direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening scholen Bornsche Maten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente is voornemens om een nieuwe basisschool met daarbij behorende voorzieningen zoals kinderopvang en buitenschoolse opvang in de Bornsche Maten te realiseren (als uitbreiding van De Vonder) en de bestaande school in het Bornsche Beekpark uit te breiden. De uitbreiding van de Beekparkschool betreft 4 lokalen in de vorm van een schuur en uitbreiding van het schoolplein/fietsenstalling aan de Bongerdsweg 2 (netto een toevoeging van 3 lokalen). De nieuwbouw van de school met maximaal 18 lokalen en 4 groepen kinderopvang wordt gerealiseerd in de 8e buurt De Horsten.

Beide ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen. Om deze ontwikkelingen als nog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Locatie Bongerdsweg 2

Het plangebied is gelegen in Borne, aan de oostzijde van de Rondweg (verbindingsweg naar de A1/A35) in de wijk Bornsche Maten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0001.jpg"

Ligging plangebied in Borne

Het plangebied is gelegen aan de Bongerdsweg 2 in Borne, nabij De Veste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0002.jpg"

Ligging plangebied in de omgeving

Kadastrale gegevens

Kadastrale gemeente : Borne

Sectie : I

Nummer : 2393

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

Locatie 8e buurt De Horsten

Het plangebied is gelegen in Borne, aan de oostzijde van de Rondweg (verbindingsweg naar de A1/A35) in de wijk Bornsche Maten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0004.jpg"

Ligging plangebied in Borne

Het plangebied is gelegen aan tegenover Hemmelhorst 9a in Borne, in de 8e buurt De Horsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0005.jpg"

Ligging plangebied in de omgeving

Kadastrale gegevens

Kadastrale gemeente : Borne

Sectie : I

Nummer : 908 en gedeelte van 10, 223 en 653

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0006.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor beide locaties is het vigerende bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen' van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 juni 2020.

Locatie Bongerdweg 2

Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk', met de functieaanduiding 'maatschappelijk' en de 'specifieke bouwaanduiding - Bongerdsweg 2'. Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden met een maximum oppervlakte van 700 m2 en een maximum goothoogte van 3 meter. Daarnaast heeft het plangebied de bestemming 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0007.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De locatie voor de vier lokalen en een deel van de uitbreiding voor het verhard schoolplein valt binnen de bestemming Groen. Om realisatie mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

Locatie 8e buurt De Horsten

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Ook de functieaanduiding 'waterweg' ligt in het plangebied. Deze waterweg (Slangenbeek) mag op grond van artikel 35.2 sub f van het huidige bestemmingsplan 150 meter verplaatst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0008.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Binnen deze bestemming is de realisatie van de school niet mogelijk. Om realisatie mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening scholen Bornsche Maten' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op plannen. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de Uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt de procedure en overleg belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Bongerdsweg 2

Ter plaatse van de geplande uitbreiding is natuurlijk spelen en groen aanwezig. Het natuurlijk spelen bestaat uit gazon en enkele speelvoorzieningen zoals een verhoging met een rioolbuis. Het plangebied is globaal gesitueerd aan de noord- en oostzijde aan een verhard wandelpad en aan de zuidwestzijde aan de Bongerdwegsweg 2. Op onderstaande afbeelding wordt de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0009.jpg"

Luchtfoto locatie Bongerdsweg 2

Hierna volgt een foto overzicht van de locatie.

-afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0010.jpg"

8e buurt De Horsten

Aan de zuidzijde van het plangebied is de Slangenbeek, deze wordt verlegd om de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken. Het plangebied is in gebruik als landbouwgrond. Het perceel grenst in het westen aan de 2e Hemmelhorst. De 2e Hemmelhorst is een onverharde weg en langs deze weg staat een dubbele rij eiken. Ten noorden ligt de Hemmelhorst. Hier staan enkele solitaire bomen. Zowel de Hemmelhorst als 2de Hemmelhorst zijn aangemerkt als belangrijke groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0011.jpg"

Luchtfoto van de planlocatie

Hierna volgt een foto van het plangebied, welk in gebruik is als landbouwgrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0012.jpg"

2.2 Toekomstige situatie

Locatie Bongerdsweg 2

De Beekparkschool met 7 lokalen wordt met maximaal 4 lokalen uitgebreid. Het gebouw ten behoeve van de 4 lokalen krijgt de vorm van een schuur, gelijk aan de bestaande Beekparkschool. De oppervlakte van de bebouwing wordt maximaal 400 m2. De maximale goothoogte wordt 4 meter en de maximale bouwhoogte 7 meter.

De huidige Beekparkschool is ontworpen in samenhang met de naastgelegen bebouwing van de Bongerd. De opzet is een agrarisch ensemble, waarin alle gebouwen te samen een zichtbare en herkenbare eenheid vormen: diverse gebouwen op een erf, omgeven door een haag en met bomen als strooigoed tussen de gebouwen op het erf. Daarom is de huidige Beekparkschool ontworpen in de vorm van een boerderij; in dit geval met een dubbele kap (2 nokken) met rode pannen en 1 nokrichting. Het is de bedoeling dat het schoolplein rondom de school geheel komt te liggen binnen een haag (eventueel in combinatie met een hek aan de binnenzijde) als afscheiding/begrenzing van het erf. Daarbinnen is sprake van een deel verhard en deel onverhard speelterrein. Momenteel maakt de school ook gebruik van de groene ruimte rondom de school. Dit is en blijft echter onderdeel van het park en dus openbaar.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0013.jpg"

Indicatieve inrichtingstekening

8e buurt De Horsten

In de nieuwe basisschool komen maximaal 18 lokalen en 4 groepen kinderopvang. Buitenschoolse opvang vindt plaats in de schoollokalen. De oppervlakte van de bebouwing wordt maximaal 1.650 m2. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen. De maximale bouwhoogte is 11 meter.

In het bestemmingsplan wordt geregeld dat in een zone ten noorden (30 meter vanaf voorgevels woningen Eschwonen) geen speelplein is toegestaan.

De school is gelegen op een bijzonder punt in de wijk Bornsche Maten. Deze locatie vormt het schakelpunt tussen drie buurten (De Maten, Eschwonen en De Horsten). Daarom wordt deze plek verbijzonderd ten opzichte van de omgeving in functie en vorm. De onderwijs functie is het eerste onderscheid. Het tweede onderscheid moet zichtbaar worden in de vormgeving/architectuur.

Enerzijds dient het zich te ‘nestelen’ in maat en schaal tussen de grondgebonden woningen. Anderzijds moet het afwijken/opvallen tussen deze woningen. Er wordt een onderscheidend, afwijkende vormgeving van de omgeving geëist bij het ontwerp voor de school. De wijze waarop deze afwijking vorm krijgt is vrij. Gedacht kan worden aan (wensen):

  • Geen baksteen. Dus afwijkend materiaal gebruik (bijvoorbeeld hout).
  • Indien wel gekozen wordt voor baksteen, duidelijk andere vormgeving van het gebouw (bijvoorbeeld ronde vormen) en/of bijzonder metselwerk en kleurgebruik.
  • Afwijkende vorm/architectuur van de verwachtte woningbouw in de omgeving. Dus niet met een traditionele kapvorm, maar een afwijkende kapvorm. Een duidelijke knipoog mag wel. Vegetatiedaken zijn overigens op deze locatie ongewenst (eis). Ook al draagt dit bij aan een duurzaam vormgegeven gebouw, deze locatie is gebaad bij het vasthouden en infiltreren van elke regenwaterdruppel ter plaatse in de bodem in plaats van het weghouden uit de bodem en weer laten verdampen (principe van een vegetatiedak).

Bouwen in de zichtas van de Aakamp

Het schoolgebouw komt, als poortgebouw van De Horsten, in de zichtas van de Aakamp te liggen; de hoofdontsluitingsweg van deze buurt op de Bornsche Beeklaan.

Precies op de plek waar deze zichtas het schoolgebouw snijdt, is een accent in het gebouw geëist. Dit accent kan gerealiseerd worden als onderdeel van het gebouw (bijvoorbeeld het verbijzonderen in vormgeving of kleurgebruik van de hoofdentree; wens) of als toevoeging aan het gebouw.

Inpassing van de kavel in de omgeving

Aan vier zijden grenst de kavel aan de woningen in de Bornsche Maten. Alle zijden worden zorgvuldig ingericht zodat naast de aan te houden afstanden in relatie tot geluid, ook de visuele confrontatie tussen het wonen en het onderwijs zorgvuldig is ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0014.jpg"

Aan de zuidzijde van de toekomstige school bevindt zich de Slangenbeek. Om deze school mogelijk te kunnen maken wordt de Slangenbeek richting het zuiden verlegd.

Hierna volgt een indicatieve inrichtingsschets van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0015.jpg"

Voor de ontwikkelingen binnen de Bornsche Maten geldt in principe dat deze allen, tenzij anders vermeld, dienen te passen binnen een nieuw op te stellen beeldkwaliteitplan als onderdeel/hoofdstuk van de Welstandsnota van de gemeente Borne.

Voor de realisatie van deze uitbreidingen is daarom een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan toegevoegd aan dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Algemeen

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI komt als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2018 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

In november 2020 is door SBM Bouw- en vastgoedmanagers B.V. een onderzoek opgeleverd om te komen tot een permanente oplossing voor voldoende onderwijshuisvesting voor het primair onderwijs in de wijk Bornsche Maten. Echter door de snel groeiende wijk Bornsche Maten is het behoefte onderzoek geactualiseerd door Pronexus (zie Bijlage 1 Behoefte onderzoek).

Sinds 2018 maakt basisschool De Vonder gebruik van tijdelijke huisvesting, deze wordt in de praktijk locatie Goudbes genoemd. De locatie aan de Goudbes is tijdelijk gerealiseerd om te kunnen onderzoeken wat er aan capaciteit voor de Bornsche Maten nodig is.

Op basis van de prognose dient basisschool Beekpark in 2030 over 13 lokalen te beschikken (2030): met de geplande uitbreiding van 4 lokalen komt het totaal op 11 lokalen. Daarmee is de school voor de toekomst alweer te klein: uitbreiding zou 2 lokalen groter moeten zijn om alle kinderen een onderdak te kunnen bieden.

Basisschool De Vonder beschikt nu over 17 lokalen: groeit door in de piek naar 32 lokalen. Daarmee is er een behoefte van uitbreiding met 15 lokalen. Bij Beekpark is het op de kavel niet mogelijk om verder uit te breiden. Daarom wordt voorgesteld om de behoefte van 2 lokalen over te hevelen naar locatie Vonder. De uitbreiding komt daarmee in totaal op 17 lokalen waardoor aan de behoefte wordt voldaan conform de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borne.

Met de voorgestelde uitbreiding zal de tijdelijke locatie Goudbes worden opgeheven en wordt de grond beschikbaar gesteld voor de geplande woningbouw.

Hoewel de prognose is aangepast naar de laatste inzichten, heeft de praktijk de afgelopen jaren laten zien dat er vooral afwijkingen naar boven in het leerlingaantal plaatsvinden op de Bornsche Maten. Op basis van deze praktijkervaring worden extra vierkante meters mogelijk gemaakt zodat het mogelijk is om in één bouwstroom een permanente en toekomst bestendige oplossing te creëren. Dit is de reden dat dit bestemmingsplan 18 lokalen in de Horsten mogelijk maakt.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er duidelijk behoefte is aan uitbreiding van lokalen ten opzichte van bestaande scholen in de Bornsche Maten voor het primaire onderwijs.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2019/2020 (geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen aanvaardbaar zijn, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0016.png"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)
  • Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5)

Hierna worden de artikelen nader getoetst.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking in voorliggend plan:

Voor beide locaties is sprake van inbreiding in bestaand / toekomstig woongebied, derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking in voorliggend plan:

Beide ontwikkelingen worden zorgvuldig ingepast in de omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande bebouwde omgeving, waardoor de plannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In navolgende afbeelding is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0017.jpg"

Fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven

  • Voor locatie A (Bongerdsweg 2) en locatie B (8e buurt De Horsten) geldt Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap '.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aangezien beide gebied in bestaande / toekomstige woongebieden zijn gelegen, hebben beide ontwikkelingen geen belemmering op de diverse functies in het buitengebied.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0018.jpg"

Ligging plangebieden

  • Voor locatie A (Bongerdsweg 2) geldt het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.
  • Voor locatie B (8e buurt De Horsten) geldt het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes'.

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.

Beekdalen en natte laagtes

Aardkundige waarden versterken de identiteit, verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel en dragen daardoor bij aan een aantrekkelijk woonklimaat. Aardkundige waarden vertellen samen met archeologische waarden en gebouwde elementen (cultureel erfgoed) het verhaal van het landschap en de cultuurhistorie van Overijssel en vormen een aanknopingspunt voor een betekenisvolle inrichting en ontwikkeling van identiteit voor gebieden.

Laag van de agrarische cultuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0019.jpg"

  • Voor locatie A (Bongerdsweg 2) geldt deels het kenmerk 'Maten en flierenlandschap' en deels 'Oude hoevenlandschap'.
  • Voor locatie B (8e buurt De Horsten) geldt het kenmerk 'Oude hoevenlandschap'.'

Oude hoevenlandschap

Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht.

Maten en flierenlandschap

Laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijzigingen volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst.

De gemeente Borne beschikt over een grote uitleglocatie voor woningbouw, De Bornsche Maten. Naast De Bornsche Maten legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. In het bestaand stedelijk gebied is de laatste jaren veel opgeknapt en geherstructureerd. Met name de corporatie Woonbeheer Borne heeft diverse rotte plekken in Borne met kwalitatief hoogwaardige panden ingevuld en heeft haar woningvoorraad op verschillende locaties naar een kwalitatief hoger niveau gebracht. De locaties groter dan 10 woningen zijn op de Visiekaart Wonen aangegeven. Als gevolg van het mogelijk vrijkomen van schoollocaties zullen zich in de toekomst nieuwe mogelijkheden voordoen.

Op de Visiekaart Wonen wordt de Bornsche Maten al weer gegeven als toekomstige woonlocatie. Een logisch gevolg hiervan is dat er ook scholen voor primair onderwijs noodzakelijk zijn (zie ook 3.1.2). Hiermee zijn de realisatie van de school en de uitbreiding van een school passend binnen de Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

Locatie Bongerdsweg 2

In april 2021 is door Ortageo een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met het doel de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Bongerdsweg 2). Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende NEN-normen en voldoet aan de geldende wet- en regelgeving betreffende de kwaliteit van de uitvoering van milieuhygiënisch bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • In de bovengrond zijn plaatselijk zwakke bijmengingen met puingranulaat waargenomen. In één boring is in de ondergrond een matige bijmenging met puingranulaat waargenomen.
  • In de boven- en ondergrond met zwakke tot matige bijmengingen met puingranulaat zijn licht verhoogde gehalten PCB aangetoond. Deze grond is geclassificeerd als ‘altijd toepasbaar’.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond, deze grond is geclassificeerd als ‘altijd toepasbaar’.
  • Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen en er is in de fractie < 20 mm van de puinhoudende grond geen asbest aangetoond.
  • In het grondwater is licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond (waarschijnlijk van nature).

Er zijn geen chemische verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde. Daarnaast is geen asbest aangetoond. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. In het kader van kostenefficiëntie wordt geadviseerd om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken.

Locatie 8e buurt De Horsten

In juni 2021 is door Ortageo een Verkennend bodemonderzoek plangebied Bornsche Maten, Derde fase 3B/3D uitgevoerd met als doel de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de herinrichting van het gebied (zie Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek plangebied Bornsche Maten, Fase 3B/3D). Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende NEN-normen en voldoet aan de geldende wet- en regelgeving betreffende de kwaliteit van de uitvoering van milieuhygiënisch bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0020.png"

Hoewel voor barium en nikkel wordt plaatselijk de tussenwaarde/interventiewaarde in het grondwater overschreden en gezien het ontbreken van een bekende antropogene bron of oorzaak wordt verwacht dat sprake is van een natuurlijke oorzaak. Nader onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.

Op basis van de resultaten van de PFAS-analyse wordt geconcludeerd dat PFAS geen invloed heeft op de voor de algemene parameters vastgestelde bodemkwaliteitsklassen voor deellocatie E, opgenomen in tabel 12 van het bodemonderzoek. Daarnaast is geen asbest aangetoond op de geplande locatie voor de school in De Horsten. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt daarom voor locatie De Horsten niet noodzakelijk geacht.

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. In het kader van kostenefficiëntie wordt geadviseerd om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken.

4.2.3 Conclusie

Dit aspect is voor de realisatie van de plannen geen belemmering.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimteplannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van de planontwikkeling voor het waterbeheer en de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat de doelstellingen van de wateropgaven expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden geimplementeerd. Het betreft zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast en tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (gezondheid, inzameling hemelwater, lozingen oppervlaktewater).

Waterbeheerprogramma

Systeem

In het waterbeheer 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Ook de klimaatdoelstellingen dat in 2050 de leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Dit betekent concreet dat (langere) droge perioden worden doorstaan zonder schade, sterfte en stank, en in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op lager gelegen gebieden. Het principe eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren is leidend.

Afvalwaterketen

In de keten is het tegenwoordig een (hard) uitgangspunt om vuil- en schoonwater te scheiden. Traditioneel werd het vuile en schone water gemengd afgevoerd naar de zuivering. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden schoonwater door het rioolstelsel stroomt neemt de belasting op de zuivering af en verminderd de wateroverlast in het stedelijk gebied. Met het ontkoppelen van schoonwater en lokaal vast te houden van het hemelwater is de bijdrage op de vernatting van de bodem gunstig en blijft het grond- en oppervlaktewater op peil.

Grenzend aan de zuidkant van het plangebied De Horsten ligt waterloop “Oude Slangenbeek”. De Oude Slangenbeek wordt hoofdzakelijk gevoed met kwelwater en als hoogwater optreedt in de Slangenbeek te Hengelo.

Watertoetsproces

Het projectgebied ligt in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. Op 10 mei 2021 is voor beide locaties via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld (zie bijlagen 5, 6, 7 en 8). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is.

Waterhuishouding

Heden ten daags wordt vuil en schoon water in nieuwbouw gescheiden uitgevoerd, volgens Bouwbesluit 2015 en NEN3215. Het Bouwbesluit schrijft voor dat de gemeente met een maatwerkvoorschrift aangeeft of de perceeleigenaar het hemelwater in de openbare ruimte mag lozen. Indien het perceel het niet toelaat tot opvang van hemelwater dan heeft de gemeente een ontvangstplicht.

Klimaataspecten

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2018 (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het DPRA kent meerdere ambities en versnelt en intensiveert de aanpak. Na het in beeld brengen van de klimaateffecten is een belangrijk onderdeel in het proces het voeren van dialogen met stakeholders. De dialoog heeft twee doelen: het vergroot het bewustzijn over hoe kwetsbaar het gebied is voor klimaatextremen en worden concrete maatregelen opgesteld. 

In 2019 heeft de gemeente de klimaatlas ontwikkeld. De atlas geeft een beeld van de verwachte toekomstige klimaateffecten ten aanzien van wateroverlast, droogte en hitte. Tot op perceelniveau zijn de effecten op de drie thema's inzichtelijk. De atlas biedt een uitgebreide set aan informatie over mogelijke klimaateffecten. Het gaat dan om hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en drogere zomers. Dit is nu al merkbaar en voelbaar. Hevige neerslag kan leiden tot schade aan woningen. Langdurige droogte leidt tot schade aan landbouwgewassen en natuur. Extreme hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen voor de ouderen in Twente.

Hieronder wordt per thema van de klimaatopgaven een korte toelichting verstrekt in kader van de bestemmingsplan ontwikkeling.

Wateroverlast: De omgeving rondom het ontwikkelingsgebied De Horsten kleurt lichtblauw voor het thema wateroverlast bij extreme regenval (70mm/uur en 90 mm/uur). Dit betekent dat de aanwezige waterhoeveelheid op de huidige maaiveldhoogte bij deze regenval beperkt is. Het ontwikkelingsgebied is in extreme situaties niet direct kwetsbaar voor wateroverlast (water in de panden) bij de gehanteerde buien. Direct aan de zuidkant van het plangebied stroomt de Oude Slangenbeek, welke in beheer en onderhoud is van waterschap Vechtstromen. Langs de Oude Slangenbeek zijn de vlakken bij extreme neerslag donkerblauw gekleurd.

Hitte: De hittekaart geeft voor de huidige situatie een gunstig beeld. Het terrein is onverhard en in de omgeving is veel groen aanwezig. Door de aanleg van verhardingen (daken en bestrating) zal de temperatuur in de toekomst terplekke toenemen. Om enigszins de toename aan temperatuur te compenseren is het aanbrengen van bomen of waterpartij een mogelijke optie.

Tevens is het denkbaar om duurzame dak- en gebouwconstructie toe te passen.

Droogte: volgens bodemonderzoek (2003) ligt de gemiddelde grondwaterstand (GWS) in de omgeving vrij hoog. Uit de gegevens van de uitgevoerde boringen en peilbuis op de aangrenzende percelen blijkt dat op beperkte afstand onder maaiveld een leemlaag aanwezig is.

De klimaatatlas is te vinden op site van Borne onder inwoners-waterloket.

Advies

Geadviseerd wordt dat bij nadere uitwerking van het plan rekening moet worden gehouden met de volgende aandachtspunten:

  • 1. Scheiden waterstromen (vuil en schoon);
  • 2. Kansrijke situaties verkennen voor duurzame opvang en transport hemelwater, zowel op particulier als openbaar terrein;
  • 3. Uitgangssituatie voor hemelwaterbeheer is drietrapstrategie vasthouden-bergen-afvoeren;
  • 4. Vloerpeilhoogte nieuwbouwwoningen in kader van voldoende veiligheid bij extreme buien;
  • 5. Zorgdragen voor meer vergroening en beperking van opwarming in de buitenruimte, met name bij maatschappelijke doeleinden;
  • 6. Rekening houden met lozingen, beschermingszone en onderhoud(werk)strook Oude Slangenbeek;
4.3.2 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat, met inachtneming van de aandachtspunten, wateraspecten, die eventueel door het waterschap worden doorgegeven, geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.4 Archeologie

4.4.1 Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.4.2 Onderzoek

Locatie Bongerdweg 2 en Locatie 8e buurt De Horsten

Volgens de archeologische beleidsadveskaart geldt voor beide locaties een lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0021.jpg"

Zie bijlage archeologische verwachtingskaart

Beide locaties zijn gelegen in een gebied waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. Hiervoor geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Voor beide locaties is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Archeologie is geen belemmering voor de realisering van de plannen.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Locatie Bongerdsweg 2

In april 2021 is door Natuurbank Overijssel de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld gebracht (zie Bijlage 9 Quickscan natuurtoets Bongerdsweg 2). Het plangebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, zoals toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, kan op voorhand niet volledig uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, zoals toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, kan op voorhand niet volledig uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

De inrichting van het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten en tot een weinig geschikt functioneel leefgebied van beschermde dieren. Mogelijk benutten verschillende vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten het plangebied als foerageergebied, maar ze bezetten er geen vaste rust-of voortplantingsplaats.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood, maar neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied af. Deze afname leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie:

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van gebiedsbescherming te kunnen bepalen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Locatie 8e buurt De Horsten

In november 2019 is door Natuurbank Overijssel voor de locatie 8e buurt De Horsten een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 10 Quickscan 8e buurt De Horsten. In het verleden is door Bureau Mertens een groot deel van het plangebied onderzocht op beschermde flora- en faunawaarden, maar een klein deel van het plangebied, valt buiten dit onderzoeksgebied. Doel is om de wettelijke consequenties van de voorgenomen plannen in het kader van soort- en gebiedsbescherming vast te kunnen stellen. Die delen van het plangebied, die niet eerder onderzocht zijn door Adviesbureau Mertens (waaronder deze locatie) nader onderzocht.

