direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, herziening Oude Almeloseweg 50
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om op de begraafplaats aan de Oude Almeloseweg 50 in Borne het bestaande beheerdersgebouw en een bestaande opslagbox en schuur te vervangen. Het huidige beheerdersgebouw heeft een oppervlakte van circa 50 m2 en is gesitueerd binnen het gehele bouwvlak. Het voornemen bestaat om het bestaande beheerdersgebouw te slopen en te vervangen door een nieuw beheerders/ontvangstgebouw met een oppervlakte van circa 100 m2. Het nieuwe beheerdersgebouw past daarmee niet binnen het vigerende bestemmingsplan aangezien het grotendeels buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd wordt.

Daarnaast wordt er een nieuwe werkloods mogelijk gemaakt op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met bijlage II, artikel 4, lid 9 van het Besluit omgevingsrecht. Voor deze werkloods zal een omgevingsvergunning worden verleend voor de oprichting van een bijbehorend bouwwerk in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Algemene herziening Borne". Concreet betreft het de realisatie van een werkloods waarin ruimte is gereserveerd voor de opslag van materialen. De opslagloods heeft een oppervlakte van circa 60 m2. Deze afwijking van het vigerende bestemmingsplan wordt in dit bestemmingsplan meegenomen

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de realisatie van het nieuwe beheerdersgebouw mogelijk te maken en de juridisch-planologische situatie voor de te vergunnen werkloods vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern van Borne aan de Oude Almeloseweg 50. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie H, perceelnummer 375. Het plangebied heeft betrekking op de begraafplaats. In figuur 1.1 is een weergave van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0001.png"

Figuur 1.1) Situering plangebied in Borne (bron: Atlas van Overijssel)

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Rondweg (N743). Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de parkeerplaats behorende bij de begraafplaats en aan de zuidzijde door de Oude Almeloseweg. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Ooievaarshof. In figuur 1.2 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0002.png"

Figuur 1.2) Begrenzing plangebied (bron: Nedbrowser gemeente Borne)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen aan de Oude Almeloseweg 50 in Borne. Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne', vastgesteld op 13 november 2018. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0003.png"

Figuur 1.3) Uitsnede bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'maatschappelijk', de dubbelbestemming 'waarde - archeologie hoog' met functieaanduiding 'begraafplaats' en maatvoering 'maximum bouwhoogte 3 m'. Gronden met de bestemming 'maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en zijn onder andere bedoeld voor het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding. Ter plaatse van de functieaanduiding 'begraafplaats' zijn deze gronden bestemd voor een begraafplaats met daarbij behorende ondergeschikte horeca, tuinen, erven, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. In de bouwregels van dit bestemmingsplan is geregeld dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. Daarnaast mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak maximaal 3 meter bedragen.

De realisatie van het nieuwe beheerdersgebouw past niet binnen het vigerende bestemmingsplan aangezien het beheerdersgebouw buiten het vigerende bouwvlak gerealiseerd wordt en een bouwhoogte heeft van meer dan 3 meter. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Oude Almeloseweg 50 in Borne en betreft de Gemeentelijke Begraafplaats Borne. Op de begraafplaats zijn verschillende bouwwerken en gebouwen aanwezig: het bestaande beheerdersgebouw, de entree poort, een stilte ruimte en een opslagbox en schuur ten behoeve van de opslag van materialen. Het bestaande beheerdersgebouw heeft een oppervlakte van circa 50 m2. Het beheerdersgebouw stamt uit de jaren zeventig en kent geen faciliteiten voor bezoekers, nabestaanden, vrijwilligers en professionals. Het beheerdersgebouw is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne heeft op 27 november 2018 besloten om het beheerdersgebouw te vervangen en de bestaande opslagbox en schuur te vervangen door een werkloods waarin ruimte gereserveerd wordt voor de opslag van materialen van de vrijwilligersgroep op de begraafplaats. In onderstaande afbeelding is de bestaande situatie getekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0004.png"

Figuur 2.1) Bestaande situatie (bron: Te Kiefte Architecten)

Voor de vervanging van de bestaande opslagbox en schuur (zoals weergegeven in figuur 2.1) wordt op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor de oprichting van een bijbehorend bouwwerk in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Algemene herziening Borne". Concreet betreft het de realisatie van de werkloods - een gebouw met overkapping - met een gezamenlijke oppervlakte van 60 m2. In onderstaande figuur 2.2 is een impressie van het bouwwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0005.png"

Figuur 2.2) Impressie te vergunnen werkloods (bron: Te Kiefte Architecten)

2.2 Toekomstige situatie

Zoals is beschreven is het bestaande beheerdersgebouw sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Het bestaande beheerdersgebouw wordt vervangen door een nieuw duurzaam en representatief ontvangstgebouw. Het nieuwe ontvangstgebouw heeft een oppervlakte van circa 100 m2 en een bouwhoogte van circa 4,71 meter. Het gebouw heeft een toilet voor bezoekers, een kleine ontvangstruimte voor nabestaanden, een ruimte voor de vrijwilligers van de begraafplaats en een omkleedruimte voor geestelijken en zal gasloos en energieneutraal worden gebouwd. In figuur 2.3 is een impressie van het nieuwe ontvangst/beheerdersgebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0006.png"

Figuur 2.3) Impressie nieuwe ontvangst/beheerdersgebouw (bron: Te Kiefte Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
3.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig);

  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
3.1.1.3 Toetsing

In dit geval is sprake van een bestemmingsplan, waarin geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR zijn gemoeid. Van strijd met het rijksbeleid zoals verwoordt in de SVIR is dan ook geen sprake.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

3.1.2.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een nieuw beheerdersgebouw met een oppervlakte van 100 m2. De planologische uitbreiding, die als gevolg van onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, bedraagt 50 m2. Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan gemotiveerd worden dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Adeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1442) waarin de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m2 geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Daarnaast geldt op grond van de uitspraak van de ABRvS van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de realisatie van het nieuwe beheerdersgebouw niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de Omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en natuur.

De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0007.png"  
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'
3.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Wat betreft de generieke beleidskeuzes is in dit geval met name artikel 2.1.3. Hierna wordt nader ingegaan op het betreffende artikel.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De ontwikkeling bestaat uit het vergroten van het bouwvlak waardoor een nieuw beheerdersgebouw op de begraafplaats gerealiseerd kan worden. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en legt geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de Groene Omgeving. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan past binnen de generieke beleidskeuzes.

3.2.4.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0008.png"

Figuur 3.2) Fragment ontwikkelingsperspectieven kaart Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De planlocatie heeft het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een beheerdersgebouw met een oppervlakte van circa 100 m2 op de begraafplaats aan de Oude Almeloseweg 50 in Borne. Daarbij gaat het met name om de vervanging van een sterk verouderd gebouw die niet meer voldoet aan de eisen van de huidige tijd. Het nieuwe gebouw wordt gasloos en energieneutraal gebouwd en past daarmee binnen de duurzaamheidsdoelstellingen van zowel de provincie Overijssel als de gemeente Borne. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom ook buiten beschouwing worden gelaten.

De 'Stedelijke laag'

Op basis van de stedelijke laag behoort het plangebied tot het gebiedskenmerk Woonwijken 1955-nu. In onderstaande figuur 3.3 is een fragment van de kaart voor de gebiedskenmerken van de stedelijke laag weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0009.png"
Figuur 3.3) Fragment stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)  

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van onder andere wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Toetsing

Onderhavig plan heeft betrekking op de vervanging van het bestaande beheerdersgebouw op de begraafplaats aan de Oude Almeloseweg 50 in Borne. Het nieuwe beheerdersgebouw heeft een oppervlakte van circa 100 m2 en past qua aard, maat en karakter bij de omgeving. Derhalve kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken van de Woonwijken van 1955 tot nu.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Borne 2030

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze (ontwerp)structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuur-visies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn onder meer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de ge-meente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een 'Borns' karakter kan worden gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0010.png"

Figuur 3.4) Uitsnede kaart Structuurvisie Borne

In de structuurvisie zijn in de stadsranden locaties aangewezen als 'reservelocatie woningbouw' en 'stadsrandgebied met mogelijkheid voor passende economische functies'. Deze stadsrandgebieden zijn afgeleid van de stads- en dorpsranden zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel, zie uitsnede hierna. In onderstaande uitsnede zijn de locaties die in de structuurvisie zijn opgenomen als bijzondere functie in het stadsrandgebied globaal opgenomen. Deze locaties zullen in het bestemmings-plan een vooralsnog een agrarische bestemming verkrijgen. Mochten ontwikkelingen zich voordoen binnen de aangewezen stadsrandgebieden, dan zullen deze worden getoetst aan de structuurvisie. In de structuurvisie wordt tevens ingegaan op de Groene Poort. Voor de ontwikkeling van de zogenaamde Groene Poort, ziet de gemeente Borne zich vier integrale opgaven gesteld:

  • Het creëren van een optimale inrichting van de Groene Poort Landbouw.
  • Het realiseren van een aantrekkelijke overgang tussen het landelijk gebied en dorp Borne.
  • Binnen de Groene Poort aanvullende kansen voor de wateropgave te schetsen.
  • Benutten van kansen voor bestaande (en waar mogelijk nieuwe) erven aan te geven.

