direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen
Plan: Buitengebied, herziening Erve Hemmelhorst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBGhz003-ow01

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 50 m²;
  • b. aan-/uitbouwen en bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen en erven;
  • d. hobbymatige agrarische activiteiten;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verhardingen;
  • g. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
  • h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. er zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'tae' twee aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  • c. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1.000 m3;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 7,5 meter aan beide zijden;
  • e. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 10 meter uit de aan de straatzijde gelegen bouwgrens;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen erkers tevens binnen het bestemmingsvlak, buiten het bouwvlak aan een gevel van de woning worden gebouwd met een maximale bouwdiepte van 1,5 meter.
7.2.2 Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • c. aan- en uitbouwen dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te zijn gelegen;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • f. de afstand van aan- en uitbouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 7,5 meter aan beide zijden.
7.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. er zijn uitsluitend vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer dan 150 m2 bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'tae' de totale oppervalkte aan bijgebouwen samen maximaal 360 m2 bedragen;
  • d. bijgebouwen dienen minimaal 10 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te zijn gelegen;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • g. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 7,5 meter aan beide zijden.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en/of beplanting indien en voorzover dit noodzakelijk is ter bescherming en ontwikkeling van de landschapswaarden.

7.4 Ontheffing van de bouwregels
7.4.1 Ontheffing met betrekking tot bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in 7.2.3 onder c. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 250 m2, mits;
    • 1. deze ontheffingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. seksinrichtingen.
7.6 Ontheffing van de gebruiksregels
7.6.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 7.1 onder a. voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • c. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • e. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 50 m².
7.6.2 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 7.1 onder a., teneinde kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals kleinschalige verkoop van streekeigen producten, een terras, een bezoekersruimte, klein museum of kunstgalerie) toe te staan in het bestaande bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • 1. de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  • 2. de bestaande bebouwing mag niet worden vergroot en er mag geen nieuwbouw van gebouwen ten behoeve van de recreatieve activiteit plaatsvinden;
  • 3. de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk mag niet worden aangetast;
  • 4. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
  • 5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen in de omgeving, waaronder die van omwonenden;
  • 6. de recreatieve activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • 7. de visuele uitstraling van de recreatieve activiteit dient aan te sluiten bij het karakter van de landelijke omgeving.
7.6.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 7.5 onder a. en b. voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning maximaal één tijdelijke persoonsgebonden ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend.