direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening Schoolstraat 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schoolstraat 2 in Zenderen bevindt zich een vrijstaande woning met aangebouwd bijgebouw. Op het bijbehorende achtergelegen perceel aan de Lidwinaweg bevindt zich een bouwvlak (wonen), waar geen woning is gebouwd. Wel bevindt zich ter plaatse een niet vergund vrijstaand bijgebouw. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, nummers 2319 en 2320 (hierna: plangebied).

Initiatiefnemer, eigenaar van beide percelen, is voornemens om beide percelen planologisch samen te voegen tot één woonbestemming. Tevens bestaat de wens om 67 m2 aan extra bijgebouwen buiten het bouwvlak te realiseren. Dit om een verbouwing van het bestaande bijgebouw aan de Schoolstraat mogelijk te maken en het bestaande bijgebouw aan de Lidwinaweg planologisch in te passen. De gemeente Borne heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de gewenste ontwikkeling, mits het bouwvlak aan de Lidwinaweg en de mogelijkheid om daar een woning te bouwen vervalt.

Om bovenstaande ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, waarin de volgende zaken mogelijk worden gemaakt:

  • het planologisch samenvoegen van beide percelen tot één woonbestemming;
  • het opheffen van het bouwvlak aan de Lidwinaweg;
  • het toestaan van 132 m2 aan bijgebouwen buiten het bouwvlak;
  • het planologisch inpassen van het bestaande bijgebouw aan de Lidwinaweg door de bestemming 'Tuin' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen';
  • het verruimen van het bouwvlak ter plaatse van de Schoolstraat 2, zodat de uitbreiding van het bijgebouw binnen het bouwvlak past;

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Schoolstraat 2 in de kern Zenderen. Tevens wordt het achtergelegen perceel aan de Lidwinaweg ongenummerd betrokken bij het plangebied.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Zenderen (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Huidig bestemmingsplan

1.3.1 Geldende planologische kaders

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het geldende bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen". Dit bestemmingsplan is op 16 juni 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Borne.

Ten aanzien van de planologische situatie zijn bij voorliggend initiatief dan ook de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" van belang. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de woonbestemming zijn tevens twee bouwvlakken opgenomen, waarvan één op het perceel Schoolstraat 2 en één op het achtergelegen perceel aan de Lidwinaweg. Binnen beide bouwvlakken geldt tevens zowel de bouwaanduiding 'vrijstaand' als de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte: 6 m'. Tevens geldt binnen het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. Aansluitend wordt kort op de geldende bestemmingen ingegaan.

Bestemming 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis en inwoning, met de daarbij behorende parkeervoorzieningen op eigen terrein, tuinen en erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat het aantal woningen binnen een bouwvlak ten hoogste het bestaande aantal woningen mag bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', maximaal de aangegeven goothoogte, in dit geval 6 meter.

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden onder meer de volgende regels:

  • bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de afstand van de voorgevelrooilijn en het bijgebouw minimaal 1 meter bedraagt;
  • het gezamenlijke oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen bedraagt maximaal 60% van het oppervlak van het bouwperceel;
  • het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen bedraagt buiten het bouwvlak maximaal 65 m2 (op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m2);
  • de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 meter;
  • de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw bedraagt maximaal 3,3 meter, of de bouwhoogte van de eerste bouwlaag, of de bouwhoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw.

Bestemming 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. In de bouwregels is onder meer bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn onder meer toelaatbaar, indien het een bodemingreep van minder dan 2.500 m2 betreft.

1.3.2 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen". Er is in de huidige situatie reeds sprake van een strijdige situatie, aangezien het bestaande bijgebouw aan de Lidwinaweg zich gedeeltelijk binnen de bestemming 'Tuin' bevindt, waar geen bijgebouwen zijn toegestaan. Bovendien mag de oppervlakte aan bijgebouwen buiten een bouwvlak maximaal 65 m2 bedragen, wat in de huidige situatie reeds wordt overschreden. Door de verbouwing van het bijgebouw aan de Schoolstraat 2 zal dit oppervlakte verder worden overschreden. Tevens is sprake van twee afzonderlijke planologische percelen die dienen te worden samengevoegd tot één woonbestemming.

