direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, herziening Oude Almeloseweg 78
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Oude Almeloseweg 78 in Borne is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op deze locatie, waar tot voor een aantal jaren geleden stichting EEGA was gevestigd, twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen bestaande uit één bouwlaag realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oude Almeloseweg 78 in de kern van het dorp Borne. Het plangebied staat kadadstraal bekend als gemeente Borne, sectie H 760 en gedeeltelijk 1951 en 1961. De nabije omgeving van het plangebied bestaat met name uit woonbebouwing, stedelijk groen en infrastructuur. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

De globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Oude Almeloseweg 78 te zien is. De begrenzing komt voort uit de woningbouwontwikkeling met bijbehorende voorzieningen. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Algemene herziening Borne’, vastgesteld op 13 november 2018. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemmingen ‘Tuin’ en ‘Maatschappelijk’, met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – bedrijfswoning Oude Almeloseweg 78’. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat een functiewijziging naar een geluidsgevoelige functie niet is toegestaan. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en voor water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast heeft het grootste gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie middel’, een klein deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie hoog’. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl.)

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de ontwikkeling van woningen in het plangebied niet mogelijk. Binnen het bestemmingsplan zijn geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de ontwikkeling mogelijk kunnen maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, herziening Oude Almeloseweg 78' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de ontstaansgeschiedenis en landschapstypologie, de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis en landschapstypologie

HisGIS biedt de oudste kadastrale kaart van 1832 met bijbehorende eigenaars- en perceelinformatie in digitale vorm. De HisGIS kaartapplicatie toont dat het grondgebruik van het plangebied begin 19e eeuw bestond uit heide, bouwland en hooiland (zie figuur 2.1). De directe omgeving van het plangebied was in die tijd nog volledig onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: Het grondgebruik van het plangebied (rood omkaderd) bestond aan het begin van de 19e  eeuw uit heide (paars), bouwland (beige) en hooiland (geel) (bron: HisGIS Overijssel, Fryske Akademy)

Het eerste Bonneblad voor Borne is uitgegeven in 1891. Het grondgebruik van het plangebied bestond toen deels uit wei-/grasland en uit bouwland. De Bonnebladen van 1898, 1912, 1925, 1935 tonen een zelfde beeld qua grondgebruik. De kaarten van 1898, 1912 en 1925 laten nauwelijks een toename in bebouwing zien. In de perdiode 1925-1935 breidt het dorp zich steeds verder uit: een vergelijk tussen de kaarten van voornoemde jaartallen toont een toename in bebouwing. De kaart van 1955 toont dat ten zuiden van het plangebied nieuwe woonbebouwing gerealiseerd is. 10 jaar later, in 1965, is het dorp Borne inmiddels aanzienlijk uitgebreid. Het plangebied bleef in die periode in gebruik als wei- en bouwland. In 1976 was de bebouwingsgrens van Borne opgeschoven tot de Rondweg. Het plangebied, op dat moment in gebruik als weiland, werd vrijwel volledig omsloten door bebouwing. De kaart van 1988 toont het huidige gebouw dat binnen het plangebied aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0005.png"

Figuur 2.2 Historische topografische kaarten plangebied en omgeving, van links naar rechts, van boven naar benenden 1891, 1935, 1955, 1965, 1976 en 1988 (bron: Topo Tijdreis)

2.2 Huidige situatie

Aan de Oude Almeloseweg 78 in Borne bevindt zich op dit moment een gebouw dat in 1975 gerealiseerd is met als doel om dienst te doen als provinciale bibliotheek. Eind jaren ’80 is stichting EEGA eigenaar geworden van het gebouw. Geruime tijd is de locatie in gebruik geweest als onder andere een opleidingscentrum in het kader van de maatschappelijke participatie. Na het vertrek van EEGA naar Deventer is de locatie deels nog in gebruik geweest voor kinderopvang. Inmiddels staat het gebouw geruime tijd leeg, hetgeen de staat van onderhoud en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet ten goede komt. De locatie wordt omsloten en ontsloten via de Oude Almeloseweg en de Reigershof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0006.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied, aanzicht vanaf de Oude Almeloseweg (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0007.png"

Figuur 2.4: Huidige situatie, aanzicht vanaf de Reigershof (bron: Google Streetview)

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundig

Voor de Oude Almeloseweg 78 is een nieuw stedenbouwkundig plan ontwikkeld. Dit plan bestaat uit het slopen van het bestaande gebouw en het in de plaats daarvan realiseren van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen bestaande uit één bouwlaag. De woningen worden gerealiseerd rondom een binnentuin. Deze binnentuin vormt een veilige en natuurlijke setting hetgeen het mogelijk maakt dat bewoners veilig en besloten kunnen rondlopen, tuinieren en andere mensen kunnen ontmoeten. Navolgende figuren geven inzicht in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0008.png"

Figuur 2.5: Toekosmtige situatie (bron: Vazet)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0009.png"

Figuur 2.6: Vogelvluchtperspectief toekomstige situatie, aanzicht vanaf de Oude Almeloseweg (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0010.png"

Figuur 2.7: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0011.png"

Figuur 2.8: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

Zoals hiervoor is beschreven zijn de te realiseren woningen geschikt voor levensloopbestendig wonen. Daarnaast worden de woningen ook zorggeschikt en duurzaam gerealiseerd. Hierna volgt een nadere uiteenzetting over deze aspecten.

Levensloopbestendig

De woningen kennen één bouwlaag waar alle functies zijn gesitueerd. Hierdoor zijn de woningen zeer geschikt voor mensen die fysiek beperkt zijn of dit in de toekomst worden. Door het toepassen van juiste en ruime maatvoering, vrije doorgangen, draaicirkels en een directe verbinding met een schuifdeur tussen hoofdslaapkamer en badkamer zijn de woningen geheel geschikt en toegankelijk, ook voor rolstoelgebruikers. De woningen kunnen op maat uitgerust worden met diverse domotica toepassingen die het mede mogelijk maken zo lang mogelijk veilig thuis te wonen in de eigen sociale omgeving. Tevens wordt elke woning uitgerust met een tweede (slaap)kamer die kan dienen als werk- en/of hobbykamer, maar ook als logeerkamer voor de mantelzorg.

Zorggeschikt

De woningen zijn geschikt voor de verlening van zorg en voldoen met 5 sterren ruimschoots aan de normering van Bouw Advies Toegankelijkheid. Middels personenalarmering kunnen zorgverleners als Buurtzorg en TMZ ondersteunen en zorg verlenen. Dit maakt dat langer thuis wonen mogelijk.

