direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bornsche Maten 2015, herziening Buitensingel en Oeverlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op enkele kavels aan de Binnensingel, de Buitensingel en de Oeverlaan, onderdeel uitmakend van de in aanbouw zijnde woningbouwlocatie Bornsche Maten. Het planologisch kader voor deze kavels is vervat in het bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015'.

Dit bestemmingsplan voorziet in een viertal aanpassingen ten opzichte van het geldend planologisch kader.

De eerste aanpassing heeft betrekking op de kavels aan de Buitensingel. Op deze kavels zijn op basis van het geldende bestemmingsplan voor een deel uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Vanuit een oogpunt van beeldkwaliteit is het op de zuid-oostelijke hoek van de Buitensingel wenselijk geen vrijstaande woningen te realiseren, maar rijenwoningen, omdat dat beter aansluit bij het totaalbeeld langs de Oeverlaan/Buitensingel.

De tweede aanpassing betreft de situering van de woningen aan de Buitensingel. De voorgevels van deze woningen moeten momenteel binnen de rooilijnzone worden gebouwd. Het blijkt dat het wenselijk is om de woningen iets verder naar achteren te bouwen. Dit bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van het bouwvlak en de rooilijnzone met 3 meter naar achteren.

De derde aanpassing heeft betrekking op de kavels aan de Oeverlaan. Geconstateerd is dat alle woningen aan de Oeverlaan nrs. 1 t/m 57 80 cm te ver naar achteren zijn gebouwd. Dit wordt gecorrigeerd in dit bestemmingsplan, waarbij de planologische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.

Tot slot betreft de vierde aanpassing het herstellen van een omissie. Abusievelijk is een kavel aan de Binnensingel, kadastraal bekend gemeente Borne, sectie L, nummer 1371, niet op een juiste wijze bestemd. De kavel heeft zowel de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' als 'Wonen', terwijl dit uitsluitend de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' had moeten zijn. Dit bestemmingsplan herstelt deze omissie.

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste aanpassingen door te voeren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat dit een ontwikkeling betreft waarbij sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Binnensingel, Buitensingel en Oeverlaan in Borne, in de wijk Bornsche Maten en in het deelgebied 'Singelwonen'. In figuur 1.1 en 1.2 is de globale ligging van het plangebied respectievelijk in Borne en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0001.png"  
Figuur 1.1) Situering plangebied in Borne (Bron: ArcGIS)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0002.png"  
Figuur 1.2) Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 Vigerende bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Bornsche Maten 2015”. Dit bestemmingsplan is op 15 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Borne. In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0003.png"  
Figuur 1.3) Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3.2 Beschrijving huidige planologische regeling

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het wonen met daaronder begrepen beroep aan huis, met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen- en speelvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen, bijgebouwen, carports, overkappingen en bouwwerken worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de gestelde bouwregels. Voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' en 'aaneengebouwd' uitsluitend respectievelijk vrijstaande en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd. Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- rooilijnzone' dat de voorgevels van hoofdgebouwen in het aanduidingsvlak dienen te worden gebouwd.

1.3.3 Gewenste aanpassingen

Zoals beschreven in de aanleiding voorziet dit bestemmingsplan in een viertal aanpassingen ten opzichte van het geldend planologisch kader.

Aan de Buitensingel zijn ter plaatse van de blauwe omlijning (figuur 1.3) uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Het is wenselijk dat op deze kavels zowel vrijstaande als aaneengebouwde woningen kunnen worden gebouwd. Het bouwen van aaneengebouwde woningen ter plaatse is vanwege de aanwezigheid van de aanduiding 'vrijstaand' niet toegestaan.

Voor de kavels aan de Buitensingel geldt op basis van het geldend bestemmingsplan voor het grootste deel een rooilijnzone. Het blijkt dat het wenselijk is om de woningen iets verder naar achteren te bouwen. Dit bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van het bouwvlak en de rooilijnzone met 3 meter naar achteren. Dit geldt voor alle kavels aangegeven met de rode omlijning (figuur 1.3).

Voor de kavels aan de Oeverlaan geldt op basis van het geldend bestemmingsplan voor het grootste deel een rooilijnzone. Geconstateerd is dat de woningen 80 cm te ver naar achteren zijn gebouwd, waardoor ze buiten de rooilijnzone vallen. Dit bestemmingsplan voorziet in het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met de feitelijke situatie. Dit geldt voor alle kavels aangegeven met de paarse omlijning (figuur 1.3).

Aan de Binnensingel is een kavel aanwezig (groene omlijning, figuur 1.3) met zowel de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' als 'Wonen'. Dit is niet correct, de gehele kavel had de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' moeten hebben.