Het onderzoeksgebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. In verband met de ligging van het plangebied op enige afstand van het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen fysieke activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, is een negatief effect uitgesloten. Het effect van stikstofemissie tijdens de ontwikkel- en gebruiksfase is in een separate studie onderzocht.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame en/of kritische diersoorten. Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vleermuis-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied. In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied, wordt voor de in het plangebied foeragerende diersoorten niet aangetast.

Conclusie

Het plangebied bestaat uit intensief beheer agrarisch cultuurland, afgewisseld door kavel- en bermsloten met ruigte en ruig gras. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een potentieel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Mits er geen bezette nesten beschadigd of vernield worden en er geen vogels verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Uitvoering van fysieke activiteiten, leidt niet tot negatieve effecten op Natura2000-gebied en vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Het effect van stikstofemissie tijdens de ontwikkel- en gebruiksfase is in een separate studie onderzocht. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.5.3 Stikstof

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitatten die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, dan wel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Veel Natura 2000-gebied is kwetsbaar voor stikstofdepositie. Een verhoogde stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken heeft Natuurbank Overijssel een zogeheten AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase.

Locatie Bongerdsweg 2

Uit het rapport blijkt dat als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase er geen toename van depositie plaats vindt in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden (zie Bijlage 11 Stikstof Bongerdsweg 2).

Locatie 8e buurt De Horsten

Uit het rapport blijkt dat als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase er geen toename van depositie plaats vindt in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden (zie Bijlage 12 Stikstof 8e buurt De Horsten).

4.5.4 Conclusie

Het aspect ecologie is geen belemmering voor beide locaties.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

De plangebieden liggen niet binnen de zones van spoorwegen en industrieterreinen. Railverkeerslawaai en industrielawaai spelen dan ook geen rol. Beide plangebieden liggen wel binnen de zone van een weg.

Locatie Bongerdsweg 2

Door de gemeente Hengelo is in april 2021 is op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 13 Akoestisch onderzoek Bongerdsweg 2).

In het akoestisch onderzoek is onderzocht:

  • a. wat de geluidbelasting is van de gevels van het nieuwe geluidgevoelige gebouw van de Beekparkschool veroorzaakt door het de wegverkeer op die delen van de Bornsche Beeklaan waarop 50 km/uur gereden mag worden;
  • b. wat de geluidbelasting is van de gevels van het nieuwe schoolgebouw door alle wegverkeerslawaai van de wegen rondom de school (50 km-weggedeelten en 30 kmweggedeelten.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat:

  • 1. de geluidbelasting van de gevels van het nieuwe schoolgebouw door 50-km weggedeeltes ruim blijft onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en dat het bepaalde in de Wet geluidhinder daarom geen belemmering vormt voor de uitbreiding van de school;
  • 2. de geluidbelasting van het nieuwe schoolgebouw door het wegverkeer van alle wegen rondom naar verwachting geen verstoring geeft het verblijfsklimaat in de school.

Locatie 8e buurt De Horsten

Door de gemeente Hengelo is in augustus 2021 is op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 14 Akoestisch onderzoek 8e buurt De Horsten).

In het akoestisch onderzoek is onderzocht:

  • c. wat de geluidbelasting is van de gevels van het nieuwe schoolgebouw door wegverkeerslawaai afkomstig van de Aakamp;
  • d. wat het effect is van extra verkeersbewegingen van en naar de school op woningen gelegen langs de Aakamp (waaronder woningen aan de Blauwe Bes);
  • e. wat het effect is van het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein op geprojecteerde en nog te projecteren woningen rondom de school.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat:

  • a. de geluidbelasting van de gevels van het nog te bouwen schoolgebouw door het wegverkeer over de gehele Aakamp naar verwachting geen onevenredige verstoring geeft van het verblijfsklimaat in de school (de Wet geluidhinder is niet van toepassing);
  • b. de extra verkeersbeweringen door het toevoegen van de school niet leidt tot een significante toename van het verkeerslawaai op woningen aan de Aakamp;
  • c. de geluidbelasting van de gevels van de nog te realiseren woningen rondom de school door stemgeluid afkomstig van het schoolplein maximaal 4 dB hoger is dan de gehanteerde referentiewaarden uit het Activiteitenbesluit en dat het daarom op grond van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is dat dat de een nieuw te bouwen woningen een ten minste 4 dB betere geluidwering moeten bezitten dan het Bouwbesluit voorschrijft. De verwachting is dat een moderne nieuwbouwwoning daar veelal zonder extra voorzieningen aan kan voldoen;
  • d. het effect van het stemgeluid op het woon- en leefklimaat achter de woningen zeer beperkt is vanwege de afscherming door de woningen.

Naast de functies scholen, kinderopvang en buitenschoolse opvang is maatschappelijke dienstverlening toegestaan met milieubelastingscategorie 1 en een geadviseerde afstand van 10 meter. Aan deze afstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan (zie paragraaf 4.9.1). Gelet hierop is het niet aannemelijk dat deze functies een verstoring van het goede woon- en leefklimaat geven of dat deze functies niet zouden kunnen voldoen aan de geluidnormstelling uit het Activiteitenbesluit. Daarom zijn deze functies niet in het akoestisch onderzoek betrokken.