Duurzaam

De woningen worden zo duurzaam mogelijk gebouwd. Een focuspunt daarbij is de energiezuinige schil. Deze wordt gerealiseerd door de toepassing van driedubbel glas, dikke isolatie en luchtdicht bouwen. Voor de opwekking van energie wordt gebruik gemaakt van de zon en van een warmtepomp. De woningen zullen zoveel mogelijk opgetrokken worden in natuurlijke, recyclebare en onderhoudsarme materialen. Dit is een vernieuwende manier van werken en een efficiënter bouwproces met lagere faalkosten. Er wordt zoveel mogelijke met prefab elementen gewerkt die gefabriceerd worden in een geconditioneerde omgeving, hetgeen bijdraagt aan een hoge kwaliteit, minder afvalstromen en een efficiënter materiaalgebruik. Tevens ontstaan hierdoor minder verkeerbewegingen en belasting voor het milieu.

2.3.2 Beeldkwaliteit

Voor het voorliggend plan is door Building Design Architectuur een beeldkwaliteitsplan vormgegeven. De volgende beeldkwaliteitscriteria zijn van toepassing.

Situering van het bouwwerk:

  • 12 levensloopbestendige woningen
  • vrijstaand, twee-onder-een-kap en rijwoningen.

Hoofdvorm van het bouwwerk

  • De architectuur sluit aan bij de typologie van de Reigershof en Oude Almeloseeweg
  • De architectuur wijkt af van de aangrenzende bebouwing.
  • Bouwmassa van één laag afgedekt met plat dak.
  • Woningen dienen onderling op elkaar te worden afgestemd met betrekking tot aspecten als architectuur, ritme, kleur- en materiaalgebruik.

Materialisatie en detaillering

  • De keuze voor bouwstijl, kleur- en materiaalgebruik kan geheel binnen het plandeel worden afgestemd.
  • Hoofdvorm lichte gevels met donkere accenten

Erfafscheidingen

  • de achtererven die grenzen aan openbaar gebied, dienen door middel van een groene (beplanting met eventueel gaashekwerk) of natuurlijke erfafscheiding begrensd te worden;

Verbouw

  • Bij verbouw is gewenst dat de eenheid en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijft en/of versterkt wordt. Geleding en materialisatie dienen aan te sluiten bij het oorspronkelijke ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0012.png" Figuur 2.9: sfeerimpressie plangebied (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0013.png" Figuur 2.10: sfeerimpressie plangebied (bron: Building Design Architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van twaalf levensloopbestendige woningen. Volgens de jurisprudentie is er daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een grens van elf woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij een ontwikkeling van twaalf woningen wordt een ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom van toepassing. Conform de vereisten van de Ladder dient een ontwikkeling aan een behoefte te voldoen, zowel kwantitatief (woningbouwaantallen) als kwalitatief (doelgroep, type woning etc.).

Omdat in onderhavig plan sprake is van de toevoeging van twaalf woningen is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied betreft in de huidige situatie een maatschappelijk perceel met bestaande bebouwing binnen de kern Borne. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Borne en deel uitmaakt van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van de bestaande woonwijk geldt dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.

Behoefte

Bij de Ladderonderbouwing wordt niet enkel kwantitatief getoetst maar ook kwalitatief. Dat betekent dat de bestaande behoefte wordt afgewogen tegen het bestaande aanbod (kwantitatief) en dat de behoefte aan levensloopbestendige seniorenwoningen (kwalitatief) wordt aangetoond.

Woningcorporatie Welbions en de gemeenten Hengelo en Borne hebben RIGO opnieuw onderzoek laten doen naar de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen in beide gemeenten. Dit is vastgelegd in de rapportage 'De woningmarkt in Hengelo en Borne in 2020' (september 2020). De RIGO rapportage is opgenomen in Bijlage 7. De belangrijkste conclusies voor de woningmarkt van de gemeente Borne zijn als volgt.

Bevolkingprognose

Momenteel (september 2020) wonen er 9.770 huishoudens in Borne. De samenstelling bestaat voornamelijk uit gezinnen en stellen. In Borne bestaat momenteel 31% van de huishoudens uit 65-plussers. Voor de ontwikkeling van het aantal huishoudens tot 2040 is de prognose van Primos aangehouden. De Primos prognose van ABF Research is in Nederland de meest gebruikte prognose voor lokaal woningmarktonderzoek.

Tot 2030 wordt in Borne nog een toename van het aantal huishoudens verwacht. In Borne stijgt het aantal huishoudens van 9.770 naar 10.550 huishoudens. Daarna is er een kantelpunt zichtbaar, waarna vanaf ongeveer 2035 het totaal aantal huishoudens begint te dalen. De prognose is dat in 2040 in de gemeente Borne 10.420 huishoudens wonen.

Voor de woningmarkt is niet alleen het totale aantal huishoudens van belang, maar ook de samenstelling van de huishoudens. Deze verandert de komende jaren vooral als gevolg van de vergrijzing. Vooral het aantal alleenstaande ouderen neemt in Borne toe, terwijl het aantal stellen en gezinnen onder de 65 jaar afneemt (zie ook figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0014.png"

Figuur 3.1: aantal huishoudens naar huishoudenstype in 2020 en 2030 in Borne (bron: RIGO, 2020)

Zoals ook in het onderzoek in 2018 werd waargenomen, neemt het aandeel ouderen van 65 jaar of ouder (alleenstaand en paren) binnen de doelgroep flink toe. In Borne is dat van 53% in 2020 tot 56% in 2030 en 61% in 2040.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0015.png"

Figuur 3.2: samenstelling doelgroep naar leeftijd en huishoudenssamenstelling in 2020, 2030 en 2040 in Borne (bron: RIGO, 2020)

Ontwikkeling woningbehoefte

In onderstaande tabel wordt de verwachte woningbehoefte naar eigendom en woningtype tot 2030 en 2040 per economisch scenario gepresenteerd. De grootste behoefte wordt verwacht in de grondgebonden koopwoningen ongeacht het economische scenario. Terwijl het aantal ouderen in grondgebonden koopwoningen toeneemt, worden er nieuwe jonge gezinnen gevormd die ook graag in dit woningtype willen wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0016.png"

Figuur 3.3: ontwikkeling woningbehoefte naar eigendom en woningtype tot 2030 en 2040 in Borne (bron: RIGO, 2020)

Als gevolg van de vergrijzing én de voorspelde toename van alleenstaanden neemt ook de behoefte aan appartementen toe, in zowel de koop- als de huursector. Toch blijft de behoefte aan grondgebonden woningen het grootst. Deze behoefte is te zien in alle leeftijd- en huishoudengroepen. Dat is ook te verklaren doordat ouderen langer in eengezinswoningen blijven wonen en erg honkvast zijn. De ouderen huishoudens wonen al in de betreffende woningen. De jonge huishoudens hebben de wens om in een grondgebonden koopwoning te wonen.

Voor Borne verwacht het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) een woningvraag van totaal 10.100 huishoudens in 2030. Daarmee verwachten ze een benodigde toename van 450 woningen. Uit de RIGO woningmarktsimulatie komt een verwachte woningvraag in 2030 van 10.500 huishoudens. EIB voorziet de grootste vraag in de koopsector van circa 500 huishoudens. Het gaat met name om grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling komt overeen met de uitkomsten uit het RIGO woningmarktsimulatie. Daaruit komt een verwachte groei tussen de 400 (negatief scenario) en 700 (positief scenario) huishoudens.

Toenemende vergrijzing in Borne

Net als in de rest van Nederland zal het aantal ouderen in Borne de komende jaren fors toenemen. Hierdoor gaan zij een belangrijkere rol spelen op de woningmarkt. In onderstaande figuur wordt de toename van de huishoudens van 65 jaar en ouder in de gemeente Borne gepresenteerd. Tot 2040 neemt in Borne het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder met ongeveer 1.000 huishoudens toe. De groei zit met name in de leeftijdscategorieën boven de 75 jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0017.png"

Figuur 3.4: prognose ontwikkeling huishoudens 65 jaar en ouder in Borne (bron: RIGO, 2020)

Als de (meeste) ouderen in een koopwoning blijven wonen, dan neemt het aandeel 65-plussers in grondgebonden koopwoningen alleen maar verder toe. Met name de woonsituatie van de 75-plussers zal in de toekomst veranderen. Het verwachte aandeel van ouderen dat in een koopwoning woont neemt tot 2040 toe tot 66% in Borne. Het is dan ook de koopsector waar de vergrijzing zich met name zal manifesteren en waar de aanpasbehoefte en behoefte aan ondersteuning zal toenemen.

Verwachte behoefte ouderenwoningen in Borne

Verhuiswensen ouderen

De toename van het aantal ouderen en het feit dat ouderen langer thuis blijven wonen, zal samengaan met een toenemend benodigd aantal aanpassingen aan de bestaande voorraad. Er zullen trapliften worden toegevoegd, drempels worden weggenomen en badkamers worden aangepast. Door dit type maatregelen zijn veel ouderen in staat om in de huidige woning te blijven wonen. Het merendeel zal daarvoor kiezen, terwijl een ander deel op zoek zal gaan naar een kleinere gelijkvloerse woning of ouderenwoning. Wanneer specifiek gekeken wordt naar de wens voor een ouderenwoning die huishoudens van 65 jaar en ouder met of zonder beperking hebben, valt op dat veruit de meeste huishoudens niet zo'n verhuiswens hebben, namelijk bijna 90% van het totaal aantal huishoudens boven de 65 jaar. Ongeveer 10% van deze huishoudens heeft wel de wens om te verhuizen naar een ouderenwoning.

Behoefte ouderenwoningen in Borne

  • Allereerst wordt er een inschatting gemaakt van het aantal huishoudens van 65 jaar en ouder met een mobiliteitsbeperking dat recent verhuisd is. Het valt op dat slechts ongeveer tien huishoudens recent zijn verhuisd naar een woning die aangepast is.
  • Vervolgens wordt er gekeken naar huishoudens van 65 jaar en ouder met een mobiliteitsbeperking die niet recent verhuisd zijn, maar wel al een toekomstbestendige woning hebben. Meer dan 80% van deze huishoudens heeft al maatregelen getroffen. Bijna 20%, wat ongeveer neerkomt op 100 huishoudens, (nog) niet. Deze huishoudens vormen een potentiële behoefte aan aanpaste woningen of ouderenwoningen.
  • Deze 100 huishoudens zijn uitgesplitst naar mobiliteitsbeperking. Bij het grootste deel van de huishoudens is een lid afhankelijk van een wandelstok, gevolgd door de rollator. Van de overige een derde van de huishoudens heeft een lid een rolstoel of een scootmobiel.
  • Wanneer de verhoudingen van huishoudens met een mobiliteitsbeperkingen die niet verhuizen het komende decennium gelijk blijft, dan groeit de potentiële behoefte aan aangepaste (ouderen)woningen naar ongeveer 120 huishoudens. Deze zijn op basis van dezelfde verhoudingen ook gepresenteerd naar het geschatte aantal huishoudens per mobiliteitsbeperking.

Conclusie

De komende jaren zal een steeds groter deel van de huishoudens in Borne uit ouderen bestaan. Vooral het aantal 75- en 85-plussers zal sterk toenemen. Dat betekent dat het aantal huishoudens dat afhankelijk is van zorg zal toenemen. Toch zullen de meeste ouderen in een zelfstandige woning blijven wonen. Gezien de groei van het eigenwoningbezit zal dit in de meeste gevallen een koopwoning. Ouderen die wel verhuizen zullen vanwege mobiliteitsbeperkingen vaak behoefte hebben aan een aangepaste woning of nultredenwoning. De behoefte aan aangepaste ouderenwoningen zal dus toenemen.

In Borne wordt verwacht dat er de komende 10 jaar er een potentiële behoefte is aan aangepaste (ouderen)woningen van ongeveer 120 huishoudens. De ontwikkeling van twaalf levensloopbestendige grondgebondenwoningen aan de Oude Almeloseweg in Borne voorziet daarmee in een duidelijke kwantitatieve én kwalitatieve behoefte.

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0018.png"

Figuur 3.5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Lid 1

  • Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Door RIGO Research en Advies is een onderzoek uitgevoerd naar de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de woningmarkt in Hengelo en Borne in 2020 (d.d. 2 september 2020). Deze is opgenomen in Bijlage 7. Het onderzoek is een vervolg op eerdere onderzoeken in 2012, 2015 en 2018. Zoals in paragraaf 3.1.2 (ladder voor duurzame verstedelijking) is beschreven wordt de grootste woningbehoefte verwacht in de grondgebonden koopwoningen. Voor Borne wordt een woningvraag verwacht van 450 woningen. Tevens wordt de komende jaren een potentiële behoefte aan aangepaste (ouderen)woningen verwacht voor ongeveer 120 huishoudens. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twaalf grondgebonden levensloopbestendige woningen kan geconcludeerd worden dat het plan voorziet in woningbouw voor de lokale behoefte en tevens in de behoefte van een (bijzondere) doelgroep: senioren. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In voorliggend geval is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Op deze locatie wordt de bestaande bebouwing gesloopt. In plaats daarvan worden twaalf levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen 

Lid 1

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 2

  • In de bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

Lid 3

  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

Lid 4

  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Lid 5

  • Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

Lid 6

  • In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Borne heeft ten behoeve van de nota Regionaal Woonprogammaring (RWP) afspraken gemaakt met de Twentse gemeenten en de provincie. In het RWP staat beschreven dat dat gemeenten alleen voor de eigen lokale behoefte mogen bouwen en dat binnen de gemeente Borne nog ruimte is voor nieuwe plannen. De regionale afspraken zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie. Voor Borne geldt dat maximaal 100 woningen op jaarbasis mogen worden toegevoegd. Binnen het plangebied worden twaalf levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk en regionaal woonbeleid.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0019.png"

Figuur 3.6: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, plangebied ter plaatse van de marker (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot de 'woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieu versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie 12 levensloopbestendige seniorenwoningen door de herstructurering van een bestaand bebouwd gebied draagt bij aan het ontwikkelingsperspectief voor woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. Zoals beschreven in paragraaf 2.3worden de woningen op een zo duurzaam mogelijke wijze gerealiseerd. Daarmee wordt er een bijdrage geleverd aan de energietransitie.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer als zodanig zichtbaar en beleefbaar. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0020.png" Figuur 3.7: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

In de omgeving van het plangebied zijn overwegend niet-levensloopbestendige, vrijstaande, rij- en twee-onder een-kap en bungalow woningen gesitueerd. Met het realiseren van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met de bestaande woningen en de bebouwingsstructuren hiervan. Daarmee wordt er rekening gehouden met de omliggende functies. Het voornemen wordt gerealiseerd binnen de bestaande wegenstructuur. De invulling van het plangebied is daarmee in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk 'Stedelijke laag'.