Het is daarom gewenst om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken door middel van een bestemmingsplanherziening, waarbij:

  • beide percelen (Schoolstraat 2 & Lidwinaweg ongenummerd) planologisch worden samengevoegd tot één woonbestemming;
  • het bouwvlak aan de Lidwinaweg wordt opgeheven;
  • de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak wordt verhoogd naar in totaal 132 m2;
  • het planologisch inpassen van het bestaande bijgebouw aan de Lidwinaweg door de bestemming 'Tuin' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen';
  • het bouwvlak ter plaatse van de Schoolstraat 2 wordt verruimd, zodat de uitbreiding van het bijgebouw binnen het bouwvlak past.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied betreft het woonperceel aan de Schoolstraat 2 en bijbehorend achterliggende perceel aan de Lidwinaweg, in de bebouwde kom van de kern Zenderen. Ten noordwesten van het plangebied loopt de Lidwinaweg. Ten oosten van het plangebied bevindt zich kleinschalige detailhandel en een aantal woningen. Ten zuiden van het plangebied loopt de Schoolstraat. Ten slotte bevinden zich ten westen van het plangebied tevens een aantal woningen.

Het plangebied zelf bestaat momenteel uit een vrijstaande woning (Schoolstraat 2) met een aangebouwd bijgebouw en een bijbehorende tuin. Het aangebouwde bijgebouw aan de Schoolstraat 2 heeft een oppervlakte van circa 57 m2. Het noordelijke gedeelte van het plangebied (Lidwinaweg) bestaat in de huidige situatie uit een niet vergund vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van circa 86 m2. Dit bijgebouw aan de Lidwinaweg wordt gebruikt als garage bij de woning aan de Schoolstraat 2. Voor tekeningen van de bestaande situatie wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.

In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn uitsneden van het straatbeeld van respectievelijk de woning en het bijgebouw aan de Schoolstraat 2 weergegeven. Ten slotte is in afbeelding 2.4 een uitsnede van het straatbeeld van het bijgebouw aan de Lidwinaweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Uitsnede straatbeeld: woning Schoolstraat 2 (Bron: initiatiefnemer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Uitsnede straatbeeld: aangebouwd bijgebouw Schoolstraat 2 (Bron: initiatiefnemer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0006.png"  
Afbeelding 2.4 Uitsnede straatbeeld: bijgebouw Lidwinaweg (Bron: initiatiefnemer)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling bestaat uit het loskoppelen van een gedeelte van het aangebouwde bijgebouw bij de woning aan de Schoolstraat 2. Bovendien wordt het resterende aangebouwde gedeelte uitgebreid aan de oostzijde.

Op basis van het geldend bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen" is in de huidige situatie in totaal 65 m2 aan bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan. Echter, aangezien het bouwrecht aan de Lidwinaweg wordt opgeheven door middel van het wegbestemmen van het bouwvlak, wordt in dit geval 67 m2 aan extra bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan. In totaal mag in de gewenste situatie dan ook 132 m2 aan bijgebouwen buiten het bouwvlak aanwezig zijn.

Het 'loskoppelen' van een gedeelte van het aangebouwde bijgebouw vindt plaats door een tusenliggend gedeelte ter grootte van 4 m2 te slopen. Het losgekoppelde, vrijstaande bijgebouw heeft een oppervlakte van 34 m2 en bevindt zich volledig buiten het bouwvlak. Ook het bestaande bijgebouw aan de Lidwinaweg van 86 m2 bevindt zich volledig buiten het bouwvlak. Al met al is in de gewenste situatie dan ook sprake van 120 m2 aan bijgebouwen buiten het bouwvlak.

Het aangebouwde bijgebouw bij de woning wordt uitgebreid aan de oostzijde met circa 24 m2. Het bouwvlak aan de Schoolstraat wordt in oostelijke richting uitgebreid, zodat de uitbreiding van dit bijgebouw volledig binnen het bouwvlak past.

In afbeelding 3.1 is een plattegrond van de huidige en gewenste situatie van de woning en het bijgebouw aan de Schoolstraat 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0007.png"  
Afbeelding 3.1 Plattegronden bestaande en gewenste situatie woning en bijgebouw Schoolstraat 2 (Bron: Schonewille Bouwconsultancy)  

Het bestaande vrijstaande bijgebouw met een oppervlakte van 86 m2 aan de Lidwinaweg blijft behouden conform de bestaande situatie, echter dient deze planologisch te worden ingepast. Ten behoeve hiervan wordt de bestemming 'Tuin' ter plaatse van het bijgebouw gewijzigd in 'Wonen'. Bovendien worden de percelen aan de Schoolstraat 2 en de Lidwinaweg planologisch samengevoegd tot één woonbestemming.

