0003.jpg"

Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied (Bron: Gemeente Borne)

De gronden binnen het plangebied zijn, met uitzondering van een aantal percelen, grotendeels in eigendom bij de gemeente Borne. Binnen het plangebied bevinden zich enkele wegen die van oudsher belangrijke toegangswegen tot Borne hebben gevormd, dit betreffen de Piepersveldweg, Hemmelhorst en het deel van de Deurningerweg dat onderdeel uit maakt van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het in dit kader van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.1.1 Doorwerking plangebied

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is geen sprake van nationale belangen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.2.1 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro (zie ook 3.1.3).

3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan.

Een uitsnede van de kaart met daarop weergegeven de reserveringsgebieden voor de uitbreiding van hoofdwegen in en om Borne is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0004.jpg"

Figuur 3.1) Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Naast de hiervoor genoemde reserveringsgebieden, zijn in het Rarro ook zogenoemde radarverstoringsgebieden aangewezen. Binnen deze gebieden gelden bouwbeperkingen. Artikel 2.6.9 van het Barro geeft aan dat binnen radarverstoringsgebieden, geen bestemmingen opgenomen mogen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Voor nagenoeg de gehele gemeente Borne geldt dat geen bouwwerken mogen worden opgericht met een hoogte groter dan 136 meter.

3.1.3.1 Doorwerking plangebied

In het noordwesten van de gemeente Borne, ter hoogte van het knooppunt Azelo, is een reserveringsgebied voor de uitbreiding van een hoofdweg aangewezen. Dit reserveringsgebied bevindt zich op ruime afstand van het plangebied en vormt dan ook geen beperking voor dit bestemmingsplan.

Wat betreft het radarverstoringsgebied wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan niet de mogelijkheid biedt om bouwwerken met een hoogte van 136 meter of hoger op te richten. Gelet op het feit dat in de bestemmingsregels al geen bouwwerken met een hoogte van 136 meter of meer worden toegestaan, wordt hier zonder meer aan voldaan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in figuur 3.2 genoemde treden die ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0005.png"

Figuur 3.2) De Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.1.4.1 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied', deze bestemmingen bieden ruimte voor de bouw van 275-325 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op grond van recente jurisprudentie ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang om te bekijken of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Bro.

Uit diverse uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. De ABRvS heeft in de uitspraak van 1 juli 2015 (ABRvS, 1 juli 2015, 201401417/1/R1), bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

Onder verwijzing van de voornoemde uitspraak heeft de ABRvS in haar uitspraken van 4 november 2015 (ABRvS, 4 november 2015, 201504154/1/R4) en 24 februari 2016 (ABRvS, 24 februari 2016, 201506618/1/R6) geoordeeld dat indien een voorheen geldend plan een uitwerkingsplicht omvatte, er sprake was van een planologisch onbenutte mogelijkheid. Dit geldt ook indien een voorheen uit te werken bestemming in een bestemmingsplan als directe eindbestemming wordt opgenomen. Onbenutte planologische mogelijkheden mogen, aldus de Raad van State, in een nieuw plan worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

De bestemmingen waarin dit bestemmingsplan voorziet, de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' omvatten niet meer of verschillen niet wezenlijk qua bouw- of gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraken van de Raad van State, worden met dit bestemmingsplan dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt in de zin van artikel 3.1.6, lid 2 Bro waardoor de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen hoeven te worden.

Het vorenstaande laat echter onverlet dat in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' aangetoond dient te worden dat de toegekende bestemmingen uitvoerbaar zijn. In het vervolg van deze plantoelichting wordt aangetoond dat de toegekende bestemmingen uitvoerbaar zijn. Hierbij wordt in de paragrafen 3.2.3.2 en 3.3.2 nader ingegaan op de woningbehoefte waarbij wordt onderbouwd dat de woningbouwaantallen waarin dit bestemmingsplan voorziet, naar verwachting in 2026 volledig zijn benut.

3.1.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Enkel wordt middels de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' direct ruimte gereserveerd voor 275-325 woningen. Omdat aan deze gronden in het geldend bestemmingsplan al een uit te werken bestemming is toegekend, kan dit niet gezien worden als een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling. Zoals uit de voorgaande paragrafen al is gebleken vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht. In de omgevingsvisie bekijken de provincie onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomstbestendig te houden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Recent heeft er een gewijzigde Omgevingsvisie als ontwerp ter inzage gelegen tot en met 17 november 2016. Deze ontwerp Omgevingsvisie is in dit bestemmingsplan al vertaald.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening Overijssel is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waaraan de provincie hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De inzet van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of noodzakelijk is om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Algemeen

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In figuur 3.3 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0006.jpg"

Figuur 3.3) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.2.3.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking plangebied

De gronden in het plangebied kennen op basis van het geldend bestemmingsplan uit te werken bestemmingen. Dit bestemmingsplan voorziet in de ruimte om 275-325 woningen direct mogelijk te maken, zonder uitwerking, binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied'. Voor de directe eindbestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' voorziet dit bestemmingsplan ten opzichte van de in het geldend bestemmingsplan opgenomen uit te werken bestemmingen, niet in andere bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden. Van een nieuwe ontwikkeling die ook als zodanig getoetst dient te worden is dan ook geen sprake. Echter omdat het plangebied grotendeels nog onbebouwd is, wordt hierna wel nader ingegaan op de artikelen 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3: SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: 'de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO'.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het bestemmingsplan Bornsche Maten is op 28 oktober 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Borne. In de Wro is bepaald dat bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan deze actualisatieverplichting uit de Wro voor wat betreft de derde fase van de woonwijk de Bornsche Maten.

Het thans nog geldende bestemmingsplan Bornsche Maten biedt momenteel al de planologische kaders om de gronden binnen het plangebied, na uitwerking, te benutten ten behoeve van stedelijke functies zoals woningbouw. Dit bestemmingsplan is op 31 oktober 2006 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Ook aan de daarop volgende bestemmings- en uitwerkingsplannen voor de wijk Bornsche Maten, die overigens allen zijn gelegen buiten de begrenzing van het plangebied, heeft de provincie Overijssel haar goedkeuring verleend (op basis van de oude WRO) of heeft zij hiervan aangegeven (op basis van de 'nieuwe' Wro) in te kunnen stemmen met deze bestemmings- en uitwerkingsplannen.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel. De binnen het plangebied opgenomen gronden worden gelet op de begripsomschrijving uit de verordening immers aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied' en kunnen benut worden ten behoeve van stedelijke functies.

Artikel 2.2.2: Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen en "projectbesluiten" voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2. van de Omgevingsverordening Overijssel

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Enkel worden aan 275-325 woningen in plaats van een uit te werken bestemming directe eindbestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' toegekend. Omdat aan deze gronden in het geldend bestemmingsplan al een uit te werken bestemming is toegekend, kan dit niet gezien worden als een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling.

In het voor het plangebied nu nog geldende bestemmingsplan Bornsche Maten is uitgebreid onderbouwd dat de woningbouwontwikkeling van de Bornsche Maten in overeenstemming is met het provinciaal beleid (destijds het Streekplan Overijssel 2000+). Dat de ontwikkeling van de woonwijk Bornsche Maten in overeenstemming is met het provinciaal beleid blijkt ook wel uit het feit dat Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel op 31 oktober 2006 haar goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan Bornsche Maten.


Aanvullende onderbouwing woningbouwbehoefte

Het woningbouwprogramma in de Bornsche Maten, zoals dat in bilaterale prestatieafspraken met de provincie Overijssel tot en met 2015 is vastgelegd (105 woningen op jaarbasis), is gemiddeld gehaald. Met name de laatste jaren is het herstel van de woningmarkt weer goed merkbaar. Zo zijn in 2014 vergunningen verleend voor in totaal 146 woningen, in 2015 voor in totaal 212 woningen en in 2016 voor in totaal 142 woningen.

Met betrekking tot de woningbouwontwikkeling in Twente zijn regionaal Woonafspraken gemaakt, met de bedoeling een evenwichtige en toekomstbestendige woningvoorraad in Twente te bewerkstelligen.

Deze Woonafspraken worden cijfermatig onderbouwd in de Regionale Woon Programmering (RWP). Twente wordt beschouwd als één woningmarkt, aangezien de verhuisdynamiek over de externe grenzen heen zeer beperkt is. Voor de Twentse netwerksteden geldt dat de woningmarkt een overwegend lokaal karakter heeft. Voor Borne is dat minder het geval. Met name de Bornsche Maten heeft een bovenlokale aantrekkingskracht. Deze relatie is het sterkst met de buurgemeente Hengelo. Vooral gezinnen die op zoek zijn naar een eengezinswoning met een ruime tuin hebben een voorkeur voor de Bornsche Maten. In dit verband zal er naar een goede kwalitatieve afstemming met de netwerksteden worden gezocht. De kwaliteit van de Bornsche Maten is door de netwerkstadpartners onderkend, wat heeft geleid tot de aanwijzing tot prioritaire uitleglocatie in de Ontwikkelagenda Netwerkstad.

Om de aanwijzing tot prioritaire uitleglocatie in het kader te plaatsen van de Woonafspraken is aanvullend onderzoek verricht naar de kwalitatieve programmering van de suburbane woonmilieus binnen de Netwerkstad. Het doel van het onderzoek was een door alle partijen gedragen oplossing te bewerkstelligen voor de verdere ontwikkeling van de Bornsche Maten in relatie tot andere uitleglocaties binnen de netwerkstad.

Dit heeft geleid tot nadere afspraken waarin is bepaald dat Borne maximaal 100 woningen op jaarbasis mag toevoegen en dat de Bornsche Maten zich zal ontwikkelen tot een wijk van 2.300 woningen.