Laag van de beleving

De laag van de beleving geeft geen specifieke kenmerken aan het plangebied of de directe omgeving daarvan en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De structuurvisie Borne 2030 is op 23 juni 2015 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. De structuurvisie is een actueel ruimtelijke sturingsmiddel waarin nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente worden getoetst.

De gemeente Borne beschikt over een grote uitleglocatie voor woningbouw, De Bornsche Maten. Naast De Bornsche Maten legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. In het bestaand stedelijk gebied is de laatste jaren veel opgeknapt en geherstructureerd. Met name de corporatie Woonbeheer Borne heeft diverse rotte plekken in Borne met kwalitatief hoogwaardige panden ingevuld en heeft haar woningvoorraad op verschillende locaties naar een kwalitatief hoger niveau gebracht. De locaties groter dan 10 woningen zijn op de Visiekaart Wonen aangegeven. Als gevolg van het mogelijk vrijkomen van schoollocaties zullen zich in de toekomst nieuwe mogelijkheden voordoen.

In de wijken ten westen en zuiden van de Rondweg liggen kleine groene gebiedjes versnipperd in de buurt. In de wijken ten noorden en oosten van de Rondweg zijn de groene gebieden groter en meer aaneengesloten. Voor de groene gebieden in de woonwijken geldt dat wordt uitgegaan van een eenvoudige en eenduidige inrichting. Er zal hierdoor een stevig, rustig en groen beeld ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0021.png"

Figuur 3.8: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Borne 2030.

Toets

Naast woningbouwontwikkeling op de uitleglocatie Bornsche Maten, legt Borne prioriteit bij het ontwikkelen van woningbouwlocaties in het bestaand bebouwd gebied. Onderhavig plangebied betreft een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied van Borne.

3.3.2 Woonvisie Borne 2018-2028

De gemeenteraad van Borne heeft de Woonvisie Borne 2018-2028 op 6 maart 2018 vastgesteld. Met de woonvisie wordt een blik geworpen op de toekomst van het wonen in Borne. De visie biedt een basis voor de afwegingen die de gemeente Borne de komende jaren gaat maken, om ervoor te zorgen dat Borne ook de komende tien jaar voldoende passende woningen kan blijven bieden voor haar inwoners en daardoor dé woongemeente van de Netwerkstad Twente kan blijven.

De ambitie van de gemeente Borne is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor haar inwoners. Daarnaast wil de gemeente Borne een bijdrage leveren aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de Netwerkstad Twente. Bij de aanpak van overprogrammering op de woningmarkt dient een goede afweging te worden gemaakt tussen maakbaarheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds.

Ontwikkelingen en trends

De gemeente Borne heeft te maken met de volgende ontwikkelingen en trends op de woningmarkt:

1. Groei en kwaliteit: realisatie Bornsche maten en ingrepen in de bestaande voorraad (renovatie/levensduurverlenging, sloop/nieuwbouw en verkoop);

2. Sociale huurvoorraad: naar stabiliteit en flexibiliteit: verwacht wordt dat de behoefte aan sociale huurwoningen tot 2025 toeneemt en daarna stabiliseert;

3. Langer zelfstandig wonen: de aanpasbehoefte van de woningvoorraad neemt als gevolg van de vergrijzing toe. Ouderen en (andere) doelgroepen met een lichte zorgvraag blijven steeds vaker zelfstandig wonen. Daarnaast is sprake van een behoefte aan beschermde woonvormen, welke met wat aanpassingen mogelijk in de bestaande voorraad kan worden opgevangen;

4. Verduurzaming in de bestaande woningvoorraad: de ambitie is om eind 2020 45% van de bestaande woningvoorraad van de corporaties minimaal naar energielabel B te brengen. Daarnaast zullen in de bestaande koopwoningvoorraad duurzaamheidsmaatregelen zoveel mogelijk gestimuleerd worden.

5. Nieuwe vormen van bewonersbetrokkenheid: dankzij technologie worden mensen makkelijker in verbinding met elkaar gebracht, dat kan leiden tot nieuwe betrokkenheid.

Thema's

1. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: de ambitie is om voldoende woningen en passend wonen voor iedereen mogelijk te maken, met focus op de sociale doelgroep en de (lage) middeninkomens.

  • a. Huisvesting van senioren: als gevolg van toenemende vergrijzing stijgt de behoefte aan met name wat kleinere grondgebonden seniorenwoningen/levensloopbestendige woningen. De gemeente wil mogelijkheden benutten om in dit specifieke segment te voorzien (zowel koop als huur);
  • b. Huisvesting jongeren: de slaagkans voor jongeren (< 23 jaar) staat enigszins onder druk, wanneer de slaagkans voor een bepaalde doelgroep afneemt zullen maatregelen worden genomen om deze te verbeteren;
  • c. Ruimte bieden aan vernieuwende woonconcepten: In het woningbouwprogramma wordt ruimte aan vernieuwende woonconcepten die uitgaan van een compacte en flexibele indeling geboden. Deze zijn zowel duurzaam zijn en betaalbaar voor 1-persoonshuishoudens (zowel koop als huur).

2. Wonen, zorg en welzijn: de ambitie is om inwoners zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen laten wonen.

  • a. Faciliterende rol gemeente: stimuleren zorgverlening, ruimte creëren voor wonen met zorg en maximaal flexibel zijn als het gaat om toekomstbestendig wonen. Reguliere zorgwoningen passen binnen de bestemming 'wonen', zoals seniorenwoningen en levensloopbestendige woningen.
  • b. Zorgwoningen in de buurt van voorzieningenclusters: zorgvoorzieningen zo veel mogelijk concentreren in gebieden waar al een goed voorzieningenniveau aanwezig is en vooral in die gebieden prioriteit geven aan het levensloopbestendig maken van woningen. Nieuwbouw hier afgestemmen op de zorg vragende doelgroepen en de bereikbaarheid verbeteren. Eenzijdig samengestelde wijken voorkomen.
  • c. Aansluiten bij ontwikkelingen in het sociaal domein: samenwerken om te komen tot een integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg.
  • d. Een openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeting: de openbare ruimte inrichten met het oog op ontmoeting (tussen alle leeftijden)en actief worden/blijven.
  • e. Meer ruimte in het woonprogramma voor nieuwe initiatieven: ruimte bieden aan kleinschalige wooninitiatieven gericht op een nieuwe vorm van Noaberschap of aan andere innovatieve woonvormen of woonomgevingen waarbij informele netwerken gemakkelijker kunnen worden aangesproken. In bestemmingsplannen plekken mogelijk maken, zoals woonhofjes, wooncommunes of particuliere initiatieven.
  • f. Levensloopbestendigheid in bestaande voorraad en nieuw te bouwen woningen: de vraag naar levensloopbestendige woningen doet zich voor in verschillende marktsegmenten. Bij het levensloopbestendig maken van de woningvoorraad gaat prioriteit uit naar woningen in de nabijheid van voorzieningenclusters.

