direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Borne, herziening crematorium
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Crematorium Twente B.V. is voornemens een crematorium te realiseren op gronden gelegen tussen de Hosbekkeweg, Bornerbroeksestraat en de Rijksweg A1/A35. De laatste jaren neemt de voorkeur voor cremeren boven begraven jaarlijks toe, in Nederland werd in 2014 gemiddeld 61% van het aantal overledenen gecremeerd. De verwachting is dat het aantal overledenen in Nederland, en daarmee het aantal crematies, de komende jaren zal toenemen.

Naast het toenemend aantal crematies willen nabestaanden naar eigen inzicht en op persoonlijke wijze afscheid nemen. Dit brengt de voorkeur mee voor kleinschalige crematoria en impliceert, naar de huidige normen, ook steeds meer accommodaties en faciliteiten in de nabije omgeving. Nabestaanden ervaren het langer onderweg zijn naar een verder gelegen crematorium als (ver-)storend.

Met de realisatie van een crematorium in Borne kan tegemoet worden gekomen aan de toenemende voorkeur voor cremeren en de vraag van nabestaanden naar kleinschalige voorzieningen in de eigen woonomgeving.

Omdat ontwikkeling van een crematorium in het plangebied niet mogelijk is binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het planvoornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de wegen Hosbekkeweg, Bornerbroeksestraat en de Rijksweg A1/A35. Het voormalig agrarisch erf aan de Hosbekkeweg 2 maakt onderdeel uit van het plangebied. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Borne, sectie E, nummers 1370, 4535 (deels), 6093 (deels), 6097 (deels) en 6099. In figuur 1.1. wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0001.png"

Figuur 1.1) Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan "Buitengebied 1984"

Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied 1984". Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'agrarisch gebied met landschappelijke waarde' en is ter plaatse van het erf een agrarisch bouwblok aanwezig.

De realisatie van een crematorium is niet toegestaan binnen de voornoemde bestemming. Zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan staan een crematorium niet toe waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is voor deze ontwikkeling.

1.3.2 Ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied Borne"

De gemeente Borne actualiseert op dit moment haar bestemmingsplannen voor het buitengebied. Hiertoe heeft inmiddels een ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Borne" ter inzage gelegen. De verwachting is dat dit bestemmingsplan begin 2016 zal worden vastgesteld.

Op basis van dit ontwerpbestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' is in dit plan toegekend aan het voormalig agrarisch erf aan de Hosbekkeweg 2. Naast de voornoemde bestemmingen is sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Ook zijn diverse, in dit kader minder relevante, aanduidingen van toepassing. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin globaal weergegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0002.png" 

Figuur 1.2) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Borne"

Binnen de voornoemde bestemmingen is de realisatie van een crematorium niet toegestaan waardoor voor deze ontwikkeling een separaat bestemmingsplan is opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 4 betreft een planbeschrijving. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Borne is één van de oudste dorpen in Twente. Al in een uit 1206 daterende akte wordt de naam Borne (Burgunde) vermeld. In de middeleeuwen vormde Borne één esdorpencomplex met meerdere brinken. Rondom deze brinken (Koppelsbrink, Meijershof, De Horst) ontstonden kleine buurten. Tot ongeveer het einde van de 18e eeuw was de structuur van Borne zuiver agrarisch. De huisnijverheid was nodig om het te geringe inkomen van de boer en zijn knecht wat op te vijzelen.

In de tweede helft van de 19e eeuw begint de oude kern van Borne haar overwegend agrarische karakter te verliezen. De komst van de spoorlijn heeft hier een belangrijk aandeel in gehad. De industrialisatie zette in. Wat voor heel Twente gold, gold ook voor Borne; de industrialisatie werd ondenkbaar zonder de textielindustrie. Deze tak van industrie is geworteld in een stuk noodzakelijke huisvlijt: de huiswevers. Toen Gijsbrecht Karel van Hogendorp door Borne trok, noteerde hij in zijn dagboek: "Alles spint en weeft hier". Fabrikanten kochten de geweven stoffen op en verkochten die weer aan afnemers elders.

Met de komst van de spoorlijn en de komst van verschillende fabrieken is Borne ook westwaarts richting het Bornsche Veld gegroeid. In de loop der jaren heeft Borne zich verder ontwikkeld tot een woongemeente van allure. Met een eigentijds en aantrekkelijk winkelcentrum, een fraai gerestaureerde historische kern en een veelzijdig aanbod van culturele en recreatieve voorzieningen maakt Borne goede sier in de Twentse stedenrij. Het afwisselende en aantrekkelijke buitengebied en het meerjarig programma De Groen Poort, dat gericht is op het behoud en ontwikkeling van landschappelijke, economische, cultuurhistorische en ecologische elementen in dit unieke gebied, dragen hier in belangrijke mate aan bij.

In figuur 2.1 zijn historische kaarten opgenomen van respectievelijk ±1900, ±1950, ±1976 en ±1995. Hieruit is goed af te lezen dat de kern Borne in de loop der jaren steeds meer westwaarts is gegroeid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0003.png"

Figuur 2.1) Historische topografische kaarten

Uit de historische kaarten blijkt dat in en om het plangebied al sprake was van enige bebouwing. In de periode tot 1950 bevond het plangebied zich nog ruim buiten de kern Borne. Na 1950 is de kern Borne echter steeds dichter bij het plangebied komen te liggen en tegenwoordig maakt het plangebied zelfs gerekend tot de kernrand van Borne. De aanleg van de rijksweg A1/A35 heeft hierin ook een voorname rol gespeeld.

2.2 Het plangebied

De kern Borne is gelegen ten oosten van het plangebied, aan de andere zijde van de Hosbekkeweg. Aan deze zijde bevinden zich diverse stedelijke functies als het cellencomplex en oefencentrum (met klimtoren) van de Regiopolitie Twente, het racket & fit center en het sportpark 't Wooldrik. Overige functies in de omgeving betreffen een zorgboerderij aan de Bloksteegweg, de recent aangelegde natuur/ ecologische verbindingszone Azelerbeek tussen het plangebied en de rijksweg A35 en een enkele verspreid liggende burgerwoning.

Het plangebied zelf omvat het voormalige agrarische erf aan de Hosbekkeweg 2 en de omliggende agrarische gronden. Het erf is momenteel nog bebouwd met een woonboerderij en enkele voormalige agrarische schuren. Rond de woning is een tuin aanwezig met gazon. De omliggende agrarische gronden bestaan uit weiland (westelijk deel) en bouwland (oostelijk deel). Vanaf de Hosbekkeweg is het erf te bereiken via een onverharde toegangsweg. Figuur 2.2 geeft een goed beeld van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0004.png"

Figuur 2.2) Luchtfoto plangebied

Hierna zijn enkele foto's weergegeven die een beeld geven van de op het erf aanwezige bebouwing en de gronden die tot het plangebied behoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0005.png"

Figuur 2.3) Erf gezien vanuit westelijke richting en de woonboerderij (Bron: Econsultancy)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0006.png"

Figuur 2.4) Voormalig agrarisch opstal en het weiland dat onderdeel uitmaakt van het plangebied (Bron: Econsultancy)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.1 Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR zijn gemoeid. Van strijd met het rijksbeleid zoals verwoordt in de SVIR is dan ook geen sprake.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.2.1 Doorwerking plangebied

De in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro.

3.1.3 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. Deze wijziging betreft onder andere het aanwijzen van reserveringsgebieden voor de uitbreiding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 van het Barro zijn hoofdwegen (of delen daarvan) aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan één of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Conform artikel 2.7.4 van het Barro mag het bestemmingsplan binnen het aangewezen reserveringsgebied geen wijzigingen bevatten die de in dit artikel genoemde activiteiten of bestemmingen mogelijk maken ten opzichte van het op 1 oktober 2012 vigerende bestemmingsplan. .

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0007.jpg"

Figuur 3.1) Uitsnede kaart Reserveringsgebieden uitbreiding hoofdwegen; bijlage 16 bij het Rarro

3.1.3.1 Doorwerking plangebied

Ter plaatse van de Rijksweg A35 ter hoogte van de Borne zijn geen reserveringsgebieden aangewezen. Zodoende zijn er ten aanzien van dit bestemmingsplan geen beperkingen als gevolg van het Rarro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in figuur 3.2 genoemde treden die ingeval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0008.png"

Figuur 3.2) De Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.4.1 Doorwerking plangebied

Op grond van recente jurisprudentie is het ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Bro. Gezien de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt derhalve nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking in relatie tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Trede 1: Is er een regionale behoefte

Specifiek voor de eerste trede geldt dat deze slechts tot doel heeft na te gaan of de vestiging van een functie in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. Deze afweging mag geen betrekking hebben op economische ordening (economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen). Hoewel dit in het kader van de Europese regelgeving met betrekking tot vrije vestiging al lang vast ligt, is het toch nog eens expliciet verwoord in een vierde lid dat per 1 juli 2014 aan art. 3.1.6. van het Bro is toegevoegd.

Uit de toelichting en de handreiking bij de Ladder komt naar voren dat de behoefte zowel kwantitatief als kwalitatief van aard kan zijn. Verder is aangegeven dat het begrip 'actueel' niet letterlijk opgevat moet worden, het gaat in feite om de toekomstige vraag. Over de afbakening van de regio wordt vermeld dat die aan moet sluiten op het (te verwachten) verzorgingsgebied van de ontwikkeling.

Afbakening regio

Crematoria Twente B.V. (CT) is een private onderneming in eigendom van 12 samenwerkende gemeenten in de GR OLCT (Gemeenschappelijke Regeling Openbaar Lichaam Crematoria Twente). CT is de enige onderneming in Twente die crematoria exploiteert. Momenteel exploiteert CT twee vestigingen, één in Usselo (gemiddeld 2.900 crematies per jaar) en één in Almelo (gemiddeld 700 crematies per jaar). Met het oog op de toename van het aantal overledenen is al besloten tot een crematorium in Oldenzaal. De plannen daartoe zijn in voorbereiding.

Met het oog op de toenemende voorkeur van cremeren boven begraven, de te verwachten hoeveelheid crematies en de vraag naar meer kleinschalige crematoria (zie 'Te verwachten aantallen crematies (behoefte)') heeft CT een strategie bepaald op basis van herspreiding van capaciteit en faciliteiten. In deze strategie van herspreiding vormen de Twentse steden belangrijke sub-regionale bevolkingsconcentraties, die de basis vormen voor de levensvatbare exploitatie van de onderscheiden crematoria. De sub-regio Hengelo (gemeenten Hengelo, Hof van Twente en Borne) wordt daarbij thans bediend vanuit Almelo en Enschede, maar deze sub-regio heeft behoefte aan eigen voorzieningen.

Te verwachten aantallen crematies (behoefte)

De voorkeur voor cremeren boven begraven neemt jaarlijks toe. In Nederland werd in 2014 gemiddeld 61% van het aantal overledenen gecremeerd. In Twente is dit percentage gelijk aan het landelijk gemiddelde, maar de spreiding in het gebied is groot en varieert van 28%-81%. Met name in de steden Enschede (81%), Hengelo (76%) en Almelo (66%) ligt het percentage cremeren ver boven het landelijke en Twentse gemiddelde. In Nederland overlijden jaarlijks ongeveer 140.000 mensen (<1% van de bevolking), in Twente overlijden jaarlijks ongeveer 5.500 mensen (4% van het aantal overledenen in Nederland). De verwachting is dat het aantal overledenen in Nederland zal toenemen van 140.000 in 2014 tot ruim 150.000 in 2020, 165.000 in 2025, 180.000 in 2030, 205.000 in 2040. Vanaf 2025 zal het aantal overledenen naar verwachting blijven stijgen tot circa 215.000 in 2050. Het aantal overledenen in Twente zal gedurende deze periode naar rato toenemen.

In de sub-regio Hengelo zijn in 2014 circa 1200 mensen overleden waarvan er circa 840 gecremeerd zijn. Dit is gemiddeld 70% per gemeente, hoger dan het landelijk en Twentse gemiddelde. Daarnaast laat dit beeld de laatste jaren een groei zien, deze groei komt overeen met de landelijke en regionale tendensen.

Met het oog op de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) wordt het jaar 2025 als uitgangspunt genomen voor het bepalen van het te verwachten aantal crematies. Hierbij wordt opgemerkt dat, ook gelet op het na 2025 toenemende aantal overleden, de te verwachten behoefte aan cremeren na 2025 verder zal toenemen.

In 2025 zullen naar verwachting circa 165.000 mensen overlijden. Dit betekent dat in Twente, de regio waar Crematoria Twente B.V. crematoria exploiteert, (uitgaande van de eerder genoemde 4%) in dat jaar circa 6.600 mensen komen te overlijden. Zoals in het voorgaande aangegeven is het gemiddeld aantal crematies in Twente op dit moment gelijk aan het landelijk gemiddelde. Uitgaande van het gegeven dat de voorkeur voor cremeren boven begraven jaarlijks toeneemt, kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het aantal crematies in 2025 circa 75% bedraagt. Op basis van dit uitgangspunt zal het te verwachten aantal crematies in Twente in het jaar 2025 circa 5.000 bedragen (75% van 6.600).

Naast het toenemend aantal crematies willen nabestaanden naar eigen inzicht en op persoonlijke wijze afscheid nemen. Dit brengt de voorkeur mee voor kleinschalige crematoria en impliceert, naar de huidige normen, ook steeds meer accommodaties en faciliteiten in de eigen woonomgeving. Nabestaanden ervaren het onderweg zijn naar een verder gelegen crematorium als (ver-)storend.

Capaciteit beschikbare accommodaties

Zoals in het voorgaande aangegeven exploiteert CT momenteel twee crematoria. Daarnaast is besloten tot een crematorium in Oldenzaal. De plannen daartoe zijn in voorbereiding. Het crematorium in Usselo wordt binnen afzienbare tijd gerenoveerd en verkleind en het crematorium in Almelo wordt vernieuwd. Dit levert, ook rekening houdend met het crematorium in Oldenzaal, de volgende beschikbare capaciteit op:

  • Crematorium Usselo (1500-2000 crematies per jaar);
  • Almelo (600-800 crematies per jaar);
  • Oldenzaal (600-800 crematies per jaar).

De hiervoor genoemde crematoria hebben een gezamenlijke capaciteit van maximaal 3600 crematies per jaar. Gezien de te verwachten behoefte van 5.000 crematies in 2025 is hiermee sprake van een restbehoefte van 1.400 crematies.

Met de realisatie van een crematorium in Borne kan deze restbehoefte worden opgevangen en kan de te verwachten (en toenemende) regionale behoefte naar cremeren tot 2025 gefaciliteerd worden.

In bovengenoemde getallen/ramingen zijn de indicatoren voor bevolkingssamenstelling en mortaliteit, onderlinge vraageffecten tussen de (bestaande en geplande) vestigingen CT, crematiepercentage en autonome groei meegenomen.

Trede 2: Is de behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied

In het kader van de strategie van herspreiden van capaciteit over de regio, heeft CT gezocht naar een passende locatie in de sub-regio Hengelo. In samenspraak met de gemeenten Hengelo en Hof van Twente, leidde dit tot een geschikte en beschikbare locatie in de gemeente Borne. Deze locatie is gesitueerd aan de rand van het dorp in de stadsrand Borne-West. Conform de gemeentelijke visie op deze kernrand (zie paragraaf 3.4.2) worden in dit gebied mogelijkheden geboden aan functies die horen bij of die ondersteunend zijn aan de kern, maar waarvoor geen ruimte is in de kern of die minder gewenst zijn in de kern.

Een crematorium en de daarbij behorende voorzieningen kennen een dusdanig groot ruimtebeslag dat hiervoor in de kern Borne of de andere kernen in de sub-regio Hengelo redelijkerwijs geen ruimte beschikbaar is of beschikbaar is te maken. Daar komt bij dat een crematorium, gezien de activiteiten, feitelijk gezien ook niet passend is in bestaand stedelijk gebied. Dit geldt zowel vanuit het crematorium zelf bezien als voor de in dit kader voornaamste belanghebbende in het bestaand stedelijk gebied, de inwoner.

Vanuit het crematorium gezien is een locatie buiten de kern wenselijk omdat op een dergelijke locatie nabestaanden en hun gasten in alle rust afscheid kunnen nemen en hier ruimte is voor ritueel gericht op beleving. In het bestaand stedelijk gebied zijn er altijd bepaalde impulsen (verkeer, bedrijvigheid en andere omgevingsgeluiden) die door nabestaanden en hun gasten als storend ervaren kunnen worden. Vanuit de inwoner gezien is een crematorium op korte afstand een inbreuk op de woonbeleving. Naast dat inwoners zichzelf verplicht kunnen voelen om tijdens crematies bepaalde handelingen niet te verrichten die storend kunnen zijn voor een plechtigheid, heeft een crematorium ook een bepaalde verkeersaantrekkende werking die door omwonenden als storend ervaren kan worden.

Geconcludeerd wordt dat er gezien de ruimte die het crematorium nodig heeft, er in het bestaand stedelijk gebied redelijkerwijs geen ruimte beschikbaar is. Daarbij is het vestigen van een crematorium in bestaand stedelijk gebied ongewenst. Een locatie aan de rand van het stedelijk gebied (waarbij een voormalige agrarische bedrijfslocatie wordt gesaneerd en hergebruikt) is voor deze functie dan ook meer passend.

Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden

Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Indien hierbij de schaal van het verzorgingsgebied van het nieuwe crematorium (sub-regio Hengelo) in acht wordt genomen kan enkel worden geconcludeerd dat er sprake is van een locatie die uitstekend ontsloten wordt op de schaal waarop de locatie functioneert.

Juist de ontsluiting van de locatie is namelijk één van de sterke punten. In de directe nabijheid liggen de rijkswegen A1 en A35. Via deze wegen zal het overgrote deel van het autoverkeer (het grootste deel van het verkeer bestaat uit dit type verkeer) het crematorium kunnen bereiken zonder dat hierdoor de verkeersdruk elders, bijvoorbeeld het centrum van Borne of de woonwijken, toeneemt. Ook met de fiets is de locatie goed te bereiken door het vrij liggende fietspad naast de Hosbekkeweg.

Vanuit het oogpunt van bereikbaarheid is de locatie derhalve een uitstekende keuze.

3.1.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de realisatie van een crematorium binnen het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vastgesteld die op 1 september 2013 in werking is getreden.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Algemeen

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In figuur 3.3 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven. De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0009.jpg"

Figuur 3.3) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.2.3.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name de artikelen 2.1.2 lid 1, 2.1.4, 2.1.5 lid 1 en 2.1.6 van de Omgevingverordening Overijssel van belang. Op de artikelen 2.1.4. en 2.1.5 wordt hierna nader ingegaan. In paragraaf 4.2.4 wordt aan de hand van het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ingegaan op artikel 2.1.6.

Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met lid 1 van dit artikel stelt de provincie als aanvulling op trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking dat uitsluitend sprake mag zijn van het realiseren van stedelijke voorzieningen als hiermee voorzien kan worden in de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Lokale behoefte moet niet uitsluitend gezien worden als de gemeentelijke behoefte maar kan ook breder worden getrokken. In dit geval wordt uitgegaan van de behoefte aan cremeren in de sub-regio Hengelo. In 3.1.4 is uitgebreid ingegaan op de (te verwachten) behoefte en is onderbouwd dat deze stedelijke voorziening (het crematorium) bedoeld is om de (te verwachten) behoefte te faciliteren.

Aanvullend op het vorenstaande wordt opgemerkt dat in dit geval ook sprake is van een bijzondere doelgroep. Deze doelgroep betreft de nabestaanden en hun gasten die naar eigen inzicht en op persoonlijke wijze afscheid willen nemen en hiervoor accommodatie en faciliteiten in de omgeving wensen.

Hier wordt derhalve geconcludeerd dat de ontwikkeling waarin dit plan voorziet in overeenstemming is met artikel 2.1.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.4: Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de SER-ladder ten behoeve van de toepassing binnen de groene omgeving.

In dit geval is sprake van een voormalig agrarisch erf met bijbehorende gronden dat plaats maakt voor een crematorium met bijbehorende gronden. Het herbenutten van de voormalige agrarische opstallen voor een crematorium is redelijkerwijs geen optie. Naast de investeringen die benodigd zijn om deze opstallen geschikt te kunnen maken voor een crematorium, past de uitstraling van voormalige agrarische opstellen ook niet bij een crematorium. Een crematorium heeft een eigen uitstraling nodig die past bij de functie en bijdraagt aan de wens van nabestaanden en overledenen om in een passende in inspirerende omgeving afscheid te nemen. Voormalige agrarische opstallen zijn hier niet passend en geschikt voor. Gezien het vorenstaande is de vestiging van een crematorium in combinatie met een andere functie op een bestaand erf dan ook geen optie. Hoewel sprake is van de sloop van alle opstallen op het erf, is met de ontwikkeling wel sprake van het hergebruik van een bestaand erf.

Artikel 2.1.5, lid 1: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals blijkt uit de beschrijving in paragraaf 4.2 worden diverse landschappelijke inpassingsmaatregelen verricht. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen. De beplantingskeuze en de locatie van de aanplant is mede gebaseerd op de voor de omgeving van het plangebied kenmerkende beplanting conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken, één en ander blijkt onder meer uit het vervolg van dit hoofdstuk. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectief is: 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap'. Tevens is sprake van een bijzondere gebiedsconditie, te weten: 'Stadsrandgebied' In figuur 3.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0010.png"

Figuur 3.4) Uitsnede ontwikkkelingsperspectievenkaart

Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - Mixlandschap

Binnen dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant staat het gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen, werken en andere vormen van bedrijvigheid.

Stadsrandgebied

De stadsrandgebieden strekken zich uit in de groene omgeving maar bedienen vooral de stedelijke omgeving. Het vormgeven van de stadsrandgebieden als entrees van zowel de Groene als Stedelijke omgeving is een belangrijk provinciaal kwaliteitsdoel. Specifiek hierop toegesneden nieuwe woon- en werkmilieus kunnen worden ingezet ter versterking van de landschappelijke structuur in deze gebieden. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden moeten gepaard gaan met substantiële investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en beleefbaarheid.

Doorwerking plangebied

Een crematorium is één van die typische stedelijke functies die niet thuishoort in stedelijk gebied maar ingepast dient te worden in de stadsranden. Het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief gaat ook uit van een mix van functies waarbij met name in de stadsrandgebieden meer ruimte wordt geboden voor stedelijke functies die niet ingepast kunnen worden in het bestaand stedelijk gebied. In dit geval wordt het crematorium gerealiseerd op een voormalig agrarisch erf. De bijbehorende gronden worden ingericht ten behoeve van het crematorium in combinatie met aanzienlijke landschappelijke investeringen (zie paragraaf 4.2) ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van een crematorium passend is binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Lust en leisurelaag.

In dit geval wordt de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing gelaten. Het plangebied kent op basis van deze lagen geen gebiedskenmerk of andere bijzondere eigenschap.

Natuurlijke laag

Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' aangemerkt als 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0011.png"

Figuur 3.5) Gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag'

Dekzandvlakte en ruggen

In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

Doorwerking plangebied

De van oorsprong voorkomende natuurlijke lagen zijn ter plaatse van het plangebied niet meer aanwezig. De gronden zijn in het recente verleden in cultuur gebracht door de landbouw waardoor de natuurlijke kenmerken zijn verdwenen. Met de landschappelijke inpassing van het crematorium wordt wel rekening gehouden met de van oorsprong voorkomende lagen, dit onder andere wat betreft beplantingskeuze en door het beter zichtbaar maken van de kampen (hoogteverschillen). Voor een beschrijving van de landschappelijke visie wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Hier wordt geconcludeerd dat dit plan passend is binnen het gebiedskenmerk van de 'Natuurlijke laag'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is dan ook bij uitstek een gebruikslandschap. Het is de inzet alle ontwikkelingen (agrarische bebouwing, wonen, werken, voorzieningen) bij te laten dragen aan de in stand houding van bestaande en ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en samenhang. Met de ambitie dat iedereen die ontwikkelt moét investeren in zijn omgeving, wordt de binding met de plek vergroot. Behoud en ontwikkeling van duurzame landbouw voor een gezond bodem- en watermilieu in een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap.

Zoals blijkt uit figuur 3.6 is het plangebied op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangemerkt als 'Oude hoevenlandschap' en 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0012.png"

Figuur 3.6) Gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven dat werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Doorwerking plangebied

De erfinrichting van het crematorium kenmerkt zich door de ingetogen en informele sfeer van de boerenerven met hun streekeigen bomen in het gras. De inrichting zal één geheel vormen met het omringende landschap. Met de landschapsmaatregelen zoals in paragraaf 4.2 omschreven wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsbijdrage geleverd aan het voor dit gebied kenmerken landschap. Landschappelijke structuren worden hersteld en waar mogelijk verbeterd en door streekeigen beplanting toe te voegen ontstaat een goed landschappelijk ingepast crematorium met bijbehorende gronden. Dit is passend binnen de ter plaatse geldende gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.


Lust en leisurelaag

Naast de hiervoor genoemde lagen is er nog de 'Lust- en leisurelaag. Deze laag voegt de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving toe. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Op basis van de 'Lust- en leisurelaag' is het plangebied aangeduid als 'stads- en dorpsranden', in figuur 3.7 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0013.png"

Figuur 3.7) Gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag'

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de 'best of both worlds'; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Ontwikkelingen dienen onder meer bij te dragen aan het verbinden van woon-, werken recreatiemilieus in de stads- en dorpsranden met hun omgeving en de landschappelijke structuren en routes.

Doorwerking plangebied

Met de ontwikkeling van het crematorium wordt een stedelijke voorziening in het stads- en dorpsrandgebied gerealiseerd. Dit crematorium wordt gerealiseerd op een voormalig agrarisch erf, de agrarische bebouwing wordt hiertoe gesaneerd. Juist in de stads- en dorpsrandgebieden wordt ruimte geboden aan functies al een crematorium, functies die redelijkerwijs niet in te passen zijn in het stedelijk gebied of waarvan het niet gewenst is deze in te passen in het stedelijk gebied. De inpassing van het crematorium op het voormalig agrarisch erf gaat gepaard met aanzienlijke landschappelijke investeringen (zie paragraaf 4.2). Hierdoor wordt naast de realisatie van een noodzakelijke voorziening ook de landschappelijke structuur versterkt. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling passend is binnen het ter plaatse geldend gebiedskenmerk van de 'Lust- en leisurelaag'.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.2.4.1 Algemeen

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn.

Middels het processchema in figuur 3.8 kan inzicht worden verkregen in de hoogte van de te leveren kwaliteitsprestaties (gebiedseigen/gebiedsvreemd; schaal/impact; eigen belang/maatschappelijk belang).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0014.png"

Figuur 3.8) Processchema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

3.2.4.2 Doorwerking plangebied

Generiek beleid, ontwikkelingsperspectief en/of sociaal economische ontwikkeling

Zoals gebleken uit 3.2.3.2 is het initiatief in overeenstemming met het generiek beleid. Eén van de basisprincipes van de provincie is dat er ruimte is voor sociaaleconomische ontwikkelingen, mits deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en tot slot wordt uitgevoerd volgens de Catalogus Gebiedskenmerken. De ontwikkeling past eveneens binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief (zie 3.2.3.3).

Uitgangspunt voor de landschappelijke inpassing van het crematorium zijn de gebiedskenmerken zoals deze door de provincie Overijssel zijn gedefinieerd. Zoals uit paragraaf 4.2 zal blijken is sprake van aanzienlijke landschappelijke investeringen die passend zijn binnen de ter plekke geldende gebiedskenmerken (voor zover deze nog aanwezig zijn).

Een crematorium betreft een noodzakelijke voorziening van maatschappelijk belang. De provincie biedt in de stadsrandgebied ruimte voor dergelijke ontwikkelingen (sociaal-economische ontwikkeling) van stedelijke functies die redelijkerwijs niet zijn in te passen in het bestaand stedelijk gebied.

Schaal en impact

De omvang van de ontwikkeling op zich en de verhouding daarvan tot de bestaande bebouwing kan als criterium gebruikt worden om de hoogte van de kwaliteitsprestaties te bepalen. Hoe groter de ontwikkelingsruimte is die verkregen wordt, hoe meer kwaliteitsprestaties er nodig zijn voor een goede balans.

De bebouwing ten behoeve van het crematorium wordt grotendeels gesitueerd ter plaatse van het voormalige agrarische erf. Deze agrarische bebouwing wordt gesaneerd. Van een geheel onbebouwd perceel dat wordt ontwikkeld is dan ook geen sprake. Wel zal met de ontwikkeling van een crematorium sprake zijn van een andere type bebouwing en worden de omliggende gronden ingericht ten behoeve van het crematorium. Dit betreft een andere vorm van gebruik dan het huidige agrarische grondgebruik.

Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Het onderscheid in gebiedseigen en gebiedsvreemde functies geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie zelf aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een gebiedseigen functie past in de beleidsdoelstellingen ofwel het ontwikkelingsperspectief van een gebied. Bij een gebiedsvreemde functie is er eerder sprake van gebruikseffecten die een negatieve invloed kunnen hebben op (ontwikkelingsmogelijkheden van functies in) de omgeving (verkeer, milieu, geurgevoeligheid, e.d.).

Zoals in 3.2.3.3 al verwoordt wordt met name in de stadsrandgebieden meer ruimte wordt geboden voor stedelijke functies die niet ingepast kunnen worden in het bestaand stedelijk gebied. Een crematorium betreft een dergelijke functie die niet goed ingepast kan worden in het bestaand stedelijk gebied, laat staan dat inpassing van deze functie in het bestaand stedelijk gebied gewenst is. Hoewel sprake is van een functie die goed past in het stadsrandgebied, maken de gronden in het plangebied nog steeds onderdeel uit van de Groene omgeving (buitengebied). Om deze reden wordt het crematorium dan ook op een verantwoorde en adequate wijze landschappelijk ingepast in de omgeving. Gelet om het vorenstaande, ook gezien de verkeersaantrekkende werking, moet geconcludeerd worden dat sprake is van een functie die meer gebiedsvreemd is dan gebiedseigen.

Eigen belang of maatschappelijk belang

Als het initiatief bijdraagt aan maatschappelijke doelen dan kan dat geheel of gedeeltelijk als kwaliteitsprestatie onderdeel uitmaken van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Een crematorium betreft een voorziening ten behoeve van het maatschappelijke belang. Met de ontwikkeling van het crematorium is geen eigen belang gemoeid. Zoals in 3.1.3 al is onderbouwd neemt de vraag naar cremeren de komende jaren alleen maar toe. Om deze te verwachten behoefte in Twente te kunnen faciliteren is, naast de bestaande crematoria in Usselo en Almelo en het in voorbereiding zijnde crematorium in Oldenzaal, in elk geval één extra crematorium noodzakelijk. Dit crematorium wordt gerealiseerd in het plangebied. Hoewel het weliswaar gaat om een maatschappelijke functie, is er wel sprake van een economische exploitatie. Gezien het geheel van gewichten (geringe schaal/impact op bestaand erf en passend in de stadsrand) kunnen extra investeringen beperkt blijven.

Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties

De basisinspanning ruimtelijke kwaliteit bestaat uit een goede ruimtelijke inpassing van het totale perceel waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. De invulling van de aanvullende kwaliteitsprestaties is maatwerk.

Zoals in het voorgaande al aangegeven kan de ontwikkeling op zichzelf al gezien worden als kwaliteitsprestatie in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het is echter nog wel zaak dat het crematorium en de bijbehorende gronden op een goede wijze worden ingepast in het landschap en op deze wijze bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe is landschapsvisie opgesteld. In paragraaf 4.2 wordt dit plan nader toegelicht. Hier wordt geconcludeerd dat met de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het landschapsplan in voldoende mate wordt voorzien in een aanvullende kwaliteitsprestatie.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Convenant en Pact van Twickel

Borne ligt aan de rand van het mooie landgoed Twickel. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen laten dit landgoed niet ongemoeid. De druk op het landgoed en vooral op de randen vanuit de omliggende kernen, waaronder Borne, vraagt om consistent beleid en een visie op de toekomst. In 2005 hebben de gemeente Borne en de Stichting Twickel een Convenant gesloten, met als doel de kwaliteit van het landgoed te waarborgen en in een logische en duurzame aansluiting van de stedelijke bebouwing en het landelijk gebied te voorzien.

Tevens is door de provincie Overijssel, de stichting Twickel, het waterschap Regge en Dinkel, de regio Twente en de gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente de "Ontwikkelingsvisie Twickel; levend landgoed" opgesteld. Uitgangspunt daarbij is het behoud van de unieke kwaliteiten van het gebied door het benutten van de ontwikkelingen om het landgoed verder te versterken en de functie en de betekenis van Twickel voor haar omgeving te vergroten.

Op basis daarvan tekenden de provincie Overijssel, de Regio Twente, het waterschap Regge en Dinkel en de omliggende gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente samen met de Stichting Twickel op 19 maart 2009 de intentieverklaring Pact van Twickel. Daarmee worden de uitgangspunten en ontwikkelprincipes van de visie onderschreven en de bijzondere waarde van het landgoed als cultuurhistorisch erfgoed erkend. Om deze doelen te bereiken is door de partijen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma ontwikkeld.

Hierin staan met name de volgende punten centraal:

  • realisatie van de Twickeler Grensweg, in combinatie met het versterken van de routes tussen stad en landgoed;
  • completeren van de Umfassungsweg;
  • gecombineerde aanpak van water- en natuuropgaven, gekoppeld aan agrarische structuurverbetering;
  • een betere landschappelijke inpassing en vermindering van de barrièrewerking van de rijkswegen A1 en A35;
  • het stimuleren van duurzaam en innovatief ondernemerschap, met name op het gebied van landbouw en recreatie & toerisme.
3.3.1.1 Doorwerking plangebied

De ontwikkeling van het crematorium vindt plaats aan de andere zijde van de rijkswegen A1/A35. In het plangebied zelf is geen sprake van aan het landgoed gerelateerde landschappelijke kwaliteiten. De aan het plangebied grenzende onlangs heringerichte ecologische verbindingszone Azelerbeek is wel in eigendom en beheer van Landgoed Twickel. Van enige vorm van aantasting van de waarden of kwaliteiten van deze heringerichte gronden of andere tot Landgoed Twickel behorende gronden is dan ook geen sprake. Onderdeel van de ontwikkeling betreft wel de landschappelijke inpassing van het crematorium en bijbehorende gronden aan de hand van een uitgewerkte landschapsvisie (zie paragraaf 4.2). Gezien de beoogde landschappelijke inpassing zal sprake zijn van een aanzienlijke landschapsverbetering en - versterking. Dit is in overeenstemming met het "Convenant en Pact van Twickel" en zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de in de omgeving van het landgoed aanwezige gronden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Borne 2030
3.4.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven.

Op 23 juni 2015 heeft het college de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld, inclusief uitvoeringsprogramma. In figuur 3.9 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Hieruit blijkt dat het plangebied wordt gezien als onderdeel van het stadsrandgebied. Een gebied met mogelijkheden voor passende en economische functies en voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0015.png"

Figuur 3.9) Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Borne 2030

3.4.1.2 Stadsrandgebied: mogelijkheden voor passende economische functies en voorzieningen

De bedrijventerreinenvisie die is opgesteld door de netwerkstad Twente geeft aan dat er voor de komende twintig jaar voldoende bedrijfsterrein in voorraad is om aan de vraag te kunnen voldoen. Voor Borne betekent dit dat de behoefte aan ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen, zoals de in het 'Structuurplan Uitbreiding Borne' geprojecteerde terreinen de Kluft en 't Oldhof, daarmee is weggenomen. Aangezien beide terreinen op kansrijke ontwikkellocaties liggen, is het project "Kernrand Borne West" (zie ook 3.4.2) gestart waarbij wordt ingezet op de ontwikkeling van economische stadsrandfuncties die ruimtelijk en functioneel passen in het overgangsgebied tussen stad en land. Het landschap staat centraal en er wordt aangesloten bij het ontwikkelde stadsrandenbeleid, bij het beleid vanuit de Groene poort en het Pact van Twickel.

Convenant en Pact van Twickel

Borne ligt aan de rand van het mooie landgoed Twickel. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen laten dit landgoed niet ongemoeid. De druk op het landgoed en vooral op de randen vanuit de omliggende kernen, waaronder Borne, vraagt om consistent beleid en een visie op de toekomst. In 2005 hebben de gemeente Borne en de Stichting Twickel een Convenant gesloten, met als doel de kwaliteit van het landgoed te waarborgen en in een logische en duurzame aansluiting van de stedelijke bebouwing en het landelijk gebied te voorzien. Voor zowel de gemeente Borne als de Stichting Twickel vormt dit convenant een uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling en inrichting van de dorpsrand aan de zuidwestzijde van Borne.

3.4.1.3 Doorwerking plangebied

Het plangebied is gelegen buiten het gebied dat op basis van de structuurvisiekaart wordt aangemerkt als de Groene Poort. Voor wat betreft het Pact van Twickel wordt verwezen naar 3.3.1. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van enige vorm van aantasting van de kwaliteiten van Landgoed Twickel.

Een crematorium betreft een functie die bij uitstek past binnen het kernrandgebied. Door dit crematorium aan de hand van de in paragraaf 4.2 opgenomen landschapsvisie in te passen in het landschap, wordt tevens een kwaliteitsverbetering gerealiseerd in het plangebied. Door de vestiging van het crematorium in combinatie met de landschappelijke inpassing van de gronden ontstaat, zowel ruimtelijk als functioneel, een verantwoorde ingevuld overgangsgebied.

3.4.2 Integrale ontwikkelingsvisie Kernrand Borne West
3.4.2.1 Algemeen

Het structuurplan uitbreiding Borne (2004) stond in het teken van ontwikkeling van voldoende woningen en bedrijventerreinen voor Netwerkstad Twente. Het gebied waar de stadsrandontwikkeling Borne West betrekking op heeft, De Kluft-Zuid, De Kluft-Noord en het Oldhof, was in de het structuurplan van 2004 aangeduid als te ontwikkelen bedrijventerrein voor Hengelo en Borne gezamenlijk. In de afgelopen jaren zijn de maatschappelijke en economische omstandigheden echter gewijzigd waardoor besloten is de terreinen De Kluft-Zuid, De Kluft-Noord en het Oldhof niet meer te ontwikkelen als bedrijventerrein, maar een andere invulling voor deze terreinen te zoeken.

Het doel van de ontwikkelingsvisie is het geven van kaders voor de ontwikkeling van de stadsrandzone van Kernrand Borne West, bestaande uit de deelgebieden het Oldhof, De Kluft-Noord en De Kluft-Zuid. Het plangebied is gelegen in het deelgebied De Kluft-Noord.

3.4.2.2 Zonering Kernrand Borne West

De rand van een dorp is meestal niet een absolute harde lijn met een overgang van bebouwd naar onbebouwd. Bij een natuurlijke dorpsrand zal de bebouwingsdichtheid ‘uitvlokken’ tot in het landschap. De functies in deze overgangszone zijn veelal een menging van wonen en typische dorpsrand functies. Zo zie je heel vaak sportcomplexen, volkstuinen, maneges/ paardensport, scoutingvereniging, ijsbaan, crematoria, etc. Dit zijn typische functies die veel ruimte vragen waar in de kern geen plek voor is of ze hebben een groene omgeving nodig om te functioneren. Deze functies horen bij de kern en zijn nodig om het te kunnen laten functioneren.

De omgeving direct grenzend aan de kernrand, de zone tussen de Twickelerblokweg en de toekomstige Zuidelijke Randweg / Hosbekkeweg is zo’n gebied waar het dorp ‘uitvlokt’. Hier verandert de omgeving van rood naar groen. Het is de kernrand waar de bebouwing overgaat in landschap. Zonder dat het ‘te vol’ wordt zouden hier nog enkele functies geplaatst kunnen worden ter ondersteuning van het dorp. Dus functies in de sfeer van sport en leisure, recreatie, maatschappelijk, natuur, gezondheid en voeding.

3.4.2.3 Programmering Kernrand Borne West

Voor de kernrand zijn mogelijkheden voor functies welke horen bij of die ondersteunend zijn aan de kern, maar waarvoor geen ruimte is in de kern. Programma’s welke een relatie hebben met het landschap en aansluiten bij de identiteit genieten de voorkeur. De situering dient zich te voegen in de landschappelijke structuur en te passen bij de schaal en korrel.

Het voormalig agrarisch erf waar het crematorium is gesitueerd is op basis van de spelregelkaart Kernrand Borne West aangemerkt als een Te ontwikkelen erf.

Om de kwaliteit van het cultuurlandschap te behouden, het plangebied is gelegen in een gebied dat op basis van de visie is aangeduid als 'cultuurlandschap', en te versterken wordt het nieuwe programma voornamelijk gevestigd op de bestaande of voormalige erven. De schaal en uitstraling van het nieuwe programma past op dit erf en nestelt zich in het karakter van het landschap. De functie van het nieuwe programma dient bij voorkeur een samenhang / affiniteit te hebben met het landschap en in ieder geval bij te dragen aan de landschappelijke kwaliteiten.

3.4.2.4 Schaal en uitstraling

Naast de functie, zal vooral gekeken moeten worden naar de schaal en de uitstraling. Indien het programma niet past bij de identiteit van het landschapstype, dan moet nader bekeken worden of er toch mogelijkheden zijn om een geschikte inpassing te realiseren op de plek. Hierbij spelen drie aspecten een rol:

  • de schaal;
  • de architectuur;
  • de landschappelijke inpassing.

De schaal van het programma dient te correleren met de schaal van het landschap. Soms zijn er mogelijkheden om een programma te verdelen over meerdere gebouwen, waardoor de schaal beter inpasbaar wordt. In het algemeen wordt de hoogte van de bomenkruinen als maatstaf genomen, gebouwen die hier bovenuit komen zijn veelal kolossaal.

De uitstraling en perceptie van een gebouw wordt ook beïnvloed door de architectuur. Architectuurstijl, gevelaanzichten en materiaalkeuzes hebben doorgaans grote invloed op de verschijningsvorm. De perceptie van een gebouw is ook sterk afhankelijk van de situering in het landschap.

De wijze waarop een gebouw staat gesitueerd ten opzichte van het landschappelijk groen kan groot verschil maken. Om een gebouw ‘op te nemen’ in het landschap wordt veelal een landschappelijke inpassing gerealiseerd met aanvullende landschapselementen zoals bomen (groepen) houtsingels, hagen, waterberging, etc.

3.4.2.5 Doorwerking plangebied

De functie crematorium wordt in de visie al genoemd als één van de functies die gesitueerd kan worden in de kernrandzone. Qua functie is dit bestemmingsplan dan ook in overeenstemming met de visie. Wat betreft schaal, architectuur en landschappelijke inpassing wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Hieruit blijkt dat met het planontwerp en de verder inrichting rekening is gehouden met de schaal van het landschap, zo komt de bebouwing niet boven de boomkruinen uit en is sprake van hoogwaardige architectuur. Onderdeel van de ontwikkeling van het crematorium met bijbehorende gronden betreft het op een verantwoorde en adequate wijze landschappelijk inpassen van het crematorium. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Hier wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de "Integrale ontwikkelingsvisie Kernrand Borne West".

3.4.3 Landschapsbeleidsplan

In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap.

Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. De belangrijkste landschapstypen zijn het kampenlandschap en het essenlandschap. Op kleine schaal komen jongere ontginningsgebieden voor. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de inspanningen (financieel en uitvoerend) die moeten worden verricht.

3.4.3.1 Doorwerking plangebied

Mede aan de hand van de in het landschapsplan opgenomen uitgangspunten en gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap, is de in paragraaf 4.2 beschreven landschapsvisie uitgewerkt. Gezien het feit dat de uitwerking mede gebaseerd is op het "Landschapsbeleidsplan", wordt geconcludeerd dat dit plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals verwoordt in het voornoemde beleidsplan.

3.4.4 Welstandsnota

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

3.4.4.1 Doorwerking plangebied

Op dit moment is het concrete bouwplan nog niet exact bekend. Voor de ontwikkeling van het crematorium is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin een beschrijving wordt gegeven van de na te streven beeldkwaliteit. Dit beeldkwaliteitsplan zal het toetsingskader gaan vormen bij de gemeentelijke en welstandtechnische beoordeling van het bouwplan. In paragraaf 4.1.3 wordt hier nader op ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.4.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Beschrijving initiatief

4.1.1 Algemeen

Een crematorium is net als een school of een bibliotheek een noodzakelijke voorziening van maatschappelijk belang. Overledenen worden thuis of in een uitvaartcentrum opgebaard. De begrafenis en crematie vindt op een andere locatie plaats. In de regio Twente is Crematorium Twente (CT), een private onderneming in eigendom van 12 samenwerkende gemeenten in de GR OLCT (Gemeenschappelijke Regeling Openbaar Lichaam Crematoria Twente), verantwoordelijk voor het cremeren van overledenen. CT is neutraal en onafhankelijk en bevindt zich aan het einde van de uitvaartketen. CT voert crematies uit en houdt zich bezig met bestemming van de as van overledenen. Kernactiviteiten van CT vormen het afscheid, de crematie en de asbestemming. CT verzorgt desgewenst na de crematie de catering. CT ontwikkelt geen andere activiteiten in de uitvaartbranche, zoals uitvaartverzorging, verzekering, vervoer, etc.

Voor Crematoria Twente geldt: nabestaanden nemen afscheid. Men kiest steeds meer eigen vormen en rituelen en geeft daarmee betekenis aan het leven van de overledene. Tegelijkertijd ontlenen aanwezigen bij een afscheidsplechtigheid zelf ook betekenis aan dit afscheid voor hun eigen leven: betekenis geven en betekenis ontlenen. CT wil een passende en inspirerende omgeving bieden (in de ruimste zin van het woord) om nabestaanden hierin te faciliteren en hen daartoe in de gelegenheid te stellen.

De crematie vormt een laatste schakel in een periode van afscheid na overlijden. Het is van groot belang dat nabestaanden naar eigen wens en inzicht een persoonlijke invulling aan dit laatste afscheid kunnen geven. Met voldoening terug kunnen kijken op een afscheid is van grote betekenis bij de verdere verwerking van het verlies en bij het voortzetten van het eigen leven. Denkend vanuit publiek belang, is iedere burger die de dienstverlening van CT nodig heeft, welkom.

Momenteel exploiteert CT twee crematoria, één in Usselo en één in Almelo. De huidige vestiging Usselo behoort tot de grootste crematoria in Nederland. Daarnaast is besloten tot een crematorium in Oldenzaal. De plannen daartoe zijn in voorbereiding. Zoals in 3.1.4 al uitgebreid omschreven is de verwachting dat de huidige crematoria en het nieuwe crematorium in Oldenzaal de verwachte vraag naar cremeren niet kunnen faciliteren. Om deze reden is gekozen voor de realisatie van een nieuw crematorium aan de Hosbekkeweg te Borne.

4.1.2 Crematorium Borne

De accommodatie vormt de omgeving en het decor waar tegen men afscheid neemt. De omgeving en gebouwen moeten geschikt zijn om te voldoen aan de zeer uiteenlopende wensen en behoeften van nabestaanden. In het plangebied kan hieraan tegemoet worden gekomen en kan een crematorium worden gerealiseerd dat uitstekend past in deze kernrandzone. Hierbij worden de gebouwen ten behoeve van het crematorium gesitueerd op het voormalige agrarische erf. Figuur 4.1 geeft het voorlopig ontwerp van de situering van het nieuwe gebouw en de parkeerplaatsen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0016.png"

Figuur 4.1) Voorlopig ontwerp crematorium Borne (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

Het crematorium met de bijbehorende ruimten worden opgericht op de gronden die gerekend worden tot het voormalige agrarische erf aan de Hosbekkeweg 2. Hiertoe wordt de nu nog aanwezige bebouwing volledig gesloopt. Het crematorium omvat diverse ruimten waaronder ruimten voor familie en gasten zoals een ontvangstruimte, aula, familiekamer, in- en uitgang familie, bloemenruimte et cetera. Daarnaast zijn in het gebouw horecafaciliteiten aanwezig in de vorm van een tweetal koffiekamers en diverse personeelsruimten, sanitair, berging- en opslagruimten en dergelijke.

De crematie installatie wordt gesitueerd aan de noordzijde van het gebouw. Net als alle crematoria in Nederland zal ook dit crematorium moeten voldoen aan regelgeving op het gebied van de reiniging van rookgassen. CT voorziet haar oveninstallaties al jaren van een adequate filterinstallatie, hetgeen tot uitstoot van schone en geurloze lucht leidt.

Het buitenterrein wordt volledig heringericht (zie paragraaf 4.2). Hier worden ruimten ingericht als strooivelden, een vlinderhofje en sterrenheuvel, een urnenmuur (columbarium), een urnengraf, urnentuin en een urnenvijver. Tevens wordt een overkapping gerealiseerd van circa 25 m2 voor eventuele buitenplechtigheden.

Het aantal crematies per dag varieert. Het gemiddelde aantal crematies bedraagt naar verwachting 3 tot 5 crematies per dag. Ervaring leert echter dat veel dagen niet verlopen via het gemiddelde, maar dat er sprake is van een onregelmatige spreiding waardoor de aantallen per dag variëren en hoger of lager zullen zijn. Het kan dan ook voorkomen dat er dagen zijn dat er 6 tot maximaal 8 crematies per dag plaatsvinden.

Een plechtigheid heeft gemiddeld 50-70 bezoekers. De crematieplechtigheden zullen vooralsnog plaatsvinden van maandag tot en met zaterdag gedurende de dag en avond. Volledige weekend-openstelling kan op termijn tot de mogelijkheden behoren.

4.1.3 Beeldkwaliteit
4.1.3.1 Algemeen

Voor de ontwikkeling van het crematorium wordt middels een beeldkwaliteitsplan, gecombineerd met een landschapsvisie, een beschrijving gegeven van de na te streven beeldkwaliteit als aanvulling op het bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitsplan, opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting, zal het toetsingskader gaan vormen bij de gemeentelijke en welstandtechnische beoordeling van de bouw- en inrichtingsplannen voor deze locatie. Hierna zijn diverse onderdelen uit het beeldkwaliteitsplan integraal overgenomen.

4.1.3.2 Vormgeving

Het gebouw voegt zich in het orthogonale ontginningspatroon als omarming van het oorspronkelijke erf met de kenmerkende eik als centrum op het erf. De bestaande bomenrij aan de rand van de es blijft behouden.

Uitzicht vanuit de aula’s richting het Westen draagt bij aan een passende beleving. Daarnaast is het van belang om mogelijkheden te creëren voor ontmoeting en plekken met meer privacy aan de erfzijde. Inpassing van het gebouw wordt bereikt door de vormgeving en materialisatie. Daarnaast kan bijvoorbeeld de mogelijkheid om urnen te begraven op de es, een natuurlijk strooiveld of een graanveld aan de westzijde hieraan bijdragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0017.jpg"

Figuur 4.2) Impressie vormgeving/ aanzicht gebouw crematorium (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0018.jpg"

Figuur 4.3) Impressie vormgeving/ aanzicht gebouw crematorium (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

4.1.3.3 Compositie

Geïnspireerd op de karakteristieke Twentse erven, zal het gebouw vormgegeven worden als een laag volume met grote zichtbare kappen in het landschap. Passend bij de omgeving zal gebruik worden gemaakt van streekeigen en natuurlijke materialen.

Bepalend voor de oriëntatie van bijvoorbeeld de aula’s is het uitzicht op het ‘rustgevende’ landschap met de meanderende beek en het naastgelegen wandelpad. Daarnaast vormt het binnenterrein, met het gebouw als buffer tussen de snelweg en het erf, een beschutte rustige plek om te bezinnen en te ontmoeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0019.jpg"

Figuur 4.4) Impressie crematorium vanaf de es (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0020.jpg"

Figuur 4.5) Impressie crematorium vanaf het toegangspad Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0021.jpg"

Figuur 4.6) Impressie crematorium en binnenterrein (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

Aan- en uitbouwen aan de hoofdvolumes dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdmassa en hier passend op aan te sluiten. De aan-of uitbouw is een grondgebonden toevoeging aan het hoofdgebouw van maximaal één bouwlaag.

4.1.3.4 Kleuren en materialen

Vormgeving en materiaalgebruik worden op een passende manier gebruikt naast het Twentse Karakter van de omliggende erven. De omliggende erven aan de essen vormen de oorsprong, waarbij later het ontginningslandschap is ontstaan. Hierop voortbordurend kan een eigentijdse vertaling met meer orthogonale lijnen een passend geheel vormen tussen de bestaande structuren.

De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek binnen het Twentse Landschap. Natuurlijk materiaalgebruik en toepassing van gedekte kleuren staat hierbij voorop. Uitgangspunt in detaillering, materiaal-en kleurgebruik is de streekeigen en sobere uitstraling. De vormgeving van het gebouw dient bij de functie aan te sluiten.

Gevels optrekken in baksteen in donkere bruin/rood nuance kleurstelling of met houten gevelbekleding. Houten gevels dienen naturel dan wel traditioneel donker of zwart geschilderd te worden. Daken voorzien van een dakbedekking in een gedekte kleur. Het gebruik van kunststof materialen en volkern plaatmateriaal dient voorkomen te worden. Indien hemelwaterafvoeren in het zicht toegepast worden, deze niet in PVC uitvoeren maar bijvoorbeeld in zink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0022.png"

Figuur 4.7) Referentiebeeld streekeigen materiaalgebruik (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0023.png"

Figuur 4.8) Referentiebeeld rustig en natuurlijk materiaalgebruik (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

4.1.3.5 Dakramen

Daglichtvoorzieningen dienen verdiept in het dakvlak te worden aangebracht. Dakkapellen komen van oorsprong niet op gebouwen in het Landschap voor en dienen derhalve voorkomen te worden.

4.1.3.6 Interieur

Sfeer en materiaalgebruik komen voort uit het ontwerp van het gebouw. Eenvoud, rust en ruimtelijke beleving vormen belangrijke kenmerken van het ontwerp. De toepassing van warme en natuurlijke materialen sluiten aan bij de functie en sfeer van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0024.png"

Figuur 4.9) Referentiebeeld ingetogen en sober interieur (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

4.1.3.7 Duurzaam bouwen

Gebouwen en andere bouwwerken dienen ontwikkeld en gebruikt te worden met respect voor mens en milieu. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan energiebesparing, maar ook aan toepassing van duurzame materialen en het hergebruik van materialen, maar ook een gezond binnenmilieu en bijvoorbeeld verantwoord watergebruik. Verder wordt het gebruik van duurzame technieken waar mogelijk aanbevolen. Toepassing van bijvoorbeeld een warmtepompsysteem is hiervan een mooi voorbeeld. Bij nieuwbouw dient men bij toepassing van bijvoorbeeld zonnepanelen of collectoren op het dakvlak, deze zeer zorgvuldig te detailleren en vorm te geven.

4.1.4 Werkgelegenheid

De vestiging van het crematorium in Borne geeft een duidelijke impuls aan de plaatselijke economie en werkgelegenheid. De onderneming heeft verschillende bedrijfsonderdelen ( kantoor, horeca, beheer en onderhoud gebouw en terrein e.d.) wat een aantal banen zal opleveren. Gezien het sub-regionale verzorgingsgebied (sub-regio Hengelo) van de functie crematorium en de stijgende vraag naar afscheidslocaties zal het bedrijf een zekere duurzame bedrijfsvoering kennen en is continuïteit geborgd.

4.2 Landschappelijke inpassing

4.2.1 Algemeen

Wat betreft de omliggende bij het crematorium behorende gronden wordt ingezet op het behoud en herstel van de agrarische natuur in dit gebied als inspirerende omgeving waar nabestaande afscheid nemen van hun dierbaren. Het gebied grenst aan bezit van de stichting Twickel en leent zich voor een harmonieuze inrichting/combinatie van landschap/landgoed in combinatie met de meer introverte beleving die het crematorium vraagt. Middels een Landschapsvisie wordt het crematorium op een adequate en verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Deze visie is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna wordt hier op ingegaan op deze visie. Onderlegger voor de visie betreft een landschapsanalyse. Deze analyse wordt eveneens beschreven in Bijlage 1.

4.2.2 Landschapsvisie

Bij de keuze voor de locatie en het bouwen van een crematorium in de kernrandzone is het landschap belangrijk en uitgangspunt. De transformatie van een agrarisch landschap in een landschap waar het beleven van en het respect voor het landschap voor de nabestaanden belangrijk kan zijn, vraagt om een goede landschappelijke inrichting van de directe omgeving van het crematorium, van het uitzicht vanuit het gebouw op het landschap, maar ook van de route naar het gebouw toe. Deze factoren verzorgen mede de uitvaart.

Het nieuwe pand drukt zijn functie uit. Het lijkt daardoor niet op een boerderij, maar voegt zich wel binnen de sfeer van de boerenerven uit de directe omgeving. Daardoor is er sprake van een kap of kappen. Materiaal en kleurgebruik voegen zich eveneens. Bij de directe inrichting rond het crematorium spelen de twee bestaande monumentale eiken een essentiële rol. Er blijft ten minste 5 meter ruimte vrij van bebouwing en bestrating rond de grootste breedte van de kruin van beide bomen. De berken worden gekapt, omdat zij in dit landschapstype niet thuis horen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0025.png"

Figuur 4.10) Te behouden waardevolle eik (Bron: Schipperdouwesarchitectuur)

De erfinrichting kenmerkt zich door de ingetogen en informele sfeer van de boerenerven met hun streekeigen bomen in het gras. De inrichting vormt één geheel met die van het omringende landschap en zoekt niet het contrast op met een stedelijke tuininrichting. Ook de verlichting van het terrein speelt in op zo min mogelijk schade in de duisternis.

In verband met het zicht op de twee hoogspanningsmasten met hun hoogspanningsleidingen, is het gewenst deze zoveel als mogelijk uit het zicht te houden. Dit is in de vormgeving van het crematorium een opgave. Het is voor de zuidelijkste mast mogelijk om het aanzicht af te schermen door de rand van de twee zuidelijk gelegen kampen met streekeigen beplanting aan te vullen. Dit is tevens een landschapsverbetering. De streekeigen beplanting bestaat uit eiken en struiken.

Bij de landschapsverbetering hoort ook de bij een kamp kenmerkende gebogen contour. Bij de bouw van de zuidelijke veestal (welke gesloopt zal gaan worden) is het contour van de oostelijke kamp aangetast. Bij het herstel wordt de vlakke ligging van het terrein weer met grond aangevuld, zodat de bolling van de kamp weer aanwezig is. Tevens loopt er opnieuw een smalle sloot rond de kamp. Vanuit het crematorium blijft zicht mogelijk op deze kamp en het silhouet van het boerenerf erachter. Het zicht wordt hier dus niet door beplanting afgeschermd.

De westzijde van de locatie van het crematorium kenmerkt zich als beekdal. Dit was zo en is door de huidige inrichting en het beheer versterkt. Perceelscheidingen waren hier sloten dwars op de beek. Deze sloten kunnen, zo gewenst, een nieuwe betekenis krijgen rond het crematorium als verankering met het landschap. Dit geldt voor het gebouw zelf als voor de terreininrichting rond het gebouw.

Aan de oostzijde, tussen de Hosbekkeweg en het kampenlandschap met de drie kampen en de erven lag heide, die is ontgonnen. Dit gebied is vlak en kenmerkt zich door rechte lijnen. Langs de Hosbekkeweg bevindt zich een houtwal als restant. Deze zou naar het zuiden kunnen worden voortgezet, wat opnieuw een landschapsverbetering inhoud. Zo wordt de Hosbekkeweg en de bebouwing aan de oostzijde ervan zoveel mogelijk uit het zicht gehouden. Qua in- en uitrit zal sprake zijn van een scheiding in een bezoekersingang en een dienstingang. Tussen beide ingangen wordt geparkeerd. Om het parkeerterrein landschappelijk in te passen wordt er een houtsingel aangelegd aan de noordzijde van het terrein, tot aan de invloedsfeer van de noordelijke kamp. Aan de zuidzijde wordt een driehoekig bosje aangelegd. De bezoekers lopen tussen het parkeerterrein langs de kamp naar het crematorium en ervaren het bijzondere kampenlandschap. Alhoewel het buiten het bestemmingsplanterrein ligt, zou het erf aan de zuidoostzijde een aanvullende functie kunnen krijgen. In dat geval is een route om de kamp heen een logische mogelijkheid, evenals het gezamenlijk gebruik van het parkeerterrein.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Besluit milieueffectrapportage

5.1.1 Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.2 Situatie plangebied

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

5.1.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming 'Maatschappelijk' en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Er is in dit geval geen sprake van woningbouw of nieuw bedrijventerrein. De gronden die ten behoeve van het crematorium worden ingericht hebben een aanzienlijk kleiner oppervlak dan 100 hectare. Hiermee blijft de oppervlakte ruimschoots beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden.

5.1.2.2 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de navolgende paragrafen van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied betreft het Beschermde Natuurmonument Twickel op een afstand van circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, bevindt zich op circa 8 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Overige beschermde natuurgebieden zijn gelegen op nog ruimere afstand van het plangebied zodat van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden geen sprake is. Zoals uit paragraaf 5.7 zal blijken is van significant negatieve effecten op de hiervoor genoemde gebieden geen sprake.

Wel grenst het plangebied aan een gebied dat onderdeel uitmaakt van de EHS en als zodanig beleidsmatige bescherming geniet. Zoals echter uit het uitgevoerde onderzoek (zie paragraaf 5.7) blijkt, is van een aantasting van de EHS geen sprake.

Het plangebied behoort verder niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en eveneens is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

5.1.2.3 Milieugevolgen

In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk worden de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van het oprichten van een crematorium. Een crematorium wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object of als een geluidsbron als bedoeld in de Wgh. Wel zal als gevolg van het crematorium sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen op met name de Hosbekkeweg. Gezien de huidige verkeersintensiteiten op de Hosbekkeweg in relatie tot de verwachte toename voor wat betreft verkeersbewegingen en het feit dat de in- en uitrit van het crematorium op meer dan 80 meter is gelegen van geluidsgevoelige objecten, is het niet te verwachten is dat wijzigingen zullen optreden voor wat betreft de akoestisch situatie bij in de omgeving aanwezige geluidsgevoelige objecten.

5.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

Gebiedstypering

Gezien de omgeving waarin het plangebied zich bevindt dient te worden uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

5.3.2.2 Interne werking

De nieuwe functie waarin middels dit bestemmingsplan wordt voorzien, de functie 'crematorium', wordt niet gezien als een milieugevoelige functie. Van enige vorm van hinder in het kader van milieuzonering als gevolg van in de omgeving aanwezige functies is dan ook geen sprake.

5.3.2.3 Externe werking

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' behoort een crematorium tot de milieucategorie 3.2. Voor deze milieucategorie dient een richtafstand van 100 meter tot milieugevoelige objecten in de omgeving in acht te worden genomen. Deze richtafstand van 100 meter geldt uitsluitend voor het aspect geur. Voor de aspecten stof en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter, voor het aspect geluid een richtafstand van 30 meter. Daarnaast wordt in de VNG-uitgave aangegeven dat de uitstoot van gevaarlijke stoffen in de lucht planologisch relevant is. Om aan te tonen dat kan worden voldaan aan de normen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.8.2 worden de resultaten van dit onderzoek toegelicht. kortheidshalve wordt hier naar verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt.

Bij de beoordeling of wordt voldaan aan de richtafstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar wordt uitgegaan van het bouwvlak in plaats van het bestemmingsvlak. De gebouwen dienen immers gesitueerd te worden binnen het bouwvlak en in het gebouw wordt de oveninstallatie gerealiseerd. Gezien het feit dat het aspect geur maatgevend is, kan hier redelijkerwijs vanuit worden gegaan. Om dit uitgangspunt ook juridisch te verankeren is in de regels vastgelegd dat de oveninstallatie gesitueerd dient te worden binnen het bouwvlak. Ook voor wat betreft de aspecten stof en gevaar zal deze installatie, of andere binnen het gebouw aanwezige installaties, maatgevend zijn.

Qua geluid zal met name het verkeer maatgevend zijn. Om voldoende afstand aan te houden tot omliggende milieugevoelige objecten is een bepaald gebied aangegeven waarbinnen de in- en uitrit en de parkeerplaats gesitueerd dient te worden. Dit gebied ligt op aanzienlijke ruimere afstand van milieugevoelige objecten dan 30 meter.

Geluid zoals muziek ten behoeve van de plechtigheden vindt hoofdzakelijk plaats in de gebouwen, gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak en dit bouwvlak ligt op aanzienlijk ruimere afstand dan 30 meter van omliggende milieugevoelige functies. Incidenteel zal dit plaatsvinden onder de overkapping die bedoeld is voor buitenceremonies. Dit muziekgeluid zal zeer beperkt zijn (er is immers sprake van een afscheidsceremonie) en enige overlast als gevolg van dit geluid is niet te verwachten. Om er zeker van te zijn dat de overkapping op een grotere afstand dan 30 meter van milieugevoelige objecten wordt geplaatst, is in de regels bepaald dat de overkapping op een maximale afstand van 50 meter buiten het bouwvlak mag worden opgericht. De kortste afstand tot aan milieugevoelige objecten bedraagt dan nog ruim 50 meter. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object betreft de woning aan de Hosbekkeweg 4, overige milieugevoelige objecten zijn op aanzienlijk ruimere afstanden gelegen. Deze woning, uitgaande van het bestemmingsvlak 'Wonen' is gelegen op een afstand van meer dan 110 meter van het binnen de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen bouwvlak. De afstand van het bestemmingsvlak van de betreffende woning tot het gebied waarbinnen de in- en uitrit en de parkeerplaats gesitueerd kan worden, bedraagt meer dan 40 meter. Aan de richtafstanden wordt derhalve ruimschoots voldaan.

Aanvullend op het vorenstaande wordt nogmaals opgemerkt dat CT haar oveninstallaties al jaren van een adequate filterinstallatie voorziet, hetgeen tot uitstoot van schone en geurloze lucht leidt. De ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet leidt dan ook niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende milieugevoelige functies.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4 Bodem

5.4.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

5.4.2 Situatie plangebied
5.4.2.1 Algemeen

In verband met de ontwikkeling heeft Econsultancy in het plangebied een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en een verkennend onderzoek asbest in puin (NEN 5897) uitgevoerd. De resultaten en conclusie van deze onderzoeken worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting: “Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en verkennend onderzoek asbest in puin (NEN 5897) plangebied 'Crematorium Borne' te Borne in de gemeente Borne”, Econsultancy, Rapportnummer: 15045452, Versienummer D2, 18 september 2015.”

5.4.2.2 Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A: Hosbekkeweg 2 (boerderij + erf):

Ter plaatse van deellocatie A is plaatselijk in de bovengrond een bakstenenlaag aangetroffen. Vermoedelijk betreft het restanten van de voormalige erfverharding. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen ter plaatse van deellocatie A.

De bovengrond ter plaatse van het erf is licht verontreinigd met minerale olie. Het betreft een marginale overschrijding van de Achtergrondwaarde. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.

B: Overig terreindeel (agrarische percelen)

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De zintuiglijk schone bovengrond is niet verontreinigd. De oerhoudende bovengrond is licht verontreinigd met PCB. Het betreft een marginale overschrijding van de Achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk matig verontreinigd met cadmium en zink en sterk verontreinigd met nikkel. De aangetoonde metalenverontreinigingen in het grondwater zijn mogelijk het gevolg van jarenlange antropogene beïnvloeding (bemesting) of zijn te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

5.4.2.3 Verkennend onderzoek asbest in puin NEN 5897 (deellocatie C)

Het onderzoek heeft betrekking op de ontsluitingsweg van Hosbekkeweg 2 (deellocatie C), bestaande uit een halfverharding van grind, split, bakstenen, gebroken puin en slakken met een gemiddelde dikte van 26 cm.

Er zijn op het maaiveld ter plaatse geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het opgegraven materiaal zijn 2 identieke stukjes asbesthoudend (chrysotiel 10-15%) plaatmateriaal (fractie > 16 mm) aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 16 mm geen asbest aangetoond.

5.4.2.4 Conclusie en advies

Gelet op het vermoedelijk regionale karakter van de lichte tot plaatselijk sterke metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting van de onderzoekslocatie.

Op basis van het aangetroffen asbestgehalte van 2,2 mg/kg.d.s. ziet de gemeente Borne geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest in puin. Wel dient bij het bouwrijp maken / inrichten van de locatie er rekening mee te worden gehouden dat het vrijkomende puin asbesthoudend kan zijn.

5.4.3 Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De asbestverontreiniging in de toegangsweg zal nader worden bepaald, er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze verontreiniging dusdanig van omvang is dat dit gevolgen heeft voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.5.1 Cultuurhistorie
5.5.1.1 Wettelijk kader

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het plan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.5.1.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied of grenzend aan het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Tevens komen in het plangebied of in de omgeving van het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten voor. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van een crematorium in het plangebied.

5.5.2 Archeologie
5.5.2.1 Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.5.2.2 Gemeentelijk beleid

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.

5.5.2.3 Situatie plangebied

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde op de locatie van het voormalige agrarische erf. Voor het overige geldt in het plangebied een middelmatige archeologische verwachting.

De nieuwe bebouwing ten behoeve van het crematorium wordt grotendeels opgericht ter plaatse van het voormalige agrarische erf, in het gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter. Aangezien hier sprake van is, is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De conclusie en het selectieadvies uit het onderzoek zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapportage.

Conclusie

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek alleen bevestigd voor het oostelijke en centraal-oostelijke deel van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat dit deel van het plangebied zijn archeologische verwachting behoud voor de aanwezigheid van archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. Deze is op de archeologische beleidsadvieskaart van gemeente Borne middelhoog en blijft dan ook middelhoog. Indien hier bodemingrepen gaan plaatsvinden die dieper gaan dan de huidige bouwvoor (eerste 30 cm) kan een eventueel aanwezige archeologische vindplaats worden verstoord. Voor zover bekend zijn binnen het oostelijke en centraal-oostelijke deel van het plangebied de aanleg van een parkeerterrein gepland. Hiervoor zullen geen bodemingrepen worden uitgevoerd die dieper gaan dan de huidige bouwvoor.

Voor het centraal-westelijke en westelijke deel van het plangebied wordt geconcludeerd dat de middelhoge tot hoge archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar een lage verwachting (zie figuur 18 uit de onderzoeksrapportage). Er zijn geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen binnen deze delen van het plangebied, zijnde de nieuwbouw van een crematorium.

Selectieadvies

Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek en in relatie tot waar de geplande bodemingrepen (bouwwerkzaamheden) gaan plaatsvinden, adviseert Econsultancy om, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Indien er in de toekomst bouwwerkzaamheden gaan plaatsvinden in het oostelijke en centraal-oostelijke deel van het plangebied (daar waar intacte veldpodzolgronden zijn aangetroffen, zie figuur 16 uit de onderzoeksrapportage), of indien het inrichtingsplan wordt aangepast waardoor er binnen deze terreindelen toch diepe bodemverstorende ingrepen gaan plaatsvinden, wordt geadviseerd een aanvullend inventariserend veldonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een karterend booronderzoek. Door middel van een karterend booronderzoek kan een inventarisatie worden gemaakt van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen, en zo ja, om hiermee een eerste indruk te verkrijgen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borne en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch rapport door de heer drs. H. Oude Rengerink van Het Oversticht). Met bovenstaand selectieadvies is ingestemd.

5.5.3 Conclusie

Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk en cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Beleidskader
5.6.1.1 Nationaal waterplan

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

5.6.1.2 Waterbeleid 21e eeuw

In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

5.6.1.3 Regionaal waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

5.6.1.4 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het waterschap Vechtstromen heeft het waterbeleid uitgewerkt in het waterbeheerplan. In januari jl. is het waterbeheerplan 2016-2021 ter inzage gelegd. Streven is dat het nieuwe waterbeheerplan in het najaar van 2015 wordt vastgesteld. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Primaire uitgangspunten bij stedelijke ontwikkelingen zijn:

  • het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale oppervlakte- of grondwatersysteem;
  • er moet naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk, licht verontreinigd regenwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren;
  • gedoseerd afvoeren op oppervlaktewater;
  • geen toename van de piekafvoer in de bekensystemen als gevolg van (her)inrichting;
  • bij aanleg van nieuwe verharding ruimte realiseren voor 40 mm berging van hemelwater.
5.6.1.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2016

Zoals beschreven in de Wet Milieubeheer dient iedere gemeente te beschikken over een actueel en vastgesteld Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De gemeente Borne heeft daarom het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 t/m 2016' opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente een drietal zorgplichten heeft, te weten de zorgplicht voor het afvalwater, de zorgplicht voor het hemelwater en de zorgplicht voor het grondwater.

Zorgplicht afvalwater

Gemeente Borne moet zorgdragen voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en beheer van alle voorzieningen.


Zorgplicht hemelwater

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een belangrijk uitgangspunt.


Zorgplicht grondwater

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het
voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

5.6.2 Watertoets
5.6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. De bij deze procedure behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen in bijlage 12 bij deze toelichting.

In het kader van de waterparagraaf dient ingeval van de normale procedure de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd te worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

5.6.2.3 Wateraspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in buitenstedelijk gebied, in de kernrandzone van Borne. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Tevens wordt opgemerkt dat op basis van het geldend bestemmingsplan al bebouwing aanwezig is op de locatie waar de bebouwing van het crematorium gepland staat. Het betreft hier voormalige agrarische bebouwing.

Grondwater

De gronden in het plangebied kennen een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) variërend van 30-40 centimeter tot 80-90 centimeter onder het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) varieert van 140-150 centimeter tot 175-200 centimeter onder maaiveld.

De gronden waarop de bebouwing ten behoeve van het crematorium staat gepland kent overwegend een GHG van 60-70 centimeter onder maaiveld. De GLG hier bedraagt overwegend 175-200 centimeter onder maaiveld.

Oppervlaktewater

In het plangebied of direct grenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Een paar honderd meter aan de westzijde van het plangebied stroomt de Azelerbeek. In het plangebied zelf wordt oppervlaktewater gerealiseerd in de vorm van een urnenvijver. Deze vijver staat niet in verbinding met het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Dit temeer omdat in een dergelijke vijver een redelijk constant peil gewenst is.

Hemelwater

Het hemelwater op de gebouwen en de overige verharde gronden wordt zoveel mogelijk lokaal geïnfiltreerd op de omliggende gronden. In de directe omgeving zijn voldoende mogelijkheden aanwezig voor het infiltreren van het hemelwater. Indien mogelijk wordt er ook hemelwater opgevangen in de urnenvijver. Dit mag echter geen grote peilfluctuaties in de vijver tot gevolg hebben, bij de nadere uitwerking wordt dit nader bekeken.

Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden toegepast zodat geen sprake is van uitloging in het te infiltreren hemelwater.

Afvalwater

Het afvalwater zal worden afgevoerd via de aanwezige drukriolering langs de hoofdontsluitingsweg.

5.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.7 Ecologie

5.7.1 (Wettelijk) kader

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

5.7.1.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

5.7.1.2 Provinciaal beleid

De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

5.7.1.3 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht.

5.7.2 Situatie plangebied
5.7.2.1 Algemeen

In het kader van dit bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

5.7.2.2 Natuurbeschermingswet

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, bevindt zich op circa 8 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied betreft het Beschermde Natuurmonument Twickel op een afstand van circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied.

Met de realisatie van het crematorium zijn emissies van stikstof (NOx) te verwachten waardoor negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden niet op voorhand zijn uit te sluiten.

Per 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Hoewel het PAS in formele zin niet van toepassing is op bestemmingsplannen, kan aan de hand van de systematiek uit het PAS wel beoordeeld worden of sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Indien sprake is van een toename van stikstofdepositie maar deze blijft onder de voor de relevante Natura 2000-gebieden gehanteerde norm van 0,05 mol, is geen sprake van significant negatieve effecten. Indien sprake is van een overschrijding van de norm van 0,05 mol kan sprake zijn van significante effecten.

In het kader van dit bestemmingsplan is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar wordt gerespecteerd. In onderhavige situatie is daarmee de meldingsplicht en de vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 niet van toepassing. Van significant negatieve effecten is geen sprake.

Voor een nadere toelichting op de resultaten van het stikstofdepositieonderzoek wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting.

5.7.2.3 Provinciaal beleid

Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (EHS). Het betreft de percelen langs de Azelerbeek. Deze zijn recentelijk ingericht met nieuwe natuur. In figuur 5.1 wordt weergegeven welke gronden worden gerekend tot de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0026.png"

Figuur 5.1) Ligging van het plangebied t.o.v. de EHS

De onderzoekslocatie grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS. Ingevolge artikel 2.7.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening Overijssel geldt titel 2.7, waarin de bepalingen over de EHS zijn opgenomen, niet voor plannen die buiten de EHS liggen en heeft de EHS in de provincie Overijssel geen externe werking (bron: uitspraak 201104625/1/R1 Raad van State 13 juni 2012). Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde.

5.7.2.4 Flora- en faunawet

Broedvogels

Algemene soorten

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen en de schuren buiten het broedseizoen worden verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 11 van de Flora- en faunawet (Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden aangetast wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Jaarrond beschermde broedvogels

De steenuil en de kerkuil zijn soorten die mogelijk negatieve effecten kunnen ondervinden van de planvorming indien deze op of in de omgeving van de onderzoekslocatie voorkomen. De steenuil en de kerkuil zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b, van de Flora- en faunawet. Hij staan ze vermeld in de Vogelrichtlijn. Bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen geldt de uitgebreide toets. De steenuil en de kerkuil staan beiden als kwetsbaar vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels (2004). De nesten van de soorten zijn het hele jaar beschermd en vallen onder categorie 1 van vogelnesten (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2009): 'nesten die behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats'. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de functionele leefomgeving ervan. Verblijfplaatsen van de ransuil zijn eveneens jaarrond beschermd. In het kader van de Flora- en faunawet is het wenselijk meer inzicht te verkrijgen over het gebruik van de onderzoekslocatie door steenuil, kerkuil en ransuil. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan worden bepaald of en welke functie het plangebied voor de soorten heeft, of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet en welke maatregelen er getroffen kunnen worden.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing op de onderzoekslocatie is in principe geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de bebouwing zou in geval van aanwezigheid van een verblijfsfunctie van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. In geval van aanwezigheid van vleermuizen is een overtreding van artikel 11 zoals bedoeld in de Flora- en faunawet niet te voorkomen als het gaat om verstoren, aangezien na afloop van de sloop een verblijfplaats niet meer aanwezig zal zijn.

Gelet op de geschiktheid van de bebouwing en de omvang van de onderzoekslocatie voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Dit geldt tevens voor de functie als foerageergebied. De vleermuissoorten die onderzocht dienen te worden zijn gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Een dergelijk aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek.

Strikt beschermde amfibieën

In de omgeving van de onderzoekslocatie komen de strikt beschermde kamsalamander, heikikker en poelkikker voor. Alle drie de soorten zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Mochten in het naastgelegen natuurgebied beschermde soorten voorkomen, dan is het niet uitgesloten dat de houtsingels op de onderzoekslocatie daarvoor een landhabitat vormen. Om hierover meer informatie te verkrijgen, wordt geadviseerd te onderzoeken of het naastgelegen natuurgebied een voortplantingsplaats voor de soorten vormt. Dit zal in overleg met het waterschap Vechtstromen plaats moeten vinden.