3.2.3.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

In de provinciale visie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - Geplande woonwijk'. Figuur 3.3. bevat een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0007.jpg"

Figuur 3.3) Uitsnede ontwikkkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)

Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: geplande woonwijk

Binnen dit ontwikkelingsperspectief wordt ruimte geboden voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk-, en gemengde stadsmilieus. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Doorwerking plangebied

Ten aanzien van het ontwikkelperspectief wordt allereerst opgemerkt dat het bestemmingsplan invulling geeft aan de actualisatieverplichting uit de Wro waarbij bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar opnieuw moeten worden vastgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in ontwikkelingen die niet mogelijk zouden zijn op basis van het geldend bestemmingsplan.

Middels bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' wordt ruimte gereserveerd voor 275-325 woningen. In paragraaf 3.3.2 wordt nader onderbouwd waarom deze keuze is gemaakt. Er worden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Van een nieuwe ontwikkeling die ook als zodanig getoetst dient te worden is dan ook geen sprake.

In paragraaf 3.2.3.2 is al onderbouwd dat wordt voldaan aan de Omgevingsverordening Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan tevens in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Geplande woonwijk'.

3.2.3.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen wordt in de Catalogus Gebiedskenmerken omschreven welke kwaliteiten en kenmerken in de vier lagen behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden in de catalogus zijn integraal, in de zin dat ze aspecten als milieu, water, cultuur, landschap en infrastructuur omvatten voor zover ze te koppelen zijn aan een gebiedstype.

In dit geval is sprake van een actualiserend bestemmingsplan dat niet voorziet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet mogelijk zouden zijn op basis van het geldend bestemmingsplan. Een toetsing aan de wijze waarop dit bestemmingsplan zich verhoudt tot de gebiedskenmerken is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt opgemerkt dat waar mogelijk historische radialen en groenstructuren worden doorgetrokken in de nieuwe woonwijk. Daarnaast is de wijk ruimer van opzet richting buitengebied doordat de verkaveling hier als het ware uitwaaiert en er sprake is van groene inhammen die overgaan in het buitengebied.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Hierna wordt nader ingegaan op het in dit kader relevante gemeentelijk ruimtelijk beleid.

3.3.1 Structuurvisie Borne
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De voorliggende structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

Realisatie van de derde fase van de woonwijk Bornsche Maten maakt onderdeel uit van de in de structuurvisie benoemde ontwikkeling van de gehele woonwijk Bornsche Maten. Hierna wordt, aan de hand van de ontwikkelingsvisie voor het stedelijk gebied, een beschrijving gegeven van de woonwijk Bornsche Maten en de ontwikkelingen/ maatregelen die een direct raakvlak hebben met, en van belang zijn voor de woonwijk.

3.3.1.2 Woonwijk Bornsche Maten

Met de woonwijk Bornsche Maten wordt ruimte geboden aan zowel de lokale als de bovenregionale woningbehoefte. De gemeentelijke ambitie was om in 2030 de wijk Bornsche Maten afgerond te hebben waarbij ruimte wordt geboden aan in totaal 2.700 woningen. In het vigerende bestemmingsplan Bornsche Maten zijn circa 2.300 woningen opgenomen. Op grond van de nadere afspraken betreffende de positie van de Bornsche Maten in de Netwerkstad Twente is dat ook het uiteindelijk te realiseren aantal. De stedenbouwkundige opzet van de Bornsche Maten wordt zodanig dat een adaptieve omvang en programmering mogelijk wordt. Daarmee wordt de locatie in haar kracht gezet als dé plek voor mooi dorps wonen in de Netwerkstad. Het eindbeeld van de Bornsche Maten is een kwalitatief hoogwaardige wijk die past binnen de identiteit en het karakter van de gemeente Borne. In de wijk wordt voldoende ruimte geboden aan water (met name de Bornsebeek) en groen en de wijk kent goede uitloopmogelijkheden naar het aangrenzende buitengebied.

3.3.1.3 Doorwerking plangebied

De ontwikkeling van de derde fase van de Bornsche Maten is in de structuurvisie aangemerkt als een integraal onderdeel van de woonwijk Bornsche Maten. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals neergelegd in de "Structuurvisie Borne".

3.3.2 Woonvisie Borne (2010)
3.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze Woonvisie rekening.

3.3.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.3.2.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Over dit woningbouwprogramma zijn Woonafspraken met de provincie gemaakt en aanvullende afspraken met zowel provincie als Netwerkstadpartners. Deze afspraken zijn verwerkt in de Woonvisie Borne 2017-2027. Deze woonvisie is inmiddels in ontwerp gereed. De programmatische uitgangspunten in de nu nog geldende woonvisie zijn daarmee niet meer aan de orde.

3.3.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen dient te worden toegestaan indien er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

3.3.2.5 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan actualiseert een deel van het bestemmingsplan "Bornsche Maten" voor wat betreft de derde fase. Middels bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' wordt ruimte gereserveerd voor de realisatie van 275-325 woningen. Gelet op het huidige uitgiftetempo in de Bornsche Maten is de verwachting dat de plancapaciteit in de 1e en 2e fase op korte termijn volledig zal zijn benut. Om ook na de benutting van de plancapaciteit uit de 1e en 2e fase de beschikking te kunnen hebben over voldoende plancapaciteit, omvat dit bestemmingsplan directe eindbestemmingen waarbinnen 275-325 woningen kunnen worden gerealiseerd. Op deze wijze is verzekerd dat er voldoende plancapaciteit beschikbaar blijft in eerste jaren na afronding van de 1e en 2e fase. De verwachting is dat de woningbouwaantallen waarin dit bestemmingsplan voorziet, in 2026 volledig zijn benut.

3.3.3 Masterplan Bornsche Maten

Het planconcept voor de Bornsche Maten is vastgelegd in het Masterplan Bornsche Maten. De hoofdstructuur bestaat uit een duurzaam raamwerk dat is samengesteld uit het centraal gelegen Bornsche Beekpark, het Park Oud Borne als overgang naar het landschap, een bufferzone tussen Hengelo en Borne en een combinatie van waterlopen, groenzones, oude landwegen, nieuwe fietsroutes en bebouwingswanden. De hoofdstructuur begeleidt de verstedelijking en omkadert de zeven verschillende woonbuurten die in de Bornsche Maten worden gerealiseerd.

De stedenbouwkundige hoofdstructuur zoals beschreven in het Masterplan Bornsche Maten is juridisch doorvertaald in het bestemmingsplan Bornsche Maten. Het masterplan legde de nadere invulling van de wijk Bornsche Maten slechts op hoofdlijnen vast. Het bestemmingsplan Bornsche Maten kreeg daarom een globaal karakter en werd met het oog op flexibiliteit voor een groot deel voorzien van een uitwerkingsplicht. Aan de derde fase van de woonwijk Bornsche Maten, de gronden waarop dit plangebied betrekking heeft, zijn in het moederplan in zijn geheel uit te werken bestemmingen toegekend.

Het voert te ver om het Masterplan Bornsche Maten hier uitgebreid toe te lichten. Dit temeer omdat de juridisch relevante uitgangspunten zijn door vertaald in het in 2004 vastgestelde bestemmingsplan Bornsche Maten en het voorliggend bestemmingsplan, dit plan voor zover het betreft de derde fase enkel actualiseert. Enkel wordt middels de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' direct ruimte gereserveerd voor circa 275-325 woningen. Omdat aan deze gronden in het geldend bestemmingsplan al een uit te werken bestemming is toegekend, kan dit niet gezien worden als een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling (zie ook 3.1.4). De bedachte verkavelingsopzet sluit aan bij het in het masterplan opgenomen planconcept.

3.3.4 Conclusie

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid is de realisatie van de woonwijk Bornsche Maten een belangrijk speerpunt. De derde fase van de Bornsche Maten vormt de laatste afrondende fase van de woonwijk. Dit actualiserende bestemmingsplan geeft invulling aan de actualisatieverplichting uit de Wro en omvat de juridisch-planologische kaders voor de ontwikkeling van deze laatste fase van de woonwijk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Woonwijk Bornsche Maten

De bestaande landschappelijke kwaliteiten vormden de opmaat voor het stedenbouwkundig ontwerp van woonbuurten in de Bornsche Maten. De woonwijk Bornsche Maten is opgebouwd uit 7 woonbuurten met elk een eigen woonsfeer. De zeven woonbuurten zijn gelegen om een centraal park (Bornsche Beekpark), dat oostelijk van de belangrijkste waterloop in het plangebied, de Bornsebeek, is gelegen. Het Bornsche Beekpark wordt aan de oostzijde begrensd door de wijkontsluiting voor autoverkeer. Het park is beeldbepalend en geeft de wijk een sterk eigen identiteit.

In figuur 4.1 worden de te onderscheiden woonbuurten weergegeven. Landgoed Wildiek en het Bornsche Beekpark worden niet gerekend tot één van de woonbuurten maar worden gezien als separate deelgebieden binnen de woonwijk Bornsche Maten. De in figuur 4.1 weergegeven woonbuurten Eschwonen (voorheen Beekdalwonen) en De Maten (voorheen Boswonen) betreffen de namen van de woonbuurten waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. Na de afbeelding wordt dit toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0008.jpg"
Figuur 4.1) Woonwijk Bornsche Maten (Bron: Gemeente Borne)

4.1.1 Eschwonen

In het Eschwonen vindt in feite het wonen echter plaats op de hogere gronden gelegen tussen de Deurningerbeek en de Oude Slangenbeek in. Kenmerkend voor deze hogere gronden is de ligging van een oorspronkelijke es. De es is nog herkenbaar door langzaam oplopende hoogteverschillen. Er is geen sprake van duidelijk herkenbare steil randen. Om beter aan te sluiten bij de landschappelijke kenmerken van deze buurt, wordt daarom in de uitwerking van de derde fase gesproken over de buurt Eschwonen.

