direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Schoolstraat 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schoolstraat 1 in Zenderen bevindt zich een woonperceel met één vrijstaande woning. Planologisch is ter plaatse eveneens uitsluitend een vrijstaande woning toegestaan. Het woonperceel bestaat kadastraal gezien uit twee percelen en staan kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, nummers 2487 en 6761 (hierna: plangebied).

Initiatiefnemer is voornemens om op dit perceel een twee-onder-een-kapwoning te realiseren. Dit is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. De gemeente Borne heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de gewenste ontwikkeling.

Om bovenstaande ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Schoolstraat 1, centraal in de kern Zenderen.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Zenderen (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

1.3.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen". Dit bestemmingsplan is op 16 juni 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borne.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de woonbestemming is tevens een bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak gelden tevens zowel de bouwaanduiding 'vrijstaand' als de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte: 6 m'. Daarnaast geldt binnen het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. Aansluitend wordt kort op de geldende bestemmingen ingegaan.

Bestemming 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis en inwoning, met de daarbij behorende parkeervoorzieningen op eigen terrein, tuinen en erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat het aantal woningen binnen een bouwvlak ten hoogste het bestaande aantal woningen mag bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', maximaal de aangegeven goothoogte, in dit geval 6 meter.

Bestemming 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. In de bouwregels is onder meer bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn onder meer toelaatbaar, indien het een bodemingreep van minder dan 2.500 m2 betreft.

1.3.2 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling, het realiseren van een twee-onder-een-kapwoning, is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen". Dit komt doordat het bouwvlak binnen het plangebied de bouwaanduiding 'vrijstaand' heeft. Ook is de beoogde twee-onder-een-kapwoning deels buiten het huidige bouwvlak geprojecteerd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied betreft het woonperceel aan de Schoolstraat 1 in de bebouwde kom van de kern Zenderen. Ten noordwesten van het plangebied loopt de Schoolstraat. Ten oosten van het plangebied bevindt zich kleinschalige detailhandel. De rest van de directe omgeving bestaat uit woningen.

Het plangebied zelf bestaat momenteel uit onbebouwde grond. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. De bebouwing die in deze luchtfoto te zien is, is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een twee-onder-een-kapwoning aan de Schoolstraat 1. De twee-onder-een-kap woning wordt gebouwd in de stijl van de omliggende (vrijstaande) woningen. Beide woningen zullen levensloopbestendig worden ingericht. Tevens worden aan de weerszijden van het perceel twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd.

In afbeelding 3.1 is een situatietekening van de beoogde twee-onder-een-kapwoning aan de Schoolstraat 1 weergegeven. In afbeelding 3.2 zijn gevelaanzichten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0004.png"  
Afbeelding 3.1 Plattegronden gewenste situatie twee-onder-een-kapwoning (Bron: Wonen Westerhof)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0005.png" Afbeelding 3.2 Voor- en zijgevel aanzichten gewenste situatie (Bron: Wonen Westerhof)  

3.2 Verkeer en parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van deze ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden gedaan op basis van gemeentelijk beleid of de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW.

In dit geval hanteert de gemeente Borne haar eigen parkeerbeleid. Parkeerkencijfers zijn verwerkt in de gemeentelijke parkeernota 'Parkeernormen Gemeente Borne' (mei 2017).

Op basis van de parkeernota wordt voor de functie Wonen '2-onder-1-kap' een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen op eigen terrein gerekend. Voor de twee-onder-een-kap woning (twee woningen) komt dit uit op een totale parkeerbehoefte van 4,0 parkeerplaatsen. In het bouwplan worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein waarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

Wat betreft de verkeersgeneratie wordt opgemerkt dat er in de huidige situatie al één vrijstaande woning is toegestaan. Met het toevoegen van een twee-onder-een-kap woning wordt er planologisch één woning toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat het toevoegen van één woning niet in betekende mate bijdraagt aan het verhogen van de verkeersgeneratie. Tevens is de omliggende wegenstructuur van voldoende omvang om deze (geringe) toename te kunnen verwerken.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in een zeer kleinschalige ontwikkeling. Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Tevens wordt opgemerkt dat de ontwikkeling niet ladderplichtig is. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0006.png"

Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

4.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven.

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken.

