direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Weerselosestraat 304
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Weerselosestraat 304 in Hertme is een plan ontwikkeld. Tot voor enige tijd geleden werd op deze locatie een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Inmiddels zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt. De agrarische bebouwing die op het terrein aanwezig zijn, heeft in de huidige situatie geen functie meer en is landschap ontsierend. Als gevolg hiervan is het plan opgevat om deze schuren (in totaal circa 1.500 m²) te saneren en in te brengen in het kader van het Rood voor Rood beleid van het samenwerkingsverband Groene Metropool Twente (GMT). Het plan omvat de sloop van de bestaande stallen en het terugbouwen van een compensatiewoning (inclusief bijgebouwen) op het erf. Daarnaast bestaat ook het voornemen om de bestaande verouderde bedrijfswoning te slopen en elders op het erf te herbouwen.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied aan de Weerselosestraat 304 bestaat uit een agrarisch erf met woning en meerdere opstallen. Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noorden van Borne en ten oosten van Hertme. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie M, perceelsnummers 127, 155 en 359. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop de Weerselosestraat 304 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen met nummers 127, 155 en 359 aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart, bewerking Ad Fontem)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het erf is gelegen binnen grenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’. Dit bestemmingsplan is op 03-10-2017 vastgesteld door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het erf heeft de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ met een drietal functieaanduidingen: ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – beplantingselementen’, ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – bijzondere waterhuishoudkundige situatie’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – hoogteverschillen’. In figuur 1.3 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de voorziene ontwikkeling mogelijk te maken, onder andere vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, herziening Weerselosestraat 304' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Weerselosestraat 304 in Hertme sprake van een (voormalig) agrarisch erf. Het perceel Weerselosestraat 304 is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Hertme en aan de noordkant van de kern Borne. Het betreft een erf met een woning en vijf voormalig agrarische schuren met een gezamenlijk oppervlakte van 1.500 m². Het erf wordt ontsloten via de oorspronkelijke Weerselosestraat, die parallel loopt aan de huidige Weerselosestraat (60 km/u). In de huidige situatie functioneert deze oorspronkelijke Weerselosestraat vooral als erftoegangsweg, en stopt deze ter hoogte van het perceel aan de Weerselosestraat 304.

Tussen de oorspronkelijke en huidige Weerselosestraat ligt een groenwal met enkele hoge bomen. De bedrijfswoning bevindt zich, in de huidige situatie, het dichtstbij de weg. De voormalig agrarisch bedrijfsbebouwing ligt daar schuin achter en bestaat uit vijf (grote) schuren.

Ten noorden van het erf is Hotel-Restaurant Jachtlust gevestigd en ten zuiden van het erf is een woonerf gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie Weerselosestraat 304 Hertme (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaren zijn voornemens een nieuwe woning te realiseren middels het toepassen van het Rood voor Rood beleid van het samenwerkingsverband Groene Metropool Twente (GMT). Voornemen is om de huidige agrarische bedrijfsopstallen te slopen, hiermee zal circa 1.500 m 2 landschap ontsierende bebouwing gesloopt worden. Hiervoor in de plaats willen de eigenaren een woning van maximaal 750 m³ inclusief paardenstal (300 m²) en bijgebouw (65 m²) realiseren. Het maximum oppervlakte bijgebouwen wordt daarmee vastgelegd op 365 m2). Daarnaast wensen de eigenaren om de bestaande bedrijfswoning te slopen en elders op het erf te herbouwen. Het gaat om een woning van maximaal 750 m³ met een vrijstaand bijgebouw van 65 m². Daarnaast wordt 36 m2 aan bijgebouwen aangebouwd aan de woning. Het maximum oppervlakte bijgebouwen bedraagt daarmee 101 m2. Op deze manier ontstaat een nieuw erf bestaande uit twee aparte bouwpercelen met twee afzonderlijke woningen inclusief bijgebouwen.

Ten behoeve van de nieuwe inrichting is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld inclusief erfschets. Het plan is opgenomen in Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan en de schet is tevens opgenomen in figuur 2.3. Het huidige erf is op gebruikelijke wijze - als gebruikelijk inontginningslandschappen - georiënteerd op de weg. Er is daarbij altijd sprake van een hiërarchie waarbij het hoofdgebouw voor de daaraan ondergeschikte schuren is gebouwd. De huidige woning en schuren (E) worden gesloopt om meer ten zuiden een nieuwe woning (C) te kunnen bouwen. Doel is om meer afstand tussen het nieuwe erf en de bebouwing van het hotel/restaurant te verkrijgen. Er ontstaat onder meer ruimte voor een stevige groenbuffer om de erven fysiek uit elkaar te trekken. De rest van de gebouwen zijn eveneens grotendeels met de nokrichting haaks op de weg georiënteerd bestaande uit enkele bijgebouwen (B) en een tweede woning (A) achter de nieuwe hoofdwoning (C). Zij vormen samen een nieuw erfensemble (L). De erfverharding (D) versterkt dit beeld grotendeels.

Net als de erfverharding zijn hagen bepalend in het nieuwe beeld. De hagen op tekening (F) zijn indicatief en onder meer afhankelijk van de uiteindelijke architectuur en uitstraling. Hagen dienen aangeplant te worden, maar kunnen in werkelijkheid afwijken om bijvoorbeeld een betere aansluiting bij de woning te krijgen. Belangrijk is de groenbuffer aan de noordzijde die ervoor zorgt dat de erven fysiek uit elkaar worden getrokken. De groenbuffer bestaat uit bomen (H) en zou nog verder uitgebreid kunnen worden met wat hoogstamfruitbomen. Op het erf worden enkele beeldbepalende bomen aangeplant (G). De bomen versterken de landschapsstructuur (K) en dragen bij aan een groen erfkarakter.

Maatregelen voor de ruimtelijke kwaliteit zijn als volgt te omschrijven:

  • Het aanplanten van hagen (F): Aan te planten hagen met beukhaag, haagbeuk of meidoorn. Aanplantmaat 80-100 (hoogte in centimeters) met 5 planten per strekkende meters. Lengte bedraagt minimaal 54 meter.
  • Het aanplanten van bomen op het erf (G): Drie beeldbepalende bomen in de vorm van een linde, eik, walnoot of beuk in de aanplantmaat 14-16 (stamomtrek in centimeters) en elk voorzien van twee boompalen en gietrand
  • Het aanplanten van bomen als buffer (H): Een robuuste bomengroep met 15 eiken of linden in de aanplantmaat 14-16 (stamomtrek in centimeters) en elk voorzien van twee boompalen en gietrand. Als kruidenlaag wordt een 2 jarig bloemrijk mengsel of winterrogge geadviseerd. Eventueel is de bomengroep in de onderlaag aan te vullen met soorten als hazelaar, lijsterbes en inlandse vogelkers.
  • Het “Hazenpad” (O) krijgt de functieaanduiding pad. Het pad is daardoor uitsluitend bestemd voor onverharde wegen met bijbehorende groenvoorzieningen. Het Hazenpad moet opengesteld blijven.

Met voorgenoemde inpassing voldoet het plan aan de gestelde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0005.png" Figuur 2.3: Toekomstige situatie Weerselosestraat 304 Hertme (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een bestemmingsplanwijziging waarbij een (voormalig) agrarisch erf wordt herbestemd naar twee burgerwoningen inclusief bijgebouwen. Het plan is gericht op een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk op het perceel aan de Weerselosestraat 304 in Hertme mogelijk . Eén woning conform vigerend bestemmingsplan en één nieuwe woning conform het Rood voor Rood beleid. Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid, Bro ook niet van toepassing.

Wel geldt op grond van deze uitspraak dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0006.png" Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van alle (voormalige) agrarische bebouwing aan de Weerselosestraat 304 in Hertme. Daarnaast wordt ook de bestaande bedrijfswoning gesloopt. Ter compensatie voor het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing, wordt één compensatiewoning inclusief bijgebouw gerealiseerd. Op deze manier ontstaat een nieuw erf met twee woningen en bijbehorende bijgebouwen, dat op een passend manier landschappelijk wordt ingepast. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking in voorliggend plan:

In voorliggend plan wordt een bestaand (agrarisch) erf bestaande uit een bedrijfswoning met agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor wordt een nieuw erf met twee woningen en bijgebouwen teruggebouwd. Op deze manier ontstaat samenhang in de bebouwing, wat zich ook vertaalt in een ruimtelijke kwaliteitsslag. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van
de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De gemeente Borne heeft ten behoeve van de nota Regionaal Woonprogammaring (RWP) afspraken gemaakt met de Twentse gemeenten en de provincie. In het RWP staat beschreven dat dat gemeenten alleen voor de eigen lokale behoefte mogen bouwen en dat binnen de gemeente Borne nog ruimte is voor nieuwe plannen. De regionale afspraken zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie. Voor Borne geldt dat maximaal 100 woningen op jaarbasis mogen worden toegevoegd. Binnen het plangebied wordt per saldo één vrijstaande woning gerealiseerd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk en regionaal woonbeleid.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0007.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot het ontwikkelingsperspectief: 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Daarnaast ligt het zuidelijk deel van het plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'stads- en dorpsrandgebieden'. De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten.

Voorliggende ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf. Alle huidige bedrijfsbebouwing (inclusief bedrijfswoning) wordt gesloopt. Hiervoor worden twee burgerwoningen inclusief bijgebouwen teruggebouwd die landschappelijk worden ingepast. De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor andere functies in de omgeving. Het initiatief is passend in beide ontwikkelperspectieven.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0008.png" Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De natuurlijke laag geeft het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen (zie figuur 3.3). In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.

Het onderhavige plan betreft de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing inclusief bedrijfswoning. Ter compensatie wordt één compensatiekavel mogelijk gemaakt. Het bestaande woonrecht wordt tevens teruggebouwd op de locatie tot burgerwoning. Op deze manier ontstaan een woonerf met twee burgerwoningen (inclusief bijgebouwen).

Het aantal vierkante meters bebouwing neemt met voorliggende ontwikkeling af. Het plan heeft dan ook geen negatieve invloed op de kenmerken uit de 'natuurlijke laag'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0009.png" Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De ambitie voor het 'Jong heide- en broekontginningslandschap' is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Op basis van de KGO wordt (middels de basisinspanning) rondom het te realiseren woonerf verschillende landschappelijke inpassingen aangebracht om het plangebied landschappelijk in te passen. Het betreft onder andere het aanplanten van hagen, solitaire bomen en een erfbos. Daarnaast wordt het zuidelijk gelegen Hazenpad opengesteld, waardoor het landschap ook voor derden beleefbaar wordt. Voor de rest is er reeds sprake van een goede inpassing van het geldende landschapstype (jong heide en broekontginningslandschap) die gekenmerkt wordt door de lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (30 mei 2011). Binnen de structuurvisie Borne is onder andere de ontwikkelingsvisie buitengebied opgenomen. Belangrijkste aanknopingspunten zijn:

  • Borne biedt ruimte aan het ontwikkelen en mogelijk maken van nieuwe functies in het buitengebied, mits zij ook in kwalitatief opzicht iets bijdragen. De gemeente wil deze ontwikkelingen beïnvloeden en waar mogelijk een Borns profiel meegeven.
  • Specifiek worden de volgende speerpunten benoemd voor het landelijk gebied: behoud en versterken kwaliteiten landelijk gebied, benutten van potenties en ontwikkelingsmogelijkheden landelijk gebied volgens bestaand beleid (VAB, recreatie en toerisme) en nieuw beleid.

Binnen de Structuurvisie Borne zijn er voldoende aanknopingspunten voor de beoogde ontwikkeling. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de kwaliteit van het landelijk gebied en worden de ontwikkelingsmogelijkheden volgens bestaande beleidskaders benut (Rood voor Rood beleid).

3.3.2 Woonvisie Borne 2018-2028

De gemeenteraad van Borne heeft de Woonvisie Borne 2018-2028 op 6 maart 2018 vastgesteld. Met de woonvisie wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. De visie biedt een basis voor de afwegingen die de gemeente Borne de komende jaren gaat maken, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en daardoor dé woongemeente van de Netwerkstad Twente kan blijven.

De ambitie van de gemeente Borne is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor haar inwoners. Daarnaast wil de gemeente Borne een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de Netwerkstad Twente. Bij de aanpak van overprogrammering op de woningmarkt dient een goede afweging te worden gemaakt tussen maakbaarheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds.

Binnen de woonvisie worden de volgende vier thema's aangekaart:

  • 1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: de ambitie is om voldoende woningen en passend wonen voor iedereen mogelijk te maken, met focus op de sociale doelgroep en de (lage) middeninkomens.
  • 2. Wonen, zorg en welzijn: de ambitie is om inwoners zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen.
  • 3. Leefbaarheid en kwaliteit: de ambitie is toewerken naar een toekomstbestendige kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad voor alle inwoners van Borne.
  • 4. Kwalitatief programmeren: de ambitie is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor de inwoners en daarnaast het leveren van een bijdrage aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente.

Voor voorliggende ontwikkeling is met name thema 3 'leefbaarheid en kwaliteit' van belang. De gemeente Borne wil nieuwe mogelijkheden voor wonen in het buitengebied mogelijk maken.

Het is daarbij mogelijk om vrijkomende agrarische erven te transformeren naar nieuwe woningen. Daarbij staat het leveren van een bijdrage aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving voorop. Voorliggende ontwikkeling voldoet aan de beleidsthema's van de woonvisie van de gemeente Borne 2018-2028.

3.3.3 Rood voor rood beleid Groene Metropool Twente

Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente (ontwerp)

Het ontwerp beleid Regionale spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest Twente is op 28 april 2021 gepubliceerd en ligt van 29 april tot en met 9 juni ter inzage. Vervolgens zullen de spelregels ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden en wordt voorgesteld om de vigerende regeling in te trekken.

Dit beleid vervangt het rood voor rood beleid met gesloten beurs (opgesteld in 2006) van de gemeente Borne. De gemeente Borne maakt samen met diverse Twentse gemeenten, deel uit van het samenwerkingsverband de Groene Metropool Twente (GMT). De variatie tussen gemeenten in de eigen beleidskaders en ruimtelijke plannen binnen de GMT gemeenten bemoeilijkt de uitleg van beleid aan initiatiefnemers, eerlijk speelveld en de onderlinge samenhang van de KGO binnen de GMT. Om deze redenen zijn de mogelijkheden voor het harmoniseren van beleidskaders op regionaal niveau, vertaald naar ontwikkelruimte passend bij de regio Groene Metropool Twente. Binnen deze regionale uitgangspunten, blijft er op gemeentelijk niveau ruimte voor eigen invulling en maatwerk.

Aanleiding en doelstelling

Nieuwe ontwikkelingen moeten leiden tot een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit laat zich moeilijk vangen in een definitie. Dit beleidsstuk gaat uit van de volgende definitie: ‘’Een omgeving of een bouwwerk met een hoge gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde’’. De omgeving of het bouwwerk dient optimaal gebruikt te worden voor het beoogde doel. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de ruimtelijke kwaliteit te worden beschreven, waarbij ook wordt aangegeven op welke manier deze kwaliteit wordt verbeterd. De kwaliteiten in een gebied kunnen op de volgende manier worden versterkt:

  • Bestaande kwaliteiten behouden en waar mogelijk versterken door deze te verbinden
  • met nieuwe ontwikkelingen.
  • Samenhang aanbrengen of waar nodig herstellen.
  • Contrasten opvoeren en afwisseling vergroten.
  • Versterken van ruimtelijke uitstraling en de beleefbaarheid en toegankelijkheid vergroten.
  • Landschappelijke versterkingen in het kader van biodiversiteit en natuurwaarden.

Bij alle ontwikkelingen die in dit beleidsdocument worden beschreven dient te allen tijde een ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan aangeleverd te worden. Een dergelijk plan gaat uit van de gebiedskenmerken zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken Overijssel (en/of de eigen gemeentelijke gebiedsanalyse) en wordt opgesteld door een landschapsdeskundige en/of landschapsarchitect. In het ruimtelijk kwaliteitsplan/erfinrichtingsplan worden de kwaliteiten van de ontwikkellocatie(s) beschreven en aanbevelingen voor verbetering hiervan gedaan.

Rood voor Rood (uitgangspunten)

Bij Rood voor Rood (RvR) gaat het om de sloop van landschapsontsierende gebouwen in ruil voor een bouwkavel voor één of meer (compensatie-)woningen. Hoofdzaak hierbij is dat het belang van de initiatiefnemer (waarde bouwkavel) en het maatschappelijke belang (betere ruimtelijke kwaliteit) in evenwicht zijn met elkaar. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • Bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing kan één nieuwe woningbouwkavel worden uitgegeven. Een tweede bouwkavel kan worden gerealiseerd, mits er in totaal minimaal 2.500 m² wordt gesloopt. De nieuwe woning en bijbehorend bijgebouw mogen respectievelijk maximaal 750 m³ en 150 m² zijn.
  • Naast de sloop van de genoemde 1.000 m² (voor 1 woning) of 2.500 m² (voor 2 woningen) is het uitgangspunt dat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de (bedrijfs)woning of karakteristieke, beeldbepalende of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
  • Voor de meer te slopen m² (boven de 1.000 m² of de 2.500 m²) geldt dat er een compensatiemogelijkheid is in de vorm van een grotere woning (meer inhoud) en/of een groter bijgebouw, mits passend in de omgeving. Het is mogelijk om een bestaande schuur, mits architectonisch en qua erfinrichting passend, te gebruiken of om te vormen tot bijgebouw.
  • De maximale m² blijft hierbij wel een uitgangspunt met inachtneming van het begrip ‘maatwerk’. Voor de realisatie van grotere bijgebouwen wordt een verdeelsleutel van 1 op 3 gehanteerd, tot een maximaal oppervlak van in totaal 450 m² per woning. Dit betekent dat voor 3 m² gesloopte bebouwing 1 m² bijgebouw kan worden gerealiseerd. Hierbij geldt dat er een landschappelijke inpassing plaatsvindt op zowel de bouw- als slooplocatie.

Toets Weerselosestraat 304 Hertme

In overeenstemming met de gemeente Borne is besloten dat de voorliggende ontwikkeling aan de Weerselosestraat 340 in Hertme getoetst mag worden aan het (concept) Rood voor Rood beleid van de Groene Metropool Twente (GMT).

De nieuwe bouwkavel ten behoeve van de Rood voor Rood regeling wordt op de slooplocatie aan de Weerselosestraat 304 gesitueerd. Er wordt 1.500 m² bvo aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Daarmee voldoet de ontwikkeling ruimschoots aan de eis van 1.000 m² bvo. De overige 500 m² sloopmeters wordt ingezet voor de realisatie van grotere bijgebouwen. Hiervoor geldt een verdeelsleutel van 1 op 3. Dit betekent dat op basis van deze verdeelsleutel, 166 m² aan extra bijgebouwen ontwikkeld mag worden op het perceel aan de Weerselosestraat 304.