3. Leefbaarheid en kwaliteit: de ambitie is toewerken naar een toekomstbestendige kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad voor alle inwoners van Borne.

  • a. Duurzaam wonen - verbinden van initiatieven: verbinden duurzame initiatieven aan elkaar te verbinden en de goede informatie op de goede plekken laten landen.
  • b. Wonen in het buitengebied - nieuwe mogelijkheden: vrijkomende agrarische erven bieden mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe (zorg)woningen en erftransformaties. Het leveren van een bijdrage aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving staat voorop.
  • c. Vitale kerkdorpen en wijken met ruimte voor initiatief: bewoners in de wijken ruimte bieden om hun leefomgeving zelf in te richten. Er is een zekere behoefte aan woningen die geschikt zijn voor starters, als ook een behoefte aan woningen voor ouderen die zelfstandig in een passende en toegankelijke woning willen blijven wonen. Kleinschalige woningbouw met inbegrip van transformatie van leegstaand vastgoed kan hieraan een bijdrage leveren, maar zal het leefbaarheidsvraagstuk niet volledig oplossen.
  • d. Flexibiliteit en experimenteerruimte: inwoners die het initiatief tot zelfbouw nemen, helpen we waar we kunnen. Stimuleren en faciliteren particulier opdrachtgeverschap (PO), collectief-particulier opdrachtgeverschap (CPO) en mede-opdrachtgeverschap (MO). Het bieden van (regel)ruimte aan particulieren om hen te ondersteunen bij het project en het behandelen van particuliere opdrachtgevers als volwaardige gesprekspartners als het gaat om project- en kavelontwikkeling.
  • e. Samenwerken waar mogelijk: Duurzaam (t)huis Twente is een initiatief van de veertien Twentse gemeenten om de verduurzaming van particuliere woningen in Twente te stimuleren.

4. Kwalitatief programmeren: de ambitie is in eerste instantie het voorzien in voldoende passende woningen voor de inwoners en daarnaast het leveren van een bijdrage aan het creëren van een goede balans tussen vraag en aanbod in het totale woningmarktgebied binnen de netwerkstad Twente.

  • a. Afwegingskader nieuwe initiatieven: maatwerk met betrekking tot de afweging van plannen met als doel op een zo objectief mogelijke wijze onderscheid maken in kansrijke plannen en minder kansrijke plannen.
  • b. Werken met de ladder voor duurzame verstedelijking: motiveringseis voor het realiseren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, waarin de noodzaak van nieuwe stedelijke ontwikkelingen vanuit regionaal perspectief moet worden onderbouwd, waarin wordt bezien of de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gefaciliteerd en waarin ten tenslotte moet worden bekeken in hoeverre de behoefte kan worden gefaciliteerd op een passende en zo mogelijk multimodaal ontsloten locatie.

Regionale Woon Programmering

De Woonafspraken die volgend op de Regionale Woonvisie zijn gemaakt met de veertien Twentse gemeenten en de provincie, worden cijfermatig onderbouwd in de Regionale Woon Programmering (RWP). Twente wordt beschouwd als één woningmarkt, aangezien de verhuisdynamiek over de externe grenzen heen zeer beperkt is. Voor de Twentse netwerksteden geldt dat de woningmarkt een overwegend lokaal karakter heeft. Voor Borne is dat minder het geval. Met name de Bornsche Maten heeft een bovenlokale aantrekkingskracht. Deze relatie is het sterkst met de buurgemeente Hengelo. Vooral gezinnen die op zoek zijn naar een eengezinswoning met een ruime tuin hebben een voorkeur voor de Bornsche Maten. De kwaliteit van de Bornsche Maten is al in 2013 door de netwerkstadpartners onderkend, wat heeft geleid tot de aanwijzing tot prioritaire uitleglocatie in de Ontwikkelagenda Netwerkstad.

Om deze afspraken in het kader te plaatsen van de Regionale Woonvisie en de bijbehorende Woonafspraken is, in opdracht van de provincie en de Netwerkstadgemeenten, aanvullend onderzoek verricht naar de kwalitatieve programmering van de suburbane woonmilieus binnen de Netwerkstad. Doel daarvan was een door alle partijen gedragen oplossing te bewerkstelligen voor de verdere ontwikkeling van de Bornsche Maten in relatie tot andere uitleglocaties binnen de netwerkstad. Met betrekking tot Borne en de positie van de Bornsche Maten heeft dit ertoe geleid dat Borne maximaal 100 woningen op jaarbasis mag toevoegen en dat de Bornsche Maten zich mag ontwikkelen tot een wijk van uiteindelijk 2.300 woningen.

Uitvoering Woningbouwprogramma

Op 28 februari 2020 is het kader Uitvoering Woningbouwprogramma Woonvisie 2018-2028 vastgesteld. De beperkte planologische ruimte heeft als gevolg dat we binnen de gemeente Borne niet overal meer ongelimiteerd kunnen blijven bouwen en dat de gemeente Borne het programma in balans moeten brengen met de actuele en de te verwachten vraag. Naast het ontwikkelen van woningbouw in de Bornsche Maten wil de gemeente ook kunnen blijven bouwen op locaties die bijvoorbeeld zeer geschikt zijn voor een bepaalde doelgroep, of op plekken waar de gemeente in het bestaand stedelijk gebied leegstand wil tegengaan of gaten willen opvullen.

Dat betekent dat nieuw ingediende plannen en initiatieven beoordeeld zullen worden op hun toegevoegde waarde en op basis daarvan keuzes gemaakt worden: waar werkt de gemeente Borne op welk moment aan mee? Om zowel de kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied te borgen als de woningbouwontwikkeling in de Bornsche Maten te stimuleren, is het voor de gemeente Borne van groot belang te zoeken naar een goede balans tussen bouwen op locaties in het bestaand stedelijk gebied en bouwen op uitleglocaties.

Plancapaciteit

De gemeente Borne beschikt over diverse plannen die woningbouw mogelijk maken. Naast de Bornsche Maten zijn er nog enkele kleinere uitleglocaties (Oosterveld, Roskam Landen, Bornse Flieren, Kollergang, Hemmelhorst) in ontwikkeling. Tevens is er, binnen het bestaand stedelijk gebied van Borne, sprake van een aantal ontwikkellocaties waar woningbouw plaats kan vinden. In enkele gevallen zijn daartoe door externe partijen al aanvragen ingediend. Voor een aantal locaties is woningbouw rechtstreeks bestemd. Op sommige locaties is al gestart met de ontwikkeling van woningbouw, terwijl er voor andere locaties nog geen plannen in ontwikkeling zijn.

Een groot deel van de harde plannen (verdisconteerd in een bestemmingsplan) sluit nog steeds aan bij de actuele vraag vanuit de markt. Sommigen echter ook niet (meer). Daarbij kan het gaan om plannen die lang geleden zijn bedacht, maar nooit zijn uitgevoerd. Nu de vergrijzing steeds verder doorzet en het moment dat bevolkingsgroei niet langer vanzelfsprekend is steeds dichterbij komt, zullen we anders naar de markt moeten kijken. De bevolkingscijfers tonen aan dat in Twente de groei afvlakt en dat de bevolking zich vanaf ongeveer 2030 in aantal zal stabiliseren of mogelijk licht afnemen. Wel is er voorlopig nog sprake van groei in het aantal huishoudens als gevolg van de zich voordoende huishoudensverdunning. Uiteraard heeft dit gevolgen voor de woningbouwproductie.

Overprogrammering

Als alle woningbouwmogelijkheden in harde plannen binnen de gemeente Borne bij elkaar opgeteld worden is er in het kader van de regionale woonafspraken sprake van overprogrammering. Om nieuwe plannen in ontwikkeling te kunnen nemen, dient de gemeente aan te geven hoe zij daarmee om gaat. Voor de Bornsche Maten is in dit verband al aangegeven dat de vierde fase (400 woningen), welke als reservelocatie is opgenomen in de Structuurvisie Borne 2030, niet meer in de woningbouwprogrammering wordt opgenomen. Daarnaast is afgesproken dat er voor deze wijk wordt gewerkt met een adaptief vraaggericht programma dat wordt opgeknipt in fases en dat aansluit op de behoefte vanuit de netwerkstad aan mooi dorps wonen.

Daarnaast dienen, ten behoeve van het terugbrengen van de aanwezige overcapaciteit, op basis van de gemaakte inventarisatie van de plancapaciteit, keuzes te worden gemaakt met betrekking tot het al dan niet of beperkt tot ontwikkeling brengen van ontwikkellocaties.

Kwalitatieve uitgangspunten

Kwalitatieve uitgangspunten gelden op een tweetal gebieden:

In eerste instantie dient er te worden gebouwd voor de actuele lokale behoefte. Een plan dient te voorzien in een specifieke zich op dat moment voordoende vraag. Naast levensloopbestendige woningen (liefst op een aanvaardbare loopafstand van een OV-halte en/of een wijkvoorziening op het gebied van welzijn of winkels) is er op dit moment vooral behoefte aan woningen voor één en twee persoonshuishoudens en voor (lagere)middeninkomens.

Naast het bouwen voor een aantoonbaar aanwezige behoefte, dient een initiatief te voldoen aan de volgende ruimtelijke uitgangspunten:

Aangetoond moet worden dat er sprake is van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit of het oplossen van een ruimtelijk dan wel maatschappelijk ongewenste situatie. Het feit dat een plek leeg is, is geen argument om deze te bebouwen. Met betrekking tot dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt voor woningsplitsing, aangezien er daarbij alleen inpandig veranderingen worden aangebracht.

Er worden, met uitzondering voor de specifieke behoefte vanuit de kerkdorpen, geen nieuwe uitleglocaties gecreëerd. Bestaande en in ontwikkeling zijnde uitleglocaties (waaronder Bornsche Maten, Roskamlanden, Hemmelhorst, 't Hesseler) worden afgerond. Aangetoond moet worden dat een initiatief bijdraagt aan een goede verscheidenheid aan woonmilieus, woningtypes en prijsklassen voor Borne als geheel, maar vooral ook binnen de wijken.

Onderhavig plan

Met onderhavig plan wordt een vernieuwend wooninitiatief gerealiseerd op een te transformeren locatie binnen bestaand stedelijk gebied, dat is gericht op een nieuwe vorm van wonen. Daarbij worden levensloopbestendige woningen gerealiseerd die geschikt zijn voor extramurale zorg en domo- en robotica. De woningen worden gerealiseerd naar de normering van Bouw Advies Toegankelijkheid. De besloten binnentuin draagt er aan bij dat mensen zelfstandig naar buiten kunnen en contacten kunnen onderhouden. Al met al kan geconcludeerd worden dat het voornemen een grote aanwinst voor Borne is, aansluit bij de Woonvisie Borne 2018-2028 en past binnen het uitvoeringskader voor het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Onderhavig plan betreft de realisatie van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. In de huidige situatie is er op het perceel een leegstaand gebouw aanwezig. Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Met voorliggend plan worden binnen bestaand stedelijk gebied twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen gerealiseerd. Het plan wordt niet gezien als m.e.r.-plichtige activiteit. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld, die bij het bevoegd gezag is ingediend en als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.

Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling

In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Hieronder wordt daar kort op ingegaan.

Het project (kenmerken) staat beschreven in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting. De plaats van het project en de situering van de maatregelen is zorgvuldig afgewogen.

Het is van belang dat niet alleen naar het project en de genoemde factoren als totaal gekeken wordt, maar ook naar de genoemde factoren op zich. Als één of meer van de genoemde factoren onevenredig benadeeld wordt/worden, dan moet dit worden benoemd en moet inzichtelijk worden gemaakt of en hoe dit nadeel zoveel mogelijk is beperkt en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. De factoren worden hieronder puntsgewijs behandeld:

  • Bevolking en gezondheid van de mens
  • Fauna en flora
  • Bodem, water, lucht, archeologie/cultuurhistorie
  • Landschap
  • Klimatologische factoren
  • Natuurlijke hulpbronnen

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0022.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plan betreft de realisatie van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen. Dit zijn gevoelige functies waarbij sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied ligt binnen de bestaande kern van Borne. Het gebied kan aangemerkt worden als omgevingstype 'rustige woonwijk'.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende objecten. Ten noorden van het plangebied, op circa 125 meter afstand, bevinden zich kantoren. Op basis van de VNG-uitgave geldt hiervoor een maximale richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Ten westen van het plangebied, op circa 235 meter afstand, zijn gronden met de bestemming 'Bedrijf' gelegen. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Op basis van de VNG-uitgave geldt hiervoor een maximale richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19034810, rapportagedatum: 15 juli 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 15 boringen verricht, waarvan één tot 3.1 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem bestaat uit matig fijn tot zeer grof zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.90 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is zeer licht verontreinigd met PCB;
  • de ondergrond is zeer licht verontreinigd met koper;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese “onverdachte locatie” dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen en bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen binnen bestaand woongebied. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk wegen waar een maximum snelheid van 30 km/u is toegestaan. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de N743 Rondweg waar ter hoogte van het plangebied een snelheid van 80 km/u is toegestaan.

Op verzoek van de gemeente Borne is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de locatie Oude Almeloseweg 78 door het wegverkeer over de N743. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van Geomilieu V5.21, een rekenprogramma gebaseerd op de Standaard Rekenmethode II voor wegverkeersgeluid, zoals is vastgelegd in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, bijlage 3.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens waarmee is gerekend, zijn gebaseerd op verkeersgegevens verstrekt door de provincie Overijssel. De intensiteit in 2019 is vastgesteld op 10200 motorvoertuigen per etmaal. De groei de afgelopen vier jaar was 7%. Voor de berekeningen is er van uitgegaan dat deze groei zich voortzet. Dat betekent voor het maatgevende jaar 2020 een intensiteit 12.000 motorvoertuigen per jaar. Het wegdek op het betreffende deel van de N743 is voorzien van geluidreducerend asfalt van het type ZSA-SD.

De maximumsnelheid is 80 km per uur. In figuur 4.2 is de verdeling van de intensiteit over het etmaal en het aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0023.png"

Figuur 4.2: Gemiddelde uurverdeling per categorie per periode (bron: gemeente Borne, via provincie Overijssel)

Berekening/conclusie

Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting op het dichtst bij de N743 gelegen hoekpunt van de locatie Oude Almeloseweg 78 45 dB bedraagt. Op grond van artikel 110g Weg geluidhinder in verbinding met artikel 3.4 van het Reken- meetvoorschrift geluid 212 moet hierop een aftrek van 2 dB worden toegepast. De geluidbelasting bedraagt dan ook 43 dB, ruim onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0024.png"

Figuur 4.3: Uitsnede geluidmodel met berekende geluidbelasting op rekenpunt locatie Oude Almeloseweg 78 (bron: gemeente Borne, via provincie Overijssel)

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plennen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Onderhavig plan betreft de realisatie van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen. Het plan bestaat uit zes twee-onder-een kap woningen, drie vrijstaande woningen en drie aaneengesloten woningen. Het betreffen woningen in de koopsector die zijn gelegen in matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het totaal aantal verkeersbewegingen op grond van de CROW-publicatie 381, naar boven afgerond, op 92 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.4 is de worst-case berekening weergegeven met 92 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0025.png"
Figuur 4.4: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0026.png" Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (blauw omkaderd) (bron: risicokaart.nl).

Circa 460 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een tankstation waar ook LPG getankt kan worden. Uit het attribuutrapport blijkt dat:

  • de risicoafstand PR 10-5 25 m bedraagt;
  • de risicoafstand PR 10-6 35 m bedraagt;
  • de afstand tot de grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico 150 m bedraagt.

Circa 600 meter ten zuidoosten van het plangebiedt bevindt zich een verkooppunt van vuurwerk. Dit is ruim buiten de risicocontour die deze inrichting heeft onder het Vuurwerkbesluit.

Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van de planontwikkeling voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Het betreft zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast en tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen oppervlaktewater).

Waterbeheerprogramma

Systeem

In het waterbeheer 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat (langere) droge perioden worden doorstaan zonder schade, sterfte en stank, en in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op lager gelegen gebieden. Het principe eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" is leidend.

Afvalwaterketen

In de keten is het tegenwoordig een (hard) uitgangspunt om vuil- en schoonwater te scheiden. Traditioneel werd het vuile en schone water gemengd afgevoerd naar de zuivering. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden schoonwater door het rioolstelsel stroomt neemt de belasting op de zuivering af en verminderd de wateroverlast in het stedelijk gebied. Met het ontkoppelen van schoonwater en lokaal vast te houden van het hemelwater is de bijdrage op de vernatting van de bodem gunstig en blijft het grond- en oppervlaktewater op peil.

Watertoetsproces

Het projectgebied ligt in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. Op 28 juni 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld ( zie Bijlage 3). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Bij telefonisch contact van 12 juli 2019 is door waterschap aangegeven dat zij kunnen instemmen met het voorgenomen plan indien schoon- en vuilwater gescheiden wordt uitgevoerd.

Waterhuishouding

De huidige afvoerleiding(en) van het pand zijn aangesloten op een gemengd rioolstelsel in de openbare voorziening. Zowel vuil als schoon water wordt gezamenlijk door de ondergrondse riolering afgevoerd naar de zuivering. Tegenwoordig wordt vuil en schoon water in de bouw gescheiden uitgevoerd, volgens bouwbesluit 2015 en NEN3215. Het bouwbesluit schrijft voor dat de gemeente met een maatwerkvoorschrift aangeeft of de perceeleigenaar het hemelwater in de openbare ruimte mag lozen. Indien het perceel het niet toelaat tot opvang van hemelwater dan heeft de gemeente een ontvangstplicht.

Klimaatatlas

In 2019 heeft de gemeente de klimaatlas gelanceerd. De atlas geeft een beeld van de verwachte toekomstige klimaateffecten ten aanzien van wateroverlast, droogte en hitte. Tot op perceelniveau zijn de effecten voor wateroverlast inzichtelijk. De atlas brengt kwetsbare locaties naar voren. Het ultieme doel is om elkaar op te zoeken en in gesprek te gaan en te zoeken naar oplossingen.

De omgeving rondom het ontwikkelingsgebied kleurt bij extreme regenval (90 mm/uur) donderblauw Dit betekent dat de aanwezige waterhoeveelheid op maaiveld bij deze regenval aanzienlijk is. Het ontwikkelingsgebied is niet kwetsbaar voor wateroverlast (water in de panden) bij de gehanteerde buien.

De klimaatatlas is te vinden op site van Borne onder inwoners-waterloket.

Advies

Geadviseerd wordt dat bij nadere uitwerking van het plan rekening moet worden gehouden met de volgende aandachtspunten:

  • 1. Scheiden waterstromen (vuil en schoon);
  • 2. Omgang en opvang hemelwater op het terrein;
  • 3. Kansrijke situaties verkennen voor duurzame inzameling en transport hemelwater in de openbare ruimte;
  • 4. Aansluiting nieuwe afvoerleidingen op gemengde rioolstelsel, zowel in aansluiting als capaciteit.
  • 5. Vloerpeilhoogte nieuwbouwwoningen in kader van voldoende veiligheid bij extreme buien;

Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat, met inachtneming van de aandachtspunten, wateraspecten geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 10 juli 2019, projectnummer 1990, versie 1.0). Het volledige onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Onderhavig plan maakt woningbouw mogelijk. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof en mogelijk ammoniak uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Door Ad Fontem ruimtelijk advies is een onderzoek uitgevoerd om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken (projectnummer 18JA163, d.d. 7 mei 2020). De rapportage is in Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Met de ontwikkeling van twaalf woningen komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. De stikstofemissie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling ligt nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats.

Door het rooien van beplanting tijdens de voortplantingsperiode, worden mogelijk bezette vogelnesten beschadigd en vernield. Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, vogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Samenvattende conclusie:

Het plangebied bestaat uit bebouwing, omgeven door erfverharding en een (verwilderde) tuin in het centrum van Borne. Gelet op de aard van het plangebied en de ligging in stedelijk gebied, wordt het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame en kritische grondgebonden diersoorten en tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd. Wel behoort het plangebied tot functioneel leefgebied van verschillende algemene- en weinig kritische diersoorten.