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 (principe van concentratie), artikel 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggende situatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Op deze plek ligt reeds een woonbestemming waar al één woning vergund is. Het toevoegen van de woning voorziet in de lokale behoefte, dit wordt onder de toetsing aan het gemeentelijk beleid nader toegelicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het principe van concentratie.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2: Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggende situatie wordt binnen bestaand woongebied nieuwe woningen gerealiseerd. De grond heeft reeds de woonbestemming. Er wordt geen nieuw beslag op de groene omgeving gelegd. Gelet op het vorenstaande wordt een andere functie dan wonen niet passend in het gebied geacht. Het realiseren van woningen is de meest logische optie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (leden 1 & 4)

Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voor de toetsing van de behoefte wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid is in overeenstemming met de geldende woonafspraken zoals die zijn gesloten met de provincie. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken

In voorliggende ontwikkeling worden binnen bestaand woongebied nieuwe woningen gerealiseerd. De grond heeft reeds de woonbestemming. Gelet op het vorenstaande wordt een andere functie dan wonen niet passend in het gebied geacht. Geconcludeerd wordt dat nadere toetsing aan de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken dan ook niet noodzakelijk is.

4.2.5 Conclusie toetsing provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de onderstaande afbeelding 4.2 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied (rode ster) ligt in de bebouwde kom van Zenderen, waar verder geen specifieke waarden zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0007.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  
4.3.1.2 Uitgangspunten woningbouw

De bevolkingsomvang van Twente is aan het veranderen. Volgens zowel het Twents Woningmarktonderzoek als de CBS gegevens zal er in Twente in de toekomst sprake zijn van een bevolkingsdaling. Er wordt echter vanwege de verkleining van de huishoudengrootte op korte termijn nog een beperkte groei van het aantal huishoudens verwacht. Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Voor de kerkdorpen Hertme en Zenderen wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

In voorliggend geval wordt planologisch één woning toegevoegd. In het kader van de bevolkingsdaling wordt geconcludeerd dat het toevoegen van slechts één woning binnen de 'beperkte groei' van het aantal huishoudens past. Daarbij zal de twee-onder-een-kapwoning levensloopbestendig gebouwd worden, wat de hoge kwaliteit voor alle doelgroepen kan garanderen. Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie Borne 2030' zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3.2 Woonvisie Borne 2018-2028
4.3.2.1 Algemeen

Met de 'Woonvisie Borne 2018-2028' wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. Er wordt gekeken naar welke trends er zijn en hoe hiermee wordt omgegaan. De woonvisie biedt de basis voor afwegingen die in de komende jaren gemaakt zullen worden, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en tevens dé woongemeente van de Netwerkstad Twente blijft.

De woonvisie volgt de ambities van de toekomstvisie van de Bornse gemeenschap, vastgelegd in “Mijn Borne 2030, Dynamische Dorpen”. Deze visie is in nauwe samenspraak met alle geledingen uit de Bornse samenleving opgesteld en in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie houdt in dat Borne in 2030 een zelfstandige gemeente is binnen de netwerkstad Twente, waarbij goede afspraken zijn gemaakt met de buurgemeenten en met de partners van de netwerkstad.

De 'Woonvisie Borne 2018-2028' werkt, op basis van de toekomstvisie, het thema wonen verder uit. In Borne neemt de totale woningvraag tot ruim 10.000 huishoudens in 2030 toe. Deze toename zit vooral in de cohorten boven de 70 jaar en in mindere mate in de cohort onder de 30 jaar. Deze vergrijzing veroorzaakt ook een verandering in de huishoudenssamenstelling. Het aantal paren zonder kinderen neemt toe, evenals het aantal alleenstaanden. Als gevolg van het doorschuiven van de cohorten, vindt er tevens een stijging van het opleidingspeil plaats. Deze ontwikkeling resulteert in een sterke toename van de vraag naar koopwoningen en woningen in de vrije huursector en een afname van de vraag in de gereguleerde huursector.

4.3.2.2 Uitvoering Woningbouwprogramma

De notitie “Uitvoering Woningbouwprogramma” maakt onderdeel uit van de Woonvisie 2018-2028 van de gemeente Borne. In navolging van de “Bestuursovereenkomst Woonafspraken Twente” is afgesproken dat de gemeente Borne jaarlijks gemiddeld 100 woningen aan de planvoorraad mag toevoegen. Het college heeft daarbij aangegeven dat daarvan circa 90 woningen in de Bornsche Maten worden ontwikkeld en 10 woningen op locaties elders in Borne. Nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld aan de hand van zowel kwantitatieve als kwalitatieve uitgangspunten.

Kwantitatief uitgangspunt

Zoals hierboven al aangegeven, heeft deze notitie betrekking op de 10 woningen die gemiddeld jaarlijks in de gemeente Borne kunnen worden gebouwd op locaties elders dan in de Bornsche Maten. Deze 10 woningen, of het restant daarvan in een bepaald jaar, vormen voor dat jaar de nog voorhanden zijnde planologische ruimte.

Kwalitatieve uitgangspunten

Kwalitatieve uitgangspunten gelden op een tweetal gebieden:

  • In eerste instantie dient er te worden gebouwd voor de actuele lokale behoefte. Een plan dient te voorzien in een specifieke zich op dat moment voordoende vraag. Naast levensloopbestendige woningen (liefst op een aanvaardbare loopafstand van een OV-halte en/of een wijkvoorziening op het gebied van welzijn of winkels) is er op dit moment vooral behoefte aan woningen voor één en twee persoonshuishoudens en voor (lagere)middeninkomens.

