direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Bekkingvelderweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bekkingvelderweg 8 te Zenderen, in het buitengebied van de gemeente Borne, is golfbaan Weleveld gelegen. Op de locatie wordt een golfbaan met bijhorende voorzieningen, waaronder een clubhuis, geëxploiteerd. Het clubhuis en het bijbehorende terras worden momenteel, op basis van een tijdelijke vergunning, geëxploiteerd als restaurant, met daarnaast ondergeschikte detailhandel in de vorm van een golfshop.

In juni 2019 is een pilot gestart waarbij tussen de gemeente Borne en golfbaan Weleveld is overeengekomen dat de partijen, in afwachting van een eventuele verruiming/aanpassing van het bestemmingsplan, bekijken of horeca met een meer openbaar karakter tot een meerwaarde kan leiden voor het gebied op en rondom golfbaan Weleveld. Na ommekomst van een jaar is door beide partijen geconcludeerd dat de pilot geslaagd is. Derhalve heeft Stichting Weleveld Golf op 20 december 2020 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het verbreden van de gebruiksmogelijkheden van het clubhuis bij golfbaan Weleveld aan de Bekkingvelderweg 8 te Zenderen. Op 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne besloten om onder voorwaarden een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen om bovengenoemde gebruiksmogelijkheden mogelijk te maken.

Doordat de tijdelijke omgevingsvergunning is verleend is de exploitatie van een restaurant, naast de gebruiksmogelijkheden als clubhuis, mogelijk. Om de tijdelijke omgevingsvergunning juridisch-planologisch te verankeren in het bestemmingsplan, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Dit aangezien op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Borne” ter plaatse van het plangebied uitsluitend ondergeschikte horeca ten dienste van de golfbaan toegestaan. Binnen deze herziening van het bestemmingsplan is het tevens de wens om een bestaand bouwvlak te verplaatsen ten behoeve van de bouw van een overdekte driving range. De gewenste locatie van de driving range ligt namelijk buiten het bouwvlak waar deze op basis van het geldende bestemmingsplan gebouwd mag worden.

Middels dit bestemmingsplan wordt de tijdelijke omgevingsvergunning juridisch-planologisch verankerd en wordt het bouwvlak ten behoeve van de overdekte driving range verplaatst. Daarbij dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen dat de oppervlakte van het restaurant maximaal 207 m² en de oppervlakte van het buitenterras maximaal 200 m² mag bedragen. Tevens is uitsluitend toegestaan dat het clubhuis wordt gebruikt als restaurant/bistro; een andere vorm van horeca is niet toegestaan, evenals het houden van feesten en partijen. Binnen het bouwvlak ten behoeve van de overdekte driving range dienen de bestaande maatvoeringsvereisten te worden behouden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Golfbaan Weleveld is gelegen in het buitengebied van de gemeente Borne ten noorden van de dorpskern Zenderen. De ruimtelijke en planologische wijzigingen vinden plaats op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Borne, sectie A, nummer 1843. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin respectievelijk aangegeven met de rode ster en rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied binnen de gemeente Borne en t.o.v. de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, herziening Bekkingvelderweg 8" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlage);
  • toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig bestemmingsplan

1.4.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Buitengebied Borne”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 oktober 2017 door de gemeenteraad van Borne. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorend bij het vigerende bestemmingsplan. Hierin is het plangebied met de rode contour aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Borne" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  


Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Borne” zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Sport' met een drietal bouwvlakken, de functieaanduiding 'golfbaan' en een aantal maatvoeringsaanduidingen. Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde – Archeologische verwachting 2'. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is het niet relevant om nader in te gaan op de archeologische dubbelbestemmingen. De bestemmingen worden wel overgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

Hierna wordt nader ingegaan op de bestemming 'Sport'.

Sport

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' bestemd voor:

  • een 18 holes golfbaan met bijbehorend clubgebouw;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden zoals bestaande bossages en beplantingen;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van elementen met bijzondere botanische waarden;
  • agrarisch medegebruik;
  • watergangen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • waterpartijen.


