direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening Bloksteegweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bloksteegweg 1 en 1a in het buitengebied van de gemeente Borne bevindt zich 'Erve Klein Leferink'. Het betreft een erf met een maatschappelijke functie, waar onder meer een zorgboerderij is gehuisvest. In de aanwezige bebouwing zijn onder andere negen zorgappartementen en een ontmoetingsruimte voor gezamenlijke activiteiten (dagbesteding) ondergebracht.

Initiatiefnemer is voornemens om één bestaand verouderd gebouw op het erf te vervangen door passende kwalitatieve nieuwbouw. Het voornemen is om hierbinnen onder meer drie extra zorgappartementen te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Borne" zijn de extra zorgappartementen niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen aan de Bloksteegweg 1 en 1a in het buitengebied van Borne. De locatie maakt deel uit van de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Borne, sectie E, nummers 6092 en 6093

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied nabij de kern Borne (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode gestreepte belijning) weergegeven. Zekerheidshalve wordt opgemerkt dat het gebouw in het zuidoosten inmiddels is gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Situering van het plangebied nabij de kern Borne en t.o.v. de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

1.3.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Borne". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Borne vastgesteld op 24 mei 2016 en gewijzigd vastgesteld op 3 oktober 2017.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode gestreepte omlijning is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Borne" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

In het geldende bestemmingsplan beschikt het gehele plangebied over de enkelbestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van maatschappelijk - zorgboerderij 2'. Tevens is het gebied grotendeels voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' of 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Op een klein deel in het zuiden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - EHS'. Tot slot bevindt zich hier de gebiedsaanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten'.

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgboerderij 2' bestemd voor een zorgboerderij ten behoeve van maximaal 9 zorgappartementen met een oppervlakte van maximaal 30 m² per appartement. Ook is één bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep-aan-huis, toegestaan, evenals inwoning in de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen. Tevens zijn de bij de bestemming behorende wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen of bijgebouwen bij bedrijfswoning, geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen. Tevens zijn maximale hoogtes opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn ter plaatse slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 2.500 m². Indien het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar.

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn ter plaatse slechts toelaatbaar, indien het een bouwwerk betreft van minder dan 5.000 m². Indien het een bouwwerk betreft waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm, is deze eveneens toelaatbaar.

De voor 'Waarde - EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland), met dien verstande dat voor deze ontwikkeling geldt dat deze past in een inrichtings- en beheersvisie en de natuurontwikkeling is uitgewerkt, passend binnen het natuurgebiedsplan van de provincie.

De gronden ter plaatse van de aanduiding ´overige zone - bomenteelt uitgesloten´ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de openheid ter plaatse. Bomenteelt is ter plaatse van deze aanduiding dan ook niet toegestaan.

1.3.2 Strijdigheid

Initiatiefnemer is voornemens om een bestaand gebouw op het erf te vervangen door nieuwbouw. Hierbij is, in vergelijking met het bestaande gebouw, sprake van een beperkte vergroting (55 m²). Het plan is om hierbinnen onder meer drie nieuwe zorgappartementen met ieder een oppervlakte van 36 m² mogelijk te maken.

Het is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk om deze zorgappartementen te realiseren, aangezien maximaal negen zorgappartementen zijn toegestaan en dit aantal reeds aanwezig is en behouden blijft. Daarnaast wijkt de oppervlakte van de gewenste zorgappartementen af van de hiervoor toegestane oppervlakte binnen het geldende bestemmingsplan. Om de drie gewenste zorgappartementen mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden herzien.

Opgemerkt wordt dat binnen het geldende bestemmingsplan per abuis geen maximum wordt gesteld aan de toegestane oppervlakte aan gebouwen. De beperkte vergroting van het gebouw is op basis hiervan dan ook reeds toegestaan. Echter, om de ruimtelijke kwaliteit op het erf te bewaken wordt in voorliggend bestemmingsplan een maximale toegestane oppervlakte aan gebouwen vastgelegd. De bestaande oppervlakte bedraagt 1.255 m², rekening houdend met het voornemen (55 m² extra), wordt wegens vorenstaande een maximum oppervlakte van 1.310 m² aan gebouwen vastgelegd.

Om tegemoet te komen aan het vervallen van een deel van de bestaande planologische bouwmogelijkheden wordt in dit bestemmingsplan tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, op basis waarvan het mogelijk is om het aantal vierkante meters aan gebouwen te vergroten van 1.310 m² tot maximaal 2.000 m². Hierbij geldt als voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk mag doen aan het bebouwingsbeeld ter plaatse.

De gemeente Borne is bereid om medewerking te verlenen aan het initiatief, en wil door middel van een herziening van het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Bloksteegweg 1 en 1a in het buitengebied van Borne. Het erf ter plaatse wordt ook wel 'Erve Klein Leferink' genoemd.

Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Bloksteegweg. In het oosten wordt de locatie begrensd door groen en agrarisch gronden. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich eveneens agrarisch gronden, maar ook natuurgronden. Tot slot bevinden zich ten westen van het plangebied natuurgronden en de Azelerbeek, met daarachter een hoogspanningsverbinding en de Rijksweg A1.

In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied (rode gestreepte omlijning) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Plangebied in directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied betreft een maatschappelijk erf met een zorgboerderij. Initiatiefnemer is sinds 2010 eigenaar van de bebouwing ter plaatse, de grond wordt gepacht van Stichting Twickel. In 2013 zijn de varkensschuur en de kleinvee schuur ter plaatse geheel verbouwd tot respectievelijk een activiteitengebouw (dagbesteding) en een zorgappartementengebouw (in eerste instantie vier zorgappartementen, later negen zorgappartementen). Tevens is een oude loopstal gesloopt. In combinatie met de landschappelijke inpassing is dit een flinke opwaardering voor het erf geweest.

Naast het activiteitengebouw en het zorgappartementengebouw (Bloksteegweg 1a) is eveneens een woonboerderij/bedrijfswoning (Bloksteegweg 1) aanwezig. De overige twee schuren worden benut voor dagbesteding, (hobbymatig) dierenverblijf, opslag ten behoeve van de zorgboerderij et cetera. Het activiteitengebouw en het zorgappartementengebouw worden verwarmd door middel van een warmtepomp met gesloten bron systeem. De dagbestedingsschuur is in het kader van het project “asbest eraf, zon erop” van Stichting Twickel voorzien van zonnepanelen en wordt verwarmd door een houtvergasser.

In samenspraak met Stichting Twickel is een aantal verbetervoorstellen opgesteld om tot verbetering van het erf te komen, namelijk:

  • Het realiseren van een vervangend dierenverblijf voor het bestaande dierenverblijf aan de straatzijde (zie afbeelding 2.2), achter op het erf (o.a. in het kader van privacy van de bewoners van het erf): deze wordt momenteel gerealiseerd;
  • Het realiseren van een eigen toegangsweg voor de zorgfunctie op het erf: is reeds gerealiseerd;
  • Het aanleggen van extra beplanting langs de erfgrens: is reeds gerealiseerd.

Op het middelste gebouw op het erf na, is de huidige staat/kwaliteit van de gebouwen ter plaatse goed. Het erf is, onder meer als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen, landschappelijk goed ingepast en wordt goed onderhouden.