4.1.2 De Maten

De locatie 'Boswonen' wordt 'De Maten' genoemd. Boswonen duidt enerzijds op het oorspronkelijke idee 'royaler' te gaan ontwikkelen; grotere kavels richting het buitengebied. Anderzijds ligt deze locatie tegenover een buiten het plangebied gelegen boscomplex. Het te ontwikkelen bouwprogramma en de discussie over aantallen te realiseren woningen, zijn aanleiding om af te wijken van de benaming uit het Masterplan. Deze buurt wordt kleiner in omvang, met een programma waarin grotere kavels niet of nauwelijks voorkomen en waardoor deze buurt niet meer grenst aan het boscomplex. Derhalve spreken we niet meer van de buurt 'Boswonen' maar van de buurt 'De Maten'. Daarnaast verwijst de naam 'De Maten' naar de lager gelegen natte gronden.

4.2 Beeldkwaliteitsplan Eschwonen en De Maten

Dit bestemmingsplan voorziet voor een deel van de beide woonbuurten in de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied'. Deze bestemming voorziet in de ruimte om, zonder nadere uitwerking, 275-325 woningen te realiseren. Voor dit gebied is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld.

4.2.1 Eschwonen
4.2.1.1 Kenschets

Eschwonen is gesitueerd op een es. Het hoogste punt van de es is gelegen net op de oostrand van deze fase. Net buiten de plangrenzen wordt het toekomstige buurtpark gerealiseerd. Eschwonen heeft een eigen gezicht naar de Bornsche Beeklaan als front. Een viertal gebogen lanen (zogenaamde 'ribben') verbindt de Bornsche Beeklaan als het ware met de hoger gelegen gronden van de es. Haaks op deze gebogen lanen waaieren woonstraten (zogenaamde 'verwevingsstraatjes') uit richting het landschap rond de Deurningerbeek. Zowel de Piepersveldweg als de Hemmelhorst zijn oude lijnen uit het landschap. Beide maken onderdeel uit van en zijn geïntegreerd in het ontwerp van de buurt Eschwonen. De overgangszone tussen De Maten en Eschwonen wordt visueel versterkt door de situering van de groen omzoomde clusters langs de oude loop van de Slangenbeek. Deze clusters worden ontsloten vanaf de Hemmelhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0009.jpg"

Figuur 4.2) Hoofdstructuur verkaveling gehele buurt Eschwonen en plangebied 1e fase (Bron: Gemeente Borne)

Door de hogere en bolle ligging van deze buurt wordt bij de afkoppeling van het regenwater gebruik gemaakt van deze natuurlijke kenmerken. Via greppels, wadi's, molgoten maar ook ondergrondse voorzieningen wordt het regenwater richting lager gelegen gronden gebracht. Via een ondergrondse voorziening wordt vervolgens het water gebracht naar de overzijde van de Bornsche Beeklaan alwaar een groot retentie gebied in het Beekpark wordt gerealiseerd.

Bij de ontwikkeling van de buurt Eschwonen zijn de hierna volgende begrippen van toepassing die bijdragen aan het gewenste woonmilieu.

  • Regie; meer regisseren op straatniveau;
  • Projectmatig ontwikkelen richting samenhang;
  • Voortuinen dragen bij aan groene straat;
  • Symmetrie op belangrijke plekken;
  • Bedacht en afgestemd ruimtelijk beeld;
  • Samenhang door eenduidigheid op buurt, straat en blokniveau.

Door de vorenstaande begrippen toe te passen, ontstaat in Eschwonen een zorgvuldig vormgegeven buurt waar samenhang zorgt voor een rustig straatbeeld. Deze buurt onderscheidt zich door dit eenduidige beeld van de aangrenzende buurt De Maten. Om dit zorgvuldig en eenduidig vormgegeven stedenbouwkundig beeld te waarborgen, is in dit bestemmingsplan onder meer geregeld dat het oprichten van garages aan de straatzijden bij de hoekpercelen die gericht zijn op de Bornsche Beeklaan niet is toegestaan. Deze voorwaarde geldt ook voor de hoekpercelen die zijn gesitueerd aan de achter de Bornsche Beeklaan gelegen verwevingsstraat. In dit bestemmingsplan is dit vertaald in de regels en op verbeelding. Voor de hoekpercelen waarop dit van toepassing is, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - garages' opgenomen.

4.2.2 De Maten
4.2.2.1 Kenschets

De Maten is gelegen op de laagst gelegen gronden van de derde fase. De buurt is opgebouwd rond een centraal gelegen vijverpark. Rondom dit groene hart is een 'ringlaan' gesitueerd met woningbouw aan weerszijden. Via een tweetal 'stegen' is de ringlaan verbonden met de flanken van deze buurt. Deze flanken maken onderdeel uit van de buitenrand van de buurt. De buitenrand is divers van samenstelling. Langs de Bornsche Beeklaan heeft ook deze buurt een eigen gezicht. Rondom de buurt, langs de Oude Deurningerweg, de 2e Hemmelhorst en de Slangenbeekzone (overgangszone richting Eschwonen), zijn verschillende bouwblokken gelegen die elk een eigen invulling met woningbouw kunnen krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0010.jpg"

Figuur 4.2) Hoofdstructuur verkaveling gehele buurt De Maten plangebied 1e fase (Bron: Gemeente Borne)

Door de lage ligging van deze locatie (natuurlijke laagte) is infiltratie van regenwater niet mogelijk. Daarom wordt in deze buurt het regenwater zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd door molgoten, onder andere naar de wadi's langs de Bornsche Beeklaan. Op termijn (na de realisatie van deze fase) zal op de plek van de natuurlijk laagte een vijver worden gerealiseerd als centrale verzamel plek van het regenwater.

Bij de ontwikkeling van de buurt De Maten zijn de hierna volgende begrippen van toepassing die bijdragen aan het gewenste woonmilieu.

  • Terloops; verspringende rooilijnen;
  • Informeel; afwisselende architectuur;
  • Dorpse maat en schaal;
  • Toeval door accenten op verrassende plekken;
  • Wisselend straatprofiel met assprongen;
  • 'ongelukjes' in inrichting openbare ruimte

Door de voornoemde begrippen toe te passen, ontstaat in De Maten een door ogenschijnlijke willekeur ontstane, langzaam gegroeide buurt. Deze buurt onderscheidt zich door afwisseling en individualiteit van de aangrenzende buurten Eschwonen en De Veste. Drie kwart van deze buurt (inclusief de centraal gesitueerde vijver) zal pas in een volgende fase ontwikkeld worden.

Hoewel sprake lijkt van een door ogenschijnlijke willekeur gegroeide buurt gelden ook binnen deze woonbuurt wel aanvullende beeldkwaliteitseisen om een bepaald stedenbouwkundig beeld te kunnen waarborgen. Zo geldt bijvoorbeeld ook binnen deze woonbuurt dat het oprichten van garages aan de straatzijden bij de hoekpercelen die gericht zijn op de Bornsche Beeklaan niet is toegestaan. Deze voorwaarde geldt ook nog voor diverse andere hoekpercelen. In dit bestemmingsplan is dit vertaald in de regels en op verbeelding. Voor de hoekpercelen waarop dit van toepassing is, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - garages' opgenomen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het kader van het bestemmingsplan Bornsche Maten is een MER opgesteld. Deze MER is gebruikt om op inzichtelijke wijze de te maken ruimtelijke keuzes in beeld te brengen, afgezet tegen de relevante milieugevolgen, waarbij uiteindelijk op basis van één van de uitgewerkte inrichtingsvarianten gekomen is tot een meest milieuvriendelijk alternatief. Hierbij is de Commissie voor de m.e.r. in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de opgestelde rapportage. De Commissie m.e.r. heeft een positief toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport Bornsche Maten.

De uitgewerkte inrichtingsvariant is uiteindelijk juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan Bornsche Maten waarbij ervoor is gekozen om voor onderhavig plangebied enkel uit te werken bestemmingen op te nemen. Uit jurisprudentie (ABRvS, 25 mei 2008, 200608226/1) volgt dat nadat een m.e.r. is uitgevoerd die betrekking heeft op het gehele woningbouwproject, de m.e.r.-plicht is uitgewerkt. Indien voor hetzelfde woningbouwproject opvolgende plannen worden vastgesteld (ongeacht of deze plannen in kolom 3 of 4 worden genoemd), bestaat daarvoor niet meer de verplichting een m.e.r. uit te voeren. Voor wat betreft de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' geldt dat dit een nadere uitwerking is van de in het moederplan opgenomen uit te werken bestemming en om die reden in principe ook niet meer getoetst hoeft te worden. Volledigheidshalve wordt de ontwikkeling die binnen deze bestemming mogelijk gemaakt kan worden, de bouw van 275-325 woningen, wel getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.

Een woningbouwontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D wordt een woningbouwontwikkeling aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' hebben gezamenlijk een oppervlakte die aanzienlijk kleiner is dan 100 hectare. Binnen deze bestemming is daarnaast ruimte voor 275-325 woningen. Van een overschrijding van de drempelwaarden is dan ook geen sprake waardoor op basis hiervan geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

5.1.2.2 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd in verband met de stikstofdepositie op beschermde Natura 2000-gebieden. In paragraaf 5.7.2.1 wordt nader ingegaan op dit onderzoek. Zoals uit deze paragraaf zal blijken is sprake van een stikstofdepositie die als verwaarloosbaar wordt beschouwd, van (mogelijke) significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden is geen sprake.

Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

5.1.2.3 Milieugevolgen

In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk worden de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Algemeen

Woningen worden gezien als geluidsgevoelige objecten in zin van de Wet geluidhinder. In dit kader kunnen de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing blijven aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein. Daarom wordt hierna uitsluitend ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai.

5.2.2.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied kunnen binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' geluidsgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk worden gemaakt. Hierna wordt nader ingegaan op deze bestemmingen en de daarbinnen opgenomen mogelijkheden voor woningbouw.

'Wonen' en 'Woongebied'

Binnen deze bestemming is ruimte voor de realisatie van 275-325 woningen. Omdat een deel van deze woningen is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Bornsche Beeklaan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht.

In het akoestisch onderzoek, opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting, is er uitgegaan van een voor wat betreft de geluidbelasting de meest ongunstige situatie dat er een knip wordt aangebracht in de provinciale weg N743 en er daardoor extra verkeer via de Bornsche Beeklaan is te verwachten. Er is uitgegaan van een verkeerintensiteit van 10.600 motorvoertuigen per etmaal. Van dit aantal passeert gemiddeld 7% per uur in de dagperiode, 2,6% per uur in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur) en 0,7% in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur). Van de motorvoertuigen bestaat 98% uit lichte motorvoertuigen (vooral personenauto's), 1,5% middelzware en 0,5% zware motorvoertuigen (bestelauto's en vrachtwagens). Er is gerekend met het stille wegdektype ZSA-SD.

Het akoestisch onderzoek laat zien dat de geluidbelasting op de rand van de bestemmingsvlakken 'Wonen' langs de Bornsche Beeklaan maximaal 50 dB bedraagt (inclusief de aftrek 110g Wet geluidhinder). Dat is meer dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid. Het college heeft geconstateerd dat de situatie voldoet aan de criteria uit de Wgh en het gemeentelijke geluidbeleid en is daarom voornemens om hogere grenswaarden vast te stellen. Het ontwerp van het hogere grenswaardebesluit zal gelijktijdig met het ontwerp van dit plan ter inzage worden gelegd.

5.2.3 Conclusie

Ten behoeve van de woningen die gerealiseerd worden binnen de bestemmingsvlakken langs de Bornsche Beeklaan is het college voornemens een hogere grenswaarde vast te stellen. Bij de woningen in de overige bestemmingsvlakken wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid niet overschreden. Met betrekking tot de geluidbelasting van woningen worden de hoogst toelaatbare waarden zoals bedoeld in artikel 76 Wgh dan ook in acht genomen.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

5.3.2.2 Interne werking

In de omgeving van het plangebied komen zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven voor. Ten aanzien van agrarische bedrijven wordt opgemerkt dat op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de grootste richtafstand geldt voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veehouderijen bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.13 nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten, geldt veelal een grootste richtafstand van 30 of 50 meter (afhankelijk van het type bedrijf) voor het aspect geluid. Alle in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven zijn gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Deze bedrijven vormen in het kader van milieuzonering dan ook geen belemmering.

Onder niet-agrarische functies worden alle functies/bestemmingen verstaan die een bepaalde milieuhinderlijke werking kunnen hebben op milieugevoelige functies als woningen. In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt welke milieuhinderlijke functies/bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, tot welke milieucategorie deze behoren, welke grootste richtafstand in acht genomen moet worden en wat de daadwerkelijke afstand is van deze functies/bestemmingen tot aan het dichtstbijzijnde milieugevoelige object dat binnen de bestemmingen van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt kan worden. Hierbij wordt uitgegaan van de bestemming 'Wonen' en 'Woongebied'.

Functie/bestemming   Categorie   Richtafstand   Afstand tot bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied'  
CJV Borne, bestemming 'Maatschappelijk'   1   10 meter   > 10 meter  
De Veste, bestemming 'Gemengd'   Max. 3.1   50 meter   30 meter  
Basisschool Beekpark, bestemming 'Maatschappelijk'   2   30 meter   > 100 meter  
Tuincentrum   2   30 meter   > 250 meter  

Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven tabel wordt uitsluitend voor wat betreft de bestemming 'Gemengd' binnen De Veste niet voldaan aan de richtafstand. Hierbij wordt opgemerkt dat uitsluitend voor wat betreft de aanwezige sporthal niet voldaan wordt aan de richtafstanden, alle overige voorzieningen binnen De Veste (o.a. een school) worden gerekend tot de categorie 2 waarbij een grootste richtafstand van 30 meter geldt. Aan deze richtafstand wordt wel voldaan.

Voor wat betreft de sporthal geldt de grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Voor de overige aspecten geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 0 meter. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). In dit geval is concreet bekend welke activiteiten, namelijk een sporthal, aanwezig en toegestaan zijn ter plaatse van De Veste.

Akoestisch onderzoek

Ten behoeve van de inpassing van de school en de sporthal in het Uitwerkingsplan De Veste 1e fase, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ook daarbij was er sprake van een afstand kleiner dan 50 meter. Met gebruik making van dezelfde uitgangspunten is ten behoeve van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de geprojecteerde woningen aan de overzijde van de Deurningerweg ten gevolge activiteiten van de sporthal. Het akoestisch onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

De school voldoet aan de geadviseerde afstand. Bovendien zal er in de praktijk nauwelijks sprake zijn van cumulatie van schoolactiviteiten en sporthalactiviteiten. Voor de sporthal is de avond de maatgevende periode, de activiteiten in de school vinden overdag plaats. Om deze reden zijn in het akoestisch onderzoek de activiteiten van de school buiten beschouwing gelaten.

Formeel moeten de aan- en afvoerbewegingen buiten het terrein van de inrichting op de openbare weg (de Deurningerweg) afzonderlijk worden beschouwd (als indirecte hinder). In dit geval zijn deze verkeersbewegingen echter meegenomen in het model; dit geeft een beeld van de cumulatieve effecten.

Het akoestisch onderzoek laat zien dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avondperiode op de rooilijn in het woonbestemmingsvlak tegenover de sporthal maximaal 45 dB(A) bedraagt. Dat is juist de norm die het Activiteitenbesluit stelt. In de dag- en nachtperiode ligt het niveau 5 dB of meer onder de norm. Het geluidniveau in de avondperiode wordt vooral bepaald door autobewegingen van- en naar de sporthal (44 dB(A)). De geluidbelasting veroorzaakt door installaties op en aan de sporthal dragen nauwelijks bij (38 dB(A)).

De geluidbelasting van 45 dB(A) in de avondperiode ligt 5 dB boven de ambitiewaarde. In de dag - en nachtperiode wordt wel voldaan aan de ambitiewaarde. Het geluidbelasting in de avond voldoet wel aan de bovengrens van die bij uitzondering wordt toegestaan voor de eerste lijns bebouwing langs bedrijfsbestemmingen. In dergelijke gevallen dient de cumulatie in de beoordeling te worden betrokken. Zoals hiervoor opgemerkt, is cumulatie in voorliggende situatie niet aan de orde. Bovendien is de geluidbelasting alleen aan de orde bij grotere evenementen in de sporthal en zeker niet op alle avonden door de week.

Gewijzigde oriëntatie voorgevels woningen

Bij het akoestisch onderzoek is impliciet uitgegaan van de oriëntatie van de voorgevels van de dichtstbij de sporthal gelegen woningen richting de sporthal. Dit bestemmingsplan maakt echter ook een andere oriëntatie van deze voorgevels mogelijk waardoor de zijgevel van deze woningen gericht kan zijn op de sporthal.

Zoals is gebleken uit het vorenstaande laat het akoestisch onderzoek zien dat de geluidbelasting het hoogst is in avond, veroorzaakt door komende en vertrekkende auto's van bezoekers. De geluidsbelasting blijft echter onder de normen en geconstateerd is dat er geen sprake is van een ontoelaatbare verstoring van het goede woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft het geluid is een oriëntatie van de zijgevels richting de sporthal nog iets gunstiger. Een zijgevel heeft over het algemeen immers minder ramen en deuren en daarom een hogere geluidwering. Het geluid in de woning is daardoor dus minder. Ook ter plaatse van de tuin, welke door de gewijzigde oriëntatie wat minder wordt afgeschermd, is het te verwachten dat sprake zal blijven van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

Er wordt dan ook geconcludeerd dat er voor wat betreft het geluidniveau ter plaatse van de geprojecteerde woningen, veroorzaakt door activiteiten in en rond de sporthal - ondanks een afstand minder dan 50 meter tot de sporthal - sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.3.2.3 Externe werking

De functie waarin dit bestemmingsplan kan voorzien betreft de functie 'wonen'. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Binnen deze functie worden wel aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven toegestaan. Deze dienen echter ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie en kunnen dan ook niet gezien worden als milieuhinderlijke vormen van bedrijvigheid.

Gelet op het vorenstaande wordt dan ook geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.4.2 Situatie plangebied
5.4.2.1 Algemeen

In het plangebied is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting.