In voorliggend plan wordt enerzijds de bestaande bedrijfswoning gesloopt. Voor dit bouwrecht wordt een nieuwe woning teruggebouwd. Anderzijds wordt door middel van het doorlopen van de Rood voor Rood regeling, een nieuw bouwrecht verkregen. Op basis van de bestaande bouwmogelijkheid mag een woning van 750 m³ met een bijgebouw van 150 m² worden teruggebouwd. Ook voor de compensatiewoning mag een woning van 750 m³ met bijgebouw van 150 m² worden teruggebouwd.

Op basis van het beleid mag dus in totaal 466 m² aan bijgebouwen gerealiseerd worden bij twee woonrechten op het perceel aan de Weerselosestraat 304. Voor de voorliggende ontwikkeling zijn deze vierkante meters als volgt verdeeld:

  • Rood voor roodkavel: woning van 750 m³ met paardenstal 300 m² en bijgebouw van 65 m². In totaal wordt het aantal m² bijgebouwen vastgelegd op 365 m².
  • Bestaand woonrecht: woning van 750 m³ en bijgebouw van 65 m². De overige m² bijgebouwen worden aan de te realiseren woning gebouwd. In totaal wordt het aantal m² aan- en bijgebouwen vastgelegd op 101 m².

In combinatie met de te slopen bedrijfswoning en terugbouwen van een nieuwe woning ontstaan twee nieuwe woningen met in totaal drie bijgebouwen op het erf aan de Weerselosetraat. De vijf nieuwe bouwwerken vormen door hun situering en de landschapsmaatregelen op deze manier een mooi ensemble van een agrarisch erf in het buitengebied. Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. De voorliggende ontwikkeling voldoet aan de gestelde eisen voor ruimtelijke kwaliteit.

Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het perceel Weerselosetraat 304 in Hertme door middel van Rood voor Rood invulling geeft aan het door de regio gestelde ruimtelijk beleid. De bestaande bebouwing op het perceel zal worden gesloopt. Hiermee wordt de realisatie van een woning (inclusief bijgebouwen) op het perceel mogelijk gemaakt. Het voornemen geeft op die manier invulling aan een herontwikkeling van de locatie, levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en zorgt de ontwikkeling ervoor dat landschap ontsierende bebouwing wordt gesaneerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Dit bestemmingsplan maakt per saldo de realisatie van één woning mogelijk. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit.

In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van per saldo één woning. Daarbij zal een voormalig agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing gesloopt worden. Het bebouwde oppervlakte zal bij herbestemming naar wonen dan ook afnemen. Daarnaast wordt de agrarische bestemming (milieubelastende functie) opgeheven. Hiervoor komt de functie 'wonen' voor in de plaats. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.'

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0010.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Borne. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen, agrarische percelen en bos- en natuur aanwezig. Aangezien het plangebied een zeer matige functiemenging kent dient de omgeving aangemerkt te worden als 'rustige woonwijk'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving.

Daarnaast vindt er juist een verbetering plaats. Op de locatie aan de Weerselosestraat 304 is momenteel aan (voormalig) agrarisch perceel gelegen. Met de wijziging naar wonen vervalt de milieubelastende functie voor deze omgeving.

Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

De Weerselosestraat 304 is gelegen op korte afstand van Hotel-restaurant Jachtlust. Voor een hotel-restaurant geldt een maximale richtafstand van 10 meter. De beoogde woningen zijn voorzien op een afstand van respectievelijk 20 en 50 meter. Aan de richtafstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor het restaurant niet belemmerd wordt door de realisatie van een nieuwe woningen. Andersom vormt de Hotel-restaurant Jachtlust ook geen belemmering voor de voorgestelde ontwikkeling.

Daarnaast is het perceel aan de Weerselosestraat 304 in Hertme omgeven door agrarisch gebied. Omliggende agrarisch bouwpercelen zijn allen op minimaal 100 meter afstand gelegen van de Weerselosestraat 304. Aan de Zwartkotteweg 2 (op circa 320-340 meter afstand van het plangebied) ligt daarnaast een agrarisch bedrijf waar vleeskalveren worden gehouden. hiervoor geldt een geuremissiefactor. Op het erf aan de Zwartkotteweg 2 is één vleeskalverenstal herbouwd. Hiervoor is een V-stacks berekening uitgevoerd. De norm van 14 odeur wordt op het perceel aan de Weerselosestraat 306 (Hotel-restaurant Jachtlust) niet overschreden. Derhalve wordt dit ook niet ter plaatse van het plangebied overschreden, de afstand tot het agrarisch bedrijf is immers nog groter.