4.6.3 Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering is voor de realisatie van de voorgenomen plannen.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluiting;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.7.2 Onderzoek

De verkeersgeneratie van het voorgenomen plan bedraagt 750 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In een worst case scenario (alle kinderen komen met de auto) is er sprake van een 1.223 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal voertuigen is ingevoerd in de NIBM-Tool welke door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil is ontwikkeld. Hieronder is dit weergegeven.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHBHZhz002-vg02_0022.jpg"

Uit de tool volgt dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging (de bijdrage is lager dan 3% van de grenswaarde). Het voorgenomen plan verdraagt zich dan ook met het gestelde in titel 5.2 van de Wet milieubeer.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkelingen.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   18,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.8.2 Onderzoek

De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op een afstand van ruim 300 meter van de locatie 8e buurt De Horsten en op ruim 900 meter van de locatie Bongerdsweg 2. Een geuronderzoek is vanwege deze afstanden niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Geur is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen plannen.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn

4.9.1 Onderzoek

Voor beide locaties geldt dat er geen bedrijven in de omgeving zijn gelegen die belemmeren dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook worden er geen bedrijven gehinderd in hun bedrijfvoering.

Naast de functies scholen, kinderopvang en buitenschoolse opvang, waar hieronder op wordt ingegaan, is maatschappelijke dienstverlening toegestaan met een milieubelastingscategorie 1 (zie Lijst van bedrijfsactiviteiten – maatschappelijk). Hiervoor adviseert de publicatie bedrijven en milieuzonering een afstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan; de afstand tussen het percelen met maatschappelijke bestemming en de dichtstbijzijnde woonbestemming bedraagt circa 16 meter. Het is dan ook niet aannemelijk dat het woon- en leefklimaat bij de woningen door de functie maatschappelijke dienstverlening zal worden verstoord of dat van deze functies een onevenredige inspanning wordt gevraagd om aan wettelijke (geluid)normen te voldoen.

Locatie Bongerdsweg

Door de gemeente Hengelo is in april 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het effect van de uitbreiding van de school (het toegenomen aantal leerlingen dat buiten speelt) op woningen rondom de school (zie Bijlage 13 Akoestisch onderzoek Bongerdsweg 2). Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat het geluidniveau bij de woningen rondom de school veroorzaakt door de schoolkinderen die buiten spelen ruim ligt onder de referentiewaarden uit het Activiteitenbesluit en dat daarom de uitbreiding van de school naar verwachting geen onevenredige verstoring geeft van het woon- en leefklimaat bij die woningen.

Locatie de Horsten

Door de gemeente Hengelo is in augustus 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein op geprojecteerde en nog te projecteren woningen rondom de school (zie Bijlage 14 Akoestisch onderzoek 8e buurt De Horsten).

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat:

  • 1. de geluidbelasting van de gevels van de nog te realiseren woningen rondom de school door stemgeluid afkomstig van het schoolplein maximaal 5 dB hoger is dan de gehanteerde referentiewaarden uit het Activiteitenbesluit en dat het daarom op grond van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is dat de nieuw te bouwen woningen een tenminste 5 dB betere geluidwering moeten bezitten dan het Bouwbesluit voorschrijft. De verwachting is dat moderne nieuwbouwwoningen daar veelal zonder extra voorzieningen aan kan voldoen;
  • 2. het effect van het stemgeluid op het woon- en leefklimaat achter de woningen zeer beperkt is vanwege de afscherming door de woningen;
  • 3. daarom de uitbreiding van de school naar verwachting geen onevenredige verstoring geeft van het woon- en leefklimaat in en bij die woningen.
4.9.2 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen plannen.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.10.2 Onderzoek

In maart 2021 is door de Omgevingsdienst Twente een advies Externe veiligheid opgesteld.

Na het beschouwen van de signaleringskaart en de risicokaart wordt geconcludeerd dat er geen relevante risicobronnen in de omgeving zijn gelegen met invloed op het plangebied.

De dichtstbijzijnde risicobron is de op meer dan 500 meter afstand gelegen defensieleiding voor het vervoer van vloeibare brandstoffen met een maximale werkdruk van 80,00 bar en een uitwendige diameter van 219,08 mm (8,63 inch). Er is geen sprake van plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) buiten de leiding. De 1% letaliteits-effectafstand bedraagt 31 meter.

Externe veiligheid is voor de ontwikkeling van zowel de nieuwe school in De Horsten als de uitbreiding van de Beekparkschool, aan de Bongerdsweg 2 daarom geen belemmering. Nader onderzoek is niet nodig.

De veiligheidsregio is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Zij hebben het volgende aangegeven:

  • Voor de bestaande situatie geldt dat rekening gehouden moet worden met de bereikbaarheid (aspect komt terug in de eventuele bouwaanvraag).
  • Fietspad moet bereikbaar blijven, maar problemen worden niet verwacht.
  • Ter hoogte van he kruispunt is een -strategische- brandkraan aanwezig, dus ook ten aanzien van bluswater zijn geen belemmeringen te verwachten.
4.10.3 Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen plannen.

4.11 Fysieke veiligheid en brandweer

4.11.1 Algemeen

Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan, in geval van een incident, zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden alsmede de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp, is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').

4.11.2 Bluswatervoorziening

Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van water. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen, moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen:

  • De primaire bluswatervoorziening voorziet in de mogelijkheid om snel een redelijke hoeveelheid bluswater permanent beschikbaar te hebben. Over het algemeen bestaat de primaire bluswatervoorziening uit ondergrondse brandkranen die zijn aangesloten op het waterleidingnetwerk. Op 40 meter van elk object moet zich een ondergrondse brandkraan bevinden die een minimale hoeveelheid bluswater van 60 m3/uur levert. In bepaalde omstandigheden (geen hoogbouw, geen bijzondere risicofactoren, geen bijzondere objecten met veel personen tegelijkertijd aanwezig) kan 30 m3/uur voldoende zijn;
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening, die wordt gebruikt als de primaire bluswatervoorziening uitvalt of ontoereikend is of om onnodig gebruik van leidingwater te voorkomen. Onder secundaire bluswatervoorziening worden blusvijvers of brandputten verstaan met een minimale capaciteit van 90 m3/uur gedurende minimaal 4 uur;
  • Tertiaire bluswatervoorzieningen zijn bedoeld ten behoeve van de rampenbestrijding (neergestort vliegtuig, ontplofte LPG-tankwagen) en moeten in principe onbeperkt grote hoeveelheden bluswater kunnen leveren. Met behulp van dompelpompen wordt dit bluswater van bijvoorbeeld meren of kanalen naar het rampgebied getransporteerd.

Toetsing

De veiligheidsregio is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Zij hebben het volgende aangegeven ten aanzien van:

Locatie Bongerdsweg 2

Ter hoogte van het kruispunt is een -strategische- brandkraan aanwezig, dus ten aanzien van bluswater zijn geen belemmeringen te verwachten.

Locatie 8e buurt De Horsten

Aan de Hemmelhorst (nabij perceel 9a) bevindt zich een brandkraan die is aangesloten drinkwaterleidingtracé van 104pvc. Of dit voldoende is hangt onder andere af van de brandweertoegangen en de opstelplaats van het brandweervoertuig. Dit kan nog niet beoordeeld worden. Rekening moet worden gehouden met het bijplaatsen van een of meerdere brandkranen. Dit zal bij de beoordeling van het bouwplan aan de orde komen.

Wat betreft de scholen wordt opgemerkt dat nabij beide locaties diverse secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig zijn en de Bornsebeek dienst kan doen als tertiaire bluswatervoorziening.

4.11.3 Bereikbaarheid en brandweerzorgnorm

Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag, mei 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:

  • De ontwikkeling van schade;
  • De kans op dodelijke slachtoffers; en
  • De kans op het slagen van reddingen.

Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Dit geldt ook voor hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding: een korte opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft dan ook een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers.

Toetsing

Bereikbaarheid

Locatie Bongerdsweg 2

Het plan is gelegen aan de Bongerdsweg 2. Hiervoor is het van belang dat het via twee zijden bereikbaar is en het wegprofiel voldoet aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland. De bestaande school is aan 2 zijden bereikbaar.

Locatie 8e buurt De Horsten

Het plan is gelegen aan de Hemmelhorst. Hiervoor is het van belang dat het via twee zijden bereikbaar is en het wegprofiel voldoet aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland. De Aakamp wordt verlengd zodat de school zowel via de Hemmelhorst als Aakamp bereikbaar is.

Opkomsttijd

Voor een bijeenkomstfunctie, wat de school is, geldt een zorgnorm van 10 minuten. De theoretische berekening van Brandweer Twente geven een opkomsttijd van circa 10 minuten en 30 seconden (dagsituatie) en 10 minuten en 20 seconden (avond- en nachtsituatie en weekend). Het gaat om een theoretische tijd die, bijvoorbeeld door wegwerkzaamheden, in praktijk anders kan zijn.

4.11.4 Alarmeren bevolking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal echter verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

Toetsing

Locatie Bongerdsweg 2

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes. Na 2021 worden waarschijnlijk nieuwe communicatiemiddelen ingezet (o.a. NL-Alert). Alarmering van de personen binnen het plangebied bij een calamiteit vormt geen probleem.

Locatie 8e buurt De Horsten

Het plan bevindt zich niet binnen het dekkingsgebied van het waarschuwings- en alarmeringsstelsel. In 2021 is het voornemen dat er door de landelijke overheid een besluit wordt genomen of dit systeem wordt veranderd door een ander systeem. De veiligheidsregio heeft geadviseerd om dit besluit af te wachten, maar alvast financiële middelen te reserveren voor het plaaten van een sirene.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen. Nota parkeernormen gemeente Borne is van toepassing. Zie Bijlage 3 Nota Parkeernormen Gemeente Borne bij de regels

4.12.2 Onderzoek

Verkeer

Voor zowel de bestaande school als ook de nieuw te realiseren school als andere mogelijke functies is niet de verwachting dat dit tot verkeersproblemen in de directe omgeving zal leiden. Bij Bongerdsweg 2 zal van de bestaande wegstructuur gebruik worden gemaakt. Bij de Horsten wordt het autoverkeer langs de Aakamp geleidt en de fietsers gaan via de 2e Hemmelhorst en de Hemmelhorst.

Parkeren

Locatie Bongerdsweg 2

Voor de Beekparkschool (inclusief de 4 extra lokalen) is de buitenschoolse opvang niet meegenomen (omdat deze vaak niet in de breng en haal tijd van school komen).

Voor de totale invulling inclusief 4 extra lokalen zijn 54 (ten zuiden van de school) parkeerplaatsen nodig, er zijn 57 parkeerplaatsen aanwezig aan de overzijde van de school. Er zijn dus geen extra parkeerplaatsen nodig.

Fietsparkeren

Volgens de gemeentelijke parkeernorm zijn er per 10 leerlingen 5,4 parkeerplaatsen nodig. Uitgaande van 25 leerlingen per klas resulteert in (100:10) x 5,4 = 54 parkeerplaatsen voor fietsers. Ten zuidoosten van de bestaande school zal extra ruimte worden gecreeërd voor het plaatsen van fietsen.

Locatie 8e buurt De Horsten

Voor de basisschool en kinderopvang in De Horsten is de buitenschoolse opvang niet meegenomen (omdat deze vaak niet in de breng en haal tijd van school komen).

Voor de Horsten 14 lokalen:

Totaal 65 parkeerplaatsen zijn er nodig, waarvan 11 vaste parkeerplaatsen voor personeel.

Voor de Horsten 18 lokalen:

Totaal 83 parkeerplaatsen zijn er nodig, waarvan 18 vaste parkeerplaatsen voor personeel.

Kinderopvang, 4 groepen van 16 kinderen in totaal 64 kinderen:

Totaal zijn er 6 parkeerplaatsen voor personeel nodig. Het halen en brengen van kinderen is niet meegenomen bij het berekenen van het benodigd aantal parkeerplaatsen in verband met andere haal- en brengtijden dan school.

Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. Een deel van de parkeerplaatsen zullen een dubbel gebruik krijgen, namelijk zowel voor parkeren als speelterrein.