5.4.2.2 Conclusies en aanbevelingen bodemonderzoek

Conclusies

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • in de bovengrond met geen of lichte puin en/of kolengruis bijmengingen ter plaatse van de woonpercelen en agrarisch terreindeel zijn enkele zware metalen en/of PAK in maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond;
  • ongeacht het voorkomen van lichte tot sterke bijmengingen met puin ter plaatse van de dammetjes zijn geen of maximaal zink en/of PAK in licht verhoogde gehalten aangetoond;
  • ter plaatse van de Hemmelhorst is op twee separate plekken een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. De verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen met asfalt en split. Nader onderzoek is nodig om de omvang van de verontreiniging en daarmee de ernst van de verontreiniging te bepalen;
  • ter plaatse van twee slootdempingen is zink, PAK en/of koper in matige verhoogde gehalten aangetoond. Matige verhoogde gehalten geven een indicatie van een mogelijk aanwezigheid van een sterke verontreiniging. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of er sprake is van een sterke verontreiniging in de grond;
  • in de grond van de overige dempingen, wegen en toegangspaden zijn maximaal lichte bijmengingen aangetoond, ongeacht het voorkomen van diverse mate van bijmengingen met puin, kolengruis en plaatselijk brokken asfalt.

Op basis van het actualiserend onderzoek blijkt dat deze resultaten grotendeels overeenkomen met de resultaten van het onderzoek van DHV uit 2003. Er is incidenteel op vier separate plekken sprake van matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK.

Aanbevelingen

Nader bodemonderzoek

Omdat er voor zink, koper en/of PAK de tussen- of interventiewaarde wordt overschreden, is op basis van de Wet bodembescherming een nader onderzoek nodig om de omvang en risico's van de verontreiniging vast te stellen. Op basis daarvan kan de ernst en spoedeisendheid worden vastgesteld. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als meer dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd. In dat geval moet voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in de verontreinigde bodem een melding worden gedaan aan het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. Dit kan een middels een BUS-melding (proceduretijd 5 weken) of met een saneringsplan (standaard proceduretijd 15 weken).

Indicatief onderzoek ter plaatse van de grondwal en gronddepots

Op het oostelijke terreindeel van het perceel aan de Deurningerweg 37 is een grondwal aanwezig. Omdat de kwaliteit van de grond niet bekend is, wordt een indicatief onderzoek op chemische parameters geadviseerd.

Op het zuidwestelijke terreindeel ten zuiden van de Hemmelhorst zijn (begroeide) gronddepots waargenomen. Ter plaatse van het opslagterrein van Twenste Weg- en Waterbouw zijn ook gronddepots waargenomen. Indien de kwaliteit van de gronddepots niet bekend is, wordt geadviseerd om de kwaliteit van de grond in depots vast te stellen.

Indicatief asbestbodemonderzoek In verband met de aanwezigheid van asbestdaken zonder regengoot ter plaatse van de Deurningerweg 35 en 37 wordt een asbestbodemonderzoek van de eerste 10 centimeter bodem aanbevolen. Door de regen kunnen vezels in het onverharde grond terecht komen. Op een deel van de locatie aan de Deurningerweg 37 worden asbestverdachte golfplaten op het maaiveld opslagen, onderzoek naar asbest in de eerste 10 centimeter van de bodem wordt tevens hier geadviseerd.

5.4.3 Conclusie

De aanbevelingen uit het actualiserend bodemonderzoek worden overgenomen en er wordt nader- en indicatief onderzoek uitgevoerd. Te zijner tijd zullen de resultaten van deze onderzoeken worden verwerkt in deze paragraaf. Vooralsnog zijn er geen redenen om aan te nemen dat het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect bodem niet uitvoerbaar is.

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Cultuurhistorie
5.5.1.1 Wettelijk kader

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het plan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied of grenzend aan het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Tevens komen in het plangebied of in de omgeving van het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten voor. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen die de vaststelling van dit bestemmingsplan in de weg staan.

Wel zijn er binnen het plangebied enkele wegen aanwezig die in elk geval rond het jaar 1900 al aanwezig waren, dit betreffen de Piepersveldweg en de Hemmelhorst. Deze historische invalswegen tot de kern Borne worden zoveel mogelijk geïntegreerd in het plan waarbij de Piepersveldweg dienst gaat doen als buurtontsluitingsweg van de wijk. De Hemmelhorst wordt hoofdzakelijk ingericht als (langzaam) verkeersroute.

5.5.2 Archeologie
5.5.2.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.5.2.2 Situatie plangebied

Algemeen

De gemeente Borne heeft op 18 november 2002 RAAP Archeologisch Adviesbureau opdracht gegeven voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel voor onder andere het plangebied van de gehele Bornsche Maten. Het onderzoek bestond uit het vervaardigen van een verwachtingskaart (bureauonderzoek) en een beknopte veldinspectie om de verwachtingskaart te toetsen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. De uitgevoerde verwachtingskaart is achter het onderzoek gevoegd.

Op basis van de resultaten van dit archeologisch onderzoek zijn er aanbevelingen gedaan voor een nader inventariserend archeologisch onderzoek door middel van kartering (boringen) en proefsleuven.

Archeologisch onderzoek: kartering en proefsleuven Bornsche Maten

Tussen 2004 en 2006 heeft in het plangebied het eerder genoemde inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden (opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting). Dit onderzoek, dat voortborduurde op de resultaten van de veldinspectie uit 2003, bestond uit proefsleuvenonderzoek op enkele grote, tijdens de veldinspectie reeds vastgestelde vindplaatsen en een kartering in gebieden met een hoge en middelmatige archeologische verwachting.

Voor wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan is enkel onderzoek uitgevoerd door middel van karteringen. Voor wat betreft het plangebied was de uitkomst van dit onderzoek dat de vindplaats Oude Aalderinkskamp/Hemmelhorst) in aanmerking kwam voor een proefsleuvenonderzoek.

Opgemerkt wordt dat de gemeenteraad op 30 juni 2009 een archeologische verwachtingskaart voor het gehele grondgebied van de gemeente heeft vastgesteld. De resultaten van de hiervoor genoemde onderzoeken zijn verwerkt in deze archeologische verwachtingskaart. De resultaten van het hierna genoemde onderzoek of opgravingen zijn niet meegenomen in de archeologische verwachtingskaart.

Archeologisch onderzoek: Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven)

Middels een inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) (opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting) is eind 2015/ begin 2016 het binnen het plangebied gelegen gebied onderzocht dat op basis van het tussen 2004 en 2006 uitgevoerde onderzoek in aanmerking kwam voor een proefsleuvenonderzoek. De aanbeveling die in dit onderzoek wordt gedaan wordt hierna weergegeven.

Aanbeveling onderzoek

Aangezien de vindplaats Oude Aalderinkskamp/Hemmelhorst vrijwel ongestoord en in zijn geheel binnen deelgebied Eschwonen van de Bornsche Maten valt, komt deze in principe in aanmerking voor een duurzame bescherming. De vindplaats omvat het best en meest compleet bewaard gebleven nederzettingsterrein van alle tot nu toe onderzochte terreinen in de Bornsche Maten. Indien behoud niet mogelijk is, wordt aanbevolen de kern van de vindplaats (2,2 ha) vlakdekkend te laten onderzoeken en in de periferie steekproefsgewijs onderzoek te laten uitvoeren. Hierbij kan gedacht worden aan een onderzoek dat maximaal een derde deel van de periferie omvat (1,5 ha). Speciale aandacht daarbinnen dient uit te gaan naar het verlandde van aan de oostzijde van de nederzetting.

Op dit moment zal nog geen vervolgonderzoek plaatsvinden. Ter bescherming van de vindplaats is in de regels van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Hiermee is het behoud en de bescherming van de vindplaats voldoende verzekerd.

5.5.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' is de archeologische vindplaats voldoende beschermd.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Beleidskader
5.6.1.1 Nationaal waterplan

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

5.6.1.2 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

5.6.1.3 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid. In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

5.6.1.4 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. In de vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het Waterbeheerplan waterschap Vechtstromen 2016 – 2021 vastgesteld.

In het waterbeheerplan zijn diverse aspecten van het waterbeleid verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Eén van de beleidsnota's is - Water raakt-, welke door vier waterschappen "Rijn en IJssel", "Reest en Wieden", "Groot Salland" en "Vechtstromen" is opgesteld. De vier waterschappen willen eenduidig beleid weergeven, zodat gemeenten die onder meerdere waterschappen vallen niet langer met verschillende opvattingen te maken hebben. Het is gezamenlijk beleid voor innovatieve ontwikkelingen in het stedelijk waterbeheer. Tevens is de nota bedoeld om samen uitdagingen aan te gaan en nieuwe ontwikkelingen realiseerbaar te maken voor het waterbeheer in en buiten de bebouwde kom. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om de samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau. De notitie is een handreiking om in samenwerking met de gemeente dit beleid verder te verfijnen.

Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk kader stellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Primaire uitgangspunten bij stedelijke ontwikkelingen zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd;
  • volledig scheiden van hemelwater en afvalwater;
  • waarborgen van voldoende veiligheid tegen overstromingen;
  • inrichting dient grondwaterneutraal gerealiseerd te worden;
  • geen afwenteling van het waterbezwaar;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij ontwikkeling van nieuwe plannen voldoende regionale ruimte realiseren voor berging van hemelwater.


De uitgangspunten worden uitgebreid toegelicht in het waterstructuurplan Bornsche Maten in samenwerking met het waterschap opgesteld.

5.6.1.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2017 t/m 2026

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 t/m 2026' is vastgesteld. In het GRP wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, de zorgplicht voor het hemelwater en de zorgplicht voor het grondwater.

Zorgplicht afvalwater

Gemeente Borne moet zorgdragen voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en beheer van alle voorzieningen.


Zorgplicht hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een belangrijk uitgangspunt.