Naast het bouwen voor een aantoonbaar aanwezige behoefte, dient een initiatief te voldoen aan de volgende ruimtelijke uitgangspunten:

  • Aangetoond moet worden dat er sprake is van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit of het oplossen van een ruimtelijk dan wel maatschappelijk ongewenste situatie. Het feit dat een plek leeg is, is geen argument om deze te bebouwen. Met betrekking tot dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt voor woningsplitsing, aangezien er daarbij alleen inpandig veranderingen worden aangebracht.
  • Er worden, met uitzondering voor de specifieke behoefte vanuit de kerkdorpen, geen nieuwe uitleglocaties gecreëerd. Bestaande en in ontwikkeling zijnde uitleglocaties (waaronder Bornsche Maten, Roskamlanden, Hemmelhorst, 't Hesseler) worden afgerond.
  • Aangetoond moet worden dat een initiatief bijdraagt aan een goede verscheidenheid aan woonmilieus, woningtypes en prijsklassen voor Borne als geheel, maar vooral ook binnen de wijken.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Borne 2018-2028'

Voorliggend geval voorziet in het planologisch toevoegen van één woning. Het toevoegen van (slechts) één woning past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van de Woonvisie. Ook sluit het voornemen aan bij de kwalitatieve uitgangspunten wat betreft locatie, levensloopbestendigheid en verscheidenheid aan woonmilieus. De woningen zullen namelijk levensloopbestendig gebouwd worden op een locatie binnen de kern Zenderen. Ook draagt de levensloopbestendigheid bij aan de verscheidenheid van woonmilieus binnen de kern Zenderen. Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling past binnen de uitganspunten verwoord in de gemeentelijke Woonvisie.

4.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid en het Besluit m.e.r.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wgh. De beoogde woningen liggen in de geluidszone van de Hoofdstraat. In 2021 is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de Hoofdstraat op de woningen gelegen aan de Hoofdstraat 35. Het plangebied, de Schoolstraat 1, grenst direct aan de Hoofdstraat 35 aan de (zuid)westelijke zijde. Aan deze zijde is door middel van de onderstaande afbeelding te zien dat de gevelbelasting tussen de 41 en 44 dB bedraagt. De bebouwing aan de Hoofdstraat 35 resulteert hier in een barrièrewerking. De hiervoor genoemde geluidsbelasting valt onder de voorkeurwaarde van 48 dB. Daarbij wordt ook opgemerkt dat de beoogde woningen aan de Schoolstraat 1 op nog grotere afstand van de Hoofdstraat gelegen zijn. Geconcludeerd wordt dat nieuw akoestisch onderzoek ten behoeve van het meten van het wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Voor de volledige geluidsrapportage aan de Hoofdstraat 35 wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0008.png"

Afbeelding 5.1 Geluidsbelasting in dB ten opzichte van de Hoofdstraat (Bron: Geomileu, BJZ.nu)

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

5.2 Bodem

5.2.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.2.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling vindt plaats op gronden die reeds bestemd zijn voor 'Wonen'. Er is dus geen sprake van het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming, de gronden mogen in de bestaande situatie op basis van het bestemmingsplan al gebruikt worden voor woonfuncties. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Het milieuaspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.3.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.3.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.3.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief aangegeven met de blauwe ster) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0009.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggend voornemen.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Doordat het plangebied nabij van het centrum van Zenderen ligt en er in de directe omgeving sprake is van verschillende functies (wonen, detailhandel, bedrijven), wordt in voorliggend geval uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz006-vg01_0010.png"  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt een bestaand bijgebouw bij een woning uitgebreid. De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee brengt.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies. De afstand tussen de milieubelastende functie en de milieugevoelige functie (woning) wordt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/bestemmingsplan mogelijk is.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal milieubelastende functies, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

Functie   Adres   Milieucategorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Bedrijfsfunctie   Lidwinaweg 2-2b   Maximaal 2   10 m   58 m  
Bedrijfsfunctie   Hoofdweg 6   Maximaal 2   10 m   45 m  
Gemengde functie   Lidwinaweg 43-43b   Maximaal 2   10 m   63 m  
Detailhandel   Hoofdweg 41   Maximaal 1   0 m   39 m  
Detailhandel   Hoofdweg 35   Maximaal 1   0 m   2 m  

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied. Gezien het vorenstaande is ter plaatse van de twee-onder-een-kapwoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd worden omliggende bedrijven eveneens niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Archeologie & cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie
5.6.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.6.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Borne heeft de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart doorvertaald in dubbelbestemmingen van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Op basis van deze archeologische dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht indien er sprake is van bodemingrepen over een oppervlak groter van 2.500 m² en een diepte van meer dan 40 cm.

