direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, Hedeveldsweg 11-13 Hertme
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de locatie Hedeveldsweg 11a te Hertme is een Bed & Breakfast functie aanwezig. De initiatiefnemer willen ter plekke deze functie om laten zetten tot wonen. Hiermee wordt een extra woonbestemming toegevoegd aan de reeds 2 bestaande woonbestemmingen, terwijl de functie 'Bed & Breakfast' zal verdwijnen. Deze ontwikkeling wordt echter niet bij recht mogelijk gemaakt binnen het vigerende bestemmingsplan.

Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' de bestemming 'Wonen - 1' met de functieaanduiding 'Bed & Breakfast'. Hierdoor is uitsluitend verblijfsrecreatie ten behoeve van een Bed & Breakfast mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'Bed & Breakfast', waardoor een woonbestemming hier bij recht niet is toegestaan. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 20.6.1) kunnen Burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het toestaan van een woning ter plaatse van de aanduiding 'Bed & Breakfast'. Dit wijzigingsplan is opgesteld om het bestemmingsvlak en de bestemmingsregels aan te passen, zodat een woonbestemming mogelijk kan worden gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Hedeveldsweg 11-13 te Hertme. Deze locatie grenst aan de noordzijde van de kern Borne. Kadastraal bestaat het perceel uit 2 delen. Het noordelijke deel staat bekend als gemeente Borne, sectie B, nr. 3260. Het zuidelijke deel staat bekend als gemeente Borne, sectie B, nr. 3256. Het betreffende perceel is afgebeeld in figuur 1.1. Hierin is het plangebied met een blauwe arcering ruwweg weergegeven. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Borne weergegeven met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Het plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0002.png"

Fig 1.2: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Hedeveldsweg 11a te Hertme geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Borne vastgesteld op 24 mei 2016. Aan het betreffende plangebied in het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' is de bestemming 'Wonen - 1' toegekend met de functieaanduiding 'Bed & Breakfast' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het plangebied afgebeeld en blauw omkaderd. Dit plangebied is bestemd voor wonen, waarbij een deel ervan uitsluitend mag worden gebruikt voor een bed & breakfast. Op grond van artikel 20.6.1 kan door middel van een wijzigingsplan de functie 'Bed & Breakfast' om worden gezet naar de functie 'Wonen'.

De initiatiefnemer wil graag gebruik maken van de mogelijkheid binnen de wijzigingsbevoegdheid, om zo de Bed & Breakfast inpandig om te zetten in een woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0003.png"

Fig 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied Borne, Hedeveldsweg 11-13 Hertme' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels

1.5 Planproces en communicatie

Het planproces en communicatie omtrent het wijzigingsplan wordt op verschillende wijzen ontsloten:

  • Terinzagelegging: een ontwerp wijzigingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd.
  • Landelijke website voor ruimtelijke plannen (www.ruimtelijkeplannen.nl): het ontwerp wijzigingsplan zal op deze website gepubliceerd worden.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie bevindt er zich een Bed & Breakfast aan de Hedeveldsweg 11a te Hertme. Bovendien bevinden er zich twee woningen binnen dezelfde woonboerderij. Het perceel grenst aan de noordzijde van Borne en is veelal omgeven door woningbouw aan de zuidzijde en landbouwgronden aan de noordzijde. Doordat het betreffende perceel niet meer als Bed & Breakfast wordt gebruikt, vervult het gebouw niet langer haar primaire functie. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie. Hierin zijn de volgende onderdelen benoemd:

Rood omlijnd: Perceel van de 2 woningen + de om te zetten Bed & Breakfast

Blauw omlijnd: Perceel van de om te zetten Bed & Breakfast

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0004.png"

Fig 2.1: Luchtfoto Hedeveldsweg 11-13 te Hertme (Bron: Atlas van Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

Aangezien het betreffende perceel aan de Hedeveldsweg 11a te Hertme niet langer wordt gebruikt als Bed & Breakfast, is er gezocht naar een nieuwe functie. In de gewenste situatie wordt het perceel omgezet tot een woning. Hierbij zal de gewijzigde functie slechts inpandig verneembaar zijn, wat wil zeggen dat aan de buitenzijde van het pand geen bouwkundige aanpassing plaatsvinden.