Fietsparkeren

Volgens de gemeentelijke parkeernorm zijn er per 10 leerlingen 5,4 parkeerplaatsen nodig. Uitgaande van 25 leerlingen per klas, 18 lokalen in resulteert in (450:10) x 5,4 = 243 parkeerplaatsen voor fietsers. Ten noorden van de school, aan de Hemmelhorst, zal ruimte voor fietsparkeerplaatsen worden gereserveerd.

Voor de Horsten: maatschappelijke dienstverlening voor zover deze is opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten - maatschappelijk

Een voorbeeldinvulling is een huisartsenpraktijk-centrum met 5 behandelkamers. Totaal zijn er hiervoor 15 parkeerplaatsen nodig en 5 fietsparkeerplaatsen.

Een andere voorbeeldinvulling is apotheek van 250 m2 bvo. Totaal zijn hiervoor 8 parkeerplaatsen en 11 fietsparkeerplaatsen nodig.

Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. Ten noorden van het gebouw, aan de Hemmelhorst, zal ruimte voor fietsparkeerplaatsen worden gereserveerd.

Bij de omgevingsvergunningsaanvraag wordt aangetoond dat er aan de gemeentelijke parkeernormen wordt voldaan.

4.12.3 Conclusie

Verkeer en parkeren is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

4.13 Kabels en leidingen

4.13.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.13.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.13.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.14 MER-toets

4.14.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1, Wet milieubeheer (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.14.2 Onderzoek
4.14.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de uitbreiding van een school en de nieuwbouw van een school. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een afstand van ruim 5 kilometer.

In april 2021 is daarom voor locatie Bongerdsweg 2 nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 11 Stikstof Bongerdsweg 2). In augustus 2021 is een Stikstofonderzoek uitgevoerd voor locatie De Horsten (Bijlage 12 Stikstof 8e buurt De Horsten). Uit de AERIUS-berekeningen voor de beschouwde plannen komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).

4.14.2.2 Vormvrije mer-beoordeling

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarboven een formele mer-beoordeling nodig is. Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer moet vóór de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een beslissing worden genomen over de vraag of vanwege belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een milieueffectrapport nodig is. Daarbij moet rekening gehouden worden met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn.

Het college heeft, gelet op:

  • de kenmerken en locatie van het plan;
  • de (beperkte) gevolgen die het plan naar verwachting voor het milieu kan hebben;
  • de relevante beoordelingscriteria hierbij uit bijlage III van de mer-richtlijn.

geoordeeld dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld (zie Bijlage 15 Vormvrije mer-beoordeling en Bijlage 16 Vormvrije mer-beoordeling school De Horsten).

4.14.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

5.1.1 Inleidende regels
5.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

5.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 'Groen'

Het aanwezige beeldbepalende-, structureel- en begeleidend groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden, kunstwerken, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

5.1.2.2 'Maatschappelijk'

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van scholen, kinderopvang en buitenschoolse opvang toegestaan. Daarnaast is maatschappelijke dienstverlening in categorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten - Maatschappelijk toegestaan en daarmee vergelijkbare functies. In de bijlage bij de regels is deze lijst opgenomen.

Speelvoorzieningen zijn als medegebruik bij onderwijs toegestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld op een schoolterrein medegebruik als speelvoorziening mogelijk is. Het spelen op het schoolplein is dan niet alleen voorbehouden aan de kinderen die op die school zitten, maar ook andere kinderen, bijvoorbeeld uit de buurt, kunnen na schooltijden van het terrein gebruik maken. Met name gelet op de tijdsduur van het gebruik is het spelen ondergeschikt. Het grootste deel van de dag is het gebruik van het terrein ten behoeve van de school. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan wordt juridisch vastgelegd dat een deel van het schoolterrein niet ingericht mag worden ten behoeve van spelen.

Daarnaast is er tevens dubbel gebruik van het schoolterrein voor zowel spelen als parkeren mogelijk bij locatie De Horsten.

Door middel van het envelop-principe (Bijlage 17 Envelopprincipe) is bepaald wat de toegestane dakhelling van de school is.

5.1.2.3 'Verkeer- Verblijfsgebied'

De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' wordt opgenomen voor wegen met als functie verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals fiets-en voetpaden, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.1.3 Algemene regels
5.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.1.3.2 Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bouwhoogtes en ondergronds bouwen.

5.1.3.3 Algemene gebruiksregels

Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

5.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

5.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

5.1.3.6 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

5.1.3.7 Overige regels

In dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren, laden en lossen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen).

Voor de uitbreiding van de Beekparkschool is geen exploitatieplan nodig (uitbreiding is niet meer dan 1.000m2 en betreft een bijgebouw). De uitbreiding van de Beekparkschool valt niet onder artikel 6.2.1 Bro. Locatie De Horsten valt wel onder artikel 6.2.1 Bro (de bouw van een hoofdgebouw). Er is geen exploitatieplan nodig als de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeente is eigenaar van deze gronden. De kosten zijn anderszins verzekerd. Er is/wordt een krediet door de raad beschikbaar gesteld voor het realiseren van de (uitbreiding) van de scholen,

NB. Op dit moment ligt het exploitatieplan Bornsche Maten, derde fase (B) over locatie De Horsten. Bij de 1ste herziening van het exploitatieplan zal de locatie van de school in de Horsten uit het exploitatieplan worden gehaald indien er dan nog een exploitatieplan voor de derde fase (B) van de Bornsche Maten nodig is.

Hoofdstuk 7 Procedure, overleg en inspraak

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening scholen Bornsche Maten.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad heeft op 16 november 2021 het bestemmingsplan vastgesteld.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, te weten naar o.a. provincie Overijssel, Tennet, gemeente Hengelo, betrokken ministeries, Vitens.

Tennet geeft aan dat binnen de plangrenzen noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer, aanwezig zijn.

Provincie Overijssel geeft aan dat de plannen passen in het provinciaal ruimtelijk beleid. Er zijn dan ook geen belemmeringen wanneer de plannen in deze vorm in procedure worden gebracht.

Rijkswaterstaat geeft aan dat er geen raakvlakken zijn met taken of belangen van Rijkswaterstaat.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 3 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn behandeld in de Zienswijzennota.