In de specifieke gebruiksregels is onder andere bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige horeca, feesten en partijen niet is toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan. Daarbij gelden tevens een aantal maatvoeringsregels, zoals de maximale bouwhoogte en maximaal toegestane oppervlakte.

1.4.2 Strijdigheid

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet toegestaan om ter plaatse van het plangebied het clubhuis te gebruiken als restaurant met ondergeschikte detailhandel in de vorm van een golfshop. Tevens is initiatiefnemer voornemens om een driving range in beperkte mate ten noordwesten, buiten het bestaande bouwvlak, te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en gewenste situatie van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Borne beschreven. In hoofdstuk 4 passeren de relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op de golfbaan Weleveld, gelegen aan de Bekkingvelderweg 8 te Zenderen in het buitengebied van de gemeente Borne. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ruimtelijk functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving.

De golfbaan betreft een terrein van circa 25 hectare grond. In het plangebied bevindt zich een 9-holes golfbaan, een clubhuis, een driving range, een putting green en een parkeerterrein. Binnen het clubhuis wordt momenteel, op basis van een tijdelijke vergunning, een restaurant geëxploiteerd. Het restaurant heeft (met uitzondering van de keuken) een vloeroppervlak van 207 m² en een buitenterras van circa 200 m².

De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door verspreid liggende woonpercelen, agrarische gronden, (agrarische) bedrijfspercelen en bos. Er is sprake van veel kleinschalige, waardevolle beplantingselementen. De aanwezigheden van deze beplantingselementen, welke zich voor doen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplanting, is landschappelijk van grote waarde. Deze vormen ecologische verbindingen tussen de grotere bossen en natuurterreinen in de omgeving.

In afbeelding 2.1 is het plangebied middels een luchtfoto weergegeven. Binnen het rode kader is ingezoomd op het clubhuis. In afbeelding 2.2 is een straatbeeldfoto van het clubhuis opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Huidige situatie clubhuis (Bron: Weleveld Golf)  

2.2 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling betreft de exploitatie van een restaurant van maximaal 207 m² vloeroppervlakte (exclusief de keuken met een oppervlakte van 58 m²) binnen het clubhuis, met een bijbehorend buitenterras van maximaal 200 m². Het gaat in voorliggend geval uitsluitend om het exploiteren van een restaurant/bistro; een andere vorm van horeca wordt niet toegestaan. Verder is het de wens om in het clubhuis ondergeschikte detailhandel toe te staan. Het gaat hier om de verkoop van artikelen gelieerd aan de golfbaan. Golfers zouden in dit geval bij de golfvereniging/in het clubhuis diverse golfartikelen kunnen aanschaffen ten behoeve van de golfsport. De omvang van de golfshop bedraagt circa 46 m2.

Verder is initiatiefnemer voornemens om een overdekte driving range te realiseren. De beoogde driving range wordt, ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied Borne” aangemerkt als gebouw (elk bouwwerk, dat voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt). Gelet hierop dient de driving range binnen een bouwvlak te worden gerealiseerd. Echter, initiatiefnemer is voornemens om de driving range in beperkte mate ten noordwesten van het bestaande bouwvlak te realiseren.

Het belangrijkste doel van de verplaatsing van het bouwvlak is het voorkomen van situaties waarbij golfballetjes op de Albergerweg (N744) terecht komen. In de huidige situatie staat het bouwvlak nagenoeg parallel aan de N744. Bij een niet optimale afslag vanaf de driving range, waarbij afstanden van ruim 200 meter kunnen worden gehaald, is het daardoor aannemelijk dat golfballen op de N744 terecht kunnen komen. Vanuit veiligheidsoverwegingen is het huidige bouwvlak daarom geen geschikte locatie voor de realisatie van een driving range.

Gelet op het vorenstaande is het gewenst om het bouwvlak te verplaatsen richting de houtwal/parkeerplaatsen. Vanuit landschappelijk oogpunt is de verplaatsing om twee redenen te beschouwen als een gewenste ontwikkeling. Ten eerste wordt het erf compacter aangezien de bebouwing dichterbij het clubhuis en het parkeerterrein wordt gerealiseerd. Ten tweede zorgt de verplaatsing ervoor dat de driving range uit het zicht verdwijnt, bekeken vanaf de Bekkingvelderweg.