Overige zoogdieren en amfibieën

Voor de te verwachten algemene soorten geldt de algemene zorgplicht. Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van artikel 9 en 11 van de Flora- en faunawet in. Voor de te verwachten soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de Flora- en faunawet, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de algemene zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Streng beschermde soorten

Tijdens het veldbezoek zijn enkele uitwerpselen van de soort in de schuren aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie door deze soort. De steenmarter is opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Voor steenmarter geldt dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, tenzij wordt gewerkt conform een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode (bijvoorbeeld Bouwend Nederland). Door middel van aanvullend onderzoek kan worden vastgesteld wat de functie van de onderzoekslocatie voor de steenmarter is. Bij aanwezigheid van een kraamverblijf zal de impact van de plannen op de soort groter zijn en kunnen de maatregelen daarop worden afgestemd.

Overige soort(groep)en

Overtredingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Algemeen

Naar aanleiding van de resultaten van de Quickscan flora & fauna heeft Econsultancy een aanvullend ecologisch onderzoek verricht. Uit de quickscan blijkt dat, om de effecten van de ingreep volledig te kunnen toetsen aan de Flora- en faunawet er op sommige punten meer informatie is benodigd. Het gaat daarbij om de aanwezigheid van vleermuizen, uilen, steenmarters en amfibieën. Door middel van het aanvullende ecologisch veldonderzoek is onderzocht in hoeverre deze soortgroepen van de onderzoekslocatie gebruik maken en welke vervolgstappen nodig zijn om aan de Flora- en faunawet te voldoen. De conclusie van het aanvullend onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting.

Conclusie

De groenstructuren op de onderzoekslocatie worden door gewone dwergvleermuizen en laatvliegers gebruikt om te foerageren. De beplanting langs de toegangsweg wordt door gewone dwergvleermuizen gebruikt om langs te vliegen. Gelet op de kleine aantallen vleermuizen die van de onderzoekslocatie gebruik maken, gaat het niet om essentieel foerageergebied of om een essentiële vliegroute. In de woonboerderij is één paarverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aanwezig. In de varkensschuren bevindt zich een kraamverblijfplaats van een steenmarter. Tevens vormen de schuren een roestplaats voor een kerkuil. Op het naburige erf, dit erf bevindt zich niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, bevindt zich een vaste rust- en verblijfplaats van een kerkuil. Deze verblijfplaats is teven geschikt als nestplaats. De agrarische percelen worden gebruikt door de kerkuil om te foerageren. In de in figuur 5.2 opgenomen tabel is samengevat weergegeven welke soorten en functies zijn aangetroffen en welke vervolgstappen aan de orde zijn. Tevens is vermeld of het aanvragen van een ontheffing aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0027.png"

Figuur 5.2) Overzicht aangetroffen soortgroepen en te nemen vervolgstappen (Bron: Econsultancy)

5.7.3 Conclusie

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering. Het stikstofdepositieonderzoek heeft aangetoond dat een vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 niet van toepassing is omdat van significant negatieve effecten geen sprake is.

Voor vleermuizen en steenmarter is een separaat Ecologisch projectplan opgesteld. Het projectplan, opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting, heeft tot doel om mitigerende en compenserende maatregelen vast te leggen, die een negatief effect op beschermde soorten voorkomen en behoud van de huidige functionaliteit te allen tijde garanderen. De maatregelen voor de gewone dwergvleermuis, kerkuil en steenmarter zijn op 22 maart 2016 ter goedkeuring voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), door middel van een ontheffingsaanvraag als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Er zijn geen indicaties of redenen waarom een ontheffingsaanvraag niet zou kunnen worden verleend. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op het gebied van de Flora- en faunawet is hiermee voldoende aangetoond.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.8.1.1 Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.8.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Algemeen

In verband met de ontwikkeling in het plangebied en de daarmee gemoeid gaande verkeersaantrekkende werking is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De samenvatting en conclusie van dit luchtkwaliteitsonderzoek zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage, opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting.

Opgemerkt wordt dat in het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van een absoluut 'worst-case' scenario van 6 tot 8 plechtigheden per dag, 6 dagen per week. Zoals in paragraaf 4.1.2 al aangegeven bedraagt het gemiddelde aantal plechtigheden per dag minder, namelijk 3 tot 5 plechtigheden. Het aantal van 6 tot 8 plechtigheden is uitsluitend gehanteerd om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van het project indien wordt uitgegaan van een 'worst-case' scenario.

5.8.2.2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de stikstofdioxide-immissie, zwaveldioxide-immissie en de (zeer)fijn stof immissie als gevolg van de activiteiten die binnen het plangebied kunnen plaatsvinden en deze immissieconcentraties te toetsen aan de geldende normstelling van de Wet milieubeheer. Van de in de Wet milieubeheer genoemde stoffen zijn de stoffen stikstofdioxide en (zeer)fijn stof het meest kritisch. Indien deze stoffen voldoen aan de daarvoor geldende grenswaarden, leiden de overige stoffen evenmin tot overschrijdingen van de normstelling van de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

De emissies vanwege de activiteiten die binnen het plangebied kunnen worden ontwikkeld zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur. De toetsingswaarden volgen uit de Wet milieubeheer. Met een verspreidingsmodel is de immissie in de omgeving van de inrichting berekend. Bij de toetsing van fijn stof zijn de achtergrondconcentraties gecorrigeerd voor het daarin aanwezige zeezout.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat in alle immissiepunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden zoals deze gelden overeenkomstig de Wet milieubeheer. Dit geldt voor zowel de jaargemiddelde concentraties als het aantal overschrijdingen van de (24-/8-)uurgemiddelde concentratie.

5.8.3 Conclusie

Gezien de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.9.1.1 Gemeentelijk beleid

De Beleidsvisie Externe Veiligheid is op 25 juni 2013 vastgesteld door de raad. De ambitie ten aanzien van externe veiligheid bij ruimtelijke planvorming in de gemeente Borne bestaat uit de volgende drie punten:

  • Geen toename van het groepsrisico als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borne. Afwijken is slechts mogelijk als dit goed gemotiveerd wordt;
  • Geen nieuwe inrichtingen in de gemeente Borne die externe veiligheidsrisico's opleveren, met uitzondering van vuurwerkopslag;
  • Geen andere/extra routering dan de al vastgestelde routering voor gevaarlijke stoffen in Borne over de A1/A35 (ook geen routering in geval van calamiteiten op de A1/A35).
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Algemeen

In verband met de ontwikkeling van het crematorium en de aanwezigheid van enkele risicobronnen in de omgeving van het plangebied is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Uit het onderzoek is gebleken dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording noodzakelijk met betrekking tot de risico’s ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor. De conclusie van deze beperkte verantwoording, opgenomen in bijlage III van het onderzoek, wordt hierna tevens weergegeven.

Voor een nadere toelichting op het vorenstaande wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting.

In de omgeving van het plangebied, op de hoek Hosbekkeweg-Azelosestraat, is tevens de planologische mogelijkheid aanwezig om een LPG-tankstation te realiseren. Omdat dit geen bestaande risicobron betreft, is deze risicobron niet meegenomen in het hiervoor genoemde onderzoek. In 5.9.2.5 wordt hier separaat op ingegaan.

5.9.2.2 Conclusie onderzoek externe veiligheid

Weg- en spoortransport

Geconcludeerd wordt dat de risico’s als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor niet kwantitatief inzichtelijk gemaakt hoeven te worden. De hoogte van het groepsrisico levert in beginsel dan ook geen belemmeringen op voor de voorgenomen planontwikkeling. Aangezien het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van de weg en het spoor, dienen de risico’s als gevolg van het transport over deze modaliteiten meegewogen te worden in de verantwoordingsplicht groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-contour van een buisleiding. Wel is het plangebied gelegen binnen de inventarisatieafstand van een buisleiding. Berekening heeft aangetoond dat de realisatie van het plan niet leidt tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen beperkingen gelden voor het plan.

Inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen in de directe omgeving van het plan gelegen waarvan het invloedsgebied het plangebied overlapt. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de planrealisatie.

5.9.2.3 Beperkte verantwoording hoogte groepsrisico

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de bouw van het crematorium. Aandacht moet worden besteed aan de volgende punten:

  • Er moet gezorgd worden voor voldoende bluswatervoorzieningen. Hierover dient afstemming plaats te vinden met de Veiligheidsregio;
  • Er moet gezorgd worden voor een snelle alarmering in geval van een ongeval op de A1/A35 en het spoor. Daarnaast moet intern (binnen het crematorium) duidelijk zijn hoe gehandeld dient te worden in geval van een ongeval op de A1/A35 en het spoor;
  • Bij de bouw van het crematorium dient rekening te worden gehouden met voldoende vluchtroutes van de risicobron af;
  • Er dient rekening gehouden te worden met een incident met een giftige wolk (vanaf de spoorlijn). Ventilatievoorzieningen moeten snel kunnen worden uitgeschakeld of gesloten.


Bovengenoemde punten dienen voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer danwel de Veiligheidsregio. Dit advies dient de gemeente Borne mee te nemen in haar verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

5.9.2.4 Advies Brandweer Twente

In verband met de beoogde ontwikkeling van het crematorium is de Brandweer Twente om advies gevraagd. Hierbij is het eerder genoemde onderzoek, opgenomen als Bijlage 9, voorgelegd aan de Brandweer Twente. Het advies is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. De conclusie van het advies wordt hierna weergegeven.


Advies Brandweer Twente

Crematoria Twente B.V. is nog in overleg met de Brandweer Twente ten aanzien van de diverse op elkaar afgestemde mogelijke maatregelen (brandpreventieve, organisatorische, bouwkundige en installatietechnische maatregelen) die getroffen moeten worden. Zodra het bouwplan meer concreet is, vindt een vervolg overleg plaats om te bekijken op welke wijze de risico's zoveel mogelijk beperkt kunnen worden door het treffen van de juiste maatregelen. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het aspect externe veiligheid als gevolg van het moeten treffen van enkele maatregelen een belemmering zal vormen.

5.9.2.5 LPG-tankstation

Zoals eerder aangegeven biedt het geldende bestemmingsplan de mogelijkheid om op de hoek Hosbekkeweg-Azelosestraat een LPG-tankstation op te richten. Een dergelijke inrichting is nog niet aanwezig waardoor de plaatsgebonden risicocontouren nog niet bekend zijn, deze zijn afhankelijk van de doorzet aan LPG. De plaatsgebonden risicocontour reikt in elk geval niet buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico. Dit invloedsgebied bij een benzineservicestation met LPG-installatie bedraagt 150 meter. Het plangebied bevindt zich op meer dan 250 meter uit de grens van het bestemmingsvlak waarbinnen LPG-dit tankstation kan worden opgericht. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico, en daarmee ook buiten de denkbeeldige plaatsgebonden risicocontouren, en is een nadere verantwoording van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan en het uitgevoerde onderzoek is afgestemd met de regionale Brandweer Twente. Met de adviezen van de Brandweer Twente is rekening gehouden in de planvorming en ook bij de definitieve uitwerking zal hier rekening mee gehouden worden.

Gezien de uitkomsten van het onderzoek en het verkregen advies wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Verkeer
5.10.1.1 Algemeen

Het crematorium genereert een bepaalde hoeveelheid verkeer dat op een verkeersveilige en adequate wijze ontsloten zal moeten worden op het wegennet. In verband met deze ontsluiting zijn twee ontsluitingsvarianten bedacht, te weten:

  • een rechtstreekse ontsluiting als erfaansluiting op de Hosbekkeweg of;
  • een ontsluiting via een parallelweg vanaf de Bornerbroeksestraat.

Royal HaskoningDHV heeft onderzocht welke ontsluitingsoptie de beste oplossing is. Daarbij is een verkeerskundige afweging gemaakt voor twee situaties:

  • 1. Situatie 2020 met Zuidelijke Randweg gereed, maar nog geen gemeentelijke verbindingsweg, Hosbekkeweg 60 km/uur. Dit is de situatie totdat de gemeentelijke verbindingsweg is opengesteld.
  • 2. Situatie 2020 met Zuidelijke Randweg en gemeentelijke verbindingsweg gerealiseerd, Hosbekkeweg 70 km/uur.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn vervat in een onderzoeksrapportage welke als Bijlage 11 is opgenomen bij deze toelichting. Hierna is de conclusie van de afweging van de ontsluitingsvarianten weergegeven. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen de onderzoeksrapportage.

Als maatgevend uur voor de toetsing is uitgegaan van het tijdstip tussen 16:00 en 17:00 uur. Hierbij is ervan uitgegaan dat de helft van de capaciteit van het parkeerterrein (75 auto's) in een half uur het terrein gaat verlaten. De ochtendspits is niet maatgevend omdat diensten over het algemeen na de ochtendspits beginnen.

5.10.1.2 Afweging ontsluitingsvarianten

De afweging van beide situaties is gedaan op de volgende aspecten:

  • bereikbaarheid, verkeerscirculatie;
  • verkeersveiligheid;
  • doorstroming Hosbekkeweg;
  • beleving van de route, comfort;
  • parkeren (locatie eventuele overloop bij extra drukte);
  • eventuele mogelijkheden fasering;
  • kosten.

Aanleg van de parallelweg voor de ontsluiting van het te realiseren crematorium kent louter voordelen. Als de verbindingsweg in het jaar 2020/2021 wordt aangelegd en de Hosbekkeweg een gebiedsontsluitingsweg wordt met een maximale toegestane snelheid van 70 km/uur is de aanleg van de parallelweg ook het uitgangspunt voor een goede en veilige oplossing voor de ontsluiting van het crematorium. Aangezien ook al behoorlijke kosten moeten worden gemaakt om in de huidige situatie een directe én veilige ontsluiting op de Hosbekkeweg te kunnen maken, en deze investering maar circa vijf jaren rendeert, is het advies om meteen tot de aanleg van de parallelweg over te gaan.