In voorliggend geval blijft de oppervlakte van de bodemingrepen ruimschoots beneden de onderzoeksgrens, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van archeologische waarden wordt de bestaande archeologische dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan gehandhaafd.

5.6.2 Cultuurhistorie
5.6.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.6.2.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied bevinden zich geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Tevens bevinden zich in en nabij het plangebied geen rijks-, of gemeentelijke monumenten.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.7 Ecologie

5.7.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Soortenbescherming

Voorliggende ontwikkeling vindt plaats op onbebouwde grond. De bebouwing die aanwezig was op deze locatie is inmiddels gesloopt. De aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied is daarom niet aannemelijk. Het uitvoeren van een quickscan flora & fauna is daarom niet noodzakelijk.

5.7.3 Gebiedsbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.7.3.2 Situatie plangebied
5.7.3.2.1 Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het 'Lonnekermeer' op een afstand van circa 9,5 kilometer. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet in betekenende mate zal toenemen.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt verwacht dat er geen sprake is van mogelijke negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.7.3.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie ligt niet binnen een als NNN aangewezen gebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op circa 1,0 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.4 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het 'Lonnekermeer' op een afstand van circa 9,5 kilometer.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt gesteld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding binnen bestaand stedelijk gebied ten behoeve van de vestiging van de gemeentelijke organisatie. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.

Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.8.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de ontwikkeling.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Beleid
5.9.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.9.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.9.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

ter voorbereiding op de herziening van het waterbeheerplan is recentelijk door het waterschap bestuur de watervisie vastgesteld.

In de watervisie zijn de drie belangrijkste wateropgaven nader onderbouwd:

  • toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit;
  • transitie naar een duurzame ontwikkeling.
5.9.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionaal samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.
5.9.1.4.1 Afvalwaterketen

In de keten is het tegenwoordig een (hard) uitgangspunt om vuil- en schoonwater te scheiden. Traditioneel werd het vuile en schone water gemengd afgevoerd naar de zuivering. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden schoonwater door het rioolstelsel stroomt neemt de belasting op de zuivering af en verminderd de wateroverlast in het stedelijk gebied. Met het ontkoppelen van schoonwater en lokaal vast te houden van het hemelwater is de bijdrage op de vernatting van de bodem gunstig en blijft het grond- en oppervlaktewater op peil.

5.9.1.4.2 Klimaataspecten

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2018 (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het DPRA kent meerdere ambities en versnelt en intensiveert de aanpak. Na het in beeld brengen van de klimaateffecten is een belangrijk onderdeel in het proces het voeren van dialogen met stakeholders. De dialoog heeft twee doelen: het vergroot het bewustzijn over hoe kwetsbaar het gebied is voor klimaatextremen en worden concrete maatregelen opgesteld.

In 2019 is hiertoe de Klimaatatlas Twents Waternet (https://twn.klimaatatlas.net/) ontwikkeld. De atlas geeft een beeld van de verwachte toekomstige klimaateffecten ten aanzien van wateroverlast, droogte en hitte. Tot op perceelniveau zijn de effecten op de drie thema's inzichtelijk. De atlas biedt een uitgebreide set aan informatie over mogelijke klimaateffecten. Het gaat dan om hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en drogere zomers. Dit is nu al merkbaar en voelbaar. Hevige neerslag kan leiden tot schade aan woningen. Langdurige droogte leidt tot schade aan landbouwgewassen en natuur. Extreme hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen voor de ouderen in Twente.

In paragraaf 5.9.2.2 wordt per thema een korte toelichting verstrekt op basis van de klimaatverandering en het (gewijzigde)bestemmingsplan.

5.9.2 Watertoets
5.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Hieronder wordt ingegaan op de wateraspecten in het plangebied.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingzone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone, zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

De hemelwaterafvoer vindt plaats via een gescheiden stelsel, hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent onder andere ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: deze bepaling bevat regels omtrent evenementen en strijdig gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 'Tuin'

De noordwestelijke grens van het plangebied is, conform de bestaande situatie, voorzien van de enkelbestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

Artikel 4 'Wonen'

Het plangebied is grotendeels voorzien van de enkelbestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis en inwoning.

In de bouwregels voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend twee-aan-een en binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximum goothoogte van hoofdgebouwen is vastgelegd door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m)', in dit geval 6 meter.

Artikel 5 'Waarde - Archeologie Hoog'

Conform het geldende bestemmingsplan, is het plangebied volledig voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Overleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen, zoals onder meer beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

In voorliggend geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk wordt geacht.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

8.3 Zienswijzen

Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn er geen zienswijzen ingediend. Het plan is daardoor ongewijzigd vastgesteld.