Door de bestemming om te zetten naar een woonbestemming worden omliggende bedrijven niet verder in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Daarnaast vormen agrarische bedrijven in de directe omgeving ook geen belemmering om aan de Weerselosestraat 304 de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ om te zetten naar de bestemming ‘Wonen’.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend asbestbodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 [kenmerk: 21002716] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 2.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat op de locatie enkele verdachte deellocaties aanwezig zijn. Op de onderzoekslocatie zijn een voormalige tanklocatie en twee asbestverdachte druppelzones aanwezig. Deze locaties zijn als verdachte deellocaties beschouwd. De bovengrond van het erf wordt als verdacht beschouwd voor zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De bovengrond van het weiland, de ondergrond en het grondwater worden als onverdacht beschouwd.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 22 inspectiegaten gegraven en 10 boringen verricht, waarvan er 2 zijn doorgezet tot 3.0 en 2.8 meter diepte. Deze boringen zijn afgewerkt met peilbuizen. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig tot zeer fijn zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (baksteen en puin). In de inspectiegaten 7 en 13 is asbest aangetroffen (vlakke plaat). Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuizijn is gemiddeld aangetroffen op 0.58 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Te herontwikkelen terrein (erf / weiland)

  • de bovengrond (Erf: BG I) is (zeer) licht verontreinigd lood, zink, minerale olie en PAK;
  • de bovengrond (Erf: BG II) is licht verontreinigd met PAK;
  • de bovengrond (Erf: BG III) is (zeer) licht verontreinigd lood en PAK;
  • de bovengrond (Weiland: BG IV) is (zeer) licht verontreinigd PAK;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd barium, kobalt en zink en matig verontreinigd met nikkel.

Voormalige dieseltank 

  • de bovengrond (A - BG) is niet verontreinigd met minreale olie;
  • het grondwater (PB A1) is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) of naftaleen.

Resultaten asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Verkennend bodemonderzoek:

  • de mengmonsters MM FF - 01 en MM FF - 02 bevatten geen asbest;
  • de inspectiegaten 7 en 13 bevatten asbest; de gewogen asbestgehalten zijn hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • het mengmonster MM FF - B bevat asbest; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • het mengmonster MM FF - C bevat geen asbest.

Nader asbestbodemonderzoek:

  • inspectiesleuf S1 bevat asbest; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventie-
  • waarde;
  • inspectiesleuf S4 bevat asbest; het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de interventie-
  • waarde;
  • inspectiesleuf S6 bevat asbest; het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventie-
  • waarde;

Hypothese

De hypothese "verdachte locatie" voor de bovengrond ter plekke van het erf kan worden aangenomen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "onverdachte locatie" voor de ondergrond kan worden aangenomen, aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "onverdachte locatie" voor de bovengrond ter plekke van het weiland en het grondwater dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdachte locatie" ter plekke van de voormalige dieseltank kan worden verworpen, aangezien er geen overschrijdingen van de achtergrond- en/of streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "asbestverdachte locatie" voor de bovengrond ter plekke van het erf en ter plekke van druppelzone B kan worden aangenomen, aangezien er asbest is aangetoond.

De hypothese "asbestverdachte locatie" ter plekke van druppelzone C kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG I, BG II, BG III en BG IV) en in het grondwater (PB 1) zijn verhoogde gehalten aangetoond. In de bovengrond (A - BG), de ondergrond (OG) en in het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Gesteld wordt dat het matig verhoogde gehalte aan nikkel in het grondwater (PB 1) is toe te schrijven aan een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde. Naar onze mening is het dan ook niet noodzakelijk om over te gaan tot een nader onderzoek

De voormalige tanklocatie (deellocatie A) heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - C is geen asbest aangetoond. In het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - B is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek, waardoor hier geen nader asbestonderzoek noodzakelijk is.

Ter plekke van de inspectiegaten 7 en 13 is asbest aangetoond in een gehalte hoger dan de toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek. Naar aanleiding hiervan is een nader asbestonderzoek uitgevoerd.

In het nader asbestbodemonderzoek zijn plaatselijk asbesthoudende materialen aangetroffen in de puinhoudende grond. Uit de asbestanalyses blijkt dat de gewogen asbestgehalten (ruim) lager zijn dan de interventiewaarde en dat er geen sprake is van een (sterke) verontreiniging met asbest. Derhalve is er ook geen saneringsnoodzaak.

Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient er rekening mee te worden gehouden dat de grond plaatselijk asbesthoudend is. De asbesthoudende materialen zijn met name in de grove fractie (>20 mm) aanwezig op het zuidwestelijke en het oostelijke deel van het erf. Geadviseerd wordt om alert te zijn op mogelijke asbestnesten in de bodem. Overwogen kan worden om de grond te zeven en zo te ontdoen van puin en eventuele asbesthoudende fragmenten.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Weerselosestraat 304 in Hertme, een drukke verbindingsweg tussen Borne en Weerselo (60 km/u). In de Wet geluidhinder worden woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen beschermd. In het kader van het wijzigigen van het bestemmingsplan heeft Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd (werknummer: 20.116). Deze is opgenomen in Bijlage 3.

Berekenen geluidbelasting

Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens voor een weekdag in de toekomstige situatie over 10 jaar (2031). De weg- en verkeersgegevens zijn afkomstig van de gemeente Borne (telling werkdag 2019, zie bijlage I). Een weekdag komt overeen met 0.91 x een werkdag. Voor de autonome groei van het verkeer tot 2031 wordt gerekend met 1% per jaar. De voertuigcategorieën zijn afkomstig van de telling 2019. De gegevens zijn opgenomen in tabel I.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0011.png" Figuur 4.2: Berekende geluidbelasting en toetsing

Voor de rekeninvoergegevens wordt verwezen naar de berekening in Bijlage 3. De geluidbelasting is in punt 1 (woning C op de situatie in Bijlage 3 maximaal 50 dB en hoger dan de ambitie/voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 53 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt niet overschreden.

Bij de andere woning in punt 4 (woning A op de situatie) is de geluidbelasting maximaal 44 dBA en wordt de ambitie/voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Maatregelen reductie geluidbelasting

Conform het geluidbeleid moet worden onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting in rekenpunt 1 te reduceren in de volgorde van bron – overdracht – ontvanger.

Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn overwogen maar niet mogelijk. De woning beschikt over een geluidsluwe buitenruimte. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.

Na dat het definitieve ontwerp gereed is kunnen de noodzakelijke geluidwerende maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig criterium 5. Voor één woning kan een hogere waarde worden vastgesteld van 50 dB.

Spoorweglawaai- en industrielawaai

Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Voor de toetsing van het aspect 'geluid' van de naastgelegen milieubelastende bestemmingen (horeca, bedrijf en kantoor) wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggende ontwikkeling wordt per saldo één vrijstaande woning toegevoegd. De ontwikkeling van één vrijstaande woning zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 8,6 per dag gesteld worden (bron: CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven met het verwachte aantal extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0012.png"

Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0013.png" Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: infomil.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,4 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 26-01-2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 Watertoets. Op basis van de watertoets geldt de korte procedure. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden met de planvorming. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [kenmerk: 2912, versie 1.0], zie ook bijlage Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Het plangebied is op 13 oktober 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied.

Stikstof

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Lonnekermeer op circa 6,6 kilometer afstand van het plangebied. Om te bepalen wat het effect is van een ontwikkeling op een Natura 2000-gebied zijn twee factoren van belang. Enerzijds de omvang en het type ontwikkeling en anderzijds de afstand tot Natura 2000-gebied. De Omgevingsdienst Twente (ODT) heeft een adviesmemo opgesteld wanneer zij een stikstofdepositieonderzoek (AERIUS berekening) verlangen en wanneer een kwalitatieve wijze kan worden gemotiveerd dat significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten.

Dit kan worden gedaan door de afstand tot het gebied in relatie tot de omvang van het project te beschrijven. De ODT heeft hiervoor een handvat ontwikkeld waaruit beoordeeld kan worden of het indienen van een gedetailleerd stikstofdepositieonderzoek (AERIUS berekening) noodzakelijk is. Op basis van deze berekeningen is een afstand tot het Natura 2000 gebied afgeleid. Wanneer het betreffende project op grotere afstand is gelegen is een gedetailleerd stikstofdepositie onderzoek niet noodzakelijk en kan in beginsel worden volstaan met een kwalitatieve onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0014.png" Figuur 4.5: afstand tot Natura 2000 gebied en noodzakelijkheid AERIUS berekening (bron: ODT)

Met voorliggend bestemmingsplan worden alle bestaande opstallen en de bedrijfswoning gesloopt. Hiervoor worden twee nieuwe woningen gebouwd inclusief bijgebouwen. Als we uitgaan van de zwaarste categorie: 'bestemmingsplan: sloop 1 woning en bouw 5 woningen', dan wordt door de ODT een stikstofdepositieonderzoek verlangt wanneer het plangebied binnen een afstand van 2 kilometer ligt.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op 6,6 kilometer afstand. Er zijn dan ook geen significante effecten te verwachten, gezien de omvang van het project en de afstand tot Natura 2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Ten behoeve van de ontwikkeling (sloop schuren, bouw van twee woningen), wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen, materieel en personeel. De stikstofemissie gedurende de ontwikkelfase is gering en vindt plaats gedurende een korte periode (enkele maanden). Gelet op de ligging van het plangebied, op minimaal 6,6 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

Als gevolg van de bewoning van (per saldo) één extra woning vindt er een beperkte toename plaats van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De woning wordt gasloos gebouwd waardoor er geen aardgas verbruikt wordt in de gebruiksfase. Het verkeer gaat snel op in het heersende verkeersbeeld. Het is niet aannemelijk dat de toename van verkeer zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de beplanting en bebouwing te verwijderen buiten de voortplantingsperiode.

