direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening 't Hesseler
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten oosten van Borne is de uitbreidingswijk Bornsche Maten gepland. Tussen deze wijk is een landelijk gebied ingeklemd. Op deze locatie, Het Hesseler, bestaat het voornemen om vijf woningen te realiseren. Drie van deze woningen zijn beoogd aan de Mekkelhorstweg en twee aan de Deurningerweg.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern van Borne. Op circa 450 m ten westen van het plangebied loopt de Bornse Beek. Op circa 750 m ten westen van het plangebied ligt de N743 en op circa 1.000 m ten zuiden van het plangebied ligt de A1. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Deurningerweg, aan de oostzijde door het tuincentrum en de modeltuinen van Jan Boomkamp Gardens. De zuidzijde wordt begrensd door de Mekkelhorstweg.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied Borne (2014)

Het nieuwe en momenteel vigerende bestemmingsplan Buitengebied Borne is vastgesteld d.d. 24 mei 2016. Het plan is in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk. Om die reden worden hierna ook de bestemmingsplannen uit vroegere datums benoemd.

Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf alsmede de instandhouding en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden. Tevens gelden deels de bestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0003.jpg"

Buitengebied Borne (2004 en reparatie 2010)

Omdat het bestemmingsplan Buitengebied Borne 2015 nog niet onherroepelijk is, is het goed om ook kort te bespreken wat de inhoud is van het hiervoor vigerende bestemmingsplan.

Voor het buitengebied van de gemeente Borne gold voorheen het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' uit 2004. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 september 2004 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 26 april 2005. Daarnaast heeft de gemeenteraad op 28 september 2010 het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie' vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een correctieve herziening ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' en omvat enkele nieuwe ontwikkelingen, wijzigingen, aanvullingen ten opzichte van het plan uit 2004.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0004.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' uit 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie' uit 2010

Op grond van deze bestemmingsplannen geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. De landschapswaarden zijn 'beplantingselementen' 'hoogteverschillen' en 'bijzondere waterhuishoudkundige situatie'. Daarnaast zijn voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.

Conclusie

Op grond van zowel het vigerende bestemmingsplan als het hiervoor vigerende bestemmingsplan is de realisatie van vijf nieuwe woningen niet toegestaan. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de planbeschrijving aan de orde komt. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond. Dit betreft onder andere milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 gaat in op de procedure van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Omgeving plangebied

2.1.1 Geschiedenis

Het plangebied is gelegen ten oosten van de oude kern van Borne in het lager gelegen gebied tussen de essen van Borne en Hengelo. Het ligt in een dekzandgebied met verschillende landschapstypen zoals het oude hoevenlandschap, het maten- en flierenlandschap en de jonge heide- en broekontginningen. De laatste twee kenmerken zich door het van oudsher natte karakter. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap, ook wel bekend als kampenlandschap (kleine essen). Opvallend in dit vaak zeer kleinschalige landschapstype is dat vrijwel niets recht is: bochtige wegen en onregelmatig gevormde perceelsgrenzen. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn verder de verspreid liggende hooggelegen essen (bouwlanden) met daarlangs vaak nog steilranden. Ook zien we tussen de essen een dicht netwerk van houtsingels, houtwallen en loofhoutbosjes. Hierdoor was het landschap opgedeeld in kleinere ‘kamertjes’. De bebouwing lag verspreid in dit landschap, in de vorm van boerderijen. Van het oorspronkelijke kleinschalige landschap zijn in de laatste eeuw veel elementen verdwenen.

Vanuit Borne liepen verschillende uitvalswegen richting de omringende steden en dorpen. De Deurningerweg is één van die oude uitvalswegen. De wegen waaierden steeds verder uit. In de oudere landschappen, zoals het oude hoevenlandschap doorkruisten deze wegen een grillig patroon van wegen, paden en akkers.

Ten noordoosten van het plangebied ligt een natter gebied, van oudsher heide- en broekgebieden. Dit gebied is later ontgonnen en kenmerkt zich door een gelijkmatiger verkaveling. De verschillende Hemmelhorstwegen (1e Hemmelhorst t/m 5e Hemmelhorst) zijn ontginningswegen die aangelegd zijn t.b.v. de ontginning van deze natte gebieden toen de technologie daarvoor beschikbaar kwam.

Het plangebied kenmerkt zich, onder druk van de oprukkende stad, door een verdichting van de bebouwing. Het gaat daarbij met name om burgerwoningen, o.a. als lintbebouwing langs de Deurningerweg. Ook is er het tuincentrum Boomkamp dat met zijn bijbehorende bebouwingen en beplantingen het oostelijk deel van het plangebied vult.

2.1.2 Ontwikkelingen

Het plangebied is een groene enclave, volledig omsloten door toekomstige bebouwing van de Bornsche Maten en het tuincentrum Boomkamp. Het gebied heeft hierdoor een meer stedelijk karakter gekregen.

2.2 Plangebied

Het bijzondere van het plangebied is dat het een groene enclave binnen een verstedelijkende omgeving is. Het is een restant van het oude hoevenlandschap dat in grote lijnen verdwijnt, alhoewel enkele structurerende elementen uit het oude landschap geïntegreerd zijn in de plannen voor de Bornsche Maten.

Het plangebied is momenteel onbebouwd en in gebruik als weide. De weide bestaat uit gras en kruidige plantensoorten. In het midden van het plangebied staat in noord-zuidelijke richting een dichte struikenhaag van enkele meters breed.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.

3.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201405237/1/R2) blijkt dat woningbouwplannen met 8 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen (circa 14 woningen) wel. In het plan worden vijf woningen gerealiseerd. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Algemeen

De omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt het provinciaal belang en het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de nieuwe Wro, Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal verkeer- en vervoersplan en Bodemvisie. De omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De provincie Overijssel heeft in 2013 de Omgevingsvisie op een aantal punten aangepast. Ook in 2017 is een revisie van de omgevingsvisie (en omgevingsverordenig) vastgesteld, d.d. 12 april 2017. Deze is 1 mei 2017 in werking getreden.

De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit). De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid). De provincie heeft deze ambities vertaald in generieke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven, om haar beleid- en kwaliteitsambities te realiseren. Deze generieke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven dienen bij te dragen aan duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Gebiedskenmerken en lagen

De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de Groene als de Stedelijke omgeving zijn onderscheiden in 4 lagen. In paragraaf 3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving wordt hier nader op ingegaan.

Ontwikkelingsperspectief

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0006.png"

Uitsnede van de gebkaart 'ontwikkelingsperspectieven' van de provinciale omgevingsvisie

Verder geldt de aanduiding 'stads- en dorpsrandgebieden'. Deze gebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen hier nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken.


Toetsing

Voorliggend plan betreft de realisatie van vijf vrijstaande woningen.

Wat betreft de gebiedskenmerken wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving waarin nader op deze aspecten wordt ingegaan.

Het plangebied valt verder binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' . Binnen dit perspectief is er ruimte voor de functie wonen. Het plangebied is tevens aangeduid als 'stads- en dorpsrandgebieden'. Nieuwe woonmilieus kunnen hier ingezet worden om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Onderhavig plan sluit hier op aan. Om de ruimtelijke kwaliteit te versterken is een beeldkwaliteitsplan op te stellen. Naast de realisatie van de woningen zal het plangebied een groene kwaliteitsimpuls krijgen (zie paragraaf 3.2.3). Tevens wordt een voet/fietspad door het plangebied aangelegd. Hiermee wordt het routenetwerk van het uitloopgebied van het dorp Borne versterkt.

Het plan is in overeenstemming met het beleid uit de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd met de Omgevingsvisie de Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de doorwerking van de Omgevingsvisie juridisch mogelijk is gemaakt. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Titel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit 

Om voldoende ruimtelijke kwaliteit te garanderen dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkelingen die een plan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de geldende gebiedskenmerken. Tevens dient te worden aangetoond dat de de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt toekomstbestendig zijn iet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik

Vanuit het oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik mag van nieuwe ruimtebeslag in de groene omgeving uitsluitend sprake zijn als binnen het bestaande bebouwde gebied geen ruimte beschikbaar is en de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik daarbuiten optimaal zijn benut.

Eventueel mogen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in de groene omgeving, wanneer er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en wanneer voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Titel 2.2 Woningbouw

Onder deze titel is de bepaling opgenomen dat bij een bestemmingsplan waarin wordt voorzien in het realiseren van nieuwe woningen moet worden aangetoond dat hier behoefte aan is. De behoefte aan nieuwe woningen wordt hierbij in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing

Titel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Voorliggend plan betreft de realisatie van vijf vrijstaande woningen. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt een voet/fietspad in het plangebied aangelegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit en de leefomgeving ter plaatse. Het opgestelde beeldkwaliteitsplan sluit aan op de geldende gebiedskenmerken. Door deze ontwikkeling is er geen onevenredig verlies aan ecologische of landschappelijke waarden. Wat betreft de gebiedskenmerken wordt verwezen naar pararaaf 3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving.

Er is bij dit plan geen sprake van een tijdelijk gebruik, de te realiseren woningen zijn toekomstbestendig en hebben ook op de langere termijn toegevoegde waarde.

Wat betreft het zuinig ruimtegebruik kan worden gesteld dat onderhavig plan in een overgangsgebied ligt en niet direct kan worden aangemerkt als 'de groene omgeving'. Er is verder bewust rekening gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik/ruimtelijke kwaliteit door aan de Mekkelhorstweg één erf te realiseren, waardoor er minder beslag wordt gelegd op de open ruimte. Ook is bij de woningen aan de Deurningerweg er bewust voor gekozen om tussen de bestaande lintbebouwing woningen toe te voegen.

De verordening biedt, zoals gesteld, mogelijkheden voor ontwikkelingen in de groene omgeving als sprake is van een sociaaleconomische en/of maatschappelijke reden. Hiervan is nadrukkelijk sprake. Onderhavig plan dient een maatschappelijk belang, aangezien hiermee de gemeente de gronden heeft kunnen verwerven die nodig waren voor de realisatie van de Bornsche Maten. Bij de toetsing van titel 2.2 wordt hier nader op ingegaan. Tevens is bij dit plan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing waardoor sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.  

Titel 2.2 Woningbouw

Onderhavig plan betreft de realisatie van 5 woningen. Voor al deze woningen zijn inmiddels reeds gegadigden. De behoefte aan deze woningen staat dus buiten discussie. Hiernaast is het van belang dat om te vermelden dat de gemeente Borne een gemeente mét woonafspraken is; deze zijn getekend in januari 2016. De colleges van de netwerkstadsteden en gedeputeerde staten hebben op 4 april 2017 ingestemd met aanvullende afspraken. Hiermee is de behoefte eveneens voldoende aangetoond.

Van belang is om hiernaast te noemen dat dit plan voortkomt uit reeds eerder gemaakte afspraken tussen de gemeente Borne en initiatiefnemer. De gemeente heeft deze afspraken gemaakt om de Bornsche Maten te kunnen realiseren. Het realiseren van de Bornsche Maten was van belang, aangezien hierover eerder prestatieafspraken zijn gemaakt tussen Provincie Overijssel en gemeente Borne. Om te kunnen voldoen aan deze prestatieafspraken heeft de gemeente Borne de ontwikkeling van de Bornsche Maten ter hand genomen en in verband daarmee heeft de gemeente destijds gronden moeten verworven. In dat kader zijn grondafspraken gemaakt met de grondeigenaren. Hieruit zijn de woningbouwafspraken voor het onderhavige plangebied ontstaan.

Eindconclusie

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Er zijn diverse ontwikkelingen denkbaar in het buitengebied. Vanwege de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van de groene omgeving (of het buitengebied) wordt echter gestreefd om onnodig ruimtebeslag op de groene omgeving tegen te gaan. De provincie Overijssel heeft hiervoor beleid opgesteld.

Wanneer er plannen zijn voor nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied moet eerst worden gekeken of deze functie niet beter op een andere plaats kan worden ontwikkeld, zoals op een bedrijventerrein of een leegstaande locatie (het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).

Er zijn situaties denkbaar waarbij op grond van een zorgvuldige afweging wordt geconcludeerd dat een grootschalige uitbreiding of een nieuwvestiging (bijvoorbeeld nieuwe agrarische bedrijfspercelen, woningen, landgoederen en recreatieve complexen) toch in het buitengebied dient plaats te vinden. In zo'n geval dient naast een investering in de ontwikkeling zelf een investering te worden gedaan in de omgevingskwaliteit rondom de ontwikkelingslocatie. Hierbij moeten ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestatie in evenwicht zijn (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).

Toetsing

In het voorliggende plan is zowel op de locatie als in de omgeving geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is aangesloten op de lagenbenadering die in de omgevingsvisie is toegepast (zie paragraaf 3.2.1). Voor iedere laag heeft de provincie onderscheid gemaakt in specifieke kenmerken, ontwikkelingen en ambities.

Voor dit project zijn voor wat betreft de gebiedskenmerken de lagen ‘1: Natuurlijke laag’, ‘2: Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ en ‘4: Laag van de beleving’ relevant. Deze komen hierna aan de orde. Met name de ligging in de ‘Laag van de beleving’ (Voorheen Lust & Leisrue Laag geheten) is relevant voor de omvang van de te leveren kwaliteitsprestaties in het gebied. De ligging in de stedelijke invloedssfeer is hierbij van groot belang, hierdoor is de inbreuk op de groene omgeving van minder grote invloed dan elders in het buitengebied waar woningbouw als meer ‘gebiedsvreemd’ beschouwd dient te worden. Gelet op de ligging van de locatie en de schaal van de ontwikkeling zal de invloed op de omgeving beperkt zijn. Hierna zal iedere laag nader worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0007.png"

Uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart 1: 'natuurlijke laag' van de provinciale omgevingsvisie

Gebiedskenmerken, 1: Natuurlijke laag

Beschrijving

Het noordoostelijke deel van het plangebied ligt op grond van de gebiedskenmerkenkaart in het natuurlijke gebiedstype 'Beekdalen en natte laagtes'. De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied ligt op grond van de gebiedskenmerkenkaart in het natuurlijke gebiedstype “dekzandvlakte”. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Als extra kwaliteitsimpuls wordt aan deze ambitie vormgegeven door niet alleen op de nieuwe erven, maar ook daarbuiten te kiezen voor een toevoeging van landschapselementen met beplantingssoorten die kenmerkend zijn voor het Oude Hoevenlandschap. Ook draagt de extra kwaliteitsinpuls bij aan het ecologisch functioneren van het landschap. De toevoeging van beplantingselementen vult gaten in lokale lineaire ecologische structuren op. Dit leidt bijvoorbeeld tot een beter leefmilieu voor de vleermuis en voor vlinders die van lineaire structuren afhankelijk zijn. Het aspect water in het landschap wordt als onderdeel van de natuurlijke laag beter beleefbaar gemaakt door langs de aanwezige watergang een recreatief pad te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0008.png"

Uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart 2: 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' van de provinciale omgevingsvisie

Gebiedskenmerken, 2: Laag van het agrarische cultuurlandschap

Het plangebied ligt ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap in het 'oude hoevenlandschap'. Dit landschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Het landschapstype kenmerkt zich door karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimtes daartussen.

Dit landschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het landschap is relatief kleinschalig en sluit aan bij de natuurlijke ondergrond (systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden). De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.

Het plan voorziet ten eerste in een basisinspanning die inhoudt dat de nieuwe erven zorgvuldig landschappelijk worden ingepast. Daarvoor worden verschillende landschapselementen ingezet zoals nieuwe hagen, hakhoutbosjes of boomgroepen en houtsingels. Voor alle elementen worden beplantingssoorten gekozen die kenmerkend zijn voor dit landschapstype.

Als extra inspanning worden ook beplantingselementen buiten de nieuwe erven aangebracht. De uitwerking voorziet in het versterken van de kleinschaligheid en afwisseling in het gebied. De erven worden op een natuurlijke manier omkaderd. Daarnaast wordt de lange lijn van een afwateringssloot tussen de Deurningerweg en de Mekkelhorstweg versterkt met een bomenrij en een elzensingel. Dit versterkt tevens de herkenbaarheid van de watergang als element. De beplanting langs de Deurningerweg en Mekkelhorstweg wordt versterkt en waar nodig aangevuld. Deze beplantingselementen versterken de karakteristieke kleinschaligheid van het Oude Hoevenlandschap. Het karakteristieke beeld van het Oude Hoevenlandschap wordt versterkt door de open ruimte te accentueren met een omzoming van nieuwe houtwallen, houtsingels, een bomenrij en hakhoutbosjes. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het van oorsprong afwisselende en kleinschalige landschap en worden landschappelijke structuren versterkt.

Gebiedskenmerken, 3: 'Stedelijke laag'

Het plangebied kent wat betreft deze laag geen bijzondere eigenschappen. Het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0009.jpg"

Uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart 4: 'lust en leisurelaag' van de provinciale omgevingsvisie

Gebiedskenmerken, 4; 'Laag van de beleving' (voorheen: 'Lust en Leisure laag')

Het plangebied ligt ten aanzien van de laag van de beleving in de 'stads- en dorpsranden'. De stads-en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. De ambitie is om de ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes te verbinden. Verrommeling moet worden tegengegaan en er wordt ruimte geboden aan aantrekkelijke woonmilieus en ontwikkelingen die voortbouwen op de stad- / landsrelatie.

In dit gebied wordt ruimte geboden aan aantrekkelijke woonmilieus en ontwikkelingen die voortbouwen op de stad- / landsrelatie. Onderhavig plan past in algemene zin binnen dit beleidsstreven. Het gebied fungeert als bufferzone tussen de uitbreidingen van de gemeenten Borne en Hengelo, waar reeds diverse functies voorkomen zoals woningbouw, een tuincentrum en bedrijfsbebouwing. Hierdoor wordt het plangebied als een gemengd gebied dat is ingeklemd tussen stedelijk gebied beschouwd en ligt het plangebied in sterke mate in een stedelijke invloedssfeer. Het toevoegen van enkele woningen op zorgvuldig gekozen locaties zal het gevoel van een binnenstedelijk groengebied en de kwaliteit van de stads- en dorpsrand versterken. Van belang is dat het plangebied geen concrete functie als ‘groene omgeving’ vervult binnen de opzet van de woonwijk Bornsche Maten. Er is nadrukkelijk voor gekozen om het Bornsche Beekpark als het ‘groene hart’ van de Bornsche Maten te laten fungeren. Dit park is bewust centraal in de woonwijk gerealiseerd waardoor het vanuit alle zijden van de Bornsche Maten bereikbaar is.

De ambitie voor de deze laag is, door middel van landschappelijke structuren de ontwikkeling van woon, werk- en recreatiemilieus in stads- en dorpsranden aan hun omgeving te verbinden. De ontwikkelingen in het plangebied versterken de overgang tussen het stedelijke gebied en het buitengebied. De kenmerkende kleinschaligheid van het landschap wordt vergroot en de nieuwbouw is door zijn groepering rond een erf en landelijke bouwstijl duidelijk anders dan de aangrenzende stedelijke bebouwing. Dit verhoogde contrast is een kwaliteit en het versterkt de beleving van de overgang tussen stad en land.

Een extra kwaliteitsimpuls, die deze ambitie vorm geeft, bestaat uit het toevoegen van een nieuwe fiets- en voetverbinding tussen de Deurningerweg en Mekkelhorstweg. Dit draagt bij aan het beleefbaar maken van het gebied en versterkt het routenetwerk voor langzaamverkeer. Het plangebied wordt toegankelijk gemaakt en daarmee een aantrekkelijk uitloopgebied voor de bewoners van de omringende woonwijken. Tevens draagt de toevoeging van landschapselementen bij aan een aantrekkelijk landschap voor recreatief gebruik.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne

De gemeenteraad van Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwezenlijken. Om die reden is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0011.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Borne, het plangebied is hierop met een gele cirkel weergegeven

In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'Aandacht voor dorpsranden: overgang stad/ land'. Er wordt aangegeven dat in het streefbeeld stevig wordt ingezet op een aantrekkelijke dorpsrand van Borne als overgang tussen het dorp en het landschap en als uitloopgebied voor de inwoners van Borne. De dorpsrand bestaat uit verschillende deelgebieden, ieder met een eigen karakter. Deze zijn benoemd als de zogenaamde ‘kroonjuwelen van de dorpsrand’. De uitdaging is het oppoetsen van deze kroonjuwelen, ze zichtbaar en blinkend te maken. Dit houdt in dat sommige gebieden ontwikkeld moeten worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van aanwezige of nieuwe kwaliteiten, zoals het stadsrandgebied aan de zuidwestzijde of het multifunctionele landschapspark met boomteelt aan de oostzijde. In andere gebieden gaat het om het versterken en uitbouwen van bestaande kwaliteiten, zoals bij de ervenclusters aan de noordzijde van Borne. In het streefbeeld is ruimte voor bedrijvigheid geschetst aan de zuidkant van het dorp. Aan de westzijde staat een robuuste groenstructuur (groene vingers) voorop, waarbinnen ruimte is voor nieuwe passende ‘bedrijfserven’ en transformatie van bestaande erven met een nieuwe functie.

Er wordt tevens aangegeven dat de afronding van de randen van de dorpskernen in veel gevallen matig tot slecht is. Het realiseren van goed afgewerkte dorpsranden is dan ook een belangrijk onderdeel in de gemeentelijke groenvisie. Deze overgang naar de landelijke omgeving is duidelijk afgestemd met het beleid op de inrichting van het buitengebied. Verblijfsgroen dient in nieuwe ontwikkelingen duidelijk een plaats te krijgen.

Toetsing

Het plan betreft de realisatie van vijf woningen. Daarnaast zal het plangebied een groene kwaliteitsimpuls krijgen waarbij ook een voet/fietspad in het plangebied wordt aangelegd. Hiermee wordt de dorpsrand van Borne versterkt. Het plan is in overeenstemming met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2010-2014

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma, waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Dit programma is onder andere bedoeld om de regionale taakstelling goed te kunnen uitvoeren en om de positie van Borne als woongemeente te versterken. Om deze opgave op een goede manier uit te voeren heeft de gemeente Borne besloten om een woonvisie te ontwikkelen voor de periode 2010-2014.

Groei en kwaliteit

Om te bereiken dat de kwaliteit van de woning aansluit bij de actuele en toekomstige woningvraag kiest Borne ervoor om de toekomstige bewoners (huurders en kopers) te betrekken bij het ontwikkelen van de bouwplannen. Bij deze vorm van meer consumentgericht bouwen krijgen toekomstige bewoners meer zeggenschap over het ontwerp en de inrichting van hun nieuwe woning. Ook vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap worden in dit verband gestimuleerd.

Stad en landelijk gebied

Als gevolg van de ligging op het kruispunt van de rode en groene as binnen de Netwerkstad, zet Borne in op het handhaven en uitbreiden van een kwalitatief hoogwaardige groene leefomgeving. Hiermee wordt het imago als groene en duurzame gemeente versterkt.

Het concept van de Groene Poort verbindt diverse groengebieden en landgoederen binnen en buiten Borne en staat borg voor een ontwikkeling waarin landschappelijke en natuurlijke kwaliteit en sociale en economische vitaliteit van het buitengebied hand in hand gaan. Hierdoor weet Borne zich, ook in de toekomst, omringd door landschappelijk en ecologisch waardevolle groengebieden.

Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid

Borne verbindt de kleinschaligheid van de gemeente aan de beschikbaarheid van stedelijke voorzieningen van de omliggende netwerkstadgemeenten. Juist deze specifieke combinatie van voorzieningen is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen en voor de aantrekkelijkheid van de gemeente en daarmee voor het aantrekken van nieuwe inwoners. De vraag naar woningen in het buitengebied van de gemeente Borne richt zich vooral op de kernen Hertme en Zenderen. Voor wat betreft deze kernen wordt gesteld dat de zich voordoende behoefte niet op nieuwe uitleglocaties hoeft te worden ingevuld, maar net zo goed op enkele goed gekozen plekken in het buitengebied (erven) kan worden gerealiseerd. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld plekken waar boeren om wat voor reden dan ook willen stoppen, als gevolg waarvan er agrarische ruimte en bedrijfsgebouwen zullen vrijkomen.

Doelgroepen

Borne is aantrekkelijk voor alle doelgroepen. Zowel voor jongeren, jonge gezinnen als senioren uit verschillende inkomensgroepen heeft Borne veel te bieden. Borne hecht aan een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in de verschillende wijken.

Toetsing

Met de uitvoering van het plan wordt de bouw van vijf vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt ingeklemd in de nieuw te ontwikkelen woonwijk Bornsche Maten. Met het plan worden de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten versterkt en vindt er uitbreiding van het routenetwerk van het uitloopgebied van het dorp Borne plaats. Het plan past daarmee binnen het beleid uit de Woonvisie.

3.3.3 Wonen in het buitengebied

De beleidsnotitie 'Wonen in het buitengebied' is vooruitlopend op het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' en als uitwerking van de woonvisie 2010-2014 opgesteld en vastgesteld door de gemeenteraad. In de beleidsnotitie wordt alvast specifiek ingegaan op nieuwvestiging van burgerwoningen in het buitengebied. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de gemeente Borne de afgelopen jaren geconfronteerd is met diverse verzoeken voor nieuwe ontwikkelingen op dit gebied en er behoefte aan geactualiseerd beleid bestaat voor dit thema.

Burgerwoningen zijn niet aan het buitengebied gebonden en horen daarom in principe in de dorpskernen. Extra burgerwoningen in het buitengebied leiden tot een toename van de verstedelijking en aantasting van de openheid van het landelijk karakter van het buitengebied en kunnen daarnaast leiden tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van agrariërs. In overeenstemming met het Rijks- en provinciale beleid (SER-ladder en Omgevingsvisie) wordt derhalve in principe de bouw van nieuwe burgerwoningen uitgesloten.

Uitsluitend met de toepassing van de regelingen "Rood voor rood, Vrijkomende Agrarische Bebouwing, Nieuwe landgoederen" kunnen er in het buitengebied woningen worden gebouwd. Door de verplichte investeringen (op basis van provinciaal beleid) in ruimtelijke kwaliteit en landschap draagt een nieuwe burgerwoning, als gevolg van een van deze regelingen, bij aan een kwaliteitsverbetering in of van het buitengebied. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor woningsplitsing bij zeer grote bouwvolumes (woningen van meer dan 1.000 m3).

Daarnaast dienen bestaande ontwikkelingen waarvoor concrete afspraken zijn gemaakt of planologische kaders zijn, dan wel voortvloeien uit het coalitieprogramma 2010 – 2014 (enkele woningen direct aansluitend aan de bestaande dorpskernen van Hertme en Zenderen) van uitsluiting voor woningbouw te worden uitgezonderd. Het gaat hierbij om de Erven Borne Hertme, de wijkerslocatie Hemmelhorst, Erve Rupert (ervenprincipe) en een aantal kavels ('t Hesseler) waarover reeds afspraken bestaan met particulieren.

Toetsing

In de beleidsnotitie wordt de voorgenomen ontwikkeling specifiek genoemd. Aangegeven wordt dat de realisatie van woningen reeds voorzien is. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de beleidsnotitie.

3.3.4 Welstandnota

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden).

Voor onderhavig plan is een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld, die het toetsingskader voor welstandseisen zal vormen bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen. Het beeldkwaliteitsplan wordt samen met het bestemmingsplan vastgesteld. In hoofdstuk 4 wordt het beeldkwaliteitsplan nader besproken.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten planontwikkeling

Door de geplande ontwikkelingen van Bornsche Maten en de uitbreidingen van Hengelo is het plangebied deel uit gaan maken van een smalle groene bufferzone tussen Borne en Hengelo. Het is daardoor sterk in de stedelijke invloedssfeer komen te liggen. De navolgende afbeeldingen van het 'Masterplan Bornsche Maten 2004' laten dit beeldend zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0012.png"

Uitsnede Masterplan Bornsche Maten waarop de locatie van het plangebied globaal is aangegeven met een zwarte cirkel

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0013.png"

Uitsnede Masterplan Bornsche Maten met de toekomstige invulling van het plangebied en haar omgeving

Het intensieve gebruik van de directe omgeving (woningbouw, tuincentrum, bedrijfsbebouwing, woonwijken van Hengelo) strookt gevoelsmatig ook met het beeld van een binnenstedelijk groengebied en niet met het buitengebied. De agrarische functie is reeds afgenomen en zal in de toekomst alleen maar verder afnemen, onder druk van de omringende woningbouw. Om het gebied toch onderscheidend te laten zijn dient maximaal ingezet te worden op een landelijke manier van wonen. Ook is het belangrijk dat open groene plekken behouden blijven, dat het groen beleefbaar wordt gemaakt (door het aanleggen van paden, het maken van doorzichten en dat landschappelijke elementen en structuren behouden blijven en versterkt worden en dat nieuwe worden aangelegd daar waar ze nodig zijn. De overgang tussen de percelen en het landschap dient zorgvuldig te worden vormgegeven.

4.2 Algemeen

In totaal worden er binnen het plangebied vijf vrijstaande woningen gebouwd. Twee woningen aan de Deurningerweg en drie, geclusterd aan de Mekkelhorstweg. Door het plangebied wordt een nieuwe voet- en fietsverbinding aangelegd die de Deurningerweg met de Mekkelhorstweg verbindt. Deze verbinding wordt gesitueerd ten westen van de Deurningerweg en ten oosten van de Mekkelhorstweg.

Voor de woningen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De woningen zullen aan de hand van de randvoorwaarden, die in dit beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen, worden gebouwd. Op de navolgende afbeelding is een voorbeelduitwerking van de inrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0014.png"

Voorbeelduitwerking inrichtingsplan

De rooilijn van de twee woningen langs de Deurningerweg ligt op voldoende afstand van de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar. De woningen aan de Deurningerweg worden voorzien van een zadeldak. De bijgebouwen van de woningen aan de Deurningerweg liggen minimaal 2,5 meter achter de rooilijn van het hoofdgebouw (vrijliggende 5 m) en worden voorzien van een zadeldak of een plat dak (met onder voorwaarden aan maximaal één zijde een wolfsdak).

Het cluster woningen aan de Mekkelhorstweg wordt als één samenhangend geheel gebouwd. Dit blijkt o.a. uit de plaatsing van de woningen en de vormgeving van de openbare ruimte. Een uitwerking hiervan is weergegeven in de volgende paragraaf. Het cluster is getekend als een symmetrisch ensemble. De woningen omsluiten samen de gezamenlijke centrale brink die doorloopt tot aan de voorgevel of tot een groenstrook op circa 2,5 meter van de voorgevel die als eenheid voor het hele erf is ontworpen. Het cluster woningen aan de Mekkelhorstweg is een eenheid, deze eenheid wordt gevormd door de drie hoofdvolumes. Bijgebouwen hebben daarbij een ondergeschikte rol. Om die reden worden bijgebouwen opgenomen in het hoofdvolume of minimaal op 2,5 meter achter de gevel aan het erf geplaatst.

De woningen aan de Mekkelhorstweg worden gebouwd met een schilddak of een zadeldak, eventueel met afronding als schilddak (met onder voorwaarden aan maximaal één zijde een wolfsdak). De 2 parallel gelegen woningen hebben dezelfde kapvorm. De woningen hebben een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 m, respectievelijk 9 m. Een uitzondering hierop vormt de woning aan het einde van de oprijlaan aan de Mekkelhorstweg. Hier geldt een maximale goothoogte van 4.5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Bijgebouwen worden uitgevoerd met een plat dak, een schilddak of een zadeldak, eventueel met afronding als schilddak.

4.3 Landschappelijke inrichting

Woningen langs de Deurningerweg

Langs de Deurningerweg worden twee nieuwe woningen gebouwd, deze woningen liggen achter een bestaande, op te schonen houtsingel langs de Deurningerweg. Ze liggen hierdoor enigszins verscholen. De woningen zijn dan ook met name georiënteerd op de achterliggende weide.

De overgangen tussen beide percelen en naar de achterliggende weide worden op een groene natuurlijke manier vormgegeven. Tussen beide woningen wordt een singel aangebracht van bijvoorbeeld elzen eventueel -indien noodzakelijk- in combinatie met een greppel voor de afwatering van de percelen. Ook zou er gekozen kunnen worden voor een natuurlijke groene haag. Op deze manier wordt de scheiding tussen beide percelen helder gemaakt.

De achterzijde van de percelen wordt gevormd door een lage gebiedseigen haag. Door de toepassing van een lage haag, blijft het uitzicht behouden over de fraaie open ruimte aan de achterzijde. De buitenste perceelsgrenzen worden gevormd door enerzijds de bomenrij langs de voet- en fietsverbinding en anderzijds een houtsingel tussen de nieuwe en de bestaande woning aan de Deurningerweg 40. In de hoeken is plaats voor een bomengroepje of een hakhoutbosje. De tuinen behorende bij de woningen zijn deels verhard (oprit, paden en terrassen) en voorzien van gazon/ passende beplanting. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en wordt landschappelijk ingepast.

Onderstaande afbeelding geeft een impressie hoe de landschappelijke inrichting van de woningen aan de Deurningerweg eruit zou kunnen zien, waarbij de beeldbepalende groenelementen zijn afgebeeld. De terrassen en verdere detailleringen van de tuininrichting (niet afgebeeld) worden hierop afgestemd. De exacte ligging van de verhardingen (opritten, parkeerplaatsen, terrassen) en de beplanting/ gazon op de particuliere terreinen wordt in een later stadium verder uitgewerkt, rekening houdend met de exacte ligging van de te realiseren woningen en de toegang er naar toe en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0015.png"

Voorbeelduitwerking landschappelijke inrichting woningen Deurningerweg

Woningen langs de Mekkelhorstweg

Langs de Mekkelhorstweg wordt op enige afstand van de weg een cluster van drie woningen gebouwd rondom een formeel erf. De drie woningen worden ontsloten vanaf een centrale brinkvormige ruimte, die als één geheel wordt ontworpen. Binnen deze ruimte, voorzien van gazon, aangevuld met een aantal solitaire bomen bestaat de mogelijkheid om hemelwater te bergen in een wadi of waterpartij.

Het centrale erf loopt bij voorkeur door tot aan de voorgevels van de woningen. Indien gewenst is grenzend aan de voorgevels een groenstrook van maximaal 2,5 meter toegestaan onder de voorwaarde dat geen individuele tuinen ontstaan.

Door de clustering van de woningen blijft de bebouwing geconcentreerd en compact, omgeven door een robuuste groene ruimte. Dit in tegenstelling tot het nabijgelegen woongebieden waar de bebouwing verspreid ligt in een lage dichtheid. Bijgebouwen en/of garages kunnen deel uit maken van het rechthoekige hoofdvolume. Hierdoor ontstaan gebouwen met een grote footprint met een groot dakvlak. Deze gebouwen passen goed in de maat en de schaal van het agrarische landschap.

De overgang naar het landschap wordt aan de oostzijde gevormd door een bestaande te versterken houtsingel en een nieuwe bomenrij langs de voet- en fietsverbinding. Aan de noord- en westzijde wordt een nieuwe houtsingel aangelegd. Hakhoutbosjes of bomengroepjes maken de hoeken af. De tuinen zijn deels verhard (oprit, paden en terrassen) en voorzien van gazon en passende beplanting. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en wordt landschappelijk ingepast.


Onderstaande afbeelding geeft een impressie hoe de landschappelijke inrichting van de woningen aan de Mekkelhorstweg eruit zou kunnen zien, waarbij de beeldbepalende groenelementen zijn ingetekend. De terrassen en verdere detailleringen van de tuininrichting (niet afgebeeld) worden hierop afgestemd. De exacte ligging van de verhardingen (opritten, parkeerplaatsen, terrassen) en gazon/ beplanting op de particuliere terreinen wordt in een later stadium verder uitgewerkt, rekening houdend met de exacte ligging van de te realiseren woningen en de toegang er naar toe en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0016.png"

Voorbeelduitwerking landschappelijke inrichting woningen Mekkelhorstweg

Nieuwe voet- en fietsverbinding

In het gebied wordt een nieuwe voet- en fietsverbinding aangelegd, hiermee wordt de toegankelijkheid van het gebied vergroot. Als inspiratie hiervoor dient bijvoorbeeld de 2e Hemmelhorst: een oudere ontginningsweg met een smal profiel, vaak nog een zandweg. Het pad wordt begeleid door een nieuwe bomenrij enerzijds en een houtsingel in combinatie met de bestaande greppel anderzijds. Het pad wordt voorzien van een materiaal passend in het landschap. Hierbij kan gedacht worden aan natuurlijke halfverharding.

Aanvullende randvoorwaarden beplanting

  • De bomenrijen rondom het perceel bestaan voornamelijk uit bestaande bomen. Indien de bomenrijen aangevuld moeten worden, wordt voorgesteld om dezelfde soorten door te zetten, eventueel aangevuld met onderbeplanting.
  • De oprijlaan van de woningen aan de Mekkelhorstweg wordt aan beide kanten begeleid door een bomenrij, eventueel gecombineerd met onderbeplanting.
  • Enkele solitaire bomen in de tuinen complementeren het geheel.
  • Door het uitdunnen van de bestaande singel aan de voorzijde van de twee nieuw te bouwen woningen aan de Deurningerweg ontstaat transparantie en uitzicht naar de omgeving.
  • Een eventuele groenstrook grenzend aan de voorgevels van de woningen aan de Mekkelhorstweg zal bestaan uit laagblijvende beplanting gecombineerd met enkele solitaire bomen in lei- of zuilvorm en eventueel een lage haag van max. 1 meter.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en verantwoording

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Kruse Milieu BV is in december 2015 een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd1. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 25 boringen verricht tot 0.5 m-mv. Gebleken is dat de bodem tot 0.5 m-mv bestaat uit matig fijn, zwak tot matig siltig, zwak humeus zand. Plaatselijk wordt vanaf circa 0.4 m-mv zeer fijn zand opgeboord. Tevens is zeer plaatselijk de bovengrond matig oerhoudend.

Er zijn in enkele boringen bodemvreemde materialen waargenomen. Er zijn door de veldwerker zowel op het maaiveld als in de boringen geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Bovengrondmengmonster BG I is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • Bovengrondmengmonster BG II is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • Bovengrondmengmonster BG III is licht verontreinigd met kwik;
  • Bovengrondmengmonster BG VI is licht verontreinigd met kwik.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, gezien de aangetoonde (zeer) lichte verontreinigingen in de bovengrond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrondmengmonsters zijn (zeer) licht verhoogd gehaltes PAK of kwik aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. In een eerder uitgevoerd bodemonderzoek uit 2006 zijn geen verontreinigingen in de bovengrond aangetoond.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.

Slotconclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 m van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om vijf woningen te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2011 en 2020. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Door SAB is in februari 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de omliggende wegen3. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van de Tuinlaan (30 km/h).

De hoogst berekende geluidbelasting vanwege de Tuinlaan bedraagt 52 dB (excl. art. 110g Wgh). Omdat de weg een 30 km-regime heeft, is deze weg niet onderzoeksplichtig voor de Wgh en daardoor zijn er ook geen normen voor deze weg in de Wgh.

Ter vergelijking worden de geluidbelastingen beoordeeld aan de hand van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. Er wordt op deze manier getoetst of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh).

Als gevolg van de Tuinlaan bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelastingen zijn wel lager dan de maximale ontheffingswaarde.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Hiermee kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Op basis van de berekende geluidbelastingen (52 dB) dient te worden voldaan aan de minimum gevelweringseis van 20 dB uit het Bouwbesluit. Hierdoor zijn er geen aanvullende (zware) gevelmaatregelen noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de 30 km/h-wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'4 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken met het gebiedstype 'rustige woonwijk' aangezien het plangebied en de omgeving zich kenmerkt door woningbouw.

Bedrijvigheid in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn ook twee veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Dit aspect wordt in de volgende paragraaf behandeld.

Bedrijventerrein Westermaat

Ten zuiden van het plangebied ligt, op circa 250 m, het bedrijventerrein Westermaat. De dichtstbijzijnde toegestane bedrijvigheid zijn bedrijven in de milieucategorie 4.1. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 200 m. De maximale milieucategorie van toegestane bedrijven op het bedrijventerrein is milieucategorie tot en met 4.2. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 300 m. Deze bedrijven liggen echter op circa 600 m afstand tot de milieuhindergevoelige objecten in het plangebied. De afstand van de milieuhindergevoelige objecten in het plangebied tot het bedrijventerrein Westermaat is daarmee voldoende groot.

Restaurant en tuincentrum Hesselerweg 9

Op het perceel Hesselerweg 9 ligt een restaurant, tuincentrum en hoveniersbedrijf. De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden in meters aan voor deze functies:

Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Restaurant   Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10   0   10   10  
Tuincentrum   Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten   0   0   30   10  
Hoveniers-
bedrijf  
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² of
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²  


30


30  


10


10  


50


30  


10


10  

De maximale richtafstanden van deze functies, die volgen uit de VNG-brochure, bedraagt 50 m, uitgaande van het minst gunstige geval;'een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2. De daadwerkelijke kortste afstand tussen de gevoelige bestemmingen en deze functies bedraagt 75 m. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de functies restaurant, tuincentrum en hoveniersbedrijf aan de Hesselerweg 9 is daarmee voldoende groot.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.5 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied liggen twee veehouderijen.

Paardenhouderij Hesselerweg 11

Op 200 m van het plangebied ligt op het perceel Hesselerweg 11 een paardenhouderij. Voor geur afkomstig van bedrijven waar minder dan 100 paarden worden gehouden is de Wgv niet van toepassing, maar paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Het Activiteitenbesluit geeft eveneens geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) paardenhouderij.

Voor paarden gelden vaste afstandsnormen. Het activiteitenbesluit maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 m tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 m tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Gezien de ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf, ligt het plangebied binnen de bebouwde kom van Borne. Daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 m bedragen.

De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot het agrarische bouwblok van de paardenhouderij Hesselerweg 11 bedraagt 200 m. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit het Activiteitenbesluit.

Locatie Deurningerweg 51

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' (vastgesteld d.d. 24 mei 2015 en inmiddels in werking getreden) geldt op deze locatie de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is een boomkwekerijbedrijf toegestaan in combinatie met caravanstalling. Een boomkwekerijbedrijf in combinatie met caravanstalling is momenteel ook het bestaande gebruik. Dit zijn functies met een zeer beperkte hinderafstand, getuige navolgende tabel:

Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Boomkwekerij   Bosbouwbedrijven   10   10   50   0  
Caravan-
stalling  
Persoonlijke dienstverlening n.e.g.   0   0   10   0  

De afstand van deze functies tot het plangebied bedraagt 250 m. De afstand is daarmee voldoende groot.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld route gevaarlijke stoffen of buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans op een dodelijk ongeval binnen een bepaald gebied. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van vijf woningen. Daarmee worden vijf nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd in het plangebied. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz006-vg01_0017.png"

Uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)

Op circa 300 m ten westen van het plangebied ligt een ondergrondse brandstofleiding die wordt beheerd door het ministerie van Defensie (een zogenaamde DPO-leiding). De 10-6 contour (plaatsgebonden contoru) van deze leiding bedraagt 0 m. Algemeen wordt een belemmeringsvrije strook van 5 m aan weerszijden van een leiding aangehouden. Onderhavig plangebied ligt ook hier ruim buiten. De afstand tot het plangebied is daarmee voldoende groot. Het plangebied ligt op ruime afstand van de grens van het invloedsgebied van het groepsrisico. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2 Water

5.2.1 Beleid

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hierarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zonder meer worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

Het vigerende Nationaal Waterplan heeft een looptijd van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet heeft hierbij gekozen voor een adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord- Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die door het rijk worden beheerd en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

De doorwerking van de beleidsambities / uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

Waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief.

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. Voor het thema water betekent dit dat in deze gebieden het uitgangspunt geldt dat het waterbeheer (inrichting watersysteem, peilbeheer en waterkwaliteit) wordt afgestemd op het aanwezige grondgebruik. Voor de inrichting en waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast en de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water als ondergrens. Kenmerkend voor deze gebieden is echter een ontwikkelingsgerichte inzet naar een meer natuurlijk, veerkrachtig en landschappelijk ingepast watersysteem. Gebiedsontwikkelingen en andere kansen worden aangegrepen om naar deze meer natuurlijke situatie toe te groeien, om de zichtbaarheid van de waterlopen te vergroten en de gebiedskenmerken die te maken hebben met wateraspecten te versterken. Bijzondere aandacht heeft daarbij het behoud en de ontwikkeling van kleine wateren. Deze wateren hebben een hoge waarde en potentie voor de kwaliteit van water en natuur. Verbeteringen aan het watersysteem kunnen een positieve bijdrage leveren aan het bereiken van de KRW-doelstellingen in de benedenstrooms gelegen oppervlaktewaterlichamen.

De ontwikkelingsmogelijkheden binnen de gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte' betreffen de versterking van de groen-blauwe dooradering van het landschap en het vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Er liggen kansen voor natuurontwikkeling, recreatie en toerisme.

Regionaal beleid

Waterbeheerplan Rijn-Oost

Alle waterbeheerders in Nederland hebben nieuwe waterbeheerplannen opgesteld voor de periode 2016-2021. Deze plannen zijn een gevolg van de nieuwe Waterwet (2009). Deze wet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in een aantal deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt (onder meer) beheerd door het waterschap Vechtstromen. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een gezamenlijk waterbeheerplan vastgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). In het waterbeheerplan is beschreven hoe de waterschappen dit in de peruide 2016-2021 gaan doen.

Waterbeheerplan Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen heeft een waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Het plan geeft de koers aan die het waterschap wil varen om de verantwoordelijkheden die het waterschap heeft wat betreft het zorgen van een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater goed uit te voeren. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt.

5.2.2 Watertoets

Algemeen

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de particulier of ondernemer aan bij de ‘waterbeheerder’. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie.

De waterbeheerder denkt dan al in een vroeg stadium mee over het ruimtelijke plan en bepaalt of het plan genoeg rekening houdt met water. De waterbeheerder geeft vervolgens een ‘wateradvies'. De bedenker van het plan moet hier rekening mee houden. Soms moet het plan worden aangepast.

Toetsing

De planlocatie is in de huidige situatie volledig in gebruik als grasland en is derhalve onbebouwd en onverhard.

De omgeving van de planlocatie wordt getypeerd door grondwatertrap VII. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) liggen nabij het plangebied op respectievelijk circa 40 cm-mv en 150 cm-mv. Het maaiveld van de planlocatie ligt op ca. 14,2 m+NAP.

Het initiatief bestaat uit de realisatie van vijf nieuwe woningen. Hiermee is er sprake van een toename van het bebouwd oppervlak. De toename van het verharde oppervlak is echter minder dan 1.500 m2, de toetsingsgrens van het waterschap.

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel waarbij hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor deze infiltratie. Daarnaast is in het stedenbouwkundig plan van het initiatief, voor de woningen aan de Mekkelhorstweg, een centrale brink beoogd. Deze centrale brink bestaat uit een groene ruimte met daarin de mogelijkheid om hemelwater te bergen in een wadi of waterpartij.

Advies Waterschap

Om de gevolgen van de ontwikkelingen op de waterhuishouding in en om het plangebied in beeld te brengen is door SAB de digitale watertoets doorlopen. De samenvatting en de toetsresultaten van de watertoets5 zijn als bijlage 3 toegevoegd.

Voor het doorlopen van de watertoets van het Waterschap Vechtstromen is de website www.dewatertoets.nl opgezet. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de genoemde website worden gegeven, of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Naar aanleiding hiervan heeft er contact plaatsgevonden met Waterschap Vechtstromen.

In kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen:

  • 1. Hevige regenval mag geen wateroverlast in gebouwen tot gevolg hebben. Er moet rekening gehouden worden met vaker water op straat. Door de begane-grondvloer voldoende hoog aan te leggen wordt de kans dat water de woning instroomt kleiner. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen.
  • 2. Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Als de GHG ter plaatse niet bekend is, kan deze in veel gevallen worden bepaald door bij een boorproef, de bodemmonsters op kleurverschillen te beoordelen. Het waterschap adviseert voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Afstromend hemelwater mag niet rechtstreeks naar het oppervlaktewater, maar via een zogeheten bodempassage. Indien afkoppelen om praktische redenen niet mogelijk is, dan moet bij de bouw van de woningen de nieuwe riolering gescheiden worden aangelegd tot aan de perceelgrens en daar worden gekoppeld op bestaande rioolstelsel. Wel dienen verschillende kleuren rioolbuizen te worden gebruikt. Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen (van daken etc.) in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.

Wanneer voornoemde opmerkingen in het plan worden meegenomen heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving, zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming en eventuele andere betrokken natuurregelgeving. In de Wet natuurbescherming is zowel de soort- als gebiedsbescherming opgenomen.

5.3.2 Toetsing

Quick scan flora en fauna

Door SAB is in juni 2014 een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd6. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Van een negatief effect op gebieden beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998, de Ecologische Hoofdstructuur, weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden is geen sprake. De gebieden liggen op een dermate grote afstand en de ruimtelijke ingrepen zijn van een geringe aard dat de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de (kern-)kwaliteiten van de EHS, weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden niet worden aangetast.

Soortenbescherming

  • Het is op voorhand niet uit te sluiten dat de Veldspitsmuis gebruik maakt van het plangebied. Nader onderzoek naar deze soort is daarom noodzakelijk om meer duidelijkheid te krijgen over het voorkomen van deze soort in het plangebied.
  • Het is onduidelijk of de sloot aan de noordzijde van het plangebied het gehele jaar watervoerend is. Tegelijkertijd met het veldbezoek van de Veldspitsmuis kan dit bepaald worden. Als blijkt dat de sloot geschikt is voor Kleine Modderkruiper en Bittervoorn, dient dit door middel van bemonstering met een schepnet vastgesteld te worden.
  • Wanneer de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart - half augustus) plaats zullen vinden, zijn negatieve effecten op nestelende vogelsoorten niet te verwachten.

Nader onderzoek veldspitsmuis

In januari 2015 is door ECOquickscan een nader onderzoek naar de Veldspitsmuis uitgevoerd7. Tevens is gekeken of de sloot aan de noordzijde van het plangebied geschikt is voor vissen.

Veldspitsmuis

Tijdens het nader onderzoek naar de Veldspitsmuis zijn Bosmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis en Tweekleurige bosspitsmuis aangetroffen. De voorstaande soorten zijn respectievelijk 30, 17, 1 en 1 maal gevangen. Dit betreffen geen strikt beschermde soorten. De veldspitsmuis is niet waargenomen tijdens het nader onderzoek.

Watergang

De watergang is geheel overschaduwd door de houtsingel/-wal binnen het plangebied en overgroeid met vegetatie. Hierdoor is een sterk vertroebelde (anaerobe) situatie aanwezig; onder ander vanwege bladval vanuit de houtsingel/-wal en plantresten in het water. Daarnaast wordt op de watergang huishoudelijk water geloosd dat de waterkwaliteit niet ten goede komt. De aanwezigheid van vissen kan op basis van het voorstaande worden uitgesloten.

Aanvullende memo Wet natuurbescherming

Er is een aanvullende memo8 opgesteld ter actualisatie van de voornoemde quick scan flora en fauna. Sinds 1 januari 2017 is de wetgeving veranderd waaraan in de quick scan flora en fauna aan getoetst is. De aanvullende memo is nodig aangezien een ruimtelijk plan aan de huidige wetgeving getoetst moet zijn.

Uit het onderzoek blijkt kortweg het volgende:

  • Gebiedsbescherming: De quick scan flora en fauna is voor dit onderdeel nog actueel. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
  • Soortenbescherming: Een aantal soorten is niet langer beschermd onder de Wet natuurbescherming of is juist nieuw beschermd. In het plangebied is de aanwezigheid van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.


In de aanvullende memo wordt hiernaast melding van gemaakt dat indien er houtopstanden worden gekapt (buiten de bebouwde kom), er een melding dient te worden gedaan. Ook dient herbeplanting plaats te vinden.

5.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.4 Archeologie en cultuurhistorie

5.4.1 Algemeen

In een toelichting van een bestemmingsplan moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden weergegeven hoe er wordt omgegaan met het aspect archeologie (op basis van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro). De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet,

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

5.4.2 Toetsing

Archeologie

In het kader van de ontwikkeling van de wijk Bornsche Maten is er in het verleden veelvuldig archeologisch onderzoek verricht.

Uit de onderzoeken blijkt dat het westelijke deel van het plangebied een hoge archeologische waarde heeft. Om die reden zijn er op deze locatie proefsleuven gegraven. Hierover wordt gerapporteerd in een onderzoek uit 2009 uitgevoerd door RAAP9. In dat onderzoek wordt tevens ingegaan op een opgraving van de locatie 'Grutterskamp', uitgevoerd ten westen van het plangebied.

Het plangebied (in de onderzoeken aangeduid als 'Carmel Cluster') omvat het oostelijke uiteinde van de rug waarop in de Bornsche Maten bewoningssporen uit de ijzertijd en vroeg-Romeinse tijd zijn aangetroffen. Tijdens verkennend booronderzoek en proefsleuvenonderzoek is vastgesteld dat deze bewoningssporen zich tot in het westelijke deel van dit plangebied uitstrekken. Van belang is met name een sporencluster in het noordwesten van het plangebied, waaronder sporen van de wand van een oost-west georiënteerde huisplattegrond. Deze plattegrond ligt op het hoogste deel van de rug, direct ten oosten van de opgraving op de Grutterskamp. Verondersteld mag worden dat zich op dit deel van de rug een cluster grondsporen bevindt, waaronder minimaal één en mogelijk meerdere huisplattegronden. Aanbevolen is dit deel op te graven. In overleg met de Regio Archeoloog Twente is ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden ter plaatse van het sporencluster de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' opgenomen. In dit gebied geldt een vrijstelling voor het verrichten van onderzoek voor projecten met een oppervlak dat kleiner is dan 2.500 m2 en die niet dieper reiken dan 40 cm.

Cultuurhistorie

Uit het eerdergenoemde archeologisch onderzoek blijkt dat in de tweede helft van de late ijzertijd of in de vroeg-Romeinse tijd een boerderij binnen het plangebied aanwezig was. Het plangebied is in de huidige situatie volledig onbebouwd. Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Met de ontwikkeling binnen het plangebied worden de historische landschapslijnen niet doorbroken.

5.4.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

5.5.2 Verkeer

De nieuw te realiseren woningen in het noorden van het plangebied worden op de Deurningerweg ontsloten via een eigen ontsluitingsweg. De woningen in het zuiden van het plangebied worden met een gezamenlijke ontsluitingsweg ontsloten op de Mekkelhorstweg.

De CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geeft inzicht in de verkeersgeneratie van een functie. Uitgaande van vrijstaande koopwoningen in het buitengebied, is de verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning. Hiermee is met 5 woningen sprake van een verkeersgeneratie van maximaal 43 verkeersbewegingen per etmaal. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Deurningerweg en de Mekkelhorstweg.

5.5.3 Parkeren

De CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geeft inzicht in de parkeerbehoefte van een functie. Uitgaande van vrijstaande koopwoningen in het buitengebied, is sprake van een parkeerbehoefte van 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning. Dit leidt bij 5 woningen tot een maximale parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.

5.5.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.6 Kabels en leidingen

5.6.1 Algemeen

Bestaande kabels en leidingen kunnen belemmeringen met zich meebrengen; zowel de kabels en leidingen zelf als de planologische beschermingszones of -stroken waarvan in voorkomende gevallen sprake kan zijn.

5.6.2 Toetsing

Voorzover bekend liggen binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen kabels en/of leidingen die ruimtelijke relevant zijn, en een doorwerking dienen te hebben in dit bestemmingsplan.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'kabels en leidingen' zorgt niet voor belemmeringen voor oinderhavig bestemmingsplan.

5.7 Milieueffectrapportage

5.7.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempel-waarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een plan onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.7.2 Toetsing

Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (2.000 woningen of meer/ oppervlakte groter dan 100 ha) en de ligging aan de rand van het stedelijke gebied worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit bestemmingsplan in de vorige paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

5.7.3 Conclusie

Gelet op de geringe omvang en de ligging van het plan, worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van de ruimtelijke onderbouwing in voldoende mate afgewogen (zie de vorige paragrafen in dit hoofdstuk). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

5.8 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat conform artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' opgenomen.

Agrarisch met waarden

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, extensieve recreatie en hobbymatig agrarisch gebruik. Daarnaast zijn voorzieningen van algemeen nut, perceelsontsluitingswegen, op- en afritten en paden toegestaan.

Voor wat betreft duurzame agrarische bedrijfsuitoefening wordt aangegeven dat het plaatsen van boogkassen, niet zijnde bouwwerken, niet is toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de extensieve recreatie zoals zitbanken en routeborden, met een maximale bouwhoogte van 2 meter toegestaan.

De landschappelijke waarden, zoals hoogteverschillen, beplantingselementen en eventueel aanwezige bijzondere waterhuishoudkundige situatie zijn beschermd via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, houtwallen en -singels, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, voorzieningen van algemeen nut, waterpartijen en watergangen en transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, perceelsontsluitingswegen en op- en afritten. Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd. In afwijking hiervan mag aan een voorgevel van een aan de bestemming grenzend hoofdgebouw een entree verbijzondering, zijnde een uitbouw, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een toegangspoort maximaal 2 m mag bedragen en de bouwhoogte van tuinverlichting maximaal 3 m mag bedragen.

Verkeer

Ten behoeve van het voet/fietspad zijn er in het midden van het plangebied gronden bestemd als 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor voet- en rijwielpaden; groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting; straatmeubilair; voorzieningen van algemeen nut; kunstwerken; waterlopen en waterpartijen; en oeververbindingen (bruggen).

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m en een maximale oppervlakte van 15 m2.

Wonen

De nieuw te bouwen woningen en de nieuwe erven zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij horende groenvoorzieningen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Wonen is, onder voorwaarden, ook toegestaan in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis.

Voor elke afzonderlijke woning is een bouwvlak opgenomen.De woning moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de woningen aan de Deurningerweg geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m, respectievelijk 10 m. Voor de woningen aan de oprijlaan aan de Mekkelhorstweg geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5, respectievelijk 9 m. Een uitzondering hierop vormt de woning aan het einde van de oprijlaan aan de Mekkelhorstweg. Hier geldt een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale nokhoogte van 10 m. De maximale goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding opgenomen. De maximale inhoud per woning bedraagt 1.000 m3. De woningen moeten met kap worden gebouwd. Hiertoe is in de regels een minimale dakhelling van 35° opgenomen.

De voorgevels van de woningen aan de Mekkelhorstweg moeten in de grens tussen de bestemming Wonen en de bestemming Tuin worden gebouwd. De zuidelijke zijgevels van de woningen parallel aan de oprijlijn moeten gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.

De voorgevels van de woningen aan de Deurningerweg moeten in de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rooilijnzone' worden gebouwd.

Om hoogteaccenten in het dakvlak toe te staan, is er een uitzondering opgenomen om af te wijken van de op de verbeelding aangeduide maximum goothoogte. Ten aanzien van maximaal 30% van de totale lengte van het dakvlak bedraagt de maximum goothoogte 4,5 meter bij een maximum aangegeven goothoogte van 3,5 meter, respectievelijk 5,5 meter bij een maximum aangegeven goothoogte van 4,5 meter.

Per woning is een maximum van 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De bijgebouwen mogen ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, mits zij zich op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn van de woningen bevinden. Voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat deze ten minste 5 m achter de voorgevellijn van de woningen worden gebouwd. De zone van de aanduiding 'bijgebouwen' is bepaald aan de hand van de randvoorwaarden die in het landschapsplan zijn opgenomen. Voor de bijgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m, respectievelijk 6 m. Bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of met een kap met een minimale dakhelling van 35°. Inpandige bergingen en garages in hetzelfde volume als de woning zijn toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat de inhoud van inpandige bergingen en garages meetellen voor de inhoud zoals opgenomen in artikel 7.2.1 onder d., maar daarentegen niet meetellen voor de oppervlakte zoals opgenomen in artikel 7.2.2 onder d.

In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de uitvoering van het landschapsplan te waarborgen. Deze bepaling regelt dat woningen niet langer dan gedurende twee jaar worden bewoond, tenzij de landschappelijke inpassing en de aanleg van het voet-/fietspad is gerealiseerd en in stand gehouden.

Waarde - Archeologie Hoog

De gronden ter plaatse van het archeologische sporencluster (zie paragraaf 5.4.2) zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (Wonen), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Hiervoor is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op deze gronden is het mogelijk om bouwwerken die binnen de bestemming 'Wonen' passen met een oppervlakte van minder dan 2.500 m2 op te richten of om werken of werkzaamheden uit te voeren die kleiner zijn dan 2.500 m2 of niet dieper reiken dan 40 cm onder het bestaande maaiveld.

6.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse vooroverleginstanties. Het plan is voor vooroverleg aangeboden aan het Rijk aangezien het geen nationaal belang betreft

Onderstaand is kort de reactie per vooroverleginstantie weergegeven.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een vooroverlegreactie toegestuurd (e-mail S. Bonekamp, 7 juli 2017) inzake het voorontwerpbestemmingsplan. Hierin wordt geconcludeerd dat binnen het plan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden; het doel is het mogelijk maken van vijf nieuwe wooneenheden. Dit plan is niet in strijd met het provinciale beleid en daarnaast is er nog voldoende ruimte in de gemaakte woonafspraken. Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.


Brandweer Twente

Overleg met de Brandweer Twente heeft erin geresulteerd dat bevestigd is dat er ten aanzien van het plan geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid. Een brandstofleiding die op 300 meter van het plangebied loopt heeft een invloedsgebied dat niet reikt tot in het plangebied en voor het overige zijn er geen risicobronnen in de (nabije) omgeving aanwezig.

Waterschap

De digitale watertoets is doorlopen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied, herziening 't Hesseler heeft van 5 oktober tot en met 15 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Voor de beantwoording van de ingediende zienswijzen wordt verwezen naar de Nota zienswijzen, deze is als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.