Het voorliggende advies is niet overgenomen door de gemeente Borne. Er wordt gekozen voor een rechtstreekse ontsluiting op de Hosbekkeweg. Aanleiding hiervoor is dat de planvorming voor de aanleg van de gemeentelijke verbindingsweg op dit moment nog in een fase is dat een parallelle ontsluiting nog onvoldoende concreet uitgewerkt kan worden. Bovendien is deze parallelle ontsluiting, in tegenstelling tot een rechtstreekse aansluiting op de Hosbekkeweg, financieel niet haalbaar, omdat er binnen de exploitatie van het crematorium geen ruimte is voor een dergelijke grote investering. Bovendien bleek uit de inspraakreacties dat een parallelle ontsluiting bij Stichting Twickel, Stichting Gemeenschapsbelangen (Groot) Azelo en omwonenden niet gewenst wordt.

Er zullen maatregelen worden getroffen om de rechtstreekse ontsluiting op de Hosbekkeweg zo goed mogelijk vorm te geven. Er komt een middengeleider voor overstekende fietsers, de doorstroming op de Hosbekkeweg wordt gewaarborgd door een opstelstrook te realiseren en de kans op een terugslag op de Hosbekkeweg (in het geval er veel auto's tegelijk naar het crematorium gaan) wordt tegen gegaan door de route naar en op het parkeerterrein van het crematorium zo goed en lang mogelijk vorm te geven. Figuur 5.3 geeft weer hoe de ontsluiting op de Hosbekkeweg vorm gaat krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpBG2014hz001-ow01_0028.png"

Figuur 5.3) Ontsluiting crematorium op de Hosbekkeweg (Bron: Gemeente Borne)

5.10.2 Parkeren
5.10.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het berekenen van het aantal parkeerplaatsen wordt gebruikt gemaakt van de uitgave 'Parkeerkencijfers, Basis voor parkeer normering' (publicatie 317, oktober 2012) van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). In deze uitgave zijn voor een groot aantal functies parkeernormen opgenomen. De CROW-normen zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijk ervaringen van gemeenten. De normen zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

5.10.2.2 Situatie plangebied

Met betrekking tot de ontwikkeling worden de volgende criteria uit de CROW-uitgave gehanteerd:

  • Functie: Crematorium
  • Stedelijkheidsgraad: Matig stedelijk (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Buitengebied

Op basis van de vorenstaande uitgangspunten hanteert de CROW-uitgave een maximale parkeernorm van 35,1 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid. Gemakshalve wordt in dit geval uitgegaan van 36 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid.

Bij het crematorium, tussen het gebouw en de Hosbekkeweg, wordt een parkeervoorziening gerealiseerd met in totaal 150 parkeerplaatsen waarvan 125 parkeerplaatsen bedoeld zijn voor de nabestaanden en hun gasten. Doordat het crematorium de beschikking krijgt over een grote en een kleine aula en er 2 koffiekamers aanwezig zijn, kunnen er gelijktijdige plechtigheden plaatsvinden. Twee gelijktijdige plechtigheden genereren een parkeerbehoefte van circa 72 parkeerplaatsen.

Daarnaast kan het incidenteel voorkomen dat een plechtigheid iets uitloopt waardoor het verkeer van verschillende plechtigheden ook korte tijd gebruik dient te maken van de parkeervoorziening. Ervan uitgaande dat incidenteel maximaal één plechtigheid iets uitloopt komt hier een parkeerbehoefte van circa 36 parkeerplaatsen bij. Hiermee bedraagt de parkeerbehoefte in een 'worst-case' scenario circa 108 parkeerplaatsen.

Zoals hiervoor aangegeven en zoals blijkt uit figuur 4.1 wordt op eigen terrein voorzien in 125 parkeerplaatsen voor nabestaanden en hun gasten. Hiermee kan zowel voor ingeval van gelijktijdige plechtigheden, als een piekmoment, op eigen terrein ruim worden voldaan in het aantal benodigde parkeerplaatsen.

5.10.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen te verwachten. De parkeerbehoefte wordt volledig opgevangen op eigen terrein.

5.11 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante ondergrondse leidingen aanwezig. Bovengronds loopt wel een 380 KV hoogspanningsleiding. Deze leiding loopt van Zwolle naar Hengelo en kruist het plangebied. De leiding kent een veiligheidszone van 36 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningsleiding.

Het binnen de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen bouwvlak is buiten de hiervoor genoemde veiligheidszone gelegd. Binnen de veiligheidszone van deze hoogspanningsleiding kunnen dan ook geen gebouwen worden opgericht die zijn bedoeld voor menselijk verblijf. De betreffende hoogspanningsleiding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het crematorium.

5.12 Geurhinder

5.12.1 Algemeen
5.12.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.12.1.2 Verordening lokaal geurbeleid gemeente Borne

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

Middels de geurverordening is de in 5.12.1.1 genoemde afstandeis voor dieren zonder geuremissiefactor als volgt gewijzigd:

  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.12.2 Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied komen geen intensieve veehouderijen voor. Het dichtstbijzijnde als zodanig bestemde grondgebonden agrarisch bedrijf is gelegen op een afstand van ruim 380 meter, gerekend vanaf de rand van het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk'. Daarnaast bevindt zich aan de Bloksteeg 1 een zorgboerderij waar vee aanwezig is. Op deze zorgboerderij is de volgende veebezetting aanwezig:

  • 2 paarden;
  • 3 melkkoeien;
  • 6 schapen;
  • 6 geiten;
  • 15 legkippen;
  • 2 parelhoenders;
  • 6 konijnen.

 

De afstand tot het bestemmingsvlak waarbinnen deze zorgboerderij aanwezig is, en het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' waarbinnen het crematorium gerealiseerd kan worden bedraagt circa 85 meter. Zoals al wel blijkt uit de hiervoor weergegeven veebezetting, betreft de zorgboerderij geen volwaardig agrarisch bedrijf. Gezien de veebezetting is het aannemelijk dat op een afstand van 85 meter geen geurhinder te verwachten is ter plaatse van het plangebied. Andersom wordt de zorgboerderij niet extra beperkt als gevolg van dit bestemmingsplan.

5.12.3 Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: 

De omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels: 

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;

  • Nadere eisen: 

In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde;

  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): 

Op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;

  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): 

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;

  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): 

In dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): 

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden;

  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing):

Op basis van deze regel heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de binnen de bestemming genoemde onderdelen te wijzigen.

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.3 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Dit artikel bevat regels omtrent het ondergronds bouwen.

In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.

In deze regel is aangegeven dat de wettelijke regelingen die in het bestemmingsplan worden genoemd ten tijde van de vaststelling van het plan gelden. Tevens is in deze regel een bepaling opgenomen voor wat betreft het parkeren en laden en lossen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een vergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een vergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals bepaald is in artikel 3.2.1 Bro.
Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

Deze regel geeft aan onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

Maatschappelijk (Artikel 3)

Alle gronden die ten dienste komen te staan van het crematorium, met uitzondering van de toegangsweg, zijn bestemd als 'Maatschappelijk' en nader aangeduid als 'crematorium'. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend een crematorium is toegestaan. Dit onder meer met de daarbij behorende ondergeschikte kantoren en dienstverlening, ondergeschikte horeca (zoals koffiekamers), groenvoorzieningen en tuinen, strooivelden, vlinderhofjes en sterrenheuvels, urnenmuren, -graven, -tuinen en -vijvers. De parkeervoorzieningen en in- en uitritten voor gemotoriseerd verkeer zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte wordt weergegeven op de verbeelding.

Voor overkappingen is een onderscheid gemaakt in het bouwen van overkappingen binnen het bouwvlak en het bouwen van overkappingen buiten het bouwvlak. Binnen het bouwvlak geldt voor overkappingen een zelfde goot- en bouwhoogte als voor gebouwen. Buiten het bouwvlak is de maximale oppervlakte van een overkapping beperkt tot 25 m2. De maximale goot- en bouwhoogte van deze overkappingen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 5,5 meter.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Qua bouwwerken, geen gebouwen zijnde is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Indien een bepaald bouwwerk, geen gebouw zijnde niet specifiek wordt benoemd, zoals bijvoorbeeld een urnenmuur, dan wordt deze gerekend tot de laatstgenoemde categorie; de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor alle voornoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximaal toegestane bouwhoogte.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 4)

In het plangebied loopt een 380 KV hoogspanningsleiding. Deze leiding loopt van Zwolle naar Hengelo en loopt deel door het plangebied. De leiding kent een veiligheidszone van 36 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningsleiding. Aan deze veiligheidszone is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' toegekend. Gronden ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een hoogspanningsverbinding van 380 KV, met de daarbij behorende beschermingszone en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad van Borne een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal derhalve een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad van de gemeente Borne besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het plan wordt gerealiseerd door Crematorium Twente B.V.. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van Crematorium Twente B.V.. In het voorliggende geval wordt voor de vaststelling van het plan een ontwikkelovereenkomst gesloten tussen Crematorium Twente B.V. en de gemeente Borne. De ontwikkelovereenkomst heeft tot doel om een planologische maatregel te nemen die de realisatie van het crematorium mogelijk maakt. Voorts wordt met de overeenkomst beoogd dat de voor de ontwikkeling benodigde grondposities worden overgedragen aan Crematoria Twente. Tenslotte kunnen eventuele planschadekosten worden verhaald door middel van deze overeenkomst. Door het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd, waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

7.2 Financiële haalbaarheid

Crematorium Twente B.V. beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die gemaakt worden zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Het Rijk

Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het ministerie heeft aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

8.2.2 Provincie Overijssel

Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de locatiekeuze van het crematorium en vindt ook de KGO-balans voldoende ingevuld. Wel merkt de provincie op dat het weliswaar gaat om een maatschappelijke functie, maar dat er wel sprake is van een economische exploitatie. Dat wil zeggen dat er geld wordt verdiend. Gezien het geheel van gewichten (geringe schaal/impact op bestaand erf en passend in de stadsrand) kunnen extra investeringen beperkt blijven. De provincie heeft verzocht om de toelichting op dit punt aan te passen.

Als gevolg van de vooroverlegreactie van de provincie is in de toelichting in 3.2.4.2 een tekstuele aanpassing doorgevoerd.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook 5.6.2.1). Omdat de normale procedure van toepassing is dit bestemmingsplan in het kader van vooroverleg ook voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft niet gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.

8.2.4 Brandweer Twente

Zoals in 5.9.2.4 al aangegeven is het bestemmingsplanvoornemen en het uitgevoerde externe veiligheidsonderzoek afgestemd met de regionale Brandweer Twente. Het advies van de Brandweer Twente is opgenomen in Bijlage 10. Met de adviezen van de Brandweer Twente is rekening gehouden in de planvorming en ook bij de definitieve uitwerking zal hier rekening mee gehouden worden. Hiermee is dit bestemmingsplan voldoende afgestemd met de Brandweer Twente.

8.2.5 N.V. Nederlandse Gasunie

Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd aan de N.V. Nederlandse Gasunie. De N.V. Nederlandse Gasunie heeft aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

8.2.6 Het Oversticht

Het Oversticht heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven dat niet mevrouw drs. S. Wenting maar de heer drs. H. Oude Rengerink het archeologisch rapport heeft beoordeeld en verzocht dit tekstueel aan te passen. Deze aanpassing is doorgevoerd in 5.5.2.3.

8.2.7 Gemeente Hof van Twente

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gemeente Hof van Twente. De gemeente Hof van Twente heeft aangegeven geen aanleiding te zien om het college te adviseren een inspraakreactie in te dienen.

8.2.8 Tennet

In haar vooroverlegreactie heeft Tennet onder andere verzocht om de regels op enkele onderdelen aan te passen, te weten:

  • het verlagen van de in lid 4.2 (in het voorontwerp bestemmingsplan nog lid 5.2) onder a genoemde bouwhoogte naar 2 meter;
  • het toevoegen van een regel in artikel 4.3.1 (in het voorontwerp bestemmingsplan nog lid 5.3.1) die bepaald dat het permanent opslaan van (brandbare) goederen niet is toegestaan.

De overige onderdelen van de vooroverlegreactie van Tennet hebben geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan.

Als gevolg van de vooroverlegreactie van Tennet is artikel 4.2 (in het voorontwerp bestemmingsplan nog lid 5.2) onder a aangepast. Ten aanzien van de tweede bullet wordt opgemerkt dat het voorstel betrekking heeft op het regelen van strijdig gebruik. Dit past niet onder artikel 4.3.1 (in het voorontwerp bestemmingsplan nog lid 5.3.1) . Het opslaan van (brandbare) goederen valt onder verboden gebruik zoals geregeld in artikel 3.4. Om deze reden is deze regel opgenomen onder artikel 3.4.1.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In dit geval heeft een voorontwerp bestemmingsplan van 15 januari 2016 t/m 25 februari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in totaal vijf inspraakreacties ingekomen. Als gevolg van deze inspraakreacties is de in het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen parallelle ontsluitingsweg met de bestemming 'Verkeer' komen te vervallen. In de toelichting is hierover in 5.10.1.2 een nadere toelichting over opgenomen. Voor het overige zijn er als gevolg van de inspraakreacties geen wijzigingen aangebracht in het bestemmingsplan.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.