Als gevolg van het verwijderen rommel, opgeslagen goederen, strooisel en bladeren en uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet af.

Samenvattende conclusie:

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd dier gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd en/of vernield.

Voor de meeste beschermde dieren, die mogelijk gedood worden of waarvan de vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt echter niet voor vogels. Vogels mogen niet gedood worden en bezette vogelnesten mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Mits bij de uitvoering rekening wordt gehouden met mogelijk aanwezige bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Wettelijke consequenties samengevat:

• Werkzaamheden afstemmen op voortplantingsperiode van vogels;

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied ligt in de laag 'dekzandwelvingen en -vlakten'. Voor deze laag geldt een middelmatige archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0015.png" Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP-rapport 1713)

Toets

Bij voorliggende ontwikkeling is het plangebied waar dieper dan 40 cm wordt afgegraven kleiner dan 5000 m². Op basis hiervan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat de Weerselosestraat is aangemerkt als historische infrastructuur. De voorliggende ontwikkeling doet hier geen afbreuk aan. Er kan worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz013-vg01_0016.png" Figuur 4.7: Uitsnede cultuurhistorische waardekaart (bron: infomil.nl)

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Weerselosestraat (60 km/u). Deze weg kan de (zeer beperkte) toename van verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van één Rood voor Rood-woning eenvoudig afwikkelen.

Daarnaast worden de (voormalig) agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel gestaakt. Ten aanzien van een agrarisch bedrijf vinden ook verkeersbewegingen plaats (bijvoorbeeld bevoorrading, verkeer ten behoeve van bewerking van het land/uitvoeren landbouw). Met voorliggende ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen dan ook af.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Op 3 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Borne de Nota "Parkeernormen gemeente Borne" vastgesteld. De Nota parkeernormen heeft betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte op eigen terrein. De nota heeft ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeer- en stallingsplaatsen in verband met aanvragen voor alle activiteiten, initiatieven en/of ontwikkelingen in de openbare ruimte.

Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot (toename van) een parkeertekort in de omgeving. De Nota parkeernormen richt zich niet alleen op het parkeren van auto's, maar ook op parkeren voor fietsers. Per functie is de parkeervraag mede afhankelijk van het gebied waarin de functie ligt. Ter bepaling van de toe te passen parkeernormen is daarnaast ook de stedelijkheidsgraad van het gebied van bepaling. Voor het bepalen van de parkeernormen voor de gemeente Borne is gebruik gemaakt van de publicatie 317 van CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

Onderhavig plan betreft de realisatie van twee woningen (waarvan één bestaand woonrecht en één compensatiewoning d.m.v doorlopen Rood voor Rood). Op basis van de beleidsnota "Parkeernormen gemeente Borne" geldt voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,0 op eigen terrein en 0,7 in de openbare ruimte. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een beroep-aan-huis, inwoning in de woning en de aangebouwde bijgebouwen en hobbymatig agrarische medegebruik.

Aan de Weerselosestraat 304 worden alle (agrarische) opstallen gesaneerd en de bedrijfsactiviteiten - voor zover nog aanwezig - gestaakt, zodoende vindt er een omschakeling naar een regulier woonerf plaats en wordt de bestemming 'Wonen' toegekend. Aan de Weerselosestraat 304 mag op basis van het rood voor rood-beleid een compensatiewoning gerealiseerd worden (inclusief bijgebouwen) en deze wordt conform het beleid voorzien van een passende woonbestemming.

De nieuw te bouwen woning mag alleen binnen het woonvlak worden gesitueerd. Er worden twee (nieuwe) woningen toegelaten. De inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan 750 m³. Bij het eerste woonrecht is maximaal 101 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Bij het tweede woonrecht is maximaal 365 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De oppervlakte aan bijgebouwen bij de woningen is middels een specifieke bouwaanduiding bepaalt.

  • Agrarisch met waarden

De reeds geldende bestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorende aanduidingen blijft gehandhaafd. Op de verbeelding worden de aanduidingen ten behoeve van behoud van beplantingselementen, de bijzondere waterhuishouskundige situatie en hoogteverschillen geborgd.

  • Verkeer

Op de reeds geldede bestemming 'Verkeer' is de aanduiding 'pad' opgenomen. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor onverharde wegen met bijbehorende groenvoorzieningen (bermen).

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 26-01-2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.