Zorgplicht grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

5.6.1.6 Waterstructuurplan Bornsche Maten

In het kader van het bestemmingsplan 'Bornsche Maten' heeft de gemeente in samenspraak met het waterschap een waterstructuurplan opgesteld. De belangrijkste uitgangspunten uit dit plan zijn:

  • Schoon houden wat schoon is;
  • Volledig gescheiden afvoerstelsel voor hemelwater en afvalwater;
  • Voldoende veiligheid tegen overstromingen;
  • Grondwaterneutraal, maar ook droge voeten en geen grondwateroverlast;
  • Behoud afvoerfunctie oppervlaktewater;
  • Geen afwenteling van het waterbezwaar;
  • Voldoende regionale retentie.

Naar aanleiding van een nieuw rekenmodel zijn na de vaststelling van het bestemmingsplan "Bornsche Maten" nieuwe berekeningen uitgevoerd omtrent de retentieopgave die gecompenseerd diende te worden. Op basis van dit nieuwe rekenmodel is de retentieopgave bijgesteld van 50.000 m3 naar 8.000 m3. Dit is door het toenmalige waterschap Regge en Dinkel per brief bevestigd.

5.6.2 Watertoets
5.6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2.2 Situatie plangebied

De huidige (planologische) situatie wordt met dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Bij de ontwikkeling van de gehele woonwijk Bornsche Maten zijn en worden de uitgangspunten uit het waterstructuurplan en de overeengekomen retentieopgave als leidraad gehanteerd. Zowel op hoofdstructuurniveau (o.a. Bornsche Beekpark) als op straat- en woningniveau is en zal, waar relevant, het water een belangrijk en herkenbaar onderdeel (zijn) van de woonomgeving. Ook bij de ontwikkeling van de derde fase van de woonwijk zijn deze uitgangspunten leidend. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan voorziet dit bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de waterhuishouding.

Het waterschap Vechtstromen is ook geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het voorliggende bestemmingsplan in het kader van vooroverleg voorgelegd moet worden aan het waterschap Vechtstromen. De bij deze 'normale procedure' behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting.

5.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit plan in overeenstemming is met de eerder overeengekomen afspraken/uitgangspunten er met dit bestemmingsplan geen sprake is van negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.7 Ecologie

5.7.1 (Wettelijk) kader

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

5.7.1.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

5.7.1.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in de provincie Overijssel maakt hier onderdeel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. In de Omgevingsverordening is de begrenzing van het NNN (voorheen EHS) vastgelegd. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.

5.7.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.7.2 Situatie plangebied
5.7.2.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, bevindt zich op circa 5,4 kilometer afstand ten zuidoosten van de onderzoekslocatie. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied betreft het Beschermde Natuurmonument Twickel op een afstand van ruim 2,8 kilometer afstand van het plangebied.

Ingevolge de vaste jurisprudentie van de Raad van State geldt als referentiesituatie bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan ter vervanging van het geldende bestemmingsplan: de huidige feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan. Ontwikkelingen die onder het vigerende plan al mogelijk waren, maar die niet zijn gerealiseerd, gelden als nieuwe ontwikkelingen. In dit geval dient derhalve het te actualiseren bestemmingsplan beoordeeld te worden als zijnde een nieuwe ontwikkeling. In dat kader is, gelet op het feit dat hoofdzakelijk sprake is van woningbouw, met name de stikstofemissie als gevolg van het extra verkeer dat wordt gegenereerd van belang.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Per 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Hoewel het PAS in formele zin niet van toepassing is op bestemmingsplannen, kan aan de hand van de systematiek uit het PAS wel beoordeeld worden of sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Indien sprake is van een toename van stikstofdepositie maar deze blijft onder de voor de relevante Natura 2000-gebieden gehanteerde norm van 0,05 mol, is geen sprake van significant negatieve effecten. Indien sprake is van een overschrijding van de norm van 0,05 mol kan sprake zijn van significante effecten.

Om te bepalen wat de stikstofdepositie is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting op deze conclusie wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als Bijlage 7 is opgenomen bij deze toelichting.

Stikstofdepositieonderzoek

Ten behoeve van een voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming is de gewenste situatie gemodelleerd op basis van de aangeleverde gegevens door de opdrachtgever. De depositie is op de omliggende Natura 2000-gebieden berekend en getoetst of het plan (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Uit de berekening blijkt dat vanwege de activiteiten van het bestemmingsplan Bornsche Maten te Borne, rekening houdend met worst-case aannames, sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied ‘Lonnekermeer’ van ten hoogste 0,03 mol N/ha/jaar.

Conform de nota van toelichting bij het Besluit van 11 oktober 2016, houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming (Besluit natuurbescherming) blijkt dat een waarde van 0,05 mol per hectare per jaar overeenkomt met een depositie die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Gezien het feit dat een stikstofdepositietoename van 0,05 mol/ha/jaar als verwaarloosbaar wordt geacht, is het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde.

Noot

In het stikstofdepositie-onderzoek is de realisatie van 1.000 woningen in de derde fase van de Bornsche Maten als uitgangspunt genomen. Hoewel dit nog steeds het uitgangspunt is, is na uitvoering van het onderzoek besloten de bestemming 'Wonen - Uit te werken' niet meer mee te nemen in dit bestemmingsplan. Hierdoor maakt dit bestemmingsplan geen 1.000 woningen maar 275-325 woningen mogelijk. De conclusie van het stikstofdepositie-onderzoek is, gelet op de woningbouwaantallen die het uitgangspunt vormen voor het onderzoek, dan ook zonder meer van toepassing op de 275-325 woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.7.2.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aanwezig. De dichtstbijzijnde onderdelen die gerekend worden tot het NNN zijn gelegen op een afstand van circa 200 meter van het plangebied. Het betreft onderdelen die in figuur 5.1 zijn aangegeven als 'bestaande natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0011.jpg"

Figuur 5.1) Ligging van het plangebied t.o.v. het Natuurnetwerk Nederland (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Gelet op het feit dat binnen het plangebied geen onderdelen van het NNN voorkomen en het plangebied niet direct grenst aan het NNN wordt geconcludeerd dat geen sprake is van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.2.3 Flora- en faunawet

Voor zowel de woonbuurt Eschwonen (voorheen Beekdalwonen) als de woonbuurt De Maten (voorheen Boswonen), zijn quickscans Flora- en faunawet uitgevoerd. De conclusies uit deze quickscans worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportages welke zijn opgenomen in Bijlage 8 (Eschwonen) en Bijlage 9 (De Maten).

Quickscan Eschwonen

Er is vastgesteld dat het voorkomen van nationaal beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Wel is het aannemelijk dat er vleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.

In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Voor overige internationaal beschermde soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel komen er algemenen soorten voor die nationaal zijn beschermd. Voor deze algemene soorten bestaat een vrijstelling van de Wet Natuurbescherming.

Verder kan het voorkomen van broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus) niet worden uitgesloten, effecten op deze huismussen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet Natuurbescherming is vereist. Een dergelijk onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half maart t/m mei. Indien de mussen nadelig worden beïnvloed dan zijn gericht maatregelen mogelijk in het plangebied van Eschwonen. Er worden immers nieuwe woningen gerealiseerd. De Wet Natuurbescherming staat derhalve de aanleg en het gebruik van Eschwonen niet in de weg.

Quickscan De Maten

Er is vastgesteld dat het voorkomen van nationaal beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven. Wel is het aannemelijk dat er vleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.

In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Voor overige internationaal beschermde soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel komen er algemenen soorten voor die nationaal zijn beschermd. Voor deze algemene soorten bestaat een vrijstelling van de Wet Natuurbescherming.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de aanleg en het gebruik van De Maten is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.

Vervolgonderzoek

Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld wordt vervolgonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en de huismus. De resultaten van dit onderzoek worden te zijner tijd verwerkt in deze paragraaf.

5.7.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Wel dient een veldinventarisatie plaats te vinden naar vaste rust- en verblijfsplaatsen van de huismus.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.8.1.1 Niet in betekenende mate

Alleen projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.8.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 18 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 18 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.8.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de derde fase van de Bornsche Maten. Enkel worden middels de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' direct ruimte gereserveerd voor 275-325 woningen. Omdat aan deze gronden in het geldend bestemmingsplan al een uit te werken bestemming is toegekend, kan dit niet gezien worden als een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling die in het kader van het aspect luchtkwaliteit opnieuw getoetst moet worden. Daarbij is in het kader van het moederplan, waar de gronden die vervat zijn in dit bestemmingsplan ook onderdeel van uitmaken, al een luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er geen overschrijdingen van de normen te verwachten waren.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan ten opzichte van de geldende planologische situatie 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.9.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

5.9.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.9.1.3 (Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

5.9.1.4 Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.9.1.5 Gemeentelijk beleid

De Beleidsvisie Externe Veiligheid is op 25 juni 2013 vastgesteld door de raad. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de A1/A35).
5.9.2 Situatie plangebied

In figuur 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0012.png"

Figuur 5.2) Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

5.9.2.1 Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart zijn er binnen een straal van 500 meter geen risicovolle bedrijven aanwezig. Op ruimere afstand zijn wel enkele risicovolle bedrijven aanwezig, door de ruime afstand tot het plangebied vormen deze bedrijven echter geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9.2.2 Buisleidingen

Op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied loopt een buisleiding waardoor brandstof wordt getransporteerd. Aan weerszijden van deze leiding dient een afstand van 12 meter te worden vrijgehouden. Binnen deze zone gelden belemmeringen voor de bouw van woningen. Buiten deze zone gelden in principe geen belemmeringen voor de bouw van woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten. Gelet op de ruime afstand tot aan deze buisleiding wordt geconcludeerd dat deze leiding geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.9.2.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen betreft de Rijksweg A1 op een afstand van ruim 1.300 meter. Het plangebied is ruimschoots gelegen buiten het invloedsgebied van deze transportroute.

