direct naar inhoud van 5.6 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)
Plan: Buitengebied Borne, herziening Azelerbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz009-vg01

5.6 Flora en fauna en de natuurbeschermingswet (Natura 2000)

5.6.1 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen heeft in 2007 een 'Toetsing Flora- en faunawet voor hermeandering van de Azelerbeek' uitgevoerd, zie bijlage 4. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste conclusies en adviezen.

Tijdens de quickscan van Buro Bakker werden geen beschermde planten aangetroffen. Een aantal licht beschermde soorten zoals zwanebloem en dotterbloem wordt wel verwacht. Voor strikt beschermde soorten lijkt de oever niet geschikt. In de aangrenzende graslanden groeien geen beschermde plantensoorten. Nader onderzoek lijkt niet noodzakelijk.

De soortenvariatie op de graslandpercelen is beperkt, er werden weinig kruiden aangetroffen. Langs de randen en in de slootkanten is de soortenrijkdom groter. De bodemsituatie is voedselrijk, er werden tijdens het veldbezoek geen beschermde planten aangetroffen. Nader onderzoek is niet nodig.

Deze verlandde gracht rond de Hondeborg bevat geen water. Op de plek van de gracht groeien momenteel ruigtekruiden. Er werden geen beschermde planten aangetroffen, deze
worden evenmin verwacht. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Verschillende eendensoorten, waterhoen en mogelijk andere moerasvogels kunnen in de oever van de beek tot broeden komen, de broedtijd van vogels dient te worden ontzien. Dit houdt in dat de werkzaamheden niet tussen eind maart en eind juli mogen worden gestart.
Werkzaamheden die eerder gestart zijn kunnen wel in de broedtijd doorlopen als er van uit kan worden gegaan dat er zich door de lopende activiteiten geen vogels gevestigd hebben om te broeden. Bij aanvang buiten of vlak voor de broedtijd kan worden aangenomen dat de vogels die eventueel zouden willen gaan broeden, de gelegenheid hebben uit te wijken naar rustiger oorden. Enkele dagen voorafgaand aan de werkzaamheden dient de vegetatie zo kort mogelijk te worden afgemaaid. De meeste dieren zullen dan een gebied met meer dekking opzoeken. Dit valt onder de zorgplicht.

De ruig begroeide oevers van de Azelerbeek vormen geschikt biotoop voor de waterspitsmuis. Beekoevers vormen het natuurlijk biotoop van deze zeldzame en strikt beschermde soort. Nader onderzoek met inloopvallen naar het voorkomen van dit roofdier wordt geadviseerd. Nader onderzoek naar het voorkomen van de poelkikker en ringslag wordt eveneens geadviseerd. Mocht het nodig zijn knotwilgen te kappen dan wordt nader onderzoek naar vleermuizen en de steenuil geadviseerd. Onderzoek naar overige soorten wordt niet nodig geacht.

Naar aanleiding van de voornoemde toetsing heeft Stichting Staring Advies heeft in het voorjaar van 2008 aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de soorten waterspitsmuis, poelkikker, ringslang, vliegend hert en zeggekorfslak (rapportnummer 0831, projectnummer 0987). In 2009 heeft Stichting Staring Advies aanvullend onderzoek gedaan naar andere diersoorten (rapportnummer 0916 en projectnummer 1123). Het onderzoeksgebied van beide onderzoeken ligt echter geheel buiten het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan, waardoor de resultaten van deze hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. Geconcludeerd kan worden dat genoemde soorten niet voorkomen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

EcoGroen Advies B.V. heeft midden 2011 een Quickscan natuurtoets Azelerbeek uitgevoerd, zie bijlage 5. Het onderzoek is gebaseerd op twee veldbezoeken (6 mei en 7 juli 2011) en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste conclusies en adviezen.

Als gevolg van de beoogde werkzaamheden zijn effecten te verwachten op het leefgebied van de middelhoog beschermde kleine modderkruiper. In deze situatie zijn drie opties mogelijk om zorgvuldig om te gaan met de kleine modderkruiper:

  • 1. Aanvragen van ontheffing Flora- en faunawet
  • 2. Opstellen van een ecologisch werkprotocol of
  • 3. Werken volgens een goedgekeurde gedragscode (b.v. de Gedragscode van de Unie van Waterschappen 2006 ).

De te treffen mitigerende maatregelen zijn bij deze opties vergelijkbaar. Zo dienen de werkzaamheden in het watermilieu van de Azelerbeek te worden uitgevoerd buiten de voortplantingsperiode (april tot en met half augustus) van de kleine modderkruiper. De geschikte periode is half augustus tot en met maart, mits buiten vorstperiodes. Ook dienen maatregelen genomen te worden om schade te voorkomen, zoals het wegvangen en overzetten van dieren.

Waar mogelijk is het raadzaam om de standplaatsen van Gewone dotterbloem te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, kunnen de planten worden uitgestoken en verplaatst.

De onderzoeksaanbevelingen worden opgevolgd.

5.6.2 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Europese Vogelrichtlijn is verwerkt in de Flora- en faunawet. Dientengevolge zijn vrijwel alle vogelsoorten beschermd. Aanvragen of verlenen van ontheffingen is niet mogelijk. In de praktijk betekent dit overigens dat het vooral de broedtijd is die te allen tijde dient te worden ontzien.
In het kader van de Vogelrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Het onderzoeksgebied valt niet binnen zo'n beschermingszone. Het dichtstbijzijnde vogelrichtlijngebied is de Engbertsdijksvenen op zo'n 15 kilometer afstand.

De Europese Habitatrichtlijn is eveneens verwerkt in de Flora- en faunawet. In bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn soorten opgenomen die strikt dienen te worden beschermd. Dit is slechts een deel van de soorten die beschermd is in het kader van de Flora- en faunawet. Deze categorie soorten heeft een (veel) strenger beschermingsregime dan de overige beschermde soorten. In het kader van de Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Het onderzoeksgebied is geen speciale beschermingszone. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied is het Lonnekermeer op zo'n 10 kilometer afstand.

De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

In de provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie is dit traject van de Azelerbeek aangegeven als ecologische verbindingszone nr. 37 (evz), met als doelsoorten das, winde en kamsalamander. In het plan is uitvoering gegeven aan de status als evz door de aanleg van zogenaamde stapstenen, natuurgebiedjes op korte afstand van elkaar. Het plan bevat twee stapstenen: bij de Hondeborg en bij de Bloksteegweg. Deze stapstenen worden ingericht met poelen als voortplantingsplaats voor amfibieƫn.

5.6.3 Conclusie

Het plan heeft mogelijk invloed op sommige soorten. Hiernaar wordt nader onderzoek gedaan, waarna op passende wijze met de resultaten wordt omgegaan.

Omdat in deze situatie sprake is van natuurontwikkeling vormen de beoogde plannen geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. De beoogde plannen zullen de uitgangssituatie voor de (potentieel) aanwezige natuurwaarden juist aanzienlijk verbeteren en zullen bovendien zodanig worden uitgevoerd dat schade op bestaande natuurwaarden tot een minimum beperkt blijft.

Op basis van de afstand en aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Het voorgenomen onderzoek en de daaruit voortvloeiende maatregelen in acht genomen is dit bestemmingsplan op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.