In afbeelding 2.2 is een straatbeeld van het erf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Bebouwing ''Erve Klein Leferink' (gezien vanaf de Bloksteegweg) (Bron: Google Streetview, 2016)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens om één verouderd gebouw op het erf te vervangen door passende kwalitatieve nieuwbouw. Het voornemen is om hierbinnen onder meer drie extra zorgappartementen te realiseren, hetgeen noodzakelijk is op basis van de huidige zorgvraag.

In afbeelding 3.1 is een impressie van de gewenste situering weergegeven en in afbeelding 3.2 is een impressie van een tweetal gevels van de gewenste nieuwbouw opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Gewenste situering plangebied (Bron: Architectenbureau Ronald de Baas )  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0006.png"  
Afbeelding 3.2 Impressie gevels nieuwbouw (bron: Architectenbureau Ronald de Baas)  

Het nieuwe gebouw zal, met de beoogde grondoppervlakte van 390 m², 55 m² groter zijn dan het bestaande gebouw en over een bouwhoogte beschikken van circa 8,1 meter. Het gebouw zal bestaan uit twee verdiepingen. Hierbinnen zijn ter indicatie de volgende activiteiten gewenst:

  • Begane grond:
    • 1. drie zorgappartementen (max. 36 m² per appartement);
    • 2. dagbesteding (circa 110 m²);
    • 3. stallen (circa 60 m²);
    • 4. fietsenberging (circa 30 m²);
    • 5. rookruimte (circa 15 m²);
  • Eerste verdieping:
    • 1. opslag (ten behoeve van de stallen, dagbesteding etc.) (circa 95 m²);
    • 2. multifunctionele ruimte (circa 44 m²).

De zorgappartementen worden ieder voorzien van een klein terras.

De oorspronkelijke erfopzet blijft zoveel mogelijk behouden. Doordat het laatste verouderde gebouw te midden van het erf wordt vervangen door een duurzaam en in de omgeving stedenbouwkundig en landschappelijk passend gebouw, neemt de ruimtelijke kwaliteit toe.

Daarbij komt dat als gevolg van het opnemen van een begrenzing van het aantal vierkante meters aan gebouwen op het erf, de ruimtelijke kwaliteit op het erf bewaakt wordt.

Landschappelijke inpassing

Wat betreft landschappelijke inpassing wordt opgemerkt dat het plangebied gelegen is in het 'Oude hoevenlandschap'. Hierna is een beschrijving van de kenmerken van het betreffende landschap opgenomen:

"Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelruimte zochten. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met een samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en voormalige heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van het landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven. Contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen: kleinere (boven)lopen van beken."

In de 'Landschapsanalyse Gemeente Borne (ruimtelijke analyse en waardering)' is het landschap nader bekeken en beschouwd. Het plangebied valt op basis van deze analyse in het gebied 'Beekdal van de Azelerbeek'. Hierna zijn de relevante passages uit de landschapsanalyse opgenomen.

'Het gebied Beekdal van de Azelerbeek Zuid bevindt zich aan de zuid-westelijke zijde van de gemeente Borne. Het is het zuidelijke deel van de Azelerbeek die van zuid naar noord stroomt. Het zuidelijke deel is wat bekender dan het noordelijke deel. Dit heeft er onder meer mee te maken dat aanliggende gronden in beheer zijn van landgoed Twickel en de Azelerbeek hier onderdeel is van het natuur netwerk. Het is een gebied met een zeer mooie afwisseling van landschappelijke kwaliteiten. De Azelerbeek doorkruist het spoor en komt uiteindelijk uit op de Bornsche Beek die op zijn beurt het water doorvoert naar de Loolee.'

'De loop van de Azelerbeek is door herstructurering in oude staat hersteld door Waterschap Vechtstromen. Daardoor lijkt het dat de waterloop in 120 jaar tijd vrijwel onveranderd is. Nog steeds zie je dat het beekdal vrijwel onbebouwd is gebleven. Daarentegen is de kenmerkende kleinschaligheid van 1900 voor een deel verloren gegaan. Vergeleken met andere gebieden zijn hier nog wel veel groenrelicten aanwezig die verwijzen naar de kleinschaligheid.'

'In het gebied zijn nog een aantal agrarische erven aanwezig. Deze zijn landschappelijk verbonden aan de kleine eenmansessen. De agrarische erven zijn een mix van een melkvee, rundvee en gemengde bedrijf. De agrarische gronden zijn een lappendeken van mais-, akker- en graslanden. Vroeger was dit gebied opgedeeld in 2 marken. Namelijk marke Agelo en marke ZenderenBornerbroek. Over het algemeen kenmerkt dit gebied zich door een prachtige afwisselende kleinschalige beleving. Alleen het beekdal van de Azelerbeek boven erf de Hondeborg kent een grote mate van openheid. In 1900 was het gebied redelijk open, maar niet zo open als nu. De essen zijn hier nog erg gaaf in het landschap gelegen en mooi open gebleven. Het bedrijventerrein Molenkamp botst tegen dit hoogwaardige deelgebied aan.'

Allereerst wordt opgemerkt dat de vervangende nieuwbouw centraal op het bestaande erf wordt gerealiseerd en uitgevoerd wordt als een schuur. Door de vormgeving, kleurgebruik(donkere kleurstelling) en situering op het erf is het plan aan te merken als passend binnen het landschap, waarbij de link wordt gelegd naar het agrarische verleden van deze locatie. Het erf als geheel wordt ook als landschappelijk ingepast beschouwd. Langs de Bloksteegweg bevindt zich een groenstructuur volgend aan de weg. De in- en uitrit is aan beide zijden voorzien van een haag en op het erf zelf zijn een behoorlijk aantal grote bomen aanwezig die bijdragen aan het groene karakter van het erf en - tezamen met de in de omgeving aanwezige houtwallen - de kleinschaligheid van het landschap. Tot slot blijven de kenmerkende hoogteverschillen op en rondom het erf overeenkomstig de bestaande situatie behouden.

Resumerend wordt dan ook gesteld dat het reeds erf landschappelijk goed is ingepast en wordt onderhouden. Het treffen van extra landschapsmaatregelen is dan ook niet noodzakelijk.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Het CROW heeft parkeerkencijfers en verkeersgeneratie cijfers geformuleerd en opgenomen in de publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” (CROW, december 2018). Dit betreffen ervaringscijfers die als hulpmiddel dienen om tijdens een ontwerpproces rekening te houden met een indicatie van het aantal benodigde parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie binnen een ontwerp.

Het is van belang dat de gemeente Borne, al dan niet met behulp van deze parkeerkencijfers, eigen parkeernormen heeft om te gebruiken bij de parkeerbehoefte-indicatie binnen ruimtelijke ontwerpen. De gemeente Borne beschikt dan ook over eigen parkeerbeleid, beschreven in de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' uit 2018. In de nota 'Parkeernormen Gemeente Borne' wordt aangesloten bij de cijfers van CROW.

De gemeente Borne valt in de categorie 'matig stedelijk’. Het plangebied behoort tot het 'buitengebied'.

Binnen het voornemen wordt een gebouw vervangen, waarin meerdere activiteiten zijn beoogd. Planologisch gezien zijn de drie extra zorgappartementen ter plaatse niet toegestaan, er wordt dan ook uitsluitend op deze extra functie ingegaan. Het overige is reeds 'bestaand''.

3.2.2 Verkeer

Voor de drie gewenste appartementen wordt een vergelijking gemaakt met de functie 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig' in de CROW, aangezien de bewoners naar verwachting niet tot nauwelijks gebruik zullen maken van eigen vervoer.

Er is voor deze functie sprake van een verkeersgeneratie van gemiddeld 1,0 bewegingen per weekdagetmaal per kamer (in dit geval zorgappartement). Op basis hiervan is, als gevolg van het voornemen, sprake van een extra verkeersgeneratie van (1,0 x 3 =) 3,0 bewegingen.

Als gevolg van het voornemen is wellicht eveneens sprake van een stijging van het aantal personeelsleden (worst-case). Ervan uitgaande dat dagelijks circa twee personeelsleden extra aanwezig moeten zijn, in de vorm van een wisseldienst, brengt dit een extra verkeersgeneratie van 4,0 bewegingen per weekdagetmaal met zich mee.

De locatie wordt ontsloten via twee toegangswegen op de Bloksteegweg, de zorgfunctie op het erf - waar voorliggend voornemen betrekking op heeft - beschikt over een eigen toegangsweg. Deze toegangsweg en de Bloksteegweg kunnen de berekende (3,0 + 4,0 =) 7,0 extra bewegingen per weekdagetmaal zonder problemen en op een verkeersveilige manier opvangen.

3.2.3 Parkeren

Voor de drie gewenste appartementen wordt (zoals vermeld) een vergelijking gemaakt met de functie 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig' in de CROW, aangezien de bewoners naar verwachting niet tot nauwelijks gebruik zullen maken van eigen vervoer.

Er is voor deze functie sprake van een parkeerbehoefte van gemiddeld 0,3 parkeerplaatsen per kamer (in dit geval zorgappartement). Op basis hiervan is, als gevolg van het voornemen, sprake van een extra parkeerbehoefte van (0,3 x 3 =) 0,9 parkeerplaatsen.

Als gevolg van het voornemen is wellicht eveneens sprake van een stijging van het aantal personeelsleden (worst-case). Ervan uitgaande dat dagelijks circa twee personeelsleden extra aanwezig moeten zijn, in de vorm van een wisseldienst, brengt dit een extra parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen met zich mee.

Zoals weergegeven in afbeelding 3.1 zijn op het terrein 12 parkeerplaatsen aanwezig. Op eigen terrein kan dan ook zonder problemen in de berekende parkeerbehoefte van (0,9 + 2,0 = 2,9) afgerond 3,0 parkeerplaatsen worden voorzien.

Vanuit oogpunt van parkeren bestaat dan ook geen bezwaar tegen het in voorliggend bestemmingsplan besloten voornemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de NOVI wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In de NOVI wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Ook wordt verwezen waar de uitspraak van de Raad van State op 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1442) waarin is bepaald dat een uitbreiding van een bedrijfsgebouw met met 400 m2 geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

In voorliggend geval worden drie nieuwe zorgappartementen mogelijk gemaakt en betreft de uitbreiding minder dan 400 m2. Om deze redenen is het plan niet aan te merken als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en hoeft de ladder niet doorlopen te worden. Overigens wordt opgemerkt dat het plan wordt voorzien op een erf dat reeds is voorzien van een maatschappelijke bestemming. In dit geval is dan ook sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie schetst de visie op de fysieke leefomgeving met het vizier op 2030 en met een doorkijk naar 2050. De revisie vastgesteld op 12 april door de Provinciale Staten geeft daar een nieuwe koers voor aan. De Omgevingsverordening, welke op 1 mei 2017 in werking treedt, vormt hierbij een belangrijk instrument.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Enkele belangrijke ambities zijn:

  • Een klimaatbestendig Overijssel;
  • Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur;
  • Natuur als ruggengraat;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een drietal criteria; functioneren vitale coalitie en positie burger, effectiviteit en doelmatigheid. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening);
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes (voortkomend uit de Omgevingsverordening)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe 'Zorgvuldig ruimtegebruik' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes (voortkomend uit Omgevingsverordening)

In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (art. 2.1.3);
  • Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1.5);
  • Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (art. 2.1.6);
  • Realisatie nieuwe woningen (art. 2.2.2).

Hierna worden de artikelen nader getoetst.


Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval wordt een bestaand gebouw vervangen, waarbij sprake is van een beperkte vergroting (55 m²). Een en ander vindt plaats op een bestaand erf. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1: In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5: In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

In het vervolg van deze paragraaf wordt onderbouwd dat de gewenste ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarnaast wordt in het vervolg van de paragraaf inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en wordt gemotiveerd dat de gewenste ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het plangebied is neergelegd. Tot slot wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Binnen het voornemen wordt voorzien in een actuele zorgvraag, ter plaatse van een bestaand zorgerf. Het voorliggende plan leidt tevens tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Borne. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • de sloop van het laatste verouderde gebouw op het erf;
  • het vervangen van het te slopen gebouw door een in de omgeving passend gebouw;
  • het planologisch begrenzen van het aantal vierkante meters aan gebouwen ter plaatse.

De investeringen in de ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de kwaliteitsimpuls in de groene omgeving.

Geconcludeerd wordt dat het gewenste voornemen voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.5 en artikel 2.6.1.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek dat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals vermeld worden in voorliggend geval drie nieuwe zorgappartementen mogelijk gemaakt. Deze kunnen niet worden aangemerkt als zelfstandige reguliere woningen. Een nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.

Gelet hierop is het gewenste voornemen in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken’ en 'Stads- en dorpsrandgebieden', zoals is te zien in afbeelding 4.2. Het plangebied is hierin ter indicatie met rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)  

“Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”

Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

"Stads- en dorpsrandgebieden"

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel.

Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

In voorliggend geval worden drie zorgappartementen toegevoegd in een nieuw gebouw op een bestaand erf. Deze functie is ter plaatse passend en heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 3 bij deze toelichting). Hierdoor wordt tevens bijgedragen aan het verhogen de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden en het versterken van de landschappelijke structuur in deze gebieden.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken (voortkomend uit de Omgevingsvisie)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De toetsing aan de 'Stedelijke laag' wordt in voorliggend geval achterwege gelaten, aangezien hiervoor geen gebiedskenmerken gelden ter plaatse van het plangebied.

1. De "Natuurlijke laag”

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype ‘Dekzandvlakte en ruggen’. In afbeelding 4.3 is dat weergegeven, hierin is het plangebied indicatief met rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag”

De hoogteverschillen zijn ter plaatse nauwelijks waarneembaar. Als gevolg van de vervanging en de beperkte vergroting van het gebouw worden de gebiedskenmerken ter plaatse niet aangetast.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.

2. De "Laag van het agrarische cultuurlandschap”

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype ‘Oude hoevenlandschap’. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven, hierin is het plangebied indicatief met rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0010.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarische cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Oude hoevenlandschap”

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.


Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarische cultuurlandschap”

Binnen het voornemen wordt een verouderd gebouw vervangen door in de omgeving passende nieuwbouw op een bestaand erf. Het erf is reeds goed landschappelijk ingepast, aansluitend op de kenmerken van het landschap. Dit maakt extra landschapsmaatregelen niet noodzakelijk. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plaatse geldende 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'.

3. De "Laag van beleving”

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstype ‘Stads- en dorpsrandgebieden'. In afbeelding 4.5 is dat weergegeven, hierin is het plangebied indicatief met rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0011.png"  
Afbeelding 4.5 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Stads- en dorpsrandgebieden”

Stads- en dorpsranden zijn overgangsgebieden, waar sprake is van twee overlappende invloedssferen. Deze randen bepalen de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen en beschikken over ‘best of both worlds’, namelijk: stad/dorp en landschap. Herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten en het je thuis voelen zijn hier belangrijk. Hier komen veel opgaven en belangen samen, zoals uitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

In de randen zijn versnippering en doorsnijding vaak het probleem. Door behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes en minder barrières tussen stad en land kan dit worden opgelost. Evenals door verbinding van de opgaven van dorps- en stadsuitbreidingen en infrastructuur aan de opgaven in de groene stadsranden. En tot slot door het plaatselijk ruimte bieden voor ontwikkelingen, mits deze een versterking van de stad-land relatie tot gevolg hebben.


Toetsing van het initiatief aan de “Laag van beleving”

Voorliggende ontwikkeling vindt plaats aan de dorpsrand van Borne, namelijk daar waar de stedelijke bebouwing overgaat in het agrarisch landschap. Met het vervangen van een verouderd gebouw door in het landschap passende nieuwbouw worden de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het stads- en dorpsrandgebied versterkt, evenals de landschappelijke structuur.

Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de geplande ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel beschreven en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de onderstaande afbeelding 4.6 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied (rode cirkel) ligt in het buitengebied, namelijk daar waar de 'stad' overgaat in het 'land'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0012.png"  
Afbeelding 4.6 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  

4.3.1.2 Buitengebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, op een plek waar aandacht wordt gevraagd voor dorpsranden. Het gebied grenst aan De Groene Poort, deze speelt een belangrijke rol als schakel tussen ecologisch en landschappelijk waardevolle gebieden ten noorden en ten zuiden van de netwerkstad en ter voorkoming van het aaneengroeien van de Twentse stedenband. Daarnaast wordt hier ingezet op toekomstbestendige landbouw, waarbij ruimte is voor groei, voor een optimale verkaveling en voor een goede bereikbaarheid. De ligging in de Groene Poort leent zich met name voor grondgebonden landbouw en minder voor intensieve veehouderij. De functie boom- en sierteelt wordt - in combinatie met een multifunctioneel parklandschap, dat ook een uitloopfunctie krijgt - elders geconcentreerd, namelijk ten noordoosten van de kern.

In het buitengebied is aandacht voor het creëren van aantrekkelijke dorpsranden, die voortbouwen op de ter plekke aanwezige landschapsstructuren. Door de vijf netwerksteden, gezamenlijk met het ministerie van I en M, de provincie Overijssel, de regio Twente en het waterschap Regge en Dinkel een integrale visie ontwikkeld ten behoeve van de stadsranden. Op basis van deze visie kan de ontwikkeling of het behoud van de stadsranden worden opgepakt om daarmee recreatie en toerisme te bevorderen, nieuwe vormen van ondernemerschap mogelijk te maken en invulling te geven aan kwaliteitsverbetering.

Het plangebied ligt in het Oude hoevenlandschap, hier staan bij nieuwe ontwikkelingen de volgende uitgangspunten centraal:

  • Norm: De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.
  • Richting:
    • 1. Als er ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuren en routes) en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open esjes; beekdalen; voormalige heidevelden en de mate van openheid en kleinschaligheid.
    • 2. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Daarnaast wordt verwacht dat de bevolking van Borne voorlopig blijft groeien, waardoor met name het aantal ouderen flink zal toenemen. Hierdoor krijgt zorg een steeds belangrijkere plek in de economie. Ook is er een trend waarneembaar waarbij er steeds meer nieuwe zorgvragen bijkomen. Landelijk wordt in toenemende mate erkend dat de zorgeconomie een niet te onderschatten economische sector is. Naast diverse locaties in de bebouwde kom, biedt ook het buitengebied van Borne kansen voor de ontwikkeling van woon-zorgfuncties. In het buitengebied zijn diverse (voormalige) religieuze/spirituele centra gevestigd. Een aantal van deze centra heeft inmiddels een nieuwe functie en mogelijk komen andere locaties vrij. Behoud van deze locaties en de bijbehorende beeldbepalende historische panden is van belang voor de recreatieve belevingswaarde van het buitengebied. In dit verband wordt gezocht naar passende nieuwe functies. In het buitengebied is daarnaast slechts beperkt ruimte voor ‘rode’ ontwikkelingen, uitbreiding boomteelt en nieuwe landgoederen, slechts met het doel tot verbetering van ruimtelijke kwaliteit.

Voor ondernemers die een andere weg kiezen dan verdergaande groei van het landbouwbedrijf wordt ruimte geboden om via de ‘VAB’-regeling (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) of ‘rood voor rood’-regeling initiatieven te ontplooien op en rond de erven. Juist de combinatie van sloop van ontsierende gebouwen, herstel van waardevolle gebouwen en de aanleg van kleinschalige landschapselementen en routestructuren versterkt het landschapsbeeld. Initiatieven die hier bijvoorbeeld ontplooid kunnen worden zijn kamperen bij de boer, boerderijwinkels, theetuinen, ateliers of een bed&breakfast.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

In voorliggend geval worden drie zorgappartementen toegevoegd op een bestaand zorgerf in het buitengebied. Hiermee kan worden bijgedragen aan het voorzien in de (groeiende) zorgbehoefte. Het toevoegen van de zorgappartementen is mogelijk op basis van VAB-beleid (zie paragraaf 4.3.2 van deze toelichting). Het vervangen en vergroten van het gebouw is op basis van het geldende bestemmingsplan reeds mogelijk, er is daarmee geen sprake van een ‘rode’ ontwikkeling. Daarnaast versterkt het voornemen zoals vermeld het landschapsbeeld.

De zorgfunctie is ter plaatse passend en heeft een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit (zie ook hoofdstuk 3 bij deze toelichting). Hiermee wordt bijgedragen aan het verhogen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden en het versterken van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Omdat het plangebied reeds landschappelijk goed is ingepast zijn geen extra landschapsmaatregelen noodzakelijk. Ook wordt vermeld dat het erf reeds toegankelijk is, waardoor ten aanzien hiervan ook geen maatregelen noodzakelijk zijn.

Het voornemen sluit daarmee aan op de 'Structuurvisie Borne'.

4.3.2 Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing
4.3.2.1 Algemeen

In oktober 2008 heeft de gemeente Borne het ‘Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing’ (VAB) vastgesteld. Met dit beleid kan bestaande vrijkomende agrarische bebouwing hergebruikt worden voor zeer diverse nieuwe functies, zoals: wonen, bedrijvigheid, recreatie en zorg.

Het VAB-beleid kan worden gebruikt voor vrijkomende of vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing, waartoe tevens voormalige agrarische bouwpercelen die in het verleden in het kader van hergebruik zijn omgezet naar een andere bestemming behoren (bijv. bestemming ‘woondoeleinden’). Bestaande, niet-agrarische bedrijvigheid behoort hier niet toe.

De omvang en aard van de bedrijvigheid die kan worden toegestaan op basis van dit beleid kan van geval tot geval worden bepaald op grond van kwalitatieve criteria. Hiervoor zijn een aantal toetsingscriteria opgesteld, namelijk:

  • de activiteiten dienen binnen de bebouwing plaatsvinden;
  • geen buitenopslag;
  • de nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen verstedelijking of verstening tot gevolg hebben of aantasting van de landschappelijke en of natuurlijke waarden. De visuele uitstraling van de nietagrarische functie sluit aan bij de landelijke omgeving en wordt landschappelijk ingepast;
  • beeldkwaliteit van de hergebruikte schuur en het gehele erf is belangrijk bij de beoordeling van het verzoek en moet aansluiten aan de Welstandsnota;
  • de overige bedrijfsgebouwen, die niet worden hergebruikt, worden gesloopt, met uitzondering van karakteristieke bouwwerken;
  • de nieuwe activiteit moet zich verhouden tot een woonfunctie in de nabije omgeving (bijvoorbeeld categorie 1 en 2 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering dan wel een daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteit);
  • de nieuwe functie mag geen hinder of belemmering vormen voor waarden en functies in de omgeving, of extra belasting voor het milieu opleveren.
4.3.2.2 Functies

Het beleid maakt onderscheid tussen werkfuncties, woonfuncties en nevenfuncties op het agrarisch bedrijf:

  • Werkfuncties: niet-agrarische bedrijvigheid. Bij hergebruik voor een werkfunctie wordt de bestemming gewijzigd van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming.
  • Woonfunctie: het bewoonbaar maken van één of meer vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Het realiseren van een woonfunctie gaat in combinatie met het stoppen van de agrarische activiteit. De bestemming wordt gewijzigd van Agrarisch naar Wonen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen het toestaan van extra woningen in een karakteristiek (voormalig) bedrijfsgebouw of door middel van splitsing van de (voormalige) bedrijfswoning.
  • Nevenfunctie: bij het blijven bestaan van een agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt dan gedeeltelijk gewijzigd naar een niet-agrarische functie. De wijziging mag niet leiden tot uitbreiding van het bouwblok, ook niet ten behoeve van het bestaande agrarische bedrijf.

Zoals vermeld zijn ook andere functies mogelijk.

4.3.2.3 Bebouwing

Het beleid gaat uit van hergebruik van bestaande agrarische bebouwing. In sommige gevallen kan het echter voorkomen dat sloop en nieuwbouw de ruimtelijke kwaliteit meer ten goede komt. De nieuwbouw moet dan tegemoet komen aan de beeldkwaliteit als geheel en er dient een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden.

De gebouwen die niet worden hergebruikt dienen te worden gesloopt. De nieuwe functie mag daarnaast geen aanleiding zijn voor uitbreiding van de bebouwing. Bij hergebruik is de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing van de hergebruikte bebouwing en het erf van belang. De bebouwing en het erf dienen de agrarische uitstraling te behouden en waar mogelijk te versterken.

Voor karakteristieke en monumentale bebouwing geldt dat deze dient te worden behouden. Hieronder valt in ieder geval de bebouwing op de (gemeentelijke) monumentenlijst. Voor andere bebouwing dient per geval, aan de hand van de Welstandsnota en/of deskundigenadvies, te worden bepaald of sprake is van een karakteristiek pand.

4.3.2.4 Rood voor Rood

Bij het toepassen van het beleid kan een koppeling worden gemaakt met de Rood voor Rood-regeling. Tevens is het mogelijk eerst gebruik te maken van de VAB-regeling en vervolgens van de Rood voor Rood-regeling. Echter, als bij toepassing van het VAB-beleid op een locatie een deel van de agrarische bebouwing moet worden gesloopt (als tegenprestatie voor de omgevingskwaliteit), dan mag de oppervlakte daarvan niet meer worden betrokken worden in een Rood voor Rood aanvraag.

4.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan het 'Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing'

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie', vastgesteld op 28 september 2010 is de bestemming voor het perceel aan de Bloksteegweg 1 gewijzigd van agrarisch bouwblok (met woning) gewijzigd naar de bestemming zorgboerderij teneinde de realisatie van 5 zorgappartementen mogelijk te maken. Vervolgens is op 28 december 2010 (aangevuld op 19 september 2011) verzocht om door middel van de wijzigingsbevoegdheid in het destijds geldende bestemmingsplan het aantal zorgappartementen te mogen uitbreiden van 5 naar 9. Middels het doorlopen van een wijzigingsplanprocedure is hier destijds invulling aangegeven. In dit geval is dan ook sprake van een perceel waar voorheen een agrarisch bedrijf (agrarisch bouwvlak) gevestigd was en het dus gaat om een vrijgekomen agrarisch erf waarop het VAB-beleid van toepassing is.

Voorliggend plan voorziet in hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing ten behoeve van drie extra zorgappartementen. Het betreft een uitbreiding van de bestaande zorgboerderij op het bestaande erf. De gewenste functie kan op basis van bovenstaand beleid mogelijk worden gemaakt, het perceel behoudt een maatschappelijke bestemming.

In voorliggend geval komt sloop en vervangende nieuwbouw de ruimtelijke kwaliteit meer ten goede, dan hergebruik (zie ook hoofdstuk 3). De beoogde nieuwbouw behoudt een agrarische uitstraling, komt tegemoet aan de beeldkwaliteit als geheel, past binnen de Welstandsnota (zie ook paragraaf 4.3.4 van deze toelichting) en heeft een versterking van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg. De visuele uitstraling van de gewenste functie sluit aan bij de landelijke omgeving. Daarnaast is het perceel reeds landschappelijk goed ingepast, waardoor extra landschapsmaatregelen niet noodzakelijk zijn. De overige gebouwen ter plaatse behouden hun huidige functie en blijven dan ook behouden. De kwaliteit van deze gebouwen is goed (zie ook hoofdstuk 2 van deze toelichting).

De gewenste activiteiten vinden binnen de bebouwing plaats, er is geen sprake van buitenopslag. De nieuwe functie heeft geen verstedelijking of verstening tot gevolg: de vervangende schuur wordt gering uitgebreid (55 m²), echter is dit op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan waardoor planologisch gezien geen sprake is van een toename (geen maximale oppervlakte vastgelegd). Daarentegen wordt als gevolg van het voornemen verstedelijking of verstening ter plaatse in de toekomst juist voorkomen, namelijk als gevolg van het planologisch vastleggen van een maximale oppervlakte aan bebouwing ter plaatse.

De beoogde functie verhoudt zich tot een woonfunctie in de nabije omgeving en vormt geen hinder of belemmering voor waarden en functies in de omgeving. Ook levert de functie geen extra belasting voor het milieu op (zie ook hoofdstuk 5 van deze toelichting).

Geconcludeerd wordt dat het voornemen mogelijk is op basis van het 'Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing'.

4.3.3 Woonvisie Borne 2018-2028
4.3.3.1 Algemeen

Met de 'Woonvisie Borne 2018-2028' wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. Welke trends zijn er en hoe wordt hiermee omgegaan? Deze woonvisie biedt de basis voor afwegingen die in de komende jaren gemaakt zullen worden, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens dé woongemeente van de Netwerkstad Twente blijft.