Voor verdere uitwerking (planvorming en planrealisatie) zal de gemeente vooral de medewerking zoeken met niet alleen de belanghebbenden/eigenaren, maar ook andere instanties (hogere overheden en terrein beherende instanties als waterschap, DLG, etc.). Om de ambities van de gemeente waar te maken is gedegen samenwerking met andere instanties noodzakelijk. Hierbij past in beginsel een facilitair grondbeleid, vertaald in een gebiedsgerichte ontwikkelingsstrategie. In deze ontwikkelingsstrategie moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de wijze waarop strategisch samengewerkt wordt met partijen, gericht op de realisatie van projecten, grondverwerving en financiering.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuw beheerdersgebouw bij de begraafplaats ter vervanging van het oude beheerdersgebouw. Het plangebied behoort op grond van de Structuurvisiekaart tot de Groene gebieden binnen de bebouwde kom. Voor deze groene gebieden geldt dat wordt uitgegaan van een eenvoudige en eenduidige inrichting, waardoor er een stevig, rustig en groen beeld ontstaat. Het nieuwe beheerdersgebouw wordt voorzien van een sedum dak waardoor het gebouw een bijdrage levert aan de groene uitstraling van het gebied. De vervanging van het bestaande beheerdersgebouw c.q. de realisatie van een nieuw beheerdersgebouw doet dan ook geen afbreuk aan de groene elementen in het plangebied. Onderhavig plan heeft met name betrekking op het vervangen van een sterk verouderd gebouw dat niet meer voldoet aan de eisen van de huidige tijd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.

3.3.2 Conclusie

Gelet op de kleinschaligheid van onderhavig plan, zijn er geen specifieke beleidsstukken die betrekking hebben op de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft de vervanging van een bestaand beheerdersgebouw door de realisatie van een nieuw groter beheerdersgebouw op de begraafplaats. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het beleid van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Onderzoek/verantwoording

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Borne, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Derhalve wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0011.png"  

Figuur 4.1) Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering

4.1.3 Situatie plangebied

Bij het realiseren van nieuwe functies wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Onderhavig plan betreft de sloop van een bestaand beheerdersgebouw en de realisatie van een nieuw beheerdersgebouw met een oppervlakte van circa 100 m2. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe functie in het plangebied mogelijk. Het betreft enkel een wijziging/vergroting van het bouwvlak om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Het betreft enkel de vervanging van een bestaand beheerdersgebouw door een nieuw gebouw.

4.1.4 Conclusie

Milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van een bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er een verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin van de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

4.2.2 Situatie plangebied

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek (projectcode 19000310, d.d. 25 januari 2019) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van circa 310 m2. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn in Bijlage 1 weergegeven.

Resultaten veldwerk
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er vier boringen verricht, waarvan één tot 3.7 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem bestaat uit matig fijn zwak siltig zand. Ter plaatse van boring 1 is in de bovengrond bijmengingen aangetroffen in de vorm van kolengruis. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.15 meter minus maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte maatregelen waargenomen.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met kwik en lood;
  • de kolengruishoudende bovengrond van boring 1 is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het verkennend bodemonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

4.2.3 Conclusie

Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (beheerdersgebouw). De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.3.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval is sprake van de realisatie van een nieuw beheerdersgebouw bij de begraafplaats. In het betreffende gebouw is geen bewoning toegestaan. Een gebouw waarin geen geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld bewoning) zijn toegestaan wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Daarnaast worden de woningen in de nabijheid van het plangebied niet belast door de voorgenomen ontwikkeling. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluiting;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

Met het plan worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht ten opzichte van de bestaande situatie. In de huidige situatie is er al een beheerdersgebouw aanwezig. Hoewel de totale oppervlakte aan bebouwing binnen het plangebied toeneemt kan gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, gesteld worden dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het Bevi zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.2) Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