In dit bestemmingsplan zijn de hiervoor genoemde aanpassingen verwerkt. Aangetoond zal worden dat deze aanpassingen in overeenstemming zijn met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste (planologische) situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande en gewenste (planologische) situatie. In hoofdstuk 3 Beleidskader wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste (planologische) situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de nieuwbouwwijk Bornsche Maten, specifiek in deelgebied Singelwonen. Het plangebied omvat enkele kavels, zowel bebouwd als onbebouwd, aan de Binnensingel, Buitensingel en de Oeverlaan.

Om woningbouw op deze kavels mogelijk te maken is het bestemmingsplan 'Bornsche Maten, Uitwerkingsplan Singelwonen 1ste fase' en beeldkwaliteitsplan 'Bornsche Maten' vastgesteld. Nadien is er een nieuw conserverend bestemmingsplan voor het gebied vastgesteld, te weten bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015'. Dit bestemmingsplan vormt momenteel het geldend planologisch kader voor de betreffende kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0004.png"  
Figuur 2.1) Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Voor een nadere toelichting op de planologische situatie wordt verwezen naar paragraaf 1.3.

De volledige woningbouwlocatie is bouwrijp gemaakt en het gebied is gedeeltelijk ontwikkeld.

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Gewenste planologische aanpassingen

Zoals beschreven in de aanleiding voorziet dit bestemmingsplan in een viertal aanpassingen ten opzichte van het geldend planologisch kader.

De eerste aanpassing heeft betrekking op de kavels aan de Buitensingel (blauwe omlijning, figuur 2.1.). Op deze kavels zijn op basis van het bestemmingsplan voor een deel uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Vanuit een oogpunt van beeldkwaliteit is het op de zuid-oostelijke hoek van de Buitensingel wenselijk geen vrijstaande woningen te realiseren, maar rijenwoningen, omdat dat beter aansluit bij het totaalbeeld langs de Oeverlaan/Buitensingel.

De tweede aanpassing betreft de situering van de woningen aan de Buitensingel (rode omlijning, figuur 2.1.). De voorgevels van deze woningen moeten momenteel binnen de rooilijnzone worden gebouwd. Het blijkt dat het wenselijk is om de woningen iets verder naar achteren te bouwen. Dit bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van het bouwvlak en de rooilijnzone met 3 meter naar achteren.

De derde aanpassing heeft betrekking op de kavels aan de Oeverlaan (paarse omlijning, figuur .1.). Geconstateerd is dat álle woningen aan de Oeverlaan nrs. 1 t/m 57 80 cm te ver naar achteren zijn gebouwd. Dit wordt gecorrigeerd in dit bestemmingsplan, waarbij de planologische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.

Tot slot betreft de vierde aanpassing het herstellen van een omissie. Abusievelijk is een kavel aan de Binnensingel, kadastraal bekend gemeente Borne, sectie L, nummer 1371, niet op een juiste wijze bestemd. De kavel heeft zowel de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' als 'Wonen', terwijl dit uitsluitend de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' had moeten zijn. Dit bestemmingsplan herstelt deze omissie (groene omlijning, figuur 2.1.).

In dit bestemmingsplan zijn de hiervoor genoemde aanpassingen verwerkt. Aangetoond zal worden dat deze aanpassingen in overeenstemming zijn met een 'goede ruimtelijke ordening'.

2.2.2 Parkeren

Het merendeel van de aanpassingen voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Door het toestaan van aaneengebouwde woningen aan de Buitensingel wordt nog steeds voldaan aan de parkeernorm.

Binnen het plangebied dient het parkeren voor vrijstaande-, geschakelde en twee-aan-een gebouwde woningen op eigen terrein opgelost te worden. In de regels is opgenomen dat per woning ruimte gereserveerd moet worden voor minimaal twee parkeerplaatsen. Voor de overige woningen wordt uitgegaan van een collectieve parkeervoorziening. Hiermee is verzekerd dat er sprake zal zijn van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0005.png" Figuur 3.1) Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

3.1.3.2 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per sé wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.1.3.3 Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.4 Toetsing van het initiatief

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt geconstateerd uitsluitend de aanpassing van de woningtype (naast vrijstaand ook aaneengebouwd) relevant is.

Op het realiseren van woningen zijn ondermeer de uitspraken ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223 en ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van respectievelijk 4 en 7 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing gelet op het feit dat als gevolg van de aanpassing van de toegestane woningtypen niet meer dan 4 woningen extra gerealiseerd kunnen worden.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 12 april 2017 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en natuur.

De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.2 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0006.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.5 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling is gelegen binnen de kern Borne en betreft een binnenstedelijke (her)ontwikkeling die voldoet aan het principe van 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Zoals hierna ook blijkt uit het ter plekke geldende 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Er vindt als gevolg van de aanpassingen geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De prestatieafspraken gemaakt met de provincie zijn vertaald in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie Borne 2010-2014, vastgesteld november 2010). Er bestaat overeenstemming tussen de gemeente en de provincie wat betreft woningbouwaantallen en uitgiftetempo van woningen. Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de hierin verwerkte prestatieafspraken, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woningbouwaantallen en de uitgiftetempo van woningen wordt verwezen naar de gemeentelijke woonvisie opgenomen in subparagraaf 3.3.2.

3.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel nagenoeg volledig het volgende ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.


"Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk"

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.

Toetsing

Voor wat betreft de gronden binnen het plangebied wordt niet voorzien in het vergroten van de woonbestemmingen. Binnen de woonbestemmingen worden enkele planologische aanpassingen doorgevoerd, waardoor de woningen op een meer wenselijke wijze gerealiseerd kunnen worden. De mogelijke beperkte toename van het aantal woningen vanwege de verruiming van de woningtype op enkele kavels aan de Buitensingel past binnen het ontwikkelingsperspectief. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat het gaat om bestaande bestemde woningbouwkavels en dit bestemmingsplan slechts op beperkte onderdelen in aanpassingen voorziet. De toekomstige situatie past binnen de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de gebiedskenmerken geen belemmeringen vormen voor de in dit bestemmingsplan opgenomen planologisch kader.

3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

Realisatie van de woonwijk Bornsche Maten maakt onderdeel uit van de in de structuurvisie benoemde ontwikkelingen. Hierna wordt, aan de hand van de ontwikkelingsvisie voor het stedelijk gebied, een beschrijving gegeven van de woonwijk Bornsche Maten en de ontwikkelingen/ maatregelen die een direct raakvlak hebben met, en van belang zijn voor de woonwijk.

3.3.1.2 Woonwijk Bornsche Maten

Met de woonwijk Bornsche Maten wordt ruimte geboden aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte. De gemeentelijke ambitie was om in 2030 de wijk Bornsche Maten afgerond te hebben waarbij ruimte wordt geboden aan in totaal 2.700 woningen. In het vigerende bestemmingsplan Bornsche Maten zijn circa 2.300 woningen opgenomen waarmee in elk geval kan worden voorzien in de behoefte tot en met 2025.

Ten aanzien van de ambitie om in 2030 de woonwijk Bornsche Maten afgerond te hebben wordt opgemerkt dat door de huidige economische crisis het oorspronkelijk geplande uitgiftetempo van 250 woningen op jaarbasis niet langer realistisch is. De gemeente heeft daarom besloten tot een tijdelijke temporisering van de woningbouw in Bornsche Maten, waarbij wordt uitgegaan van een uitgiftetempo van circa 105 woningen per jaar. Dit leidt tot een latere voltooiing van de wijk dan oorspronkelijk is gepland.

Het eindbeeld van de Bornsche Maten is een wijk die past binnen de identiteit en het karakter van de gemeente Borne. De woningen in de wijk zijn van hoge kwaliteit en geschikt voor alle doelgroepen. In de wijk wordt voldoende ruimte geboden aan water (met name de Bornsebeek) en groen en de wijk kent goede uitloopmogelijkheden naar het aangrenzende buitengebied.

3.3.2 Woonvisie Borne
3.3.2.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De Woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

3.3.2.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
3.3.2.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Over dit woningbouwprogramma zijn prestatieafspraken met de provincie gemaakt. Daarin zijn de in de afgelopen jaren gemaakte afspraken met betrekking tot het woningbouwprogramma verdisconteerd (zie ook 3.2.5.1).

3.3.2.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze aanpassing was noodzakelijk om, vanuit het woonbeleid en het bijbehorende woningbouwprogramma, individuele verzoeken tot toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren. Het toevoegen van extra woningen naar aanleiding van individuele verzoeken ging namelijk ongewenst ten koste van het woningbouwprogramma voor andere woningbouwprojecten zoals de Bornsche Maten. Om dit te voorkomen, is de woonvisie aangevuld. Hierbij is opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen toegestaan wordt als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie.

3.3.3 Masterplan Bornsche Maten

Het planconcept voor de Bornsche Maten is vastgelegd in het Masterplan Bornsche Maten (zie figuur 3.3). De hoofdstructuur bestaat uit een duurzaam raamwerk dat is samengesteld uit het centraal gelegen Bornsche Beekpark, het Park Oud Borne als overgang naar het landschap, een bufferzone tussen Hengelo en Borne en een combinatie van waterlopen, groenzones, oude landwegen, nieuwe fietsroutes en bebouwingswanden. De hoofdstructuur begeleidt de verstedelijking en omkadert de zeven verschillende woonbuurten die in de Bornsche Maten worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBM2014hz001-ow01_0007.jpg"

Figuur 3.3) Planconcept Bornsche Maten (Bron: Gemeente Borne)

Het masterplan legde de nadere invulling van de wijk Bornsche Maten slechts op hoofdlijnen vast. Het bestemmingsplan Bornsche Maten 2015 kreeg daarom een globaal karakter en werd met het oog op flexibiliteit voor een groot deel voorzien van een uitwerkingsplicht.

Het voert te ver om het Masterplan Bornsche Maten hier uitgebreid toe te lichten. Dit temeer omdat de juridisch relevante uitgangspunten zijn door vertaald in het bestemmingsplan Bornsche Maten 2015 en het voorliggend bestemmingsplan slechts voorziet in beperkte wijzigingen van het planologisch kader.

3.3.4 Toetsing van het initiatief

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in beperkte planologische aanpassingen aan het planologisch kader van reeds bestemde woningbouwlocaties. Als gevolg van dit plan kunnen slechts enkele woningen extra worden gerealiseerd. Deze woningen passen binnen het woningbouwprogramma gereserveerd voor de Bornsche Maten. Daarnaast zullen de overige aanpassingen ertoe leiden dat de woningen beter passen in het stedenbouwkundig beeld dat voor het gebied beoogt is. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie, woonvisie en het masterplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden.

4.2 Toetsing aan milieu- en omgevingsaspecten

Bij de totstandkoming van het vastgestelde bestemmingsplan “Bornsche Maten 2015” is onderzoek verricht met betrekking tot c.q. aandacht besteed aan de aspecten geluidhinder, bodem, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Hetgeen omtrent deze aspecten in de toelichting van het bestemmingsplan 'Bornsche Maten 2015' staat is nog onverkort van toepassing. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het realiseren van woningbouw ter plaatse van het plangebied.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in het vergroten van de woonbestemmingen of het uitbreiden van toegestane functies. Uitsluitend worden de bouwmogelijkheden verplaatst (kavels worden kleiner), op enkele kavels naast vrijstaande woningen ook aaneengebouwde woningen toegestaan en wordt een omissie van een kavel aan de Binnensingel hersteld. Geconstateerd is dat de planologische aanpassingen in dit bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de omgevingsaspecten.

Het nader onderbouwen van de milieukundige uitvoerbaarheid is in voorliggend geval dan ook, vanwege het ontbreken van de milieurelevantie, niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' bestemmingen worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Dit artikel bevat regels omtrent het ondergronds bouwen van bouwwerken.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.

Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen;

In deze regel wordt aangegeven hoe de wettelijke regelingen waarnaar in dit plan wordt verwezen gelezen moeten worden. Daarnaast zijn in dit artikel de algemene regels ten aanzien van parkeren en laden en lossen opgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 van de regels omvat alle binnen het plangebied voorkomende bestemmingen. Waar dit noodzakelijk wordt geacht is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. Voor het leggen van bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (planologische) situatie. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Tuin (Artikel 3)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan het overgrote deel van de voortuinen van woonpercelen. Daar waar op hoekpercelen niet gebouwd mag worden en geen andere regeling is opgenomen is tevens aan deze stroken de bestemming 'Tuin' toegekend. Naast tuinen en verhardingen is deze bestemming tevens bedoeld voor inritten en uitwegen, parkeervoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Perceel- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een hoogte van 1 meter.

Binnen deze bestemming is ook de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel (mits gericht op de weg of het openbare groen) van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens moet minimaal 1 meter bedragen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen in het plangebied waar sprake is van openbaar gebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen (zoals de buurtontsluitingswegen). Tevens is deze bestemming onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen speelvoorzieningen en kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd. Hierbij is bepaald dat de bouwhoogte van speelvoorzieningen en kunstwerken maximaal 5 meter mag bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.


Wonen (Artikel 5)

Algemeen

In dit bestemmingsplan is aan de kavels gelegen aan de Buitensingel en Oeverlaan de bestemming 'Wonen' toegekend.

De bestemming 'Wonen' is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en groen- en speelvoorzieningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. De kwaliteit van de woonomgeving wordt onder andere behouden door gebruik te maken van specifieke aanduidingen waarmee bepaalde woningtypen worden toegestaan of juist uitgesloten.

Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt.

Hoofdgebouwen

In de regels is bepaald dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld in de diverse wijken is wel de voorwaarde opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen ten minste 2,5 meter moet bedragen. De afstand van twee-aaneen gebouwde of geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde minimaal 2,5 meter. De maximale goot- en bouwhoogte wordt weergegeven op de verbeelding.

Envelop-principe (Bijlage 1)

Voor wat betreft de dakhelling geldt voor het overgrote deel van de woningen het zogenoemde Envelop-principe. Dit principe is gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren. Het Envelop-principe maakt allerlei creatieve en architectonisch fraaie bouwmogelijkheden mogelijk binnen bepaalde marges.

Uitgangspunten voor dit principe zijn:

  • de maximale goothoogte;
  • een maximale dakhelling van 60 graden;
  • de diepte van het bouwvlak.

In Bijlage 1 is door middel van enkele tekeningen en foto's aangegeven hoe de 'envelop' moet worden bepaald of met andere woorden: binnen welke marges een architect zijn bouwplannen kan ontwikkelen. Daarbij kan nog de volgende kanttekening worden gemaakt.

Een hoofdgebouw kan 'meerdere' enveloppen hebben: zo kan de kniklijn liggen op:

  • de achter- en voorgevels;
  • de beide zijgevels;
  • de achter-, voor- en zijgevels.

Overschrijding van de denkbeeldige lijnen is mogelijk voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende delen van ondergeschikte betekenis. De formulering van 'ondergeschikte betekenis' is nader ingekaderd door de bepaling, dat de uitstekende delen aan de voorgevel niet meer dan twee derde van de breedte van het dakvlak mogen beslaan.

Opgemerkt wordt dat niet voor alle woningen het envelop-principe geldt. In de regels zijn hier enkele uitzonderingen op gemaakt.

Bijgebouwen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel, de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen in principe binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

Wonen - Wilde Wonen (Artikel 6)

Algemeen

Voor de kavel aan de Binnensingel geldt dat de bestemming 'Wonen - Wilde Wonen' van toepassing is. In deze bestemming wordt relatief veel vrijheid wordt geboden om woningen naar eigen wens en stijl vorm te geven.

Hoofdgebouwen

Bepaald is dat per bouwperceel één hoofdgebouw mag worden gebouwd en dat uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Ter waarborging van de privacy van naastgelegen bouwpercelen worden in de bouwregels afstanden genoemd tot de voorste bouwperceelsgrens, de zijdelingse bouwperceelsgrens en de achterste bouwperceelsgrens. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 meter, met dien verstande dat binnen een afstand van 8 m vanaf de achterste bouwperceelgrens de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 4 m en 6 m bedragen.

Bijgebouwen

De gronden tot op 3 meter van de voorgevellijn mogen worden gebruikt voor de bouw van bijgebouwen. In afwijking hiervan mogen voor de voorgevel dan wel de zijgevel van een hoofdgebouw die grenst aan de weg of het openbare groen, een portaal of erker worden gebouwd met een oppervlakte van 6 m², een diepte van maximaal 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3 m.

In de regels zijn verder bepalingen opgenomen met betrekking tot de goot- en bouwhoogte en de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het gehele bestemmingsvlak worden bouwwerken, geen gebouwen en/of carports en of overkappingen zijnde toegestaan. De bouwhoogte hiervan voor de voorgevellijn mag maximaal 1 meter bedragen. Achter de voorgevellijn mag de bouwhoogte 2 meter bedragen. Uitzonderingen hierop zijn tuinmeubilair en speelvoorzieningen, de bouwhoogte hiervan mag 3 meter bedragen.

Carports en overkappingen

Carports en overkappingen mogen in principe binnen het gehele bestemmingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m2. De bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Aan-huis-gebonden beroepen

De regels voor aan-huis-gebonden beroepen zijn in dit bestemmingsplan allemaal gelijkgesteld en gelden derhalve ook voor deze woonbestemming. Dit betekent dat binnen de woonfunctie het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk is. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen met een maximum van 45 m².

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente en de ontwikkelaar van de woningen aan de Oeverlaan. Dit bestemmingsplan kent diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op deze wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In voorliggend geval is gelet op de aard van dit bestemmingsplan geen voorontwerpbestemmingsplan terinzage gelegd.

7.3 Vooroverleg

7.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.3.2 Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg naar de provincie toegezonden.

7.3.3 Waterschap Vechtstromen

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg naar het waterschap toegezonden.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.