De woonvisie volgt de ambities van de toekomstvisie van de Bornse gemeenschap, vastgelegd in “Mijn Borne 2030, Dynamische Dorpen”. Deze visie is in nauwe samenspraak met alle geledingen uit de Bornse samenleving opgesteld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie houdt in dat Borne in 2030 een zelfstandige gemeente is binnen de netwerkstad Twente, waarbij goede afspraken zijn gemaakt met de buurgemeenten en met de partners van de netwerkstad. De 'Woonvisie Borne 2018-2028' werkt, op basis van de toekomstvisie, het thema wonen verder uit.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Borne 2017-2027'

Zoals vermeld worden in voorliggend geval drie nieuwe zorgappartementen mogelijk gemaakt. Deze kunnen niet worden aangemerkt als zelfstandige reguliere woningen. Een nadere toetsing is dan ook niet noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet in strijd is met de gemeentelijke woonvisie.

4.3.4 Welstandsnota
4.3.4.1 Algemeen

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

4.3.4.2 Situatie plangebied

Het plangebied behoort op basis van de welstandsnota tot een 'Kampenlandschap', ook wel 'oude hoevenlandschappen ' genoemd. Hier geldt voor welstand een PLUS niveau, het beleid is met name gericht op het behouden en versterken van de kwaliteit van (historische) hoofdbebouwing. De bijgebouwen moeten dit beeld versterken, maar mogen de bedrijfsvoering niet beperken. Nieuwe bouwopgaven moeten mogelijk zijn, zodat het gedifferentieerde beeld, dat karakteristiek is voor het buitengebied van de gemeente Borne behouden blijft. Voor de bebouwing in het kampenlandschap gelden criteria voor agrarische bebouwing en voor niet agrarische bebouwing.

4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Bij het ontwerp wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde criteria uit de welstandsnota (zie hoofdstuk 3 voor het voorlopig ontwerp). Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het definitieve ontwerp hieraan getoetst.

4.3.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur en belemmeringen/leidingen.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

5.1.2.1 Weg- en railverkeerslawaai

Het projectgebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de A1/A35. Daarnaast is verzocht om een nieuw aan te leggen tracé mee te nemen in dit onderzoek.

Een hogere waarde als gevolg van wegverkeerslawaai is in voorliggend geval benodigd voor de westgevel van de nieuwbouw aangezien de geluidsbelasting afkomstig van de A1/A35 met maximaal 49 dB niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh voldoet. Wel wordt voldaan aan de maximale wettelijke en gemeentelijke ontheffingswaarde van 53 dB.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig.

Het verlenen van een hogere waarde is in voorliggend geval niet noodzakelijk. Dit vanwege het feit dat in het verleden reeds een hogere waarde is verleend voor het perceel van 52 dB en deze in voorliggend geval toereikend is.

Met de minimaal voorgeschreven geluidwering conform het Bouwbesluit wordt ter plaatse van alle zorgappartementen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voldaan conform het Bouwbesluit.Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor realisatie van de zorgappartementen moet middels een bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de geluidsnormen conform het Bouwbesluit.

5.1.2.2 Railverkeer- en industrielawaai

De spoorwegen bevinden zich op een dusdanig grote afstand van het projectgebied (circa 1 kilometer) dat een nadere beschouwing ten aanzien van railverkeerlawaai achterwege kan blijven.

Daarnaast ligt het projectgebied niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, waardoor ook een nadere beschouwing ten aanzien van dit aspect niet noodzakelijk is. Voor wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe functie wordt verwezen naar de paragraaf 5.2, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder geen belemmering voor het project. Er is in het verleden reeds een hogere waarde verleend voor het perceel tot 52 dB. Het opnieuw aanvragen van een hogere waarde is dan ook niet noodzakelijk. Met toepassing van de minimale geluidwering conform het Bouwbesluit is er ter plaatse van de nieuwe zorgappartementen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

In voorliggend geval wordt uitgegaan van gebiedstype 'rustige woonwijk'. Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0013.png"

5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het voornemen is om drie extra zorgappartementen toe te voegen. Deze vorm van wonen is – mede gelet op de zeer beperkte omvang - qua milieuhinder gelijk te stellen aan de functie 'wonen', die niet milieubelastend is voor de omgeving. Daarnaast wordt opgemerkt dat zorgappartementen op het perceel reeds zijn toegestaan, waardoor sprake is van een 'bestaande' situatie.

Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee brengt.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal milieubelastende functies, namelijk:

  • een bedrijfsfunctie (ten noorden, circa 200 meter): hier zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan, evenals een houtzagerij (op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 3.2). De richtafstand bedraagt maximaal 100 meter, waaraan ruimschoots wordt voldaan;
  • maatschappelijke functies:
    • 1. ten zuiden (circa 80 meter): hier zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 2), evenals een crematorium (op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 3.2). De richtafstand bedraagt maximaal 100 meter, waaraan niet wordt voldaan;
    • 2. ten oosten (circa 300 meter): hier zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 2), evenals ter plaatse van een deel een justitiële inrichting (niet opgenomen in de VNG: vergelijking met 'Veldsportcomplex (met verlichting)' op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 3.1). De richtafstand bedraagt maximaal 50 meter, waaraan ruimschoots wordt voldaan;
  • sportfuncties (ten oosten, circa 300 meter): hier zijn sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen, dagrecreatie voorzieningen en evenementen toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximal milieucategorie 3.1). De richtafstand bedraagt maximaal 50 meter, waaraan ruimschoots wordt voldaan.

Met uitzondering van het crematorium ten zuiden van het plangebied wordt aan alle richtafstanden voldaan.

Voor wat betreft het crematorium geldt de richtafstand van 100 meter uitsluitend voor het aspect geur. Voor de aspecten stof en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter, voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter. Uitsluitend aan de richtafstand van het aspect geur wordt met 80 meter niet voldaan.

Bij de beoordeling of wordt voldaan aan de richtafstanden kan worden uitgegaan van het bouwvlak in plaats van het bestemmingsvlak: de gebouwen behorende bij het crematorium dienen immers gesitueerd te worden binnen het bouwvlak en uitsluitend daarbinnen is de oveninstallatie toegestaan (vastgelegd in de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen'). Gemeten vanaf het bouwvlak is sprake van een afstand van 85 meter. Hiermee wordt eveneens niet aan de richtafstand van 100 meter voldaan, echter wordt het gebouw met de nieuwe zorgappartementen gerealiseerd op ruim 100 meter afstand (circa 140 meter) van het crematorium. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Daarnaast wordt opgemerkt dat milieugevoelige functies binnen het gehele plangebied reeds zijn toegestaan, waardoor sprake is van een 'bestaande' afstand.

Aanvullend op het vorenstaande wordt opgemerkt dat de oveninstallaties al jaren van een adequate filterinstallatie worden voorzien, hetgeen tot uitstoot van schone en geurloze lucht leidt. Het crematorium leidt hierdoor niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat (bron: "Buitengebied Borne, herziening crematorium, van de Gemeente Borne, (vastgesteld 2016-09-27)).

Gesteld wordt dan ook dat aan alle richtafstanden wordt voldaan, van hinder van omliggende bedrijven/functies is dan ook geen sprake. Daarnaast leidt de ontwikkeling eveneens niet tot belemmeringen in de bedrijfsvoering/exploitatiemogelijkheden van de omliggende bestaande functies.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied

In het kader van het voornemen is door Terra Agribusiness ter plaatse van het gewenste vervangende gebouw een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5707) uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna wordt kort ingegaan op de resultaten.

NEN 5740

In zowel het bovengrondmengmonster (BM1) als het ondergrondmengmonster (OM1) zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster (PB1 WM1) is een lichte verhoging barium aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

NEN5707

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van deze deellocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen. Ter plaatse zijn vier inspectiegaten gegraven. In de inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Van de inspectiegaten is een mengmonster samengesteld en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In het mengmonster is analytisch geen asbest aangetroffen. Omdat er in het mengmonster geen asbest is aangetoond, is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Gegeven de in onderhavig rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie ten aanzien van asbest in de bodem geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.3.3 Conclusie

Vanuit milieukundig oogpunt zijn ten aanzien van de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie & cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen, hierin is het plangebied indicatief aangegeven met de rode cirkel. Zekerheidshalve wordt nogmaals opgemerkt dat het gebouw in het zuidoosten inmiddels is gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0014.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Borne)  

5.4.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Borne heeft de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart (zie afbeelding 5.1) doorvertaald in dubbelbestemmingen van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de 'Waarde - Archeologische verwachting 1' (zuid) en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (noord), op basis waarvan bij een ontwikkeling met bodemingrepen met een oppervlakte van respectievelijk minimaal 2.500 m² en 5.000 m³ (en een diepte van meer dan 40 cm) een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Deze oppervlakten worden in voorliggend geval niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.4.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied zelf en in de directe omgeving zijn geen monumenten of karakteristieke gebouwen, die als gevolg van het voornemen worden aangetast, aanwezig. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionaal samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.
5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde "korte procedure" van toepassing is. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

Hieronder wordt nader ingegaan op de wateraspecten in het plangebied.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Zoals vermeld is sprake van de korte procedure. Hiermee geeft het waterschap aan dat direct door kan worden gegaan met de planvorming, onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document toepast.

5.6 Wet natuurbescherming

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.

Resultaten veldonderzoek

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en amfibieën bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van bezette nesten (eieren) of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepaling verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd beland wordt beschouwd. Om te voorkomen dat vogels gedood worden en bezette nesten verstoord, beschadigd of vernield worden, dient buiten de voortplantingsperiode gewerkt te worden, of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die mogelijk gedood worden of waarvan de vaste rust- en/of voortplantingsplaats mogelijk beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen' en 'vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren komt te vervallen. Dit leidt niet tot wettelijke consequenties.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Lonnekermeer” ligt op een afstand van circa 8 kilometer.

De vervanging van de schuur en het mogelijk maken van de extra zorgappartementen heeft stikstofuitstoot tot gevolg, hetgeen effect kan hebben op Natura 2000-gebieden. In het kader hiervan is door BJZ.nu een AERIUS berekening (2020) uitgevoerd, om inzicht te verkrijgen in de effecten als gevolg van stikstofuitstoot op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. In onderstaande tekst worden de resultaten kort beschreven.

Resultaten AERIUS berekening

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot zowel de aanlegfase (uitstoot als gevolg van realisatie voornemen) als de gebruiksfase (uitstoot als gevolg van gebruik voornemen) blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee als gevolg van het voornemen geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied grenst direct aan gebied dat is aangewezen als NNN. Een klein deel van het plangebied (zuidelijke puntje) is op basis van het geldende bestemmingsplan aangewezen als 'Waarde - Ehs' (Ecologische Hoofdstructuur, tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland). Echter is in voorliggend geval sprake van een bestaand erf, waar op basis van voorliggend bestemmingsplan een ontwikkeling te midden van het erf mogelijk wordt gemaakt. De locatie waar deze nieuwe ontwikkeling plaatsvindt is niet aangewezen als NNN en grenst hier eveneens niet aan. Daarnaast worden met voorliggend bestemmingsplan de ruime bestaande planologische bebouwingsmogelijkheden begrensd, hetgeen planologisch gezien eerder een positief effect zal hebben ten aanzien van de NNN dan negatief (minder ontwikkelingsruimte).

Gezien het een bestaand erf betreft, de afstand van de ontwikkellocatie tot de NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

Opgemerkt wordt dat de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Ehs' (inmiddels NNN) in voorliggend plan gehandhaafd blijft. Hiermee wordt significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden van het als zodanig aangewezen gebied voorkomen.

5.6.4 Conclusie

Er hoeft geen vergunning Wet natuurbescherming of ontheffing aangevraagd te worden. Nader onderzoek naar gebieds- en soortenbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.7.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.7.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals reeds beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief aangegeven met de blauwe omlijning) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz009-vg01_0015.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)  

In de nabije omgeving van het plangebied zijn meerdere risicobronnen aanwezig, namelijk:

  • 1. De Rijksweg A1/A35: op circa 240 meter afstand ten westen van het plangebied;
  • 2. Gasleidingen: op circa 350 meter afstand ten westen van het plangebied bevinden zich een aantal gasleidingen (A-508, A-646 en A-670) van de Gasunie B.V.

Rijksweg A1/A35:

De Rijksweg A1/A35 (Knp. Azelo - Knp. Buren) kent een PR-plafond van 1 meter en een GR-plafond van 82 meter. Er is een plasbrandaandachtsgebied (30 meter) aanwezig en de vervoershoeveelheid bedraagt 4.000 tankauto’s.

Aan de hiervoor geldende afstanden wordt ruimschoots voldaan.

Gasleidingen Nederlandse Gasunie B.V.:

De buisleidingen hebben de volgende kenmerken:

  • A-508: 17,99 inch en 66,20 bar: 1% letaliteitsgrens 240 meter, 100% letaliteitsgrens 110 meter;
  • A-646: 24,02 inch en 79.90 bar: 1% letaliteitsgrens 330 meter, 100% letaliteitsgrens 150 meter;
  • A-670: 30 inch en 79,90 bar: 1% letaliteitsgrens 400 meter, 100% letaliteitsgrens 170 meter.

Bij gasleidingen zijn, voor wat betreft het groepsrisico, de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico.

In voorliggend geval geldt een 1% letaliteitsgrens van 240 tot 400 meter en een 100% letaliteitsgrens van 110 tot 170 meter. Uitsluitend ten aanzien van de letaliteitsgrens van 1% van leiding A-670 (400 meter afstand) wordt niet voldaan. Ter plaatse van de leidingen is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' een circa 26 meter brede dubbelbestemming 'Leiding – Gas' opgenomen. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

Het plangebied ligt met circa 330 meter afstand ruim buiten deze dubbelbestemming. Echter is, vanwege het niet voldoen aan de afstand van de letaliteitsgrens van gasleiding A-670, een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsriscio gasleiding A-670

In het kader van het groepsrisico zijn de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden van zelfredzaamheid van belang. Daarnaast zijn de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, de huidige en te verwachten personendichtheid in het plangebied, de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen ter reductie van het groepsrisico en de mogelijkheden voor ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico van belang.

Laatst genoemde kan achterwege blijven, wanneer sprake is van een relatief laag groepsrisico (kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde) of wanneer de toename van het groepsrisico relatief klein is (kleiner dan 10%). Bij een groepsrisico groter dan de oriëntatiewaarde zijn alle genoemde aspecten van het externe risico van belang.

De bestemming heeft reeds een maatschappelijke functie. De realisatie van het voornemen heeft dan ook maar een beperkte toename van de personendichtheid tot gevolg (drie extra bewoners en mogelijk 1 à 2 extra personeelsleden (die elkaar afwisselen). Daarmee zal het groepsrisico binnen dit deel van het invloedgebied eveneens slechts beperkt toenemen. Het plangebied ligt daarnaast op circa 350 meter van de buisleiding en het te realiseren gebouw met de drie extra zorgappartementen zal op nog ruimere afstand, namelijk op circa 396 meter, worden gesitueerd. Ter plaatse van dit gebouw wordt dan ook op enkele meters na voldaan aan de afstand.

Conclusie

Geconcludeerd wordt op basis van vorenstaande dat een nadere afweging van het groepsrisico niet is vereist.

Vermeld wordt dat de locatie vanuit twee zijden ontsloten, waardoor er voldoende mogelijkheden zijn ten aanzien van bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten (zie ook paragraaf 3.2.2 van deze toelichting). Er blijft overigens altijd een restrisico aanwezig, waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden. Gelet op bovenstaande wordt echter geadviseerd onderhavige situatie acceptabel te achten.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggend voornemen.

5.9 Geurhinder

5.9.1 Kader

Wet geurhinder en veehouderij en lokaal geurbeleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

5.9.2 Afstandsnormen

Naast geurbelastingsnormen kent de wet voor bepaalde diercategorieën vaste afstandsnormen. Dit betreft diercategorieën waarvoor geen geuremmissiefactor is bepaald, zoals melkrundvee en paarden. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom.

Als voor een veehouderij met 'dieren zonder geuremissiefactor' de bestaande afstand tot een geurgevoelig object, zoals een woning kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Een aantal melkrundveebedrijven in de gemeente Borne kan daardoor niet uitbreiden.

Volgens de Wgv kade geurbelastingen en/of afstandsnormen ten opzichte van de normen uit de Wgv worden vastgelegd. De gemeente Borne heeft er voor gekozen om alleen de afstandsnormen voor melkrundveebedrijven te wijzigen.

5.9.3 Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor.

Op grotere afstand (vanaf circa 400 meter), is wel een aantal agrarische bedrijven aanwezig.

Gesteld wordt dat gezien de afstand, binnen het plangebied van geurhinder van omliggende bedrijven geen sprake is. Daarnaast leidt de ontwikkeling eveneens vanwege de afstand en tevens de aanwezigheid van dichterbij gelegen bestaande geurgevoelige functies niet tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de omliggende bestaande agrarische functies.

5.9.4 Conclusie

Vanuit het aspect van milieuhinder van agrarische bedrijven is geen sprake van belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

5.10 Belemmeringen/leidingen

In de omgeving van het plangebied zijn leidingen en hoogspanningsverbindingen gelegen. In paragraaf 5.8 is reeds ingegaan op de leidingen. In onderstaande paragraaf wordt ingegaan op de hoogspanningslijnen, daarnaast wordt ingegaan op de invliegfunnels van vliegbasis Twente waarmee rekening moet worden gehouden

Hoogspanningslijnen

Op circa 90 meter afstand ten westen van het plangebied bevinden zich hoogspanningslijnen. De bovengrondse 380kV-hoogspanningslijn Zwolle-Hengelo loopt over het grondgebied van de gemeente Borne. Deze wordt gecombineerd met de 110kV-hoogspanningsverbinding Almelo Tusveld-Hengelo Weideweg. Bij deze elektriciteitsleidingen horen tevens transformatorstations en dergelijke.

In het geldende bestemmingsplan is hiervoor de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Hierbinnen mogen bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Het plangebied ligt hier, met een afstand van circa 67 meter tot deze dubbelbestemming, ruim buiten.

De hoogspanningsleidingen leveren dan ook geen belemmering op voor voorliggend voornemen.

Invliegfunnels vliegbasis Twente

Elke luchthaven hanteert vanwege veiligheidsoverwegingen bij het starten en landen van vliegtuigen een verplichte obstakelvrije zone, een zogenaamde ‘invliegfunnel’. De vliegbasis Twente heeft een viertal invliegfunnels. Eén van de invliegfunnels ligt boven het plangebied, het gaat om de buitenste ring van deze invliegfunnel.

De invliegfunnel stelt eisen aan de maximale bouwhoogte. Ter hoogte van het plangebied, in de buitenste ring van de invliegfunnel, geldt een maximum bouwhoogte van 180 meter. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied is echter aanzienlijk lager dan 180 meter. Het is dan ook niet noodzakelijk extra beperkingen op te nemen ten aanzien van de maximale bouwhoogte in relatie tot de invliegfunnel.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.


Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat evenals op basis van het geldende bestemmingsplan bestemmingen, te weten; 'Maatschappelijk', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - EHS'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouw- en gebruiksregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen of het gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan zo goed als opgenomen, waarbij de bestemming 'Maatschappelijk' is aangepast in verband met de gewenste ontwikkeling en ter verduidelijking van hetgeen ter plaatse is toegestaan. Opgemerkt wordt dat de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgboerderij 2' niet langer is opgenomen, aangezien het hierbij behorende direct in de regels zelf is vastgelegd, en dat de gebiedsaanduiding 'overige zone - bomenteelt uitgesloten' eveneens niet langer is opgenomen, aangezien deze ter plaatse van het plangebied niet van toepassing is (geen agrarische bestemming).

Hieronder wordt kort ingegaan op de bestemmingen in voorliggend bestemmingsplan.

Maatschappelijk (Artikel 3)

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor een zorgboerderij met maximaal 12 zorgappartementen, één bedrijfswoning (al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep-aan-huis), inwoning in de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen en onder meer de daarbij behorende wegen en paden.

De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen is begrensd en mag niet meer bedragen dan 1.350 m². Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen (tenzij de bestaande afstand hiervan afwijkt) en de oppervlakte van zorgappartementen mag maximaal 30 m² per zorgappartement bedragen, met dien verstande dat voor maximaal 3 zorgappartementen een oppervlakte van maximaal 36 m² per zorgappartement is toegestaan.

Voor het bouwen van een bedrijfswoning geldt onder meer dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen, tenzij de bedrijfswoning inpandig is gerealiseerd, en de maximale inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 750 m² mag bedragen (tenzij het bestaande hiervan afwijkt). Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden eveneens regels, zoals dat deze uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd (tenzij het bestaande hiervan afwijkt).

Tot slot gelden regels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen, en dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van een aantal bouwregels, waarbij zij onder meer kunnen afwijken voor het toestaan van een maximale oppervlakte van gebouwen tot maximaal 2.000 m², tenzij onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.


Waarde - Archeologische verwachting 1 (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 2.500 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.

Waarde - Archeologische verwachting 2 (Artikel 5)

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemming worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, zijn zonder archeologisch onderzoek toelaatbaar, indien het een bodemingreep betreft van minder dan 5.000 m², indien het een bodemingreep betreft waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt én de bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 centimeter en indien het de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft en de bestaande fundering wordt benut.

Waarde - EHS (Artikel 6)

De voor 'Waarde - EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels Natuurnetwerk Nederland), met dien verstande dat voor deze ontwikkeling geldt dat deze past in een inrichtings- en beheersvisie en de natuurontwikkeling is uitgewerkt, passend binnen het natuurgebiedsplan van de provincie en dat alvorens een besluit kan worden genomen tot het verlenen van de in de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen afwijkings - en wijzigingsbevoegdheden advies dient te worden gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap, waaruit blijkt dat er geen sprake is van een significante aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is er een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven (zie ook bijlage 3 bij deze toelichting).

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze periode geen zienswijzen binnengekomen.