De dichtstbijzijnde risicobron bevindt zich op een afstand van circa 120 meter en betreft een tankstation met LPG. Een tankstation met verkoop van LPG behoort tot het Bevi. Voor een LPG-tankstation wordt het extern veiligheidsrisico bepaald door ongevalsscenario's van de tank en de tankauto aanwezig tijdens bevoorrading. Voor de LPG-afleverinstallatie geldt een risicocontour van 15 meter. Voor het vulpunt geldt een risicoafstand van 35 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 120 meter. Binnen de afstand van 120 meter zijn geen risico's op basis van de externe veiligheid gelegen. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.5.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 15 januari 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. Naar aanleiding van de Watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

4.7.1 Gebiedsbescherming
4.7.1.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied (Lonnekermeer) is gelegen op een afstand van circa 6,8 kilometer (zie afbeelding 4.3). Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van deze ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0013.png"

Afbeelding 4.3) Plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

4.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op circa 2 kilometer afstand van het plangebied (zie afbeelding 4.4). Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0014.png"

Afbeelding 4.4) Plangebied ten opzichte van Natuur Netwerkwerk Nederland

4.7.1.3 Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie met betrekking tot gebiedsbescherming staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7.2 Soortenbescherming
4.7.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.2.2 Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen te onderzoeken (projectnummer 1913, versie 1.0, d.d. 6 mei 2019). De quickscan natuurwaarden is in Bijlage 3 weergegeven.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een winterrustplaats en nestelen er vogels.Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of verblijfplaats bezetten in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De bebouwing dient gesloopt te worden en de scheerhaag dient gerooid te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels (of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen vogels nestelen in de te slopen bebouwing/te rooien beplanting).

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

4.7.2.3 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

In het kader van de zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), dient bij de sloop van de werktuigenberging rekening gehouden te worden met amfibieën in winterrust.

4.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

4.8 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Borne in 2007 en 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Op deze kaart staat aangegeven op welke plekken een hoge, gematigde of een lage verwachting is op de aanwezigheid van archeologische relicten in de bodem. In onderstaande figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de verwachtings- en advieskaart. Het plangebied is hierin blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0015.png"

Figuur 4.3) Archeologische verwachtingskaart (bron: RAAP & gemeente Borne)

Op basis van de archeologische verwachtingskaart geldt voor het plangebied aan de Oude Almeloseweg 50 een hoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een plangebied groter dan 2.500 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2 geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Als gevolg van onderhavig plan worden er een bodemingrepen uitgevoerd groter dan 2.500 m2. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Wel bevindt zich op de begraafplaats een gemeentelijk monument. In onderstaande figuur is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz003-vg01_0016.png"

Figuur 4.4) Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel (bron: provincie Overijssel).

Op de begraafplaats is een gemeentelijk monument aanwezig. Het betreft de entree van de begraafplaats. Dit gebouw blijft gehandhaafd en er worden geen werkzaamheden aan de entree verricht. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en dat er geen cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied aanwezig zijn.

4.9 Belemmeringen/leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in het vergroten van een bestaand beheerdersgebouw op de begraafplaats. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestaande gebouw gesloopt te worden en wordt het bouwvlak vergroot. Verwacht wordt dat deze ontwikkeling geen of nauwelijks invloed heeft op de bestaande verkeers- en parkeersituatie. Een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan kan eenvoudig worden afgewikkeld via de Oude Almeloseweg. Op het parkeerterrein behorende bij en naast de begraafplaats is voldoende parkeergelegenheid om te voorzien in de parkeerruimte. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen die in dit plan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels: in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: in dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
  • Overige regels: in dit artikel zijn onder meer voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
  • Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent één bestemming en een dubbelbestemming. Deze worden hierna kort toegelicht. Een dubbelbestemming geldt naast de regeling die is verbonden aan de overige bestemmingen ter plekke, aan beide moet worden getoetst.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen geldt binnen het bestemmingsplan een aanduiding. Een aanduiding bevat meer specifieke voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik of het bouwen en gelden voor een specifiek gebied of pand binnen het bestemmingsplangebied.

Maatschappelijk

De maatschappelijke voorzieningen en bestemmingen die de uitoefening van een maatschappelijke functie toestaan zijn ook als zodanig bestemd. De bestemming 'Maatschappelijk' is onder andere bedoeld voor het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding. Eén en ander met de daarbij behorende ondergeschikte horeca, tuinen en erven, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' zijn de aangewezen gronden bestemd als begraafplaats.

Waarde - Archeologie Hoog

Deze dubbelbestemming betreft alle terreinen van hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor elke ingreep groter dan 2.500 m2 of dieper dan 40 cm is in principe een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeente Borne is zelf eigenaar van de gronden in het plangebied waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 2, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen

Op 15 januari 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 juni 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.