Samengevat is in de huidige situatie is sprake van in totaal circa 143 m2 aan bijgebouwen (waarvan 86 m2 aan de Lidwinaweg en 57 m2 aan de Schoolstraat 2). In de gewenste situatie is in totaal sprake van circa 163 m2 aan bijgebouwen (waarvan 86 m2 aan de Lidwinaweg en 77 m2 aan de Schoolstraat 2).

3.2 Verkeer en parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van deze ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden gedaan op basis van gemeentelijk beleid of de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW.

In dit geval is sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling, namelijk de uitbreiding van een bestaand bijgebouw met per saldo 20 m2 en het planologisch inpassen van een bestaand bijgebouw aan de Lidwinaweg. Er worden geen nieuwe functies of woningen toegevoegd, waardoor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Het parkeren vindt, net als in de huidige situatie, plaats op eigen terrein.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in een zeer kleinschalige ontwikkeling. Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Tevens wordt opgemerkt dat de ontwikkeling niet ladderplichtig is. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid van de provincie Overijssel is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Opgemerkt wordt dat er in voorliggend geval slechts sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling, en dat het provinciaal beleid zich niet specifiek uitlaat over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Er worden geen woningen of andere functies toegevoegd in het plangebied. De ontwikkeling is passend binnen de omgeving, aangezien er sprake is van een ontwikkeling met betrekking tot bijgebouwen bij een woning op gronden reeds bestemd zijn voor 'Wonen', binnen de bebouwde kom van Zenderen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijdigheid met provinciale belangen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld voor het totale grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Daarnaast maken nieuwe inzichten en, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk.

In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

In de onderstaande afbeelding 4.1 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen. Het plangebied (rode ster) ligt in de bebouwde kom van Zenderen, waar verder geen specifieke waarden zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  
4.3.1.2 Uitgangspunten woningbouw

De bevolkingsomvang van Twente is aan het veranderen. Volgens zowel het Twents Woningmarktonderzoek als de CBS gegevens zal er in Twente in de toekomst sprake zijn van een bevolkingsdaling. Er wordt echter vanwege de verkleining van de huishoudengrootte op korte termijn nog een beperkte groei van het aantal huishoudens verwacht. Borne kiest in de gemeente voor de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen. Voor de kerkdorpen Hertme en Zenderen wordt uitgegaan van beperkte nieuwbouw ten behoeve van de natuurlijke aanwas.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

In voorliggend geval wordt een bestaand woningbouwrecht, waar op de betreffende locatie geen behoefte aan is, opgeheven. Tevens wordt een bestaand bijgebouw uitgebreid en een ander bestaand bijgebouw planologisch ingepast. Per saldo vindt dan ook geen toevoeging van woningen plaats. Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie Borne 2030' zich niet verzet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie Borne' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.2 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie & cultuurhistorie, water, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid en het Besluit m.e.r.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wgh, aangezien geen woningen of andere geluidgevoelige functies worden toegevoegd. Nadere toetsing van het initiatief aan de Wet geluidhinder kan achterwege blijven. Voor wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe functie wordt verwezen naar de paragraaf 5.2, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Doordat het plangebied nabij van het centrum van Zenderen ligt en er in de directe omgeving sprake is van verschillende functies (wonen, detailhandel, bedrijven), wordt in voorliggend geval uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0009.png"  
5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt een bestaand bijgebouw bij een woning uitgebreid. De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee brengt.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies. De afstand tussen de milieubelastende functie en de milieugevoelige functie (woning) wordt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/bestemmingsplan mogelijk is.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal milieubelastende functies, namelijk:

  • een bedrijfsfunctie (ten noordwesten, circa 31 meter): hier zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. De richtafstand in het gemengd gebied bedraagt minimaal 30 meter, waaraan wordt voldaan;
  • een gemengde functie (ten noordwesten, circa 33 meter): hier zijn dienstverlening en ateliers toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 2), evenals zelfstandige kantoren (op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 1). De richtafstand bedraagt maximaal 10 meter, waaraan wordt voldaan;

Detailhandel:

  • Ten noorden (circa 8 meter): hier is detailhandel toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 1). De richtafstand bedraagt minimaal 0 meter, waaraan wordt voldaan;
  • Ten zuidoosten (circa 19 meter): hier is detailhandel toegestaan (op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 1). De richtafstand bedraagt minimaal 0 meter, waaraan wordt voldaan.