Zowel vanuit landschappelijk oogpunt als vanuit het oogpunt van veiligheid kan de verplaatsing daarmee als een gewenste ontwikkeling worden beschouwd. Daarnaast blijven de bestaande maatvoeringseisen voor het bouwvlak gelden.

In afbeelding 2.3 is een plattegrond opgenomen van de gewenste indeling van het clubhuis. De volledige plattegrond is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In afbeelding 2.4 is de gewenste locatie van het bouwvlak opgenomen. Afbeelding 2.5 bevat ten slotte de gewenste oppervlakte en bouwhoogte van de driving range. Deze bedragen respectievelijk 151,2 m² en 3,45 meter. Daarmee kunnen de bestaande maximum oppervlakte en maximum bouwhoogte van 180 m² en 3,5 meter worden overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Plattegrond gewenste situatie (Bron: Te Kiefte Architecten)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0006.png"  
Afbeelding 2.4 Verplaatsing bouwvlak (Bron: Te Kiefte architecten)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0007.png"  
Afbeelding 2.5 Maatvoeringen driving range (Bron: Te Kiefte architecten)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Daarnaast beschikt de gemeente Borne over eigen parkeerbeleid, beschreven in de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne'.

Ten aanzien van de bouw van de driving range wordt opgemerkt dat deze ondergeschikt is aan de golfbaan en daardoor geen extra parkeerbehoefte en/of verkeersbewegingen met zich meebrengt. Bovendien is het realiseren van de driving range reeds toegestaan binnen het huidige bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Borne". Ten aanzien van het beoogde restaurant worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: 'Restaurant';
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk / gemeente Borne (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: buitengebied.
2.3.2 Verkeer

Voor de functie 'restaurant' zijn in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW geen normen opgenomen voor de verkeersgeneratie. Gelet op het feit dat het gaat om een (zeer) kleinschalig restaurant, zal van onevenredige toename van de verkeersbewegingen geen sprake zijn.

De detailhandelsfunctie (golfshop) betreft een ondergeschikte functie die ten dienste staat van de golfbaan. Bezoekers van de golfshop zijn voor het overgrote deel personen die reeds de golfbaan bezoeken. Hierdoor wordt gesteld dat de detailhandelsfunctie niet zorgt voor een onevenredige toename van de verkeersgeneratie.

Zowel het fietsverkeer als het autoverkeer van en naar het plangebied maakt gebruik van de Bekkingvelderweg en veelal de Albergerweg (N744). Gelet op het beperkte aantal verkeersbewegingen dat het golfcomplex genereert, de wegprofielen van de betreffende wegen, de verkeersintensiteiten op de betreffende wegen en de verkeerveilige aansluiting van het golfcomplex op de Bekkingvelderweg en de verkeersveilige aansluiting van de Bekkingvelderweg op de Alberweg is er sprake van een verkeerveilige situatie. Ook kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat er geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen waardoor de omliggende wegen 'overbelast' raken.

2.3.3 Parkeren

Met inachtneming van de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' is sprake van de volgende parkeerbehoefte voor het restaurant:

Hoofdgroep   Type   Hoeveelheid   Parkeerkencijfer per 100 m2 bvo   Totaal  
Horeca en verblijfsrecreatie   Restaurant   207 m2 bvo   15,0   31,05  

Zoals aangegeven betreft de detailhandelsfunctie (golfshop) een ondergeschikte functie die ten dienste staat van de golfbaan. Bezoekers van de golfshop zijn voor het overgrote deel personen die reeds de golfbaan bezoeken. Hierdoor wordt gesteld dat de detailhandelsfunctie niet zorgt voor een onevenredige toename van de parkeerbehoefte. Ten aanzien van de golfshop wordt rekening gehouden met één parkeerplaats voor personeel en één parkeerplaats voor een niet golfende klant.

Gelet op het vorenstaande is er sprake van een toename van de parkeerbehoefte van afgerond 33 parkeerplaatsen.