5.9.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Fysieke veiligheid en brandweer

5.10.1 Algemeen

Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

5.10.2 Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:

  • De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening, die wordt gebruikt als de primaire bluswatervoorziening uitvalt of ontoereikend is of om onnodig gebruik van leidingwater te voorkomen. Onder secundaire bluswatervoorziening worden blusvijvers of brandputten verstaan met een minimale capaciteit van 90 m3/uur gedurende minimaal 4 uur;
  • Tertiaire bluswatervoorzieningen zijn bedoeld ten behoeve van de rampenbestrijding (neergestort vliegtuig, ontplofte LPG-tankwagen) en moeten in principe onbeperkt grote hoeveelheden bluswater kunnen leveren. Met behulp van dompelpompen wordt dit bluswater van bijvoorbeeld meren of kanalen naar het rampgebied getransporteerd.

Bij de ontwikkeling van de derde fase van de woonwijk Bornsche Maten worden als onderdeel van het bouwrijp maken bluswatervoorzieningen gerealiseerd. Dit betreffen bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen. Daarnaast zijn er in het plangebied diverse secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig en kan bijvoorbeeld de Bornsebeek dienst doen als tertiaire bluswatervoorziening. Voor wat betreft deze bluswatervoorzieningen zal worden voldaan aan de (wettelijke) normen.

5.10.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

De derde fase van de woonwijk Bornsche Maten is door de ligging nabij de Bornsche Beeklaan en de interne verkeersstructuur uitstekend bereikbaar. De aspecten bereikbaarheid en opkomsttijd vormen dan ook geen belemmering.

5.10.4 Alarmeren bevolking

Op grond van de Brandweerwet 1985 is de regionale brandweer, in geval van een calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringsstelsel (WAS).

Zie onderstaande dekking van sirene netwerk:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM3f-ow01_0013.jpg"

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter na 2020 verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar.

De sirenes zijn dusdanig gepositioneerd dat een optimale dekking is gerealiseerd binnen de gemeente. Het plaatsen van een sirene is met name afhankelijk van de geïdentificeerde risico's in het gebied en de directe omgeving.

Het plangebied valt voor een groot deel binnen het dekkingsgebied van sirenes. Gelet op het verdwijnen van het sirene netwerk in 2020 is het buiten proportioneel om nieuwe sirenes bij te plaatsen en dus niet meer relevant/actueel.

5.11 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Zoals in paragraaf 5.9 al aangegeven vormt de buiten het plangebied gelegen buisleiding waardoor brandstof wordt getransporteerd geen belemmering.

Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.12 Verkeer en parkeren

5.12.1 Verkeer
5.12.1.1 Langzaam verkeer

Zoals in paragraaf 4.2 al toegelicht worden binnen het plangebied diverse langzaam verkeersroutes aangelegd. Deze routes maken onderdeel uit van het duurzaam raamwerk van routes waarop de nieuwe wijk Bornsche Maten gebaseerd is. Het langzaam verkeersnetwerk in de gehele woonwijk Bornsche Maten moet een veilig, comfortabel en attractief netwerk vormen met relaties naar de omgeving.

Bij de nadere uitwerking wordt aandacht besteed aan een logistiek en helder loopnetwerk. Belangrijke looproutes (voor zover gerealiseerd) naar scholen, voorzieningen en bushaltes worden, met name voor kwetsbare doelgroepen (kinderen en ouderen), zoveel mogelijk conflictvrij gerealiseerd.

5.12.1.2 Openbaar vervoer

Qua openbaar vervoer wordt de Bornsche Maten ontsloten met buslijn 30. Deze bus rijdt over de Bornsche Beeklaan.

5.12.1.3 Autoverkeer

De hoofdontsluitingsroute voor autoverkeer betreft de centraal in de wijk gelegen weg de Bornsche Beeklaan. De gebiedsontsluitingsroutes in de derde fase van de Bornsche Maten ontsluiten hoofdzakelijk op deze weg. Via de Bornsche Beeklaan kan het verkeer andere delen van Borne en omstreken bereiken. De erftoegangswegen binnen het plangebied worden ingericht als 30 km/u gebied. Een deel van de Piepersveldweg zal een erftoegangsweg worden en als 30 km/u gebied worden ingericht. De gebiedsontsluitingswegen kennen naar alle waarschijnlijkheid een maximum snelheid van 50 km/u.

5.12.2 Parkeren

Binnen het plangebied geldt voor vrijstaande-, geschakelde en twee-aan-een gebouwde woningen een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast dienen ten behoeve van deze woningen 0,7 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd te worden. Voor aaneengebouwde woningen (rijwoningen) geldt, inclusief het bezoekersparkeren, een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. De hiervoor genoemde parkeernormering wordt vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

5.12.3 Conclusie

De (toekomstige) bereikbaarheid van het plangebied is op alle gebieden goed te noemen. In het plangebied doen zich geen problemen op het gebied van parkeren voor, ook naar de toekomst toe worden geen problemen verwacht.

5.13 Geurhinder

5.13.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.13.2 Verordening lokaal geurbeleid

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Deze 'Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne' is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

Met het vaststellen van de gemeentelijke geurverordening dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee wordt gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 50 meter (i.p.v. 100 meter) en buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter (i.p.v. 50 meter) te worden aangehouden.

5.13.3 Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende veehouderijen gelegen. Met uitzondering van de veehouderij aan de Deurningerweg 51 betreffen dit allen grondgebonden veehouderijen die gelegen zijn op een afstand van meer dan 520 meter van het plangebied. Deze grondgebonden veehouderijen vormen dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Andersom worden deze veehouderijen ook niet extra belemmerd als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

De intensieve veehouderij aan de Deurningerweg 51 is gelegen op een afstand van meer dan 550 meter van het plangebied. Het betreft hier een varkenshouderij. De geurbelasting van het bedrijf leidt niet tot een overschrijding van de norm van 3 odour units per kubieke meter lucht binnen het plangebied. Andersom wordt het bedrijf niet extra belemmerd in haar bedrijfsvoering als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Aanvullend wordt opgemerkt dat bedrijf heeft deelgenomen aan de stoppersregeling in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij. Op dit moment zijn er nog twee vleesvarkens aanwezig op het bedrijf, waardoor de geurcontour nihil is.

5.13.4 Conclusie

In het kader van dit actualiserende bestemmingsplan levert het aspect geurhinder geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna: SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: 

De omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels: 

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;

  • Nadere eisen: 

In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde;

  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): 

Op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;

  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): 

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;

  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): 

In dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): 

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden;

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing):

Op basis van deze regel heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de binnen de bestemming genoemde onderdelen te wijzigen.

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.3 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Dit artikel bevat regels omtrent het ondergronds bouwen.

In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.

In deze regel is aangegeven dat de wettelijke regelingen die in het bestemmingsplan worden genoemd ten tijde van de vaststelling van het plan gelden. Tevens is in deze regel een bepaling opgenomen voor wat betreft het parkeren en laden en lossen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een vergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een vergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals bepaald is in artikel 3.2.1 Bro.
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. Dit geldt echter niet voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan.

Deze regel geeft aan onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

De binnen het plangebied voorkomende bestemmingen worden hierna kort toegelicht.

Groen (Artikel 3)

Gebruik

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden die onderdeel uitmaken van de woonbuurt die een directe eindbestemming krijgt ten behoeve van de bouw van 275-325 woningen. Het groen dat naar de toekomst toe een beeldbepalende functie gaat vervullen en gezien kan worden als structureel groen is als zodanig bestemd.

Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere recreatief medegebruik, wandel- en fietspaden, speeltoestellen en kunstwerken, perceelsontsluitingen, inritten en uitwegen, verhardingen en waterpartijen en watergangen toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn bepaalde vormen van gebruik in elk geval aangemerkt als verboden of strijdig gebruik. Het betreft hier met name de opslag van bepaalde goederen, stoffen en materialen die als strijdig gebruik is aangemerkt.

Bouwen

Binnen de bestemming 'Groen' mogen op basis van dit bestemmingsplan geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend speeltoestellen en kunstwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming worden gebouwd tot een bouwhoogte van respectievelijk 5 meter en 3 meter.

Tuin (Artikel 4)

Gebruik

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen bij de woonpercelen. Daar waar op hoekpercelen niet gebouwd mag worden is tevens een strook met de bestemming 'Tuin' opgenomen. Naast tuinen en verhardingen is deze bestemming tevens bedoeld voor inritten en uitwegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bouwen

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens moet minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

Gebruik

Omdat alle wegen in het plangebied in principe een functie krijgen voor verblijf, verplaatsing en het gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen), zijn alle wegen bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Er is binnen het plangebied immers geen sprake van een doorgaande weg zoals de Bornsche Beeklaan. Gronden met deze bestemming zijn naast de hiervoor beschreven functie onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, speeltoestellen en kunstwerken en parkeervoorzieningen.

Net als binnen de bestemming 'Groen' is ook hier bepaald dat diverse vormen van opslag worden aangemerkt als een gebruik dat in elk geval strijdig is met deze bestemming.

Bouwen

De bouwregels binnen deze bestemming komen overeen met de bouwregels binnen de bestemming 'Groen'. Ook binnen deze bestemming geldt dat het bestemmingsplan geen gebouwen toestaat maar uitsluitend speeltoestellen en kunstwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen (Artikel 6)

Gebruik

Met uitzondering van het cluster wonen aan de Slangenbeek, aan dit cluster is de bestemming 'Woongebied' toegekend, is aan de gronden die bedoeld zijn voor het wonen de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen deze bestemming wordt, samen met de bestemming 'Woongebied', ruimte geboden voor de bouw van 275-325 woningen.