Om de beoogde plannen ook planologische mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'. Deze wijzigingsbevoegdheid, zoals terug te zien in artikel 20.6.1, betreft een wijziging van de functieaanduiding 'Bed & Breakfast' ten behoeve van een woning. In het verleden zijn contractuele afspraken gemaakt omtrent het omzetten van de Bed & Breakfast functie door een extra woning toe te voegen. Deze contractuele afspraak wordt, door gebruik te maken van de hierboven genoemde wijzigingsbevoegdheid, nageleefd. Dit houdt in dat het toegestane aantal wooneenheden voor het betreffende perceel toeneemt van 2 naar 3. Dit zal ook blijken uit de verbeelding voor onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Het procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het procesvereiste ziet er als volgt uit:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een behoefte, wordt beschreven indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig wijzigingsplan

Gelet op het feit dat in het onderhavige wijzigingsplan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Dit wordt ondersteund door jurisprudentie omtrent het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Uit de uitspraken (ECLI:RVS:2013:2471 & ECLI:NL:RVS:2014:4720) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk drie en acht woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, lid 2 van de Bro. Onderhavig wijzigingsplan betreft de realisatie van slechts één woning en is daarmee nog kleinschaliger.

Gelet op het geringe aantal van één woning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Het komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Voor het voorliggende plan is zowel rekening gehouden met Natura-2000 gebieden en gebieden vallend onder Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Tevens is er in dit geval sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien de gewenste ontwikkeling inpandig plaats zal vinden en dus geen extra ruimte beslag met zich meebrengt. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit moet onderhavig wijzigingsplan ervoor zorgen dat verval van bebouwing niet optreedt, de ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor in stand gehouden en waar mogelijk verbeterd.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0006.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is blauw omcirkeld (bron: provincie Overijssel)

Het betreffende plangebied valt binnen de ontwikkelingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie Overijssel onder het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmileu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden bovendien kansen om te anticiperen op klimaatverandering. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie.

Het onderhavige wijzigingsplan geeft invulling aan het ontwikkelingsperspectief door, door middel van transformatie van Bed & Breakfast naar een woning, de aantrekkelijkheid en vitaliteit van dit milieu te behouden, al dan niet te verhogen. Bovendien is onderhavig wijzigingsplan dusdanig klein van omvang en vindt de ontwikkeling inpandig plaats, waardoor er geen hinder wordt veroorzaakt voor omliggende functies.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.

De kenmerken van deze aanduiding zijn met name in cultuur gebrachte essenlandschappen, oude hoevenlandschappen en heide-ontginningslandschappen. Kenmerken reliëf is op veel plaatsen vervlakt door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is echter om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

Onderhavig wijzigingsplan gaat echter uit van hergebruik van bestaande bebouwing. Hierdoor zullen er geen ingrepen plaatsvinden in de natuurlijke laag. Deze laag zal hier dan ook geen negatieve gevolgen van ondervinden.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe.

De kenmerken van deze aanduiding zijn landschappen met verspreide erven die werden ontwikkeld nadat de complexen met de grote assen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Doordat deze kleinschaligheid en samenhang wordt bedreigd door een toename aan bebouwing en de gevoeligheid voor verandering van het hoevenlandschap, heerst er de ambitie om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.

Onderhavig wijzigingsplan gaat echter uit van hergebruik van bestaande bebouwing. Hierdoor zullen er geen ingrepen plaatsvinden in het landschap. De laag van het agrarische cultuurlandschap zal dan ook geen negatieve effecten ondervinden van de gewenste ontwikkeling.

Stedelijke laag

De stedelijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu'.

De kenmerken van deze aanduiding zijn stromende openbare ruimten en een grote mate van uniformiteit en collectiviteit of juist extreme mate van variatie in het straatbeeld. Voor de toekomst wordt gestreefd naar het verbeteren van de kwaliteit aan de hedendaagse kwaliteitseisen en een herstructurering en verdichting van de naoorlogse woonwijken.

Onderhavig wijzigingsplan past binnen de gestelde beleidsdoelen. Bovendien zorgt de schaal van de ontwikkeling, tezamen met het feit dat de gewenste ontwikkeling inpandig plaats zal vinden, ervoor dat de stedelijke laag geen negatieve effecten zal ondervinden van onderhavig wijzigingsplan.

Laag van de beleving

De 'Lust- en leisurelaag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Borne'

Aangezien het plangebied momenteel bestemd is als 'Bed & Breakfast' waarbinnen geen woning is toegestaan, wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 20.6.1. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de functieaanduiding 'Bed & Breakfast' te vervangen met een woning, mits wordt voldaan aan de gestelde randvoorwaarden. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van een woning ter plaatse van de aanduiding 'Bed & Breakfast', mits:

  • a. ter plaatse geen Bed & Breakfast meer wordt uitgeoefend
  • b. de oppervlakte of inhoud van het gebouw niet wordt vergroot
  • c. de karakteristiek van het gebouw zoveel mogelijk behouden blijft
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan gewaarborgd, is in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht
    • 3. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is

Conclusie

Per voorwaarde wordt kort inzichtelijk gemaakt of het onderhavig wijzigingsplan voldoet aan het gestelde:

  • a. De bedrijfsvoering van de Bed & Breakfast zal met de inwerkingtreding van het wijzigingsplan worden gestaakt
  • b. De gewenste ontwikkeling vindt inpandig plaats op het perceel aan de Hedeveldsweg 11a. Hiermee wordt de oppervlakte of de inhoud van het gebouw niet vergroot
  • c. Doordat de gewenste ontwikkeling puur inpandig plaats zal vinden, zal het karakteristiek van het gebouw behouden blijven
  • d. De gewenste ontwikkeling van onderhavig wijzigingsplan betreft een zeer geringe omvang. Bovendien vinden de wijzigingen inpandig plaats, waarbij de functies Bed & Breakfast en Wonen een vrijwel identieke uitwerking hebben op de nabije omgeving. De belangen van omwonenden en bedrijven worden hierdoor niet onevenredig aangetast
  • e. De uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan kan worden gewaarborgd, doordat:
    • 1. er geen wijzigingen plaats zullen vinden buiten het bestaande pand. Bodemsanering is dan ook niet noodzakelijk
    • 2. er geen wijzigingen plaats zullen vinden buiten het bestaande pand. Er zullen dan ook geen ingrepen plaatsvinden in de bodem, waardoor mogelijk in de grond aanwezig zijnde archeologische waarden niet worden aangetast
    • 3. de financiële kosten voor het wijzigingsplan niet opwegen tegen de mogelijke opbrengst van het toevoegen van een woonbestemming, zowel in het geval van eigen gebruik dan wel eventuele verkoop.

3.3.2 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie Borne is opgesteld voor de periode 2010-2030 en vormt het beleids- en toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Deze structuurvisie op door de gemeenteraad vastgesteld op 30 mei 2011.

De gewenste ontwikkeling in onderhavig wijzigingsplan vindt plaats in de dorpsrand van Borne. De gemeente Borne streeft in haar structuurvisie naar aantrekkelijke dorpsranden door een mix aan kleinschalige functies. Door de toenemende gronddruk in deze gebieden, in combinatie met reeds in ontwikkeling zijnde ontwikkelingsplannen voor wonen, gaat voor woonfuncties de voorkeur uit naar een streekeigen karakter. Ook moet worden gebouwd met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Deze kwaliteitsverbetering geldt eveneens voor de bestaande voorraad.

Conclusie

Op basis van de structuurvisie Borne kan worden gesteld dat het onderhavige wijzigingsplan in één lijn is met het ontwikkelingsperspectief van de gemeente Borne. Met het wijzigen van de Bed & Breakfast functie naar een woning blijft de kwaliteit van de dorpsrand behouden, al dan niet verhoogd, doordat leegstand tegengegaan wordt. Bovendien past deze ontwikkeling in het gewenste kleinschalige beeld van de dorpsranden, mede doordat het betreffende perceel gelegen is aan een klein erf. Het betreffende perceel past tot slot in het streekeigen karakter.

3.3.3 Woonvisie Borne 2017-2027

In september 2017 is voor de gemeente Borne een nieuwe woonvisie vastgesteld, te weten de 'Woonvisie Borne 2017-2027'. Deze woonvisie is opgebouwd uit een viertal thema's, te weten:

  • 1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid
  • 2. Wonen, zorg en welzijn
  • 3. Leefbaarheid en kwaliteit
  • 4. Kwalitatief programmeren

Binnen het thema 'betaalbaarheid en beschikbaarheid' wordt met name aandacht besteed aan de sociale huursector. Hierbij moet onder andere de sociale woningvoorraad in omvang gelijk worden gehouden en moet maatwerk zorgen voor kortere wachttijden en mogelijk (tijdelijke) extra goedkope huurwoningen. Het thema 'wonen, zorg en welzijn' legt haar focus op de ouderen. Zo wordt langer zelfstandig wonen gefaciliteerd door zorgwoningen in de buurt van voorzieningenclusters te plaatsen en levensloopbestendigheid in bestaande voorraad en nieuw te bouwen woningen te regelen. Voor het thema 'leefbaarheid en kwaliteit' wordt de nadruk gelegd op duurzaamheid en creativiteit door maatwerk te leveren om initiatieven mogelijk te maken en door vitale wijken ruimte te geven voor initiatieven, flexibiliteit en experimenteerruimte. Tot slot richt het thema 'kwalitatief programmeren' zich op het voorzien in voldoende passende woningen voor de bewoners, naast een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied.

Onderhavig plan past met name binnen het thema 'leefbaarheid en kwaliteit'. Binnen dit thema is opgenomen dat 'in en rond het centrum per locatie zal worden bekeken of toevoeging van nieuwe woningen een oplossing biedt en of transformatie naar woningbouw gestimuleerd en gefaciliteerd dient te worden'. Doordat onderhavig plan al mogelijk wordt gemaakt binnen een bestaande wijzigingsbevoegdheid, is deze beoordeling al gemaakt en positief bevonden.

De woonvisie Borne 2017-2027 benoemd dan ook geen belemmeringen voor onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft de realisatie van één woning in bestaande bebouwing. Deze activiteit wordt niet gezien als m.e.r.-plichtig, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeropperlvak van 200.000 m2 of meer. De toelaatbaarheid voor wat betreft milieu is middels dit hoofdstuk afdoende gewaarborgd.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0007.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het plangebied gaat het om het wijzigen van de aanduiding 'Bed & Breakfast' in een woning. Dit vindt plaats binnen bestaande bebouwing. Van bedrijvigheid in de nabije omgeving is geen sprake. De dichtsbijzijnde functie is agrarische bedrijvigheid ten westen van het betreffende perceel, op ruim 280 meter afstand. Deze agrarische bedrijvigheid wordt in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzondering aangemerkt als 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief). Als grootste afstand tot een gevoelige functie wordt 100 meter aangemerkt. Met ruim 280 voldoet deze afstand ruim aan de voorschreven richtafstand. Om deze reden zorgt het aspect 'milieuzonering' niet voor een bedreiging van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de directe omgeving zijn geen dierenverblijven van veehouderijen aanwezig. Wel is er een agrarische functie aanwezig op ruim 280 meter afstand. Voor deze betreffende functie wordt met betrekking tot geur een richtafstand aangehouden van 100 meter ten opzichte van gevoelige functies. Met de aanwezige afstand van ruim 280 meter wordt ruim voldaan aan deze richtafstand. Er is dan ook geen sprake van mogelijke hinder voor onderhavig wijzigingsplan met betrekking tot het aspect geur. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er met betrekking tot het aspect geur sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Gezien het feit dat in onderhavig wijzigingsplan geen sprake is van het saneren of (nieuw)bouwen van bebouwing en er derhalve geen bodemingrepen plaatsvinden, maar slechts het hergebruik van bestaande bebouwing, is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Voor het aspect 'bodem' blijft, mede gelet op de huidige gebruiksmogelijkheden conform de bestemming Wonen, sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Conclusie

In onderhavig wijzigingsplan is sprake van een functiewijziging van Bed & Breakfast naar een woning. In de directe omgeving zijn geen bronnen van spoor- of industrielawaai aanwezig. In de directe omgeving van onderhavig wijzigingsplan is wel verkeerslawaai aanwezig. Onderhavig wijzigingsplan is gelegen in een buitenstedelijk gebied aan een 60 km/u weg met één rijstrook. Hiervoor geldt een geluidszone van 250 meter. De onderlinge afstand tussen de bebouwing en de Hedeveldsweg bedraagt slechts 30 meter. Tegelijkertijd betreft het een weg met een lage verkeersintensiteit.