Voor de golfbaan geldt dat via een reserveringssysteem elke 10 minuten een groep golfers (een flight) kan starten op de golfbaan. Een gemiddelde ronde duurt circa 2 uur met een voorbereidingstijd (oefentijd op de driving range) van circa 30 minuten. Maximaal zijn dus (2,5 uur/10 minuten) 15 flights aanwezig op de golfbaan. Een flight kan bestaan uit 1, 2, 3 of 4 personen. Gemiddeld zal dit 3 personen zijn. Dat betekent dus maximaal 45 personen. Daar komt een personele bezetting van 5 personen bij. Van de aanwezige personen komt circa 25% per fiets of door middel van carpoolen met een andere golfer. Dit leidt dus tot een maximale behoefte aan (25% van 50 is) afgerond 25 parkeerplaatsen.

De bezettingsgraad van de parkeerplaatsen is voor de golfbaan en het restaurant verschillend. De baanbezetting van de golfbaan is tussen 10.00 en 14.00 uur maximaal. Daarna neemt deze af en bedraagt na 16.00 uur circa 50%.

De bezetting van het restaurant is tot circa 16.00 uur gering. Daarna zal de bezetting stijgen naar 100%. Gelijktijdig is dus sprake van een parkeerbehoefte aan 2 (golfshop) + 19 (50% van max. golfbaan) + 31 (100% van max restaurant) = 52 parkeerplaatsen.

Weleveld Golf beschikt over een fors parkeerterrein aan de voorzijde van het clubgebouw. Hier is ruimte voor circa 100 auto's. De parkeergelegenheden zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Gelet hierop is er (ruim) voldoende ruimte aanwezig om het parkeren op het eigen terrein op te lossen.

2.3.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de NOVI wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In de NOVI wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De planologische wijziging raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' moet deze gevolgd worden wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014:

“12.6. Het betoog van Lunchroom Deli en andere dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat is voorzien in een functiewijziging binnen de bestaande bebouwing, kan niet slagen. In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden.”

Echter in een recente uitspraak van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”

Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het feit dat:

  • er geen sprake is van een nieuw beslag op de ruimte, omdat het gaat om een functieverandering van een bestaand gebouw (horeca in clubgebouw);
  • er per saldo geen sprake is van een toename van de bouwmogelijkheden en bebouwde omgeving (verplaatsen bouwvlak ten behoeve van een overdekte driving range);
  • er sprake is van een ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;
  • er ter plaatse reeds sprake is van een restaurantfunctie ten behoeve van Weleveld Golf;
  • de ondergeschikte detailhandel kleinschalig is en wordt geëxploiteerd in het bestaande clubhuis;
  • er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen (zie ook paragraaf 2.3.2);

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050. De revisie vastgesteld op 12 april door de Provinciale Staten geeft daar een nieuwe koers voor aan. De Omgevingsverordening, welke op 1 mei 2017 in werking treedt, vormt hierbij een belangrijk instrument.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:

  • Een klimaatbestendig Overijssel;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur;
  • Natuur als ruggengraat;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Aan de hand van deze drie stappen kan bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening);
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn

3.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0008.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn met name artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1 en 2)

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpenwanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.


Toetsing van het plan aan artikel 2.1.3 en 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het clubhuis wordt in de gewenste situatie gebruikt als clubhuis, restaurant, keuken en ondergeschikte detailhandel. Hiervoor wordt geen extra beslag op de ruimte gelegd, waarmee de mogelijkheden van de bestaande bebouwing optimaal worden benut. De bouw van de driving range is op basis van het geldende bestemmingsplan reeds mogelijk, maar vindt plaats op een locatie buiten het bouwvlak. De gewenste locatie wordt beoogd vanwege veiligheidsredenen en vanwege een betere landschappelijke inpassing. Hiermee is bij uitstek sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het gestelde in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

In het vervolg van deze paragraaf wordt de ontwikkeling getoetst aan het Uitvoeringsmodel en het geldende Ontwikkelingsperspectief, waarmee tevens wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

3.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

De locatie van de golfbaan is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt met het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0009.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)  


'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit ontwikkelingsperspectief dienen nadrukkelijk te worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte.

Toetsing van het plan aan het ontwikkelingsperspectief

De voorliggende ontwikkeling sluit uitstekend aan bij het combineren van meerdere functies in het buitengebied van de gemeente Borne. Het restaurant vormt namelijk een kort verblijfsmoment voor recreanten in het gebied, waarmee deze ook bijdraagt aan het beleefbaar maken van het omliggende landschap. Ten slotte wordt ook de sport golf meer zichtbaar, doordat meer mensen het terrein van de golfclub zullen bezoeken, wat ook weer een economische impuls kan geven aan de golfbaan. Het voornemen sluit daarom uitstekend aan bij de ambitie zoals gesteld in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, aangezien voor de locaties en de aangrenzende gronden geen specifieke gebiedskenmerken op basis van deze lagen gelden.

1. De "Natuurlijke Laag"

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Het clubhuis en de beoogde locatie van de driving range is op de gebiedskenmerkenkaart de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype “Dekzandvlakte en ruggen”. In afbeelding 3.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0010.png"  
Afbeelding 3.3 Uitsnede van de "Natuurlijke Laag" (Bron: Omgevingsverordening Overijssel)  


'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

Toetsing van het plan aan de 'Natuurlijke Laag'

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de gebruiksmogelijkheden van het clubhuis van de golfbaan aan de Bekkingvelderweg. Met deze ontwikkeling wordt er een rustpunt gecreërd voor recreanten van het gebied, waarmee de recreatieve routes om het plangebied aantrekkelijker wordt. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het beleefbaar maken van omliggende landschap, wat als een belangrijke ontwikkelingrichting is aangeduid binnen het geldende perspectief uit de 'Natuurlijke Laag'. Er wordt daarom gesteld dat het voornemen goed aansluit bij de ambities uit de 'Natuurlijke Laag' zoals gesteld door de provincie Overijssel.

2. De "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit. Het clubhuis en de beoogde locatie van de driving range is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Oude hoevenlandschap”. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0011.png"  
Afbeelding 3.4 Uitsnede van de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" (Bron: Omgevingsverordening Overijssel)  

'Oude hoevenlandschap'

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Toetsing van het plan aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap"

Het oude hoevenlandschap biedt volop kansen voor initiatieven die bijdragen aan onder andere recreatie. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hieraan bijgedragen, omdat hiermee aan recreanten een korte verblijfsmogelijkheid wordt geboden. Dit gebeurt tevens binnen een al bestaande route, omdat er uitsluitend wordt voorzien in een verbreding van de gebruiksmogelijkheden van een al bestaand clubhuis.

3. De "Laag van de beleving"

Binnen de 'Laag van de beleving' geldt voor het plangebied het kenmerk 'landgoederen en buitenplaatsen'. Het landgoed Weleveld ten noorden van de kern Borne en de directe omgeving, is een gebied met hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Weleveld kent een typisch Twents coulissenlandschap (onderdeel van het kampenlandschap) van afwisselend weilanden, houtwallen en boomgroepen. Het gebied kent momenteel voornamelijk een agrarisch gebruik, maar is ook zeer in trek voor routegebonden recreatievormen als wandelen, fietsen, autoritten en huifkartochten. Juist het oorspronkelijk agrarisch karakter met oude Saksische boerderijen geeft het gebied een sterke recreatieve aantrekkingskracht. Weleveld wordt doorsneden door de Bornse Beek en de Deurningerbeek. In 1994 is een deel van de oude beekloop hersteld. Tevens is de slotgracht opnieuw uitgegraven, waardoor de plaats van de voormalige havezate Weleveld (afgebroken in 1804) zichtbaar is geworden. De daarnaast gelegen permanente expositie Middeleeuws Weleveld vertelt over de vroegste geschiedenis van de havezate en geeft een inzicht in de maatschappelijke verhoudingen rond het jaar 1300.

Toetsing van het plan aan de "Laag van de beleving"

Met de voorliggende ontwikkeling wordt een restaurant toegevoegd aan een gebied dat erg in trek is voor routegebonden recreatievormen. Een restaurant in dit gebied biedt voor deze recreanten een verblijfsmogelijkheid, waarmee de beleving van het gebied wordt versterkt. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de ontwikkeling uitstekend aansluit bij het geldende gebiedskenmerk 'landgoederen en buitenplaatsen' uit de "Laag van de beleving".

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het clubhuis van de golfbaan goed aansluit bij de doelstellingen en ambities uit het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne
3.3.1.1 Inleiding

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

3.3.1.2 Ambitie: Borne in 2030

De gemeente Borne heeft in de structuurvisie ook het ambitieniveau verwoord. Voor wat betreft het buitengebied biedt Borne ruimte aan het ontwikkelen en het mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven. Niet om de agrarische functies te laten verdwijnen, maar om de structuur van de overblijvende landbouw te verbeteren. De kerkdorpen Hertme en Zenderen behouden hun eigen karakter. Dit betekent dat bestaande kwaliteiten behouden zijn gebleven, ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die passen bij de schaal en aard van de kernen en het niveau van de (maatschappelijke) voorzieningen voldoende is, gerelateerd aan het aantal inwoners.

De kern Borne is goed bereikbaar, zowel met de auto als met het openbaar vervoer. Het doorgaand verkeer wordt uit de kern geweerd en omgeleid. Daarnaast zijn er efficiënte en veilige langzaamverkeersverbindingen. Het kleinschalige Twentse landschap rondom Borne, vormt een logische verbinding tussen de landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden ten zuiden (landgoed Twickel) en ten noorden (Nationaal Landschap noordoost Twente) van de netwerkstad. Dit heeft geleid tot de profilering van Borne als Groene Poortgemeente binnen de netwerkstad.

3.3.1.3 De Groene Poort

Borne ontwikkelt haar buitengebied in samenwerking met de buurgemeenten, Netwerkstad en Regio Twente en de provincie Overijssel tot de Groene Poort van Twente. De Groene Poort wordt gezien als het kruispunt van de stedelijke en landschappelijke as, die een schakel vormt tussen de landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden van zuidwest en noordoost Twente. In afbeelding 3.5 is de ligging van het plangebied (rode cirkel) binnen de Groene Poort weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0012.png"  
Afbeelding 3.5 Visiekaart Buitengebied (Bron: Structuurvisie Borne)  


Actuele ontwikkelingen binnen de Groene Poort
De ontwikkeling van De Groene Poort kenmerkt de strategie van Borne, welke is gericht op het versterken van onderscheidende kwaliteiten. Het landelijk gebied is in ontwikkeling. Het aantal agrarische bedrijven neemt af, het agrarisch gebruik blijft van belang in het kleinschalige landschap en de druk van landelijk wonen neemt toe. De uitdaging is om deze ontwikkeling niet als een bedreiging te zien, maar als een kans om te komen tot nieuwe mogelijkheden in het cultuurlandschap. Diverse vormen van kleinschalige (al dan niet recreatieve) bedrijvigheid kunnen een waardevolle toevoeging vormen op de agrarische bedrijvigheid, waardoor de economische kracht wordt versterkt en nieuwe functies worden geïntroduceerd die de landschappelijke kwaliteit waarderen en versterken. De Groene Poort vervult hiermee een belangrijke functie voor de Netwerkstad Twente, doordat het enerzijds de landschappelijke en ecologisch waardevolle gebieden ten noorden en ten zuiden van de stedenband met elkaar verbindt en anderzijds voorkomt dat de steden ongebreideld aan elkaar vastgroeien.

Toerisme en recreatie
Borne heeft de ambitie om het aantal bezoekers van buitenaf te vergroten door versterking en uitbreiding van het toeristisch/recreatief aanbod door het behoud van het authentieke Twentse landschap. De economische aspecten van recreatie en toerisme spelen hierin een belangrijke rol. Er is ruimte om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Voor wat betreft de voorzieningen op het gebied van de verblijf- en dagrecreatie, doen zich met name langs bestaande en nieuwe routes kansen voor. Daarbij wordt niet ingezet op grootschalige recreatieve trekkers met een verkeersaantrekkende werking, maar juist op kleine landschappelijk georiënteerde recreatieve voorzieningen. In verband met de intrinsieke waarde van het gebied zelf en de aanwezigheid van direct aansluitende grote ecologisch en landschappelijk waardevolle gebieden, leent het buitengebied van de gemeente Borne zich bij uitstek voor korte verblijfsrecreatie.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Borne

De strategie van de gemeente Borne binnen de Groene Poort richt zich op het versterken van onderscheidende kwaliteiten, waarbij de ontwikkelingen in het landelijk gebied worden aangegrepen als kans om te komen tot nieuwe mogelijkheden binnen het cultuurlandschap. De voorliggende ontwikkeling sluit naadloos aan bij deze strategie. Op basis van de huidige gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan is er alleen horeca toegestaan wanneer deze ondergeschikt is aan de golfbaan. Met de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het clubhuis wordt een restaurant geëxploiteerd, waarmee deze benut kan worden als rustpunt voor recreanten.

De golfbaan is gelegen langs meerdere (recreatieve) wandel- en fietsroutes, welke van een kwalitatieve impuls worden voorzien door de mogelijkheid om kort bij het restaurant te verblijven. De ontwikkeling versterkt daarmee de economische kracht binnen de Groene Poort. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de doelstellingen van de gemeente Borne op het gebied van toerisme en recreatie en binnen de gehele strategie van de gemeente Borne voor de ontwikkeling van de Groene Poort.

3.3.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

De voorliggende ontwikkeling voorziet in het toestaan van het gebruik van het clubhuis als restaurant met bijbehorend terras, met ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de golfbaan. Daarnaast wordt een bouwvlak verplaatst ten behoeve van de bouw van een driving range. Daarmee worden er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai is dan ook niet aan de orde. De effecten van het voornemen op de omgeving komt in paragraaf 4.5 milieuzonering aan de orde.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van een bestaand pand. Hiermee worden geen bodemingrepen verricht. Ten aanzien van het realiseren van de driving range wordt opgemerkt dat ter plaatse reeds sprake is van een golfbaan. Gelet op het vorenstaande, de aard en omvang van de te realiseren driving rage en het feit dat er, voor zover bekend, geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, wordt het uitvoeren van een milieukundig bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Binnen de voorliggende ontwikkeling is ook geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten, zie hiervoor ook paragraaf 2.3. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van alle risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz014-vg01_0013.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)  


Uit de inventarisatie blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobron een buisleiding ten noordwesten van het plangebied betreft. Het betreft een gasleiding van de Nederlandse Gasunie B.V. Deze leiding heeft een diameter van 324 mm en een werkdruk van 40 bar. Voor een dergelijke gasleiding ligt de 1% letaliteitsgrens bij 140 meter en de 100% letaliteitsgrens bij 70 meter.

De betreffende buisleiding bevindt zich in voorliggend geval op circa 640 meter afstand van het plangebied. Daarmee wordt dan ook geconcludeerd dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het aspect externe veiligheid voor dit project geen belemmeringen oplevert.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
4.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionaal samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.
4.5.2 Watertoets
4.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor wat betreft het restaurant wordt opgemerkt dat er uitsluitend wordt voorzien in een functiewijziging van bestaande bebouwing. Daarmee is er geen sprake van een effect op de waterhuishouding en is er tevens geen sprake van een waterschapsbelang.

Met de realisatie van een driving range is er wel sprake van de toevoeging van bebouwing. Ook voor deze ontwikkeling is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd middels de digitale watertoets. Hieruit volgt dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het volledige resultaat van de watertoets in opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure is het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor dit in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als volgt omschreven:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Rondom het plangebied is geen sprake van menging van functies, er wordt daarom uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.6.3 Situatie plangebied
4.6.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het restaurant, de golfshop en de driving range betreffen allen milieucategorie 1 functies. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter voor geluid. Binnen een straal van 10 meter rondom het clubgebouw en de driving range zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Er is daarom geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.6.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van milieugevoelige functies. Omliggende functies leveren geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geur

4.7.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.7.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.7.3 Situatie plangebied

Nabij het plangebied zijn uitsluitend grondgebonden veehouderijen aanwezig of planologisch toegestaan. Deze liggen allen op circa 200 meter of meer van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Bovendien is ter plaatse van het plangebied reeds sprake van een geurgevoelig object. Voorgenomen functieverruiming brengt hier geen verandering in.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.8.2 Gebiedsbescherming
4.8.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” is gelegen op circa 9 kilometer afstand.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de grote onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, is de aanlegfase van de ontwikkeling achterwege gelaten. In de Wsn is namelijk een partiële vrijstelling voor de bouwsector opgenomen. Dit houdt in dat de door de bouw mogelijke veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing worden gelaten bij een natuurvergunning. De vrijstelling geldt slechts voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw-, sloop en aanleg en ander werkzaamheden en niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van het bouwwerk of werk als gevolg van bijvoorbeeld bewoning, gebruik van utiliteitsbouw of verkeer dat over een weg rijdt.

De gebruiksfase van de voorliggende ontwikkeling bestaat uit het gebruik van het clubhuis als restaurant, het gebruik van de overdekte driving range en de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkelingen. Het gebruik van het clubhuis als restaurant stoot zeer beperkt stikstof uit, aangezien het hier gaat om een reeds bestaand gebouw. Het gebruik van een overdekte driving range stoot geen stikstof uit. Ten slotte is de toename van het aantal verkeersbewegingen van een zeer beperkte omvang, zie hiervoor paragraaf 2.3.

Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, in combinatie met de afstand tot Natura 2000, wordt geconcludeerd dat een stikstofonderzoek niet noodzakelijk is.

4.8.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormt de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden geconcludeerd dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.8.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het toestaan van een restaurant met bijbehorend terras en ondergeschikte detailhandel bij de golfbaan, alsmede de realisatie van een driving range. De huidige inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maakt. Wellicht dat het plangebied wel geschikt is als functioneel leefgebied van beschermde diersoorten, maar dat er geen sprake is van vaste rust- en voortplantingsplaatsen. Tevens worden er geen sloop- en kapwerkzaamheden verricht als gevolg van de voorliggende ontwikkeling.

Een quickscan naar aanwezige natuurwaarden kan gelet op bovenstaande achterwege blijven.

4.8.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.9 Archeologie & cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie
4.9.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) op 1 juli 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van een bestaand clubhuis. Hierbij vinden geen bodemingrepen plaats, waardoor er geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Verder wordt er een bouwvlak verplaatst ten behoeve van de bouw van een driving range. Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Borne” is de gewenste locatie van het bouwvlak voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 1'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 2.500 m². De driving range heeft een oppervlakte van circa 151 m². Daarom kan worden geconcludeerd dat een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.9.2.2 Situatie plangebied

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart Overijssel bevinden zich in en rondom het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Met de voorliggende ontwikkeling vindt er dan ook geen aantasting plaats van cultuurhistorische waarden.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.


Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten: 'Sport', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de gronden toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouw- en gebruiksregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen of het gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan zo goed als opgenomen, waarbij de bestemming 'Sport' is aangepast in verband met de gewenste ontwikkeling en ter verduidelijking van hetgeen ter plaatse is toegestaan.

Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.

Sport (Artikel 3)

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de functieaanduiding 'golfbaan' onder meer bestemd voor een golfbaan van maximaal 18 holes met een bijbehorend clubgebouw en de daarbij behorende wegen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen. Tevens is aan de golfbaan ondergeschikte detailhandel toegestaan, tot een maximum oppervlakte van 46 m².

In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, waarbij de daar ter plaatse geldende goot- en bouwhoogtes in acht dienen te worden genomen. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' mag een gebouw uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een restaurant/bistro, zoals opgenomen in categorie 1b uit de 'Lijst van horeca-activiteiten', die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd. Daarbij gelden de voorwaarden dat het vloeroppervlak van het te exploiteren restaurant niet meer mag bedragen dan 207 m², hierbij de keuken niet inbegrepen, en dat de oppervlakte van het buitenterras niet meer bedraagt dan 200 m². Daarnaast is het gebruik van gronden voor onder andere recreatief nachtverblijf en feesten en partijen niet toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 1 (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 2.500 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.

Waarde - Archeologische verwachting 2 (Artikel 5)

De voor 'Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 5.000 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Vooroverleg

7.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

7.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterhuishouding, waarmee er geen waterschapsbelang is (zie ook bijlage 3 bij deze toelichting).

7.3 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 februari 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.