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de richtafstanden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied. Gezien het vorenstaande is ter plaatse van de woning (na uitbreiding van het aangebouwde bijgebouw) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd worden omliggende bedrijven eveneens niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling, namelijk de uitbreiding van een aangebouwd bijgebouw met circa 24 m2 (per saldo circa 20 m2 vanwege de sloop van 4 m2). De uitbreiding vindt plaats op gronden die reeds bestemd zijn voor 'Wonen' en die in de huidige situatie in gebruik zijn als oprit voor de woning aan de Schoolstraat 2. De gronden mogen in de bestaande situatie op basis van het bestemmingsplan dan ook al gebruikt worden voor woonfuncties, zoals een tuin en bijgebouwen. Uit kaarten van www.topotijdreis.nl blijkt bovendien dat het perceel reeds in gebruik is voor wonen sinds de jaren '30. Ter plaatse van het perceel hebben bovendien in het verleden verder geen bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.3.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Het milieuaspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie & cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

5.4.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Borne heeft de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart doorvertaald in dubbelbestemmingen van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Op basis van deze archeologische dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht indien er sprake is van bodemingrepen over een oppervlak groter van 2.500 m² en een diepte van meer dan 40 cm.

In voorliggend geval blijft de oppervlakte van de bodemingrepen ruimschoots beneden de onderzoeksgrens, waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De bestaande archeologische dubbelbestemming blijft in voorliggend bestemmingsplan gehandhaafd.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied bevinden zich geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Tevens bevinden zich in en nabij het plangebied geen rijks-, of gemeentelijke monumenten.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

ter voorbereiding op de herziening van het waterbeheerplan is recentelijk door het waterschap bestuur de watervisie vastgesteld.

In de watervisie zijn de drie belangrijkste wateropgaven nader onderbouwd:

  • toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit;
  • transitie naar een duurzame ontwikkeling.
5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionaal samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.
5.5.1.4.1 Afvalwaterketen

In de keten is het tegenwoordig een (hard) uitgangspunt om vuil- en schoonwater te scheiden. Traditioneel werd het vuile en schone water gemengd afgevoerd naar de zuivering. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden schoonwater door het rioolstelsel stroomt neemt de belasting op de zuivering af en verminderd de wateroverlast in het stedelijk gebied. Met het ontkoppelen van schoonwater en lokaal vast te houden van het hemelwater is de bijdrage op de vernatting van de bodem gunstig en blijft het grond- en oppervlaktewater op peil.

5.5.1.4.2 Klimaataspecten

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2018 (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het DPRA kent meerdere ambities en versnelt en intensiveert de aanpak. Na het in beeld brengen van de klimaateffecten is een belangrijk onderdeel in het proces het voeren van dialogen met stakeholders. De dialoog heeft twee doelen: het vergroot het bewustzijn over hoe kwetsbaar het gebied is voor klimaatextremen en worden concrete maatregelen opgesteld.

In 2019 is hiertoe de Klimaatatlas Twents Waternet (https://twn.klimaatatlas.net/) ontwikkeld. De atlas geeft een beeld van de verwachte toekomstige klimaateffecten ten aanzien van wateroverlast, droogte en hitte. Tot op perceelniveau zijn de effecten op de drie thema's inzichtelijk. De atlas biedt een uitgebreide set aan informatie over mogelijke klimaateffecten. Het gaat dan om hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en drogere zomers. Dit is nu al merkbaar en voelbaar. Hevige neerslag kan leiden tot schade aan woningen. Langdurige droogte leidt tot schade aan landbouwgewassen en natuur. Extreme hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen voor de ouderen in Twente.

In paragraaf 5.5.2.2 wordt per thema een korte toelichting verstrekt op basis van de klimaatverandering en het (gewijzigde)bestemmingsplan.

5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Hieronder wordt ingegaan op de wateraspecten in het plangebied.

Waterhuishouding en klimaateffecten

Afvalwater:

In voorliggend geval is geen toename van afvalwater. Het afvalwater wordt conform de bestaande situatie afgevoerd richting het gemeentelijk riool.

Wateroverlast: 

De omgeving rondom het plangebied kleurt op de klimaateffectatlas blauw voor het thema wateroverlast bij extreme regenval. Er is gekeken naar neerslag van 70 mm per uur (kans van ongeveer eens in de 100 jaar voor het klimaat in 2050) en 160 mm neerslag in 48 uur. Ter plaatse van de uitbreiding van het bijgebouw zelf is geen sprake van impact. Dit betekent dat de aanwezige waterhoeveelheid op maaiveld bij deze regenval beperkt is. Het plangebied is in extreme situaties niet kwetsbaar voor wateroverlast (water in de panden) bij de gehanteerde buien.

Overige: 

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

De hemelwaterafvoer vindt plaats conform de bestaande situatie.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.6 Wet natuurbescherming

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Soortenbescherming

In voorliggend geval is sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling, namelijk de uitbreiding van een bestaand bijgebouw bij een woning met per saldo circa 20 m2. De bebouwing is in de bestaande situatie reeds in gebruik als bijgebouw bij een woning. Vanwege het huidige intensieve gebruik van het perceel wordt gesteld dat de aanwezigheid van beschermde soorten niet aannemelijk is. Het uitvoeren van een Quickscan flora & fauna wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.6.3.2 Situatie plangebied
5.6.3.2.1 Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het 'Lonnekermeer' op een afstand van circa 9,5 kilometer. Er is sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling (uitbreiding van een bestaand bijgebouw met per saldo circa 20 m2). Hierbij neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe ten opzichte van de bestaande situatie, zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt verwacht dat er geen sprake is van mogelijke negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een stikstofberekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.6.3.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie ligt niet binnen een als NNN aangewezen gebied. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op circa 1,0 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.4 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de gebieds- en soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.7.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.7.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (indicatief aangegeven met de blauwe ster) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz005-vg01_0010.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor voorliggend voornemen.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het 'Lonnekermeer' op een afstand van circa 9,5 kilometer. Er is sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling (uitbreiding van een bestaand bijgebouw met per saldo circa 20 m2). Hierbij neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe ten opzichte van de bestaande situatie, zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied wordt gesteld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding binnen bestaand stedelijk gebied ten behoeve van de vestiging van de gemeentelijke organisatie. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van een bijgebouw met per saldo 20 m2 op een bestaand woonperceel binnen de bebouwde kom van Zenderen. Het gaat om een zeer kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt, zoals beschreven in paragraaf 3.2. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

5.9.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd;
  • Nadere eisen (indien van toepassing): in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat algemene regels omtrent onder andere ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: deze bepaling bevat regels omtrent evenementen en strijdig gebruik;
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
  • Overige regels: in dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren, laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 'Tuin'

De zuidelijke grens van het plangebied is (voor de woning aan de Schoolstraat 2) is, conform de bestaande situatie, voorzien van de enkelbestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

Artikel 4 'Wonen'

Het plangebied is grotendeels voorzien van de enkelbestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis en inwoning. Het voorheen geldende bouwvlak in het noorden van het plangebied (aan de Lidwinaweg) is verwijderd. Hierdoor bevindt zich in de nieuwe situatie slechts één bouwvlak binnen de woonbestemming, ter plaatse van de bestaande woning aan de Schoolstraat 2.

In de bouwregels voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat het aantal woningen binnen een bouwvlak maximaal het bestaande aantal woningen mag bedragen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand en binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximum goothoogte van bijgebouwen is vastgelegd door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m)', in dit geval 6 meter.

In de bouwregels voor bijgebouwen is onder meer opgenomen dat het gezamenlijke oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen buiten het bouwvlak maximaal 132 m2 mag bedragen, dit om de bestaande bijgebouwen aan de Schoolstraat en Lidwinaweg planologisch in te passen.

Artikel 5 'Waarde - Archeologie Hoog'

Conform het geldende bestemmingsplan, is het plangebied volledig voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Hoog'. De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het gaat om een gemeentelijk plan. Het plan wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen. Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn naast procedurele kosten geen andere kosten verbonden aan de vaststelling van dit plan. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Overleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen, zoals onder meer beschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

In voorliggend geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk wordt geacht.

8.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gelet op de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is een inspraakprocedure niet noodzakelijk.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 april 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.