direct naar inhoud van 5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Plan: Buitengebied Borne, herziening Landinrichting
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz006-ow03

5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader
De wettelijke bepalingen ten aanzien van de m.e.r.-plichtigheid van onder meer bestemmingsplannen zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. De wet kent twee vormen van milieueffectrapportage, te weten de milieueffectrapportage voor plannen en de milieueffectrapportage voor projecten. De vaststelling van een bestemmingsplan kan zowel plan-m.e.r.-plichtig als project-m.e.r.-plichtig zijn. Van een plan-m.e.r.-plicht is in het geval van het onderhavige bestemmingsplan geen sprake (zie het kader op de volgende pagina). Dit betekent dat deze notitie zich verder richt op de project-m.e.r.-plicht.

Voor de beoordeling van de project-m.e.r.-plichtigheid van een activiteit is het Besluit m.e.r. van belang. Hierin worden activiteiten benoemd die mogelijk m.e.r.-plichtig zijn. Onderscheid wordt gemaakt in een directe m.e.r.-plicht en een m.e.r.-plicht na een beoordeling van de mogelijke milieugevolgen van de betreffende activiteit. Activiteiten met een directe m.e.r.-plicht zijn activiteiten die voorkomen op de zogenaamde C-lijst van het Besluit m.e.r. Hierop staan activiteiten én de voor die activiteiten benodigde besluiten, bijvoorbeeld de vaststelling van een bestemmingsplan, genoemd. Of voor de betreffende activiteiten en besluiten een m.e.r.-procedure noodzakelijk is hangt vaak (maar niet altijd) af van de omvang van de activiteiten. Als de in de C-lijst van het Besluit m.e.r. vastgelegde drempelwaarden worden overschreden, dan is een m.e.r.-procedure zonder nadere beoordeling verplicht.

Als de omvang van de activiteiten beneden de drempelwaarde voor directe m.e.r.-plicht maar boven de (indicatieve) drempelwaarde voor m.e.r.-beoordeling ligt, dan is een m.e.r.-beoordeling inclusief een expliciet besluit nodig. Deze (indicatieve) drempelwaarden liggen vast in de D-lijst van het Besluit m.e.r.. In een m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit vanwege bijzondere omstandigheden toch belangrijke milieugevolgen kan hebben. Indien dat het geval is dan ligt een m.e.r.-procedure in de rede. Zoniet, dan dient een expliciet besluit te worden genomen door het bevoegd gezag: er is geen m.e.r.-procedure noodzakelijk.

Een derde situatie die zich kan voordoen, zie de figuur hieronder, betreft de situatie waarbij de betreffende activiteit qua omvang ook beneden de (indicatieve) drempelwaarde voor m.e.r.-beoordeling blijft. Ook in dat geval moet het bevoegd gezag zich, op grond van art. 2 lid 5 van het Besluit m.e.r., er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het betreft hier een zogenaamde 'vormvrije beoordeling'. De conclusie van deze vormvrije beoordeling kan worden verwerkt in de toelichting op het 'moederbesluit'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBGhz006-ow03_0012.png"
Afpelvolgorde m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordeling

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De herinrichting van de Deurningerbeek, deels Gammelkerbeek en omliggende percelen in het kader van een landinrichtingsproject (vanaf nu: het onderhavige project) wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'Landinrichtingsproject danwel een wijziging of uitbreiding daarvan (categorie 9)'.

Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een functiewijziging in water, natuur, recreatie of landbouw met oppervlakte van > 125 ha;
  • vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van > 50 ha.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft.

Het ruimtebeslag van het onderhavige project bedraagt circa 50 ha en ligt daarmee ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Hieronder wordt daar kort op ingegaan.

Het project (kenmerken en locatie) staat reeds afdoende beschreven in hoofdstuk 4 van deze bestemmingsplantoelichting.

Het project is het resultaat van overleg tussen vele partijen met de bedoeling dat zoveel mogelijk partijen zoveel mogelijk baat hebben bij de resultaten van het project. Dat is tijdens de planvorming continu bewaakt. Het resultaat is dat het project hierdoor als een consensus of win-winsituatie kan worden beschouwd. Over het geheel genomen is hiermee voor de biodiversiteit, bevolking, gezondheid van de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed, met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap (factoren waarop in het kader van de m.e.r. milieueffecten zijn te verwachten) en de interrelatie tussen genoemde factoren het hoogst bereikbare resultaat bereikt. Dit is de essentie van het landinrichtingsproject. Alternatieven zijn hierdoor eigenlijk altijd minder geschikt.

Het is belangrijk dat niet alleen naar het project en de genoemde factoren als totaal gekeken wordt, maar ook naar de genoemde factoren op zich. Als één of meer van de genoemde factoren onevenredig benadeeld wordt/worden, dan moet dit worden benoemd en moet inzichtelijk worden gemaakt of en hoe dit nadeel zoveel mogelijk is beperkt en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. De factoren worden hieronder puntsgewijs behandeld:

  • Bevolking en gezondheid van de mens --> Het project brengt geen verontreiniging (van lucht, bodem, enz.) met zich mee, veroorzaakt geen hinder (geluid, geur, enz.), stress of andere zaken die van negatieve invloed kunnen zijn op de gezondheid en het welbevinden van mensen. Zie hoofdstuk 5.
  • Fauna en flora --> In het kader van de projectvoorbereiding is middels een voortoets geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Lonnekermeer (op ruim 5 km afstand) en Lemselermaten (op ruim 6 km afstand). Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan deze Natura 2000-gebieden, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard van de voorgenomen ontwikkeling is het duidelijk dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Voor meer informatie over het uitgevoerde onderzoek en ander uitgevoerd ecologisch onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Benodigd aanvullend onderzoek kan enkel vlak voor of tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden plaatsvinden. Er zal op een passende wijze met de resultaten worden omgegaan. Leefgebieden en groeiplaatsen van aangetroffen beschermde soorten zullen bij de uitwerking van inrichtingsmaatregelen worden ontzien of gecompenseerd. Tijdelijke verstoring van beschermde soorten wordt voorkomen of beperkt door het opstellen van een ecologisch protocol voor de uitvoering. Gesteld kan worden dat er op het gebied van flora en fauna geen sprake is van onevenredig benadeling.
  • Bodem, water, lucht, archeologie/cultuurhistorie --> Zie hoofdstuk 5.
  • Landschap --> Zie hoofdstuk 4.
  • Klimatologische factoren --> Door de klimaatverandering worden de verschillen in de neerslaghoeveelheden groter. Het onderhavige project speelt daar op in door meer ruimte te geven aan tijdelijk grotere waterhoeveelheden. Hierdoor wordt de tijdelijke watertoename stroomafwaarts beperkt. De effecten van de klimaatverandering worden hierdoor zoveel mogelijk teniet gedaan. Voor zover bekend heeft het project geen noemenswaardig nadelig effect op de klimaatverandering.

Natuurlijke hulpbronnen zijn enkel in beperkte mate gebruikt bij de realisatie van het plan, er worden geen verontreinigde (afval)stoffen toegevoegd en met aanwezige (afval)verontreinigingen wordt zorgvuldig omgegaan.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat voor zover er sprake is van nadelige effecten deze afdoende met passende maatregelen worden tegengegaan. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek geeft een voldoende goed beeld van de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop.

Conclusie
Op basis van het voorgaande en de overige in hoofdstuk 5 behandelde milieu- en omgevingsaspecten kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen.

Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.