Aanvulling voor wat betreft de egel

Per 1-12-2019 geldt voor een aantal diersoorten niet langer een vrijstelling voor het 'doden' en 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats'. Dit betreft de egel, wezel, hermelijn en bunzing. Van deze soorten bezet de egel mogelijk een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied (zie quickscan). De egel en de rust- en voortplantingsplaats zijn beschermd en mogen niet zonder ontheffing gedood worden en rust- en voortplantingsplaatsen mogen niet zonder ontheffing beschadigd/vernield worden. Naast een ontheffing, kan ook gewerkt worden volgens een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. In voorliggend geval kan dat de Gedragscode Ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van Stadswerk (2017) zijn. Indien gekozen wordt te werken volgens een Gedragscode, moet bij de uitvoering ook aantoonbaar zijn gehandeld conform de in Gedragscode gestelde eisen en voorwaarden.

Het verwijderen van beplanting kan leiden tot wettelijke consequenties vanwege de mogelijk aanwezige rust- en voortplantingsplaats van de egel. Voorgenomen plannen zijn uitvoerbaar indien indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze gedragscode is opgesteld voor onderhavig plan en opgenomen in Bijlage 6. De wet natuurbescherming vormt met inachtneming hiervan géén belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Borne heeft haar Archelogische verwachtings- en advieskaart doorvertaald in het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne'. Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie middel' en ‘Waarde - Archeologie hoog' aanwezig. Deze bestemmingen zijn onverminderd overgenomen in onderhavig plan. Voor deze bestemmingen geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen vanaf respectievelijk 5.000 m2 en 2.500 m2.

Toets

Het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachting omvat in totaal 500 m2 en overstijgt hiermee de 2.500 m2 niet. Het overige deel is niet groter dan 5.000 m2, aangezien het totale plangebied kleiner is dan 5.000 m2. Daarbij komt dat bij de realisatie van de huidige bebouwing in het plangebied reeds bodem verstorende ingrepen hebben plaatsgevonden. Op basis hiervan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied en de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Almeloseweg, de Reigershof en een erftoegangsweg ten westen van het plangebied (verlengde van de Dikkerslaan). Onderhavig plan betreft de realisatie van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen. Het plan bestaat uit zes twee-onder-een kap woningen, drie vrijstaande woningen en drie aaneengesloten woningen. Het betreffen woningen in de koopsector die zijn gelegen in matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Het totaal aantal verkeersbewegingen kan op grond van de CROW-publicatie 381, naar boven afgerond, op 92 per dag gesteld worden. De huidige infrastructuur kan eenvoudig de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van twaalf woningen afwikkelen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Op 3 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Borne de Nota "Parkeernormen gemeente Borne" vastgesteld. De Nota parkeernormen heeft betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte op eigen terrein. De nota heeft ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeer- en stallingsplaatsen in verband met aanvragen voor alle activiteiten, initiatieven en/of ontwikkelingen in de openbare ruimte.

Algemeen uitgangspunt is dat de nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot (toename van) een parkeertekort in de omgeving. De Nota parkeernormen richt zich niet alleen op het parkeren van auto's, maar ook op parkeren voor fietsers. Per functie is de parkeervraag mede afhankelijk van het gebied waarin de functie ligt. Ter bepaling van de toe te passen parkeernormen is daarnaast ook de stedelijkheidsgraad van het gebied van bepaling. Voor het bepalen van de parkeernormen voor de gemeente Borne is gebruik gemaakt van de publicatie 317 van CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".

Onderhavig plan betreft de realisatie van twaalf levensloopbestendige seniorenwoningen. Het plan bestaat uit zes twee-onder-een kap woningen, drie vrijstaande woningen en drie aaneengesloten woningen. Het betreffen woningen in de koopsector. Het plangebied is gelegen in de kern van Borne, rest bebouwde kom, waarvoor een matig-stedelijke stedelijkheidsgraad geldt. Op basis van de beleidsnota "Parkeernormen gemeente Borne" geldt voor:

  • a. twee-onder-een kap woningen een parkeernorm van 2 op eigen terrein en 0,7 in de openbare ruimte;
  • b. vrijstaande woningen een parkeernorm van 2 op eigen terrein en 0,7 in de openbare ruimte;
  • c. rijwoningen geen parkeernorm op eigen terrein en 1,8 in de openbare ruimte.

Ad. 1) Er worden 6 woningen van het type 2-onder-1 kap gerealiseerd, hetgeen een parkeerbehoefte van 16,2 parkeerplaatsen oplevert;

Ad. 2) Er worden 3 vrijstaande woningen gerealiseerd, hetgeen een parkeerbehoefte van 8,1 parkeerplaatsen oplevert;

Ad. 3) Er worden 3 rijwoningen gerealiseerd, hetgeen een parkeerbehoefte van 5,4 parkeerplaatsen oplevert.

De totale parkeerbehoefte van het onderhavig plan bedraagt, naar boven afgerond, 30 parkeerplaatsen. Er worden in 15 privé en 15 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd als gevolg van het onderhavig plan. 2 van de 5 bestaanden parkeerplaatsen, aan de weg Reigershof, ten zuiden van het plangebied zullen verplaatst worden naar de noordoostzijde van het plangebied. Onderstaande figuur 4.6 toont de situering van de parkeerplaatsen in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz004-vg01_0027.png"

Figuur 4.6. Toekomstige situering parkeerplaatsen in en rond plangebied (bron: Vazet).

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen en het binnenterrein (en zijtuinen in geval van hoekpercelen) behorende bij de in het plangebied voorkomende woningen. Deze gronden zijn bedoeld voor de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Bij strijdig gebruik is opgenomen dat de houtwallen niet gekapt mogen worden, wel is vervangen van de houtwal toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de wegen met als functie verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, kunstwerken en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Wonen

De woningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de aanduidingen 'vrijstaand', 'twee-aaneen' en 'aaneen' opgenomen. Ter plaatse zijn alleen de aangeduide type woningen toegestaan. Binnen de bestemming Wonen mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 4 meter bedragen. Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, de maximale oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de perceelsomvang. De afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 meter.

Binnen de bestemming Wonen is een beroep aan huis rechtstreeks toegestaan. De werkzaamheden mogen plaatsvinden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken, mits de oppervlakte hiervan niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bouwwerken met een maximum van 45 m2.

Waarde - Archeologie Hoog

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m2 of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.

Waarde - Archeologie Middel

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm is in principe een vergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat zij hebben vastgesteld dat het ontwerpplan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Er is dan ook geen aanleiding voor het indienen van een zienswijze

Waterschap Vechtstromen
Op 28 juni 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure volgt. Bij telefonisch contact van 12 juli jl. is door het waterschap aangegeven dat zij kunnen instemmen met het plan wanneer schoon- en vuilwater gescheiden van elkaar worden afgevoerd.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 juni 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend door omwonenden en twee reacties door officiële instanties. Beide officiële instanties hebben aangegeven geen zienswijzen in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan.