direct naar inhoud van 4.7 Ecologie
ontwerp
NL.IMRO.0147.BpBGpb002-ow01

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Borne een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

De locatie is niet gelegen in de EHS of in de buurt van een Natura 2000 gebied. Bovendien zal de voorgenomen ontwikkeling geen uitbreiding van dieraantallen tot gevolg hebben. Hierdoor zal de invloed van het bedrijf op dergelijke gebieden niet toenemen, omdat geen sprake is van een toename van de uitstoot van ammoniak en stikstof. Tevens zal ook geen sprake zijn van een onevenredige toename van licht- en/of geluidoverlast. Hierdoor zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op de beschermde gebieden. Verdere toetsting kan dan ook achterwege blijven.

4.7.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantingsplaatsen en/of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zogenaamde “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Hoewel bij de plannen nieuwe ruimtelijke ingrepen zullen plaatsvinden, zal er geen sprake zijn van inbreuk op de habitat van kwetsbare dieren of planten, omdat het terrein waarop de voorgenomen ontwikkeling in de huidige situatie volledig is geasfalteerd. Het is daarmee uitgesloten dat er ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling een beschermde plant- en/of diersoort voorkomt. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de flora en fauna.