Binnen de bestemming 'Wonen' wordt het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis toegestaan. Dit onder andere met de daarbij tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de specifieke gebruiksregels is aanvullend op de bestemmingsomschrijving bepaald dat de vloeroppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van een beroep-aan-huis maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouw(en) mag bedragen, dit met een maximum van 45 m2. Daarnaast is expliciet bepaal dat de bewoning van vrijstaande bijgebouwen in elk geval wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden behorende bij deze afwijking, kan het bevoegd gezag besluiten hier medewerking aan te verlenen.

Bouwen

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde en carports en overkappingen.

Hoofdgebouwen

In de regels is bepaald dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld is bepaald dat de voorgevel van hoofdgebouwen gebouwd dient te worden in de bouwgrens of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rooilijnzone'. De bouwgrens betreft de grens van het bouwvlak. De hoofdgebouwen dienen derhalve te worden opgericht in deze bouwvlakgrens. In de regels is in enkele gevallen tevens bepaald dat de voorgellijn van woningen om de 36 meter met minimaal 1 meter dient te verspringen. Daar waar dit van toepassing is, is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sprong rooilijn' opgenomen. Verder is ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld in elk geval een minimale goothoogte opgenomen en in enkele gevallen een minimale en een maximale goothoogte. Voor de bouwpercelen zijn minimale breedtematen opgenomen en voor de hoofdgebouwen maximale dieptematen, in beide gevallen is de maat afhankelijk van het woningtype. Tevens is bepaald dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De afstand van twee-aaneen gebouwde of geschakelde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 11 meter bedragen.

'Envelop-principe'
Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges.

Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 1 bij de regels is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel.

Op enkel hoekpercelen is, zoals in paragraaf 4.2 al toegelicht, bepaald dat gebouwen in de vorm van garages zijn uitgesloten. Het betreft de hoekpercelen waar op de verbeelding een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - garages' is gelegd. Tevens is bepaald dat deze gronden niet beschouwd worden als erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat vergunningsvrij garages mogen worden opgericht op deze hoekpercelen.

Met de vorenstaande wijze van regelen worden voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Woongebied (Artikel 7)

Gebruik

Aan het cluster wonen langs de Slangenbeek is de bestemming 'Woongebied' toegekend. Deze bestemming biedt, gezamenlijk met de bestemming 'Wonen', ruimte voor de bouw van 275-300 woningen.

Binnen de bestemming 'Woongebied' wordt het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis toegestaan. Dit onder andere met de daarbij tuinen en erven, groen- en speelvoorzieningen, wegen en paden, verkeers- en verblijfsdoeleinden en parkeervoorzieningen.

In de specifieke gebruiksregels is aanvullend op de bestemmingsomschrijving bepaald dat de vloeroppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van een beroep-aan-huis maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouw(en) mag bedragen, dit met een maximum van 45 m2. Daarnaast is expliciet bepaald dat de bewoning van vrijstaande bijgebouwen in elk geval wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden behorende bij deze afwijking, kan het bevoegd gezag besluiten hier medewerking aan te verlenen

Bouwen

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen, een portaal of erker, bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde en carports en overkappingen.

Hoofdgebouwen

In de regels is bepaald dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld is bepaald dat hoofdgebouwen met de voorgevel naar de weg dienen te worden gebouwd. Verder is binnen deze bestemming een minimum goothoogte vastgelegd evenals een maximum bouwhoogte van 11 meter. Ook binnen deze bestemming zijn verder minimale breedtematen voor de bouwpercelen en maximum dieptematen voor de hoofdgebouwen. In beide gevallen is de maatvoering afhankelijk van het woningtype. Tot slot is ook bepaald dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De afstand van twee-aaneen gebouwde of geschakelde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 11 meter bedragen.

' Envelop-principe '

Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges.

Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 1 bij de regels is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Portaal of erker

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens moet minimaal 1 meter bedragen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Gemengd - Uit te werken (Artikel 8)

Zoals in hoofdstuk 1 al aangegeven komt de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' overeen met dezelfde bestemming uit het bestemmingsplan "Bornsche Maten 2015". Enkel is de bepaling dat maximaal 15% van de woningen gestapeld mag worden gebouwd met dit bestemmingsplan vervallen.

Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor wonen in gestapelde en niet gestapelde vorm, uitoefening van aan huis gebonden beroepen, lichte bedrijvigheid, tuinen en erven, detailhandel, dienstverlening en horeca passend in een woonbestemming en maatschappelijke dienstverlening. Op deze gronden mag pas worden gebouwd indien de bestemming is uitgewerkt. Bij de uitwerking dienen de uitwerkingsregels in acht te worden genomen. In deze uitwerkingsregels is onder meer bepaald dat de gemiddelde bruto woningdichtheid minimaal 20 woningen per hectare moet bedragen. Tevens is bepaald dat bij uitwerking ten behoeve van wonen de afwijkingsbevoegdheid voor de uitoefening van een bedrijf-aan-huis wordt opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de afwijkingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen binnen de bestemming 'Wonen'.

Waarde - Archeologie hoog (Artikel 9)

Zoals in paragraaf 5.5 aangegeven blijkt uit archeologisch onderzoek dat er binnen het plangebied gronden aanwezig zijn die in aanmerking komen voor duurzame bescherming. Indien behoud niet mogelijk is wordt in het onderzoek aanbevolen om de kern van de vindplaats (2,2 hectare) vlakdekkend te laten onderzoeken en in de periferie steekproefsgewijs onderzoek. Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' is verzekerd dat er geen bouw- en/of grondwerkzaamheden plaatsvinden in het gebied van 2,2 hectare die de archeologische waarden ter plaatse van de vindplaats kunnen schaden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Borne verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Borne besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

In het plangebied Bornsche Maten, derde fase zijn niet alle percelen in eigendom van de gemeente en voor deze niet in eigendom zijnde percelen zijn geen anterieure overeenkomsten gesloten. Het kostenverhaal voor die percelen is derhalve niet 'anderszins verzekerd. Tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een exploitatieplan vastgesteld. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van een groter exploitatiegebied. Voor dit exploitatiegebied is een gemeentelijke grondexploitatie beschikbaar. Deze grondexploitatie is op 24 mei 2016 voor het laatst vastgesteld door de gemeenteraad van Borne en laat een positief resultaat zien. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Kosten    
Verwerving   € 55.100.000  
Bouw- en woonrijp maken   € 65.300.000  
Financieringskosten en indexering   € 36.800.000  
Overige kosten, plankosten en bijdragen   € 37.700.000  
   
Opbrengsten    
Grondopbrengsten   € 192.900.000  
Overige opbrengsten, bijdragen en subsidies   € 6.200.000  
   
Resultaat (positief) per eind project   € 4.200.000  

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Algemeen

Het voorontwerp is in mei 2016 naar verschillende instanties gestuurd voor vooroverleg. Er zijn twee vooroverlegreacties ingediend. In de nota Inspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan Bornsche Maten, derde fase (Bijlage 10) zijn de vooroverlegreacties beantwoord en hebben deels geleid tot aanpassingen, welke meegenomen zijn in onderhavig ontwerp bestemmingsplan.

8.2.2 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken Rijksdiensten. Er zijn geen reacties ontvangen.

8.2.3 Provincie Overijssel

In juni 2016 heeft de Provincie telefonisch gevraagd om de procedure van het bestemmingsplan tot nader orde op te schorten en eerst de resultaten van het Regionale Woningmarktonderzoek af te wachten. Op 23 juni 2016 heeft de gemeente aan de Provincie per brief bevestigd dat de procedure zou worden opgeschort.

Op 7 juli 2016 heeft de provincie in haar e-mail aangegeven dat op grond van het onlangs vastgestelde Regionale Woon Programma (RWP) Twente de gemeente Borne voorziet in zo'n 103% plannen met een directe bouwtitel van de woningvraag voor de komende 10 jaar. Inclusief uitwerkingsplannen (circa 970 woningen) komt de capaciteit op 230%, dit is ver boven de 100%. De realisatie van eerder genoemd bestemmingsplan is dan ook in strijd met de uitgangspunten van RWP Twente. De Provincie heeft besloten om het voorontwerp niet in behandeling te nemen.

De provincie heeft op 24 maart 2017 ingestemd met het verder in procedure brengen van het bestemmingsplan Bornsche Maten, derde fase (A).

8.2.4 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook 5.6.2). Omdat de normale procedure van toepassing is dit voorontwerp in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen. Het voorontwerp heeft het Waterschap geen aanleiding gegeven tot opmerkingen. De toelichting van het plan bevat een  waterparagraaf  waarin  wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de eerder overeengekomen afspraken/uitgangspunten en dat er met dit bestemmingsplan geen sprake is van negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. Hier kan het Waterschap zich in vinden, mede omdat het Waterschap betrokken wordt bij de verdere uitwerking van het plan voor zover het de waterhuishoudkundige aspecten betreft.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak heeft plaatsgevonden op grond van de Inspraakverordening gemeente Borne 2005.

Het voorontwerp heeft gedurende vier weken ter inzage gelegen. Er zijn twee inspraakreacties ingediend. In de nota Inspraak en overleg voorontwerpbestemmingsplan Bornsche Maten, derde fase (Bijlage 10) zijn de inspraakreacties beantwoord en hebben deels geleid tot aanpassingen, welke zijn meegenomen in onderhavig ontwerp bestemmingsplan.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.