Op het betreffende perceel is echter slechts sprake van een functiewijziging. Deze functiewijziging vindt inpandig plaats, terwijl er sprake is van een bestaande situatie. De geluidsbelasting op de gevel wordt door onderhavig plan dan ook niet verhoogd. Bovendien is er al bebouwing gelegen tussen het betreffende pand en de Hedeveldsweg. Hierdoor wordt de bestaande situatie aan de Hedeveldsweg 11-13 gehandhaafd. Het aspect 'geluid' vormt dan ook geen belemmeringen voor onderhavig wijzigingsplan met betrekking tot een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig wijzigingsplan voorziet een functieverandering van Bed & Breakfast naar wonen. Deze verandering zal inpandig plaatsvinden. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal nauwelijks tot geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0008.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van ruim 750 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende Water

De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  • 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  • 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  • 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water

De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen

Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Op 6 september 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang voor het plan speelt. Het plan betreft een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland. De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Onderhavig wijzigingsplan betreft de functiewijziging van Bed & Breakfast naar een woning. Deze ontwikkeling blijft bij inpandige wijzigingen binnen bestaande bebouwing. Hierdoor betreft het een ontwikkeling met een zeer beperkte en lokale invloedssfeer. Bovendien ligt het plangebied niet in of nabij Natura 2000-gebied (ruim 7.200 meter) en niet in of nabij Natuurnetwerk Nederland (ruim 500 meter). Hierdoor zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een meetbare aantasting van flora en fauna. Nader onderzoek op het gebied van flora & fauna is daarom niet noodzakelijk.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.


Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.


Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Borne (te zien in figuur 4.3, plangebied groen omcirkeld) aangemerkt als:

  • Dekzandwelvingen en -vlakten
  • Bodem diep verstoord
  • Oud erf

Voor gebieden aangeduid met 'dekzandwelvingen en -vlakten' is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m2 en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Voor gebieden aangeduid met 'bodem diep verstoord' zijn de mogelijke archeologische resten aangetast of verdwenen door diepe bodemingrepen. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk

Gebieden aangeduid met 'oud erf' worden gezien als historische objecten met een archeologische betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014wz001-vg01_0009.png"
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Borne)

Toets

Bij voorliggend plan zijn geen bodemingrepen gepland. Nader archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Bovendien was het betreffende plangebied al vrijgesteld van archeologisch onderzoek op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Borne.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het betreffende perceel een gemeentelijk monument betreft uit 1850. De betreffende wijzigingen uit onderhavig wijzigingsplan, mogelijk gemaakt door de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne', betreffen echter slechts inpandige wijzigingen, waarbij enkel een extra wooneenheid wordt toegevoegd. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het betreffende plangebied wordt ontsloten via de Hedeveldsweg. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Het onderhavig wijzigingsplan betreft een wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 20.6.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne', vastgesteld op 25 mei 2016. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' fungeert hierin als moederplan en blijft grotendeels van toepassing.

5.2 Bestemmingen

Het plan kent de bestemming 'Wonen - 1'.

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' is gewijzigd, in die zin dat ter plaatse van het perceel 'Hedeveldsweg 11-13' de aanduiding 'Bed & Breakfast' is verwijderd.

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' is gewijzigd, in die zin dat in de maatvoering van het perceel 'Hedeveldsweg 11-13' het maximum aantal wooneenheden wordt gewijzigd naar 3.

Bovendien is in de regels vastgelegd dat het gebouw ter plaatse van de voormalige bed & breakfast in oppervlakte en inhoud niet vergroot mag worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder de planschadekosten, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 6 september 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2017